login     icon mail

logo werkgroep oud heerenveen 250

Gezicht op Heerenveen
Geschilderd door Goffe Struiksma in 1951. (Collectie: Museum Heerenveen)
Schoterlandse Kruiskerk
Geschilderd door Durk Piebes Sjollema van 1825 tot 1835
Crackstate en RK kerk
In het centrum van Heerenveen. (Collectie: Museum Heerenveen)

 

HIP-TIME MAGAZINE 50

Om onze 50e bijdrage voor HIP-Time Magazine te vieren, trakteren we U op één van de bekendere werken van Heerenveens kunstschilder Durk Piebes Sjollema (1760-1840). Hij combineert in deze olieverf op doek met een formaat van 47.5 x 64 cm (Jaarboek FSM 1997) of 48 x 65 cm (Vereeuwigd) of 49 x 65 cm spieraam (inventariskaart MWvHaren) zijn liefde voor topografische taferelen én zijn passie voor het schilderen van schepen. Het museum Willem van Haren mag zich de trotse eigenaar noemen van dit symbool van haar rijke geschiedenis. Onder inventarisnummer 219 wordt het nautische deel van haar historie geïllustreerd met - van links naar rechts - op het schilderij een beurtscheepje aan de wal van de Fok. Een beurtschip, een smakschip en het dichtst bij het Heerenwalsterbrugje een open jacht liggen afgemeerd aan de naar de Heerensloot aflopende brede oever. Aan het Breedpad zien we de achtersteven van een hektjalk. Dankzij de uitgebreide omschrijving van Sytse ten Hoeve in het Jaarboek 1997 van het Fries Scheepvaartmuseum kunnen we U van deskundig commentaar en goede terminologie voorzien.

Op of bij alle schepen is sprake van menselijke aktiviteit. De beurtschippersknecht aan de Fok is zo te zien doende met het fokzeil, terwijl aan het roer de schipper zit. Het dichterbij liggende beurtschip aan de Heerenwal, de man met de mand of korf en de platte kruiwagen lijken deel uit te maken van een turflossingsritueel. Op de smak zijn zeker twee personen te zien en een derde staat met zijn handen op de rug de bezigheden te bekijken of mogelijk een gesprek te voeren met één van de zich aan boord bevinden personen. Trouwens ook elders op het schilderij is sprake van enige menselijke aanwezigheid. Het pad langs de muur, die het kerkterrein afbakent, wordt bewandeld door een manspersoon met een hond en een echtpaar. Verder lijkt het erop alsof een viertal personen staat te kijken naar een (vissers?)man in een sloep of roeiboot vlakbij het iets verhoogd liggende Heerenwalsterbrugje. Daarover schrijdt een heer richting Breedpad, terwijl tegen de achtergrond van de deur van het ‘Grote Huys’ ook nog het silhouet van een vrouwelijk (?) persoon valt waar te nemen. Zelfs vlak achter roer van de hektjalk lijkt een spelend kind op de kade bezig te zijn.

Op de geschiedenis van de Kruiskerk zullen we deze keer niet ingaan, maar we attenderen U wel weer even op de twee zichtbare metalen stangen, waarvan we bij een vorige gelegenheid de details hebben gegeven. Aan de Heerenwalzijde zien we naast de twee hoog opgaande bomen ook nog een fraai geknotte leilinde dichterbij de brug. Die boom zien we ook later in de tijd van de fotografie nog regelmatig in beeld gebracht.

In de beschrijving in het jubileumboek ‘Vereeuwigd’ wordt het jaartal 1815 genoemd. Daarvan durven we te stellen, dat de bebouwing op het eerste stukje van de Heerenwal daarmee volledig in tegenspraak is. De inventariskaart van het museum geeft ons een plusminus datering: ± 1830. Op deze afbeelding is zelfs zonder loupe overtuigend vast te stellen, dat het derde pand alle kenmerken vertoont van de in 1819 gebouwde sociëteit “De Eensgezindheid”, o.a. vijf ramen op de bovenverdieping. Het gearmde echtpaar is er net voorbij gewandeld. Datering derhalve: ná 1819 !

Het achter de geknotte leilinde staande huis op het Breedpad vangt alle licht van de namiddag, waardoor ook de bijzondere hoge extra schoorsteenpijpenconstructie opvalt. De reden moet zijn gelegen in het verbeteren van de ‘trek’ van de pijpen, die eveneens met schoorlijnen zijn verstevigd. Het relatief kleine pandje voert het huisnummer 268 en is in mei 1819 onderwerp van een woningruil tussen Willem van Doesburgh, controleur bij de accijnsen en directe belastingen, later arrondissementsinspecteur, én Frederik Semler, wijnkoper. Semler komt van huisno. 137 aan de Dracht en van Doesburgh gaat daar met zijn jonge gezin naartoe. Frederik Semler is ongehuwd, heeft in de Franse tijd de functie van maire vervuld en aansluitend daarop die van schout. In 1819 is hij weer gewoon burger en bedient hij het Heerenveense publiek weer vanuit zijn wijnkoperij.

Het huis aan het Breedpad heeft meer bekende bewoners gehuisvest in de 19e eeuw. We noemen u bijvoorbeeld ‘Rieke Simmelaar’ (synoniem voor Frederika Willemina Semler en zuster van Frederik Semler), die enige tijd onderverhuurt aan de bekende Fokke Bienema en de controleur der rijksbelastingen Johan Leonard van Schayk. Erg bekend blijkt de notaris Arjen Binnerts, die er niet alleen lang woont, maar tevens de vader is van de latere advocaat Mr. Halbe Binnerts en de schoonvader van de fabrikant Jacob Woltman. Diens zoon Arjen heeft er ook nog gewoond. Inmiddels zijn er wel enkele verbouwingen aan te pas gekomen.

Van een inhoudelijke beschrijving van het ‘Grote Huys’ achten we ons ontslagen, omdat daaraan in allerlei media meerdere keren aandacht is geschonken. Huisno. 267 wordt in 1819 bewoond door Bartholomeus Cornelis Gerardus van Haeften, directeur der Posterijen. Voor de personele omslag behoort hij tot de 20 hoogstaangeslagen personen van Heerenveen, wat betekent dat hij een behoorlijke welstand kent. Naast ambtelijk aanzien mag hij ook genieten van een grote tuin met 100 fijne vruchtbomen, een wandelbos en een zomerhuis op ruim 80 are en volledig omgracht.

Het huis ten oosten daarvan (nr. 266) wordt in 1819 betrokken door de vader van Bartholomeus, die overigens ook eigenaar is van het ‘Grote Huys’. Oud-raadsheer Jacobus van Haeften, oorspronkelijk uit het Utrechtse en bij de geboorte van zijn zoon B.C.G. in een hoge functie te Antwerpen, is nu al een aantal jaren rechter bij de Rechtbank van eerste aanleg in Heerenveen en vervult daarin een belangrijke rol.

Het volgende huis met nr. 265 is dat van de chirurgijn of genees-en heelmeester Johan Christiaan Mann. Hij is afkomstig uit Amsterdam, en trouwt met Pietje Gosses de Groot. Pietje krijgt op 24 juni 1803 een zoon Johan Christoffel en overlijdt kort daarna. Op 10 juni 1804 (DTB 599) hertrouwt hij met Hiltje Roelofs Offringa. Zij blijven hier in ieder geval wonen tot 1835.

Het daaropvolgende huisnummer 264 wordt in het latere kadaster omschreven als ‘huis en schuur’. Deze staat niet zichtbaar aan het Breedpad, want het is een zuidelijker gelegen pand. De broers Bonne Oepkes van der Schoot (1775) en gehuwd met  Aaltje Jans Piebenga, en Eile Oepkes bewonen samen dat huis. Bonne’s beroep wordt beschreven als ‘plaatselijk omroeper’ of ‘plaatselijk tamboer’, terwijl Eile als beroepskwalificatie moet dulden de termen ‘klerk’, ‘kantoorbediende’ en ‘commies-griffier bij de regtbank’. In 1822 trouwt ook Eile en wel met de jongere zuster Baukje Jans Piebenga. Beide broers gaan dan elders wonen.

Wel aan het Breedpad staat huisnr. 263 en daar woont de weduwe Jacob Karsten Pleunenburg, die haar bestaan vindt in het verhuren van woonruimte aan commensalen. Haar man is bekend geworden als ‘veerschipper’ op Leeuwarden. Anthoon Willems Kelder, meester-timmerman, en zijn vrouw, maar ook Johan Conrad Sultemeyer, kramer, maken van haar diensten gebruik, doch als op 15 maart 1819 het 6 weken oude dochtertje van Kelder overlijdt, laat hij zich uitschrijven. De 27 jarige Sultemeyer, geboren te Mettingen in het Graafschap Lingen, Duitsland, trouwt op 26 april 1820 de 21 jaar oudere Janke Klazes, weduwe Pleunenburg. Als bij U de gedachte is opgekomen, dat hij met twijfelachtige bedoelingen die relatie in aangegaan, dan helpen de notariële acten door een zakelijke aanpak van de weduwe u uit de droom. Het blijkt zelfs, dat Janke haar jonge echtgenoot nog enkele jaren heeft overleefd. Hij overlijdt in 1835 en zij in 1861.

Met de zijkant van het gebouw staat - als afsluiting van dit deel van het Breedpad - aan de Molenwijk het huis met met nummer 262. Bote Sibles Spandaw koopt voor fl.3215,- de tapperij “De Drie Kroonen” van Johannes Kalverboer, stoker (distillateur) en tapper. Als graankoopman zal Spandaw zijn oog hebben laten vallen op de advertentie in de Leeuwarder Courant van 26 februari 1818, waarin een winkel, een stalling voor zes koeien en een uitmuntende graan-, mout-, turf-en hooizolder worden aangeprezen. De 5e maart 1818 laat hij het na de finale verkoop beschrijven bij notaris J.P.J. Greydanus.

Is er in 1790 nog sprake van het zogenaamde ‘Witte Brugje’, op een kaartje uit c. 1797 wordt  het ‘Notaris J.G. Semlers Bruggie’ genoemd, terwijl de Molenwijk wordt aangeduid als ‘Molenvaart’ en zelfs ‘Schotervaart’. Maar vanaf 1819 sluipt in de Feenster volksmond het begrip ‘Spandaw(s)brug’ het dialect binnen. Negentig jaar later vertrekt de laatste Spandaw uit dit huis, maar hun naam blijft verbonden aan deze brug over de Molenwijk.

 Precies voorbij het brugje staat in 1819 eveneens nog een tuitgeveltje.  Daar woont Rinse Stoffels Koopmans. In de Personele Omslag van 1816 wordt hij als ‘koopman’ betiteld, maar wordt in andere bronnen ook wel ‘winkelier’ genoemd. Hij woont dan al bijna tien jaar op huisnummer 228.  Hij is in 1770 al getrouwd met Hijlkje Pieters, afkomstig uit het Heerenveen, en heeft samen met haar tot 1799 in Oldeboorn een bakkerij geëxploiteerd. Na overdracht van de bakkerij aan een zoon verhuizen ze naar Heerenveen. Wanneer zijn eerste vrouw in 1802 overlijdt, hertrouwt hij met Grietje Roels. In 1819 is hij dus al behoorlijk op leeftijd: 70 jaar.

Uiteraard vraagt u zich af hoe het komt dat aan de oostkant van de brug het laatste huisnummer 228 is, terwijl aan de westkant het eerste nummer 262 is. Wel de systematiek blijkt zo te zijn, dat het bestuur in die tijd aan het Achterom (de oostkant van de Molenwijk dus) daar de tussenliggende huisnummers te hebben toegekend. En omdat er aan de westkant van de Molenwijk nog geen enkele bebouwing is te vinden in het vroege begin van de 19e eeuw, vallen daar ook geen huisnummers te verdelen.

2013, maart 24 - wibbo westerdijk - hip-backup

Onze sponsors: