Cat. Foto's met een verhaal
Voormalige olieslagerij aan de Fok half 11 mei 1938
HIP-TIME MAGAZINE 73
Het begint met een bericht in de Hepkemakrant. Op 11 mei van het jaar 1938 schrijft de redacteur van dit plaatselijke blad: “Afbraak voormalige olieslagerij” en opent met de dramatische zin: “Gister is men begonnen met de afbraak der gebouwen van de voormalige olieslagerij aan de Fok alhier.”
Op deze macabere foto - alsof er een helle lichtflits van een ontploffing is geweest - is als eerste de ‘fabriek’ (stoomoliemolen) gesneuveld met die kenmerkende ramen en getande gevellijst. In de laatste fase van haar bestaan heeft de laatste exploitant in het middelste van de drie ramen van de vierde verdieping in witgeverfde blokletters de afkorting van de firmanaam aangebracht: FO (Friese Olieslagerij).
Het ketelhuis met daarachter de schoorsteen staan er nog en rechts op voorgrond het door zijn bouwkundige uiterlijk kenmerkende kantoor eveneens.
Nog steeds niet bekomen van alle ervaringen sinds het overlijden van zijn toegewijde meester Johannes Melis Tjepkema, die op 25 november 1923 de wieken in de rouwstand moest ‘laten’ zetten, ziet de windkorenmolen ‘Welgelegen’ de puinhopen aan.
Hij realiseert zich dat hem hetzelfde lot boven de kap heeft gehangen. De weduwe Tjepkema en haar drie kinderen verkopen de molen met schuur en erf aan Saakje Harmens Maat, die in ‘gemeenschap van vruchten en inkomsten’ is gehuwd met de graanhandelaar Abele Annes Wisman te Nijehaske. Het echte exploitatiesucces wil niet komen en zij laten het door notaris J.W. Schipper op 19 maart 1925 al weer veilen. Koper wordt een andere ‘koopman’ t.w. Jan Klazes Dam. Deze besluit binnen het jaar - vermoedelijk wegens financieringsproblemen - het over te doen aan de N.V. Stoomoliefabriek voorheen D. Woltman gevestigd te Heerenveen. Het kadaster heeft er royaal van geprofiteerd, doch alles keurig geregistreerd. Ook deze firma kan haar goede intenties niet waarmaken, want de Hepkema sombert op 11 november 1930 - vooruitlopend op de “verkoping van roerende en onroerende goederen, behorende aan de N.V. Stoomoliefabriek „Heerenveen" v.h. D. Woltman, alhier, door den makelaar Otto van Leersum, van Amsterdam” - vragenderwijs “Al weer een molen die verdwijnt ?” De journalist oppert dat de korenmolen-in-ruste van wln. den hr. Tjepkema, waar slechts fl.1400.- voor geboden is, het verdient door een combinatie van vrienden van landschapsschoon te worden behouden. Termen als het ‘silhouet’ van Heerenveen en ‘karakteristiek deel van de aanblik’ en ‘ornament’ moeten de opinie masseren.
De 13 november 1930 valt perceel no. 10 in de handen van de Leeuwarder koopman Geert Reer uit Farmsum (Gron.), die er inderdaad slechts fl.1400,- voor hoeft te betalen en de bedoeling heeft de molen af te breken. Merkwaardig genoeg is van deze transactie in het Friese notariaatsarchief helemaal niets te vinden. Mogelijk dat de Amsterdamse makelaar van Leersum zijn Amsterdamse connecties de opdracht heeft gegund. Gelukkig geeft het kadaster ons enig houvast door Geert Reer in het dienstjaar 1932 de ‘verkoop’ te laten vastleggen. Dat betekent dat er sprake is geweest van onderhandelingen met de Gemeente Aengwirden. Het is duidelijk dat ook nu weer de pers daarin ‘klokkenluider’ is geweest. Bovendien wordt er aktie ondernomen door de vereniging “De Hollandsche Molen” om sloop te voorkomen, zoals Bunskoeke schrijft in zijn boekje “De sfeer van weleer. Over molens in Heerenveen”. Op 1 september 1930 krijgt de raad het voorstel van B. en W. van Aengwirden om de molen aan te kopen. De practische bestemming komt ook aan de orde. B. en W. hebben een pakhuisfunctie voorgesteld, maar raadslid Hoogeveen probeert zijn collega’s enthousiast te maken om de molen in te richten als jeugdherberg. Zowel bijval als kritiek is Hoogeveen’s deel. De raad gaat accoord met aankoop en dan rest alleen nog goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Uiteindelijk redt de gemeente de molen voor fl.1600.-.
Inmiddels zijn fabriek en erf in het bezit gekomen van de N.V. de Friesche Olieslagerij voorheen Hommema, Eskes en Co. te Lekkum en cons. en Bernard Woltman, zonder beroep te Heerenveen. Deze combinatie wordt in het jaar 1931 ontbonden. Bernhard Woltman trekt zich terug en reeds in het jaar daarna meldt de gemeente Aengwirden zich als koper, met uitzondering van het meest noordelijke ‘Pakhuis’, waarvan eigenaar wordt Klaas Jans de Jong, oproeper en koopman te Nijehaske. Hij maakt er een kaaspakhuis van. Uiteraard is de koop door de gemeente Heerenveen niet een impulsaankoop, want zij zijn al enige tijd plannen aan het maken om de Van Maasdijkstraat een goede aansluiting te geven op de Fok. Hier doet zich de kans voor, maar gemeentewerken Heerenveen heeft uiteraard niet het personeel om die klus zelf te kunnen klaren. Gesprekken met aannemer H. Buwalda leiden ertoe, dat deze het complex bij onderhands contract - met goedkeuring van de Provinciale Staten - de afbraak zal verzorgen en in ruil daarvoor een verbindingsstraat mag leggen tussen het Molenpad (Molenreed) en de Van Maasdijkstraat. Langs die nieuwe verbinding, welke de naam Woltmanstraat krijgt bij besluit van 14 november 1938, wordt aansluiting verkregen op de Fok.
Maar voor het zover is, wordt de geschiedenis van een kenmerkend gedeelte op de Fok voor de tweede keer in haar bestaan behoorlijk ingrijpend herschreven. In vogelvlucht de voorgeschiedenis.
In 1737/38 bouwt Jentje Hendriks halverwege de Fok een oliemolen van het type achtkante stellingmolen. Zoon Jarig Jentjes maakt er een echte koren-en pelmolen van. Diens weduwe verkoopt in 1781 de molen aan Douwe Engelsma, die het vijf jaar later al weer doorverkoopt aan zekere Jan Pijters. Hij vindt de bekende Martinus Bouricius van Idema op 31 maart 1798 als koper, die beheerder Jacob Tjeerds de wieken laat bedienen.
Martinus Bouricius van Idema heeft zijn financiën om verschillende redenen niet voldoende onder controle. Hij krijgt daarbij hulp van een aantal curatoren, die ook het rendabel maken van de molen op de Fok door het geheel te vernieuwen met onderdelen (waaronder de naam) van een Leeuwarder molen tot hun taak rekenen. Dat doet de oliemolen "Het Fortuin"ontstaan in 1805. In één van de drie bijgebouwde arbeidershuisjes komt als oliemolenaar Albert (Gerbrands of Gerbens) Kruit, geboortig van de molenstreek bij uitstek Zaandijk, te wonen. In 1818 worden eigenaren na een openbare verkoping vader Arend Evertsz en zoon Durk Arend Evertsz, beiden uit Joure. Op 17 en 18 maart 1829 verkopen zij het geheel aan de koopman-olieslager Epke Roos van Mesdag. Hij was koopman te Akkrum en als mede-eigenaar wordt beschouwd Sijne Jacobs van der Goot, windoliemolenaar. Als 'firma Mesdag & van der Goot' worden ze ingeschreven in het patentregister van Aengwirden en bij de invoering van de kadastrale registratie in 1832 staan zij als eigenaren vermeld. Kort voor 1853 gaat het totale complex over naar de koopman Jacob Woltman te Terband. Gezegd moet worden dat de familie Woltman de industriële ontwikkelingen goed volgt. Zo wordt in 1871 al toestemming gevraagd voor de plaatsing van een stoommachine van 16 PK bij de molen..**Aanvulling onder aan de pagina.
Dat wordt allerminst met gejuich ontvangen wegens te vrezen geluids-en roetoverlast. Zoon Dirk Woltman exploiteert vervolgens vanaf 1879. Hij pleegt een historische ingreep door in 1892 de windoliemolen te laten verhuizen naar Hankate (Ov.).
We mogen vaststellen, dat het personeel een cruciale rol heeft gespeeld bij het succesvol kunnen exploiteren van een oliefabriek. Zeer bijzonder is daarin de rol van meesterknecht Tjeerd Jarings Jarings, die op 12e mei 1902 vijftig jaar heeft gediend voor drie generaties Woltman, na eerst al 6 jaar de vorige exploitant te hebben gediend. De serenade van de ‘Woudklank’ ‘s avonds bij zijn huis aan de Fok, waarvoor ongetwijfeld Dirk Woltman - tevens burgemeester van Aengwirden - zich zal hebben ingezet, zal ongetwijfeld zeer op prijs zijn gesteld door de jubilaris. Die jubilaris heeft bijzondere gaven, want van zijn hand is een gelegenheidsgedicht uit 1866, dat we U niet willen onthouden. De regels zijn gescheiden door een schuine streep en is in de spelling van die tijd van een talentvol werkman.
“Wanneer 't Vlas tot rijpheid is gekomen / dan word de knop er afgenomen / of 't koolzaad ook tezelfdertijd /dan word het hier zeer wel bereid / Dan komt het hier bij groote hoope /of aan den Beurs gaat met het koopen /dat kost dan veeltijds kapitalen. / Wanneer men den winter door wil malen. // De lijnolij word gebruikt tot verven, / op de huizen om niet te bederven, / ook de Raapolij tot bakken en tot branden, / en word verzonden naar vele landen / Men heeft veel werk om 't te bereiden, / en de koeken er van af te scheiden. / 't Is goede spijs voor koeijen, paarden en ander vee / voor Pap op gezwellen in de Apotheek valt het wat mee //
Dagen en nachten in de najaarstijd, / word hier gemalen en bereid. / Ik ben hier twintig jaren en doe mijn plicht, / en 't meeste word door mijn verricht. / Ik ben te allen tijde bij de hand, / want het is gevaarlijk voor de brand / Dus ik hoop nog dat ik vele jaren / op deez molen blijf en geen gevaren”.//
Maar ook het leven van Tjeerd is eindig. Zijn verscheiden komt pas op 19 februari 1914. Hij bereikt de respectabele leeftijd van ruim 85 jaar. Hij maakt de echte neergang in het bedrijf niet meer mee, nadat in eerste twintig jaar van de 20e eeuw nog een flink aantal veranderingen in de bedrijfsvoering zijn te relateren aan de uitgereikte hinderwet-en bouwvergunningen. Respectievelijk in 1902 (oprichting nieuwe stoommachine in de bestaande stoomolieslagerij); in 1904 (vervanging van heien door hydraulische persen); in 1907 (bouw van een pakhuis voor berging van zaad en lijnkoeken); in 1912 (bouw van machinekamer, pomplokaal en ketelhuis, maar tevens uitbreiding met een stoommachine van 150 pk); in 1915 (vergroting van het bestaande pakhuis en tegelijk uitbreiding met een automatisch weegtoestel en transportschroef met een 5 pk motor en twee hydraulische persen); in 1916 (nog een 5 pk motor in de oliefabriek erbij); in 1923 (uitbreiding door plaatsing en in werking brengen van een 15 pk electromotor) en in 1924 tenslotte (plaatsing en in werking brengen van een naslagpers.)
De stilstand in de veranderingen blijkt de ouverture voor de neergang van het bedrijf. De overname door de N.V. Friesche Olieslagerij te Lekkum wordt duidelijk, als op 6 januari 1931 een jonge, energieke bedrijfsleider wordt gevraagd voor ‘hare’ oliefabriek in Heerenveen. De 31e van dezelfde maand laten ze weten daarin te zijn geslaagd.
De kalender staat op 8 juni 1938 als de gebroeders Meppeling uit Meppel in opdracht van H. Buwalda bezig zijn met het afbreken van de ruim 25 meter hoge schoorsteen bij de olieslagerij op de Fok. Gedeputeerde Staten hebben de 23e maart 1938 een besluit van de raad van Heerenveen van 20 december 1937 verdaagd. De raad van Heerenveen wil aan H. Buwalda twee bouwterreinen verkopen. Bovendien een onderhandse opdracht voor het aanleggen van een verbindingspad tussen het Molenpad en de Van Maasdijkstraat en bovendien de voormalige olieslagerij verkopen voor sloop en tegelijk door Buwalda het terrein van de sloop laten egaliseren. Dit bericht treffen we aan als ingekomen stuk in het Gemeenteblad van Heerenveen van 2 mei 1938 (een bijblad van het Nieuwsblad van Friesland), waarin een verslag van de raad van Heerenveen is opgenomen.
Daarover is door de directeur gemeentewerken stevig onderhandeld met de heer Buwalda om er een optimaal resultaat voor de gemeente uit te slepen. Enkele raadsleden willen bijvoorbeeld aan het ‘onderhandse’ van de deal hun goedkeuring niet geven, omdat er o.a. geen openbare aanbesteding van de sloop is geweest. De Heerenveense sloper, de heer Huitema, die op eigen initiatief een offerte heeft uitgebracht, wordt daarmee volgens enkele raadsleden geschoffeerd door het college van B. en W. Burgemeester Falkena verdedigt het standpunt van B. en W. en bij de uiteindelijke stemming krijgt hij 10 stemmen voor hun voorstel en zijn er 8 stemmen tegen uitgebracht.
**Aanvulling. Graag willen we de twijfel aan de geloofwaardigheid van de zin: “Zo wordt op 1871 al toestemming gevraagd voor de plaatsing van een stoommachine van 16 PK bij de molen.” onderbouwen met drie archiefstukken (AEN 76 en 362):
B en W. van Aengwirden sturen op 18 maart 1871 aan de Commissaris des Konings een procesverbaal ‘de commodo et incommodo’ (een voorloper van de hinderwet) met het advies het verzoek van Woltman niet in te willigen. In de begeleidende brief zeggen ze bereid te zijn de nijverheid tegemoet te komen, maar zij delen de bezwaren van naaste bewoners van de buurt. De plek waar de stoommachine komt, is niet alleen een gevaar voor de buurt maar ook voor het publieke belang. De fabriek staat immers vlakbij de straatweg en de basculebrug naar het station. Men vreest door ‘het ontzettende gestamp en gedruisch’ ongelukken. Als tweede bezwaar wordt aangevoerd de vervuiling van het drinkwater en nadelen voor de gezondheid. Voor die roetvervuiling wijst men op de zwarte daken bij de stoomoliemolen in het Meer. Inmiddels is ook bekend, dat als ergens een stoommachine wordt geïnstalleerd, de tarieven van de verzekeringen van de belendende percelen prompt worden verhoogd. Burgemeester Van Beyma thoe Kingma en secretaris S. Hemminga, beiden ook Fok-bewoners, tekenen deze brief.
Een maand later op 17 april wordt in een vergadering van B. en W. het besluit van de Gedeputeerde Staten van 6 april om de vergunning wel te verlenen voor kennisgeving aangenomen. Ruim twee jaar later op 3 juni 1873 wordt aan de Commissaris des Konings bericht, dat in de oliemolen van D. Woltman zich een ‘stoomtuig’ bevindt van 16 paardekrachten.
2013, december 29 - wibbo westerdijk - hip-backup
Wandeling langs De Fok 1826
HIP-TIME MAGAZINE 120
Inspiratiebron voor het Fries Scheepvaart Museum zijn ongetwijfeld de schilderijen van ‘schepenschilder’ Dirk Piebes Sjollema (1760-1840), wonend op de Heerenwal te Heerenveen. De oud-directeur van het FSM de heer Sytse ten Hoeve, samen met de huidige directeur Meindert Seffinga, zien er een goede reden in om hun Jaarboek 1997 te verrijken met een gedegen artikel over en een rijke catalogus van het werk van Sjollema samen te stellen. Eerder heeft Frédérique van der Palm bij het 50 jarig jubileum van het Museum Willem van Haren in 1992 uiteraard met graagte in het jubileumboek “Vereeuwigd... Honderd portretten van Heerenveen en omliggende dorpen” gebruik gemaakt van een aantal voor Heerenveen kenmerkende topografisch afbeeldingen en historische gebeurtenissen. Kunt U zich voorstellen dat met name de topografische afbeeldingen ‘koren op de molen’ zijn geweest voor de initiatiefnemers van, onderzoekers en documentalisten van, maar ook de uitvoerders van het maquetteproject van het Museum Willem van Haren voor de ‘stadsmaquette’ van Heerenveen op een schaal van 1 op 70 ?!
Eén van deze schilderingen is ‘Gezicht op de Heerensloot te Heerenveen’ uit de periode 1816 tot 1827. Uit onderzoek is gebleken, dat in 1816 raadsheer Jacob van Haeften, rechter in de Arrondissementsrechtbank te Heerenveen, eigenaar is geworden door het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad nr. 267 te kopen van de familie Semler. Van Haeften treffen we voor het eerst aan in de Omslag voor de werving van vrijwilligers. Deze vrijwillige belasting stamt uit 1809. Hij woont dan als weduwnaar en afkomstig van Utrecht - zijn vrouw Sara Warmoldina Visscher is daarop 9 november 1797 overleden - in huisnummer 123, dat toebehoort aan het Grovestinsslot oftewel Oenemastate aan het Haringspad. Zijn zoon Barholomeus Cornelis Gerardus van Haeften is geboren in Antwerpen, waar zijn vader destijds in 1789 een hoge functie heeft gehad. In de Heerenveense bronnen wordt hij ‘negotiant’ genoemd, terwijl vader in 1809 wordt aangeduid als ‘membre de tribunal’. Op 24 juni 1810 te Heerenveen trouwt Barholomeus C.G. van Haeften met Johannes Hiddinga Hendriksdr. Zij trekken bij vader in op Oenemastate waar dochter Jacoba Sara Warmoldina wordt geboren op 9 maart 1811. Zij is nog gedoopt op 5 december 1811 in Heerenveen. Met de huidige zoekopties van <www.delpher.nl> vinden we een familieadvertentie in het ‘Journal du département de la Frise’ van 1 januari 1812 in de rubriek ‘Geboorte-, Huwelijks-en Sterfberigten’. Citaat: “Heden werd onze teedergeliefde en eenige zuigeling, Jacoba Sara Warmoldina van Haeften, in den ouderdom van byna tien Maanden, door den dood, na eene Ziekte van vyf dagen, uit onze liefdearmen weggerukt. Zy, die het teeder gevoel van het Ouderlyk hart kennen, zullen dit verlies met ons betreuren. - Deze is dienende tot bekendmaking zoo in als buiten de plaats. Heerenveen den 16 December 1811. B.C.G. van Haeften. Joh. van Haeften, Geboren Hiddinga.” Op 16 januari 1813 wordt opnieuw een Jacoba Sara Warmoldina geboren te Heerenveen. Deze blijkt de volwassenheid royaal te bereiken.
Vanaf 1812 fungeert Jacob van Haeften als rechter te Heerenveen in de nieuwe rechterlijke structuur.
Wanneer directeur der posterijen Elbartus Hendrikus Wildeman op 17 oktober 1815 naar Almelo gaat, wordt B.C.G. van Haeften op die post benoemd. Tot die tijd is hij ook nog raadslid van de gemeente (municipale raad) geweest.
Op 10 februari 1815 wordt door notaris Douwe de Vries in opdracht van de familie Semler het pand Breedpad nr. 267 te koop aangeboden. In een vervolgadvertentie in de Leeuwarder Courant van 8 maart 1815 blijkt er 7000 gulden te zijn geboden, maar het pand wordt ingehouden.
De conclusie moet zijn dat de markt voor dit soort heerenhuizen te klein is gebleken, want op 30 mei 1816 wordt het onderhands verkocht aan Mr. Jacobus van Haeften, rechter in de arrondissementsrechtbank te Heerenveen, voor 6600 gulden.
Of mr. Van Haeften er direct in is getrokken valt niet vast te stellen, maar we weten dat hij over het belastingjaar 1816 nog fl.40,- personele omslag betaalt voor Grovestinsslot, terwijl hij over het jaar 1817 wordt aangeslagen voor fl.75,- en over 1818 voor fl.54,- voor het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad. Voor Bartholomeus, die mee verhuist, liggen die bedragen respectievelijk op fl.7,- (voor nr. 123) en fl.24,- en fl.22,- (voor nr. 267). In 1819 betrekt de oude Van Haeften het oostelijk van het ‘Grote Huys’ gelegen pand Breedpad nr. 266, welke hij in februari 1812 heeft gekocht van Wieger Siezes Glastra en door notaris W.B. Kool van Heerens is beschreven met een prijs van 6405 franken. (Tresoar T.26, inv. 55003, akte 13). De directeur der Posterijen heeft het ‘Grote Huys’ dan voor hem en zijn gezin.
Beide panden kunt U terug vinden op deze foto van het schilderij van Sjollema. Het ‘Grote Huys’ (nr. 267) in het verlengde van de Heerensloot en het pand nr. 266 juist rechts van de mast van het afgemeerde beurtschip. Tussen de beide panden door krijgt U een kijkje op de ‘hovinge’ en het ‘wandelbosch’. Samen met het huis, de schuur, het zomerhuis en het erf gaat het om 85.30 are.
In de beschrijving van het schilderij door het Fries Museum is de achterkant van het doek minstens zo interessant, omdat daar een cruciale mededeling te lezen valt welke door de erven van Jacobus en Bartholomeus C.G. is geschreven: “Gezicht op het Heerenveen en / het Groot ouderlijk huis van Haeften' en 'Grootvader en Grootmoeder / wandelen te samen'”. Deze mededeling sluit stamvader Jacobus als wandelaar dus uit, omdat hem zijn vrouw al in 1797 in Utrecht is ontvallen. Blijft als conclusie dus over dat Bartholomeus en Johanna het echtpaar is dat halverwege de Fok geniet van de zondagse wandeling. Aangezien Johanna Hiddinga op 12 oktober 1826 in huisno. 267 overlijdt op 40 jarige leeftijd, kan de wandeling niet later hebben plaatsgevonden. Niet alleen staat haar overlijdensadvertentie in de L.C. van 20 oktober 1826, maar ook in de Opregte Haarlemsche Courant van 27 oktober 1826. De tekst is identiek: ”Heden morgen circa 4.30 uren, overleed alhier, in den ouderdom van ruim veertig jaren, mijne dierbare echtgenoot Johanna Hiddinga. Ik verlies in haar eene liefderijke en onwaardeerbare Gade en mijne vier kinderen eene zorgdragende Moeder. Alleen kan ik troost vinden in den Godsdienst, en hope in den wil der liefderijke Voorzienigheid te berusten. Heerenveen, den 12 October 1826. B.C.G. van Haeften.”
Om de zorg voor zijn vier kinderen niet in gevaar te laten komen zoekt hij een (stief)moeder en vindt deze in de persoon van Hendrika Reiners (Reinders), afkomstig uit Steenwijk. Hij huwt haar per 3 februari 1828. Zij is dan 51 jaar oud. Bartholomeus overlijdt zelf op 13 mei 1833.
De verdeling van zijn nalatenschap komt tot een volledige oplossing in het jaar 1836. Zijn oudste dochter Jacoba Sara Warmoldina (1813) is dan 30 juni 1836 al gehuwd met Louis Charles Hora Siccama. De drie jongsten staan onder het voogdijschap van Antonie Clarus Johannes van Eelde, wonende te Utrecht. Dat zijn Alida Hendrika (1817), Jacob Nicolaas (1821) en Sara Anna Elisabeth (1825). Voor het ‘Grote Huys’, nr. 267, wordt de koper Siebe Tuijmelaar, wonend vooraan op de Heerenwal. Hij betaalt fl.8511,- en mag zich dan eigenaar noemen van ‘herenhuis met koetshuis, stalling, tuin, wandelbos en een stuk weiland. Het huis met nr. 268 -westelijk van het herenhuis- komt in het bezit van advocaat Anne Franciscus Jongstra, die voor ‘huis, stede en grond’ fl.2700,- neertelt. Stiefmoeder Hendrika Reiners/Reinders vertrekt naar Nijmegen.
De kleinkinderen van Bartholomeus kennen we niet allemaal, maar de oudste dochter heeft vijf keer een geboorte meegemaakt. Helaas verliest ze Harco Johan op 22 oktober 1838, net één jaar oud; Johanna Cornelis Anthonia overlijdt nog voor zijn eerste verjaardag op 18 november 1839. De tweede Harco Johan is op 28 juni 1863 oud 23 jaar wanneer hij overlijdt. Anton Reinhard is 6 maanden oud bij zijn overlijden 25 maart 1844. Johan Cornelis de jongstgeborene wordt ook 23 jaar bij zijn verscheiden op 19 september 1872. Dit alles speelt zich af in Utrecht. Zelf overlijdt Jacoba Sara Warmoldina van Haeften op 02 augustus 1851 in Vreeswijk, 38 jaar oud. De meest prangende vraag blijft nu nog wie heeft die tekst achter op het schilderij geplaatst ? Zou het zijn geschilderd in opdracht door Dirk Piebes Sjollema? Van de drie andere kinderen van Bartholomeus valt voor het nageslacht weinig te verwachten, gezien het aantal jaren dat ze hebben bestaan. Alijda Hendrika van Haeften, geboren op 24-09-1816 in Heerenveen en is overleden op 26 april 1838 in Nijmegen, Gelderland, 21 jaar oud. Jacob Nicolaas van Haeften is overleden op 2 juli 1839 in Milaan, Italië, 19 jaar oud. En Sara Anna Elisabeth van Haeften is overleden op 2 april 1846 in Utrecht, 21 jaar oud.
De conclusie voor de gemaakte wandeling is dus eenvoudig. Het kan elke zondagnamiddag zijn geweest met stralend mooi weer en in het zomerseizoen tussen - ruwweg - mei 1817 en october 1826. Om U iets te kunnen vertellen van de geschiedenis van de wandelroute met haar locaties en de bijzonderheden kiezen we voor de zomer van 1826. Eerder hebben we dat al eens gedaan in een artikelenserie in de Veenbrief van december 2007, februari 2008 en maart 2008.
De namiddagwandeling langs de Fok, die de heer en dame maken in het gezelschap van hun hondje, is begonnen met het passeren van het Heerenwalsterdraaike om practisch direct voor de ramen van de schilder Sjollema langs te lopen. Hij woont dan in het tweede huis vanaf ‘it draaike’ met vrouw en jong gezin. Vervolgens gaan ze langs de gepavoiseerde schepen en natuurlijk ook langs de twee scheepshellingen op de eerste helft van Heerenwal en het kalkwerk met de lasovens. Wanneer de kerk van Nijehaske is gepasseerd hebben ze bij de Schansterbrug ongeveer één kilometer lange tocht achter de rug. Na het passeren van deze flapbrug wordt de tocht vervolgd langs de Fok naar het zuiden. Ze vermijden aan te steken bij de verschillende herbergen in de buurt van dit kruispunt van weg en water, terwijl ze evenmin veenbaas Hendrik Arends Raadsveld, die aan de noord-kant tegenover de brug woont, met een bezoek vereren. Het huis met 'stede en grond, bleekveld en tuin en hovinge c.a., staande en gelegen te Terband, wordt later in 1828 verkocht aan kastelein Pieter Dirks Elzinga, die het koopt voor Jacob Woltman, koopman te Amsterdam. Deze gaat voor het perceel met opstallen 3000 gulden betalen. Zuster Elske Dirks Elzinga is namelijk de echtgenote van Jacob Woltman.
In het eerste deel van de wandeling langs de Fok hebben zij het uitzicht op uitgestrekte weilanden. Er is daar nog geen bebouwing. Zij zijn de voor de wal liggende hektjalk voorbij en een eindje verder zien ze het beurtschip liggen. Het echtpaar is ongeveer halverwege hun terugweg naar de 'plaats'. Links van de weg krijgen ze het vrije zicht op de langgerekte schuur van Doeke Jans Algra, die als molenmaker zijn kost verdient. Diens dochter is getrouwd met Hijlke J. van Straten, die als schipper naar alle waarschijnlijkheid op deze zondag zijn beurtschip voor het woonhuis heeft aangelegd. Hij woonde namelijk met zijn gezin bij Doeke Jans Algra in naast hun eigen zoon Elias met vrouw en twee kinderen. Elias treedt in de voetsporen van zijn vader en gaat ook als molenmaker door het leven.
Tijdens deze wandeling herinnert Van Haeften zich plotseling, dat zijn vader hem eens heeft verteld van het merkwaardige verloop van de grens tussen Aengwirden en Haskerland. Als lid van de rechtbank in de Franse tijd kreeg die te maken met het vaststellen van de dorps-en gemeentegrenzen. Hij vertelt zijn vrouw, dat de grensscheiding begint bij de hoek van het kerkhof van Heerenveen om langs de oostelijke oever van de Heerensloot in noordwestelijke richting te lopen. Aan het eind van de Fok voorbij het huis van Doeke Jans Algra gaat de grens practisch haaks over de rijweg om aan de andere kant van die weg weer de noordoostelijke richting te vervolgen. Als reactie daarop zegt zijn vrouw dat zij dus eigenlijk driekwart van hun wandeling op Haskerlands grondgebied hebben gemaakt. Van Haeften moet dat beamen. Dan richten zij hun aandacht weer op hun omgeving en het bebouwde deel van de Fok...
Prachtig staan de lindebomen voor de panden, die even verder dan Algra voor de huizen staan. Als naaste buurman van Algra is dat Marten Christiaans Brouwer. Deze heeft als beroep 'boer' en wordt ook wel 'koemelker' genoemd. Zijn gezin is zich nog aan het uitbreiden, maar een vijftal kinderen zijn zeker geregistreerd. Hij is geboren in 1784 en trouwt met Berber Sijbes Woudstra, een doopsgezinde boerendochter. Terwijl het echtpaar van Haeften langs dit 'komelkerijke' gaat, zullen ze ongetwijfeld nog even weer terugdenken aan de 10e juli 1821. Vanaf de eerste verdieping van hun huis aan het Breedpad zien ze de vlammen van de brand in de hooischuur van Brouwer met '6 koe's eten hooi'. Twee op stal staande koeien worden gered en ook het huisraad is buiten de vlammen gebleven. Even voor één uur in de nacht is de brand ontstaan en gelukkig is het windstil weer. Velen helpen mee om erger te voorkomen. De tien bewoners kunnen eveneens voor verder onheil worden behoed. De brandspuitgasten van Nijehaske en in mindere mate die van Heerenveen-Schoterland onderscheiden zich door accuraat ingrijpen. Aengwirden's Heerenveen heeft nog geen brandspuit en het bestuur vindt het gerechtvaardigd beide corpsen fl.25,- te schenken en de kosten van het nablussen en opruimen te bekostigen. Die gebeurtenis wordt door Aengwirden tevens aangegrepen om zich voor fl.25,- 's jaars van de hulp van de Schoterlandse brandweer te verzekeren.
Vlak ten zuiden van de boerderij van Brouwer woont Jan Doekes Algra samen met zijn vrouw Elizabeth Pieters Franken in een huisje, waarvoor ze in 1818 een hypotheek van 400 gulden hebben afgesloten bij de R.C.-kerkvoogden. De Algra's zijn namelijk rooms-katholiek. Jan Doekes Algra probeert als deurwaarder van de rechtbank zijn kost te verdienen. In die tijd heeft hun huis het huisnummer 6.
Ook achter die muur van lindebomen moet een complexje van drie armvoogdijwoninkjes van de Doopsgezinde gemeente te zien zijn geweest. Deze hebben het in 1822 gekocht en de bewoning daarvan zal nogal eens gefluctueerd hebben. In het huis met nummer 7 heeft toch een behoorlijk aantal jaren gewoond de weduwe van Auke Bates van Schoten. Hij is al in 1814 overleden en zij moet toch nog zes van haar zeven kinderen grootbrengen.
In een van de andere twee woninkjes (no. 8 of 9) wonen ten tijde van de wandeling de alleenstaande Hiltje Sipkes en de naaister Rigtje Gosses de Groot, wed. Jacob Joustra, met een gezin van 4 personen. Oudste dochter Catharina Trijntje (geb. 4-1-1805) is het ‘zwarte schaap’ in dit gezin. Zij is naar 1826 in Leiden vertrokken en heeft daar een buitenechtelijke relatie met Jan Wessels Barkhof. Daaruit wordt op 25 februari 1828 Kaatje (officieel ook Catharina) geboren, waarmee ze later samenwoont in Heerenveen. Rond Catharina Trijntje ontwikkelt zich een hele ingewikkelde affaire omtrent haar onderhoud door de diaconie. Talloze brieven van en naar Leiden worden in de dertiger jaren geschreven met als eindconclusie: de diakenen van Heerenveen dienen haar onderhoud te betalen.
Schuin achter de diaconiewoningen van de Doopsgezinde Gemeente staat het huis Fokno. 10. Daar heeft naar alle waarschijnlijkheid - wat later wordt aangeduid met kadastraal nummer A-1854 - de arbeider Hendrik Pieters van Loo met zijn echtgenote Jacobjen Sjoerds gewoond. Vijf van hun kinderen zijn dan nog thuis. De familie heeft het niet ruim, want ze komen niet voor in de Personele Omslagen van 1824 en 1826. Het inkomen van de familie is niet hoog genoeg om een aanslag te rechtvaardigen.
Nu de wandeling zover is gevorderd komt het echtpaar bij de plaats waar Barteld Jans de Vries zijn leertouwerij cq. leerlooierij exploiteert. Onder het no. Fok 11 wat later bij het kadaster blijkt een complex te zijn bestaande uit vier percelen, woont niet alleen de eigenaar. Het valt aan te nemen dat hijzelf met zijn gezin in de grootste daarvan (A-1856) woont. De samenstelling van het gezin is naast vader Barteld (1790) en moeder Martha Lubberts Pasveer (1796): dochter Lummigje (1816), zoon Jan (1818), dochter Akke (1820), zoon Lubbert (1822) en zoon Jacobus (1826). Er is ook een eerdere Jacobus geweest, die op 23 februari 1825 als vier maanden oude baby is overleden (AEN 2271). De andere bewoonbare percelen hebben onderdak geboden aan schoenmakersknecht Yke de Nes (geb. 1793), de leertouwersknecht Jan Sijtzes Achter (geb. 1803), Willem Comello (geb. 1798), verwer, en Klaas Roelofs van der Wal, verwer.
Laatstgenoemde heeft zelfs het eigendom van een der huisjes verworven. Bij zijn overlijden op 25 juli 1826 registreert de ‘Staat van de verandering van de Leggers der Verponding op de gebouwen’ de overgang naar de erven. De belangrijkste daarvan is Hessel Klazes van der Wal, die er in 1827 tevens bewoner van is met een gezin van 5 personen.
Nauwelijks voorbij dit huis van de familie van de Wal komt de erfscheiding met de dienstwoning van de naar achteren gelegen olieslagerij, waarvan de oliemolen "Het Fortuin" prominent op het schilderij aanwezig is. Dit imponerende stuk nijverheid is voor Van Haeften reden om zijn vrouw even te herinneren aan de vroegere eigenaar Martinus Bouricius van Idema. Zij herinnert zich als autochtoon Heerenveense dat hij in 1812 is overleden na een bijzonder spraakmakend leven te hebben geleid. Meteen wijst ze haar man nog even naar de overkant van de Heerensloot, waar ze een uitmuntend uitzicht hebben op de tweede scheepswerf 'De Morgenstond' van de scheepstimmerman Cats.
In 1818 wordt de oliemolen door de weduwe Bouricius van Idema verkocht aan Arend Evertsz en Dirk Arend Evertsz en levert fl.18.010,- op, waardoor de weduwe M.B. van Idema in staat wordt gesteld diverse schulden (van haar man) af te lossen.
Bij de overname van de oliemolen wordt ook de bedrijfsleider, die in ieder geval al sinds 1813 deze bedrijfswoning mocht gebruiken, overgenomen. Dat is olieslagersknecht Albert Gerbens (of Gerbrands) Kruit. Deze is afkomstig uit Zaandijk en geboren maart 1775. In 1816 zijn zowel zijn vrouw Antje Pieters Mei als zijn zoon Gerben al overleden. Albert Kruid vindt een nieuwe echtgenote in IJda Sijmens van Vloed, die een flink stuk ouder is dan hij. Zij overlijdt in 1825. Haar tantezegger Jan (Jacobs) Vos, geboren in 1824 in Heerenveen (SCO 3971), wordt door haar en Albert in het gezin opgenomen. In de Personele Omslag verschijnt Kruid's naam voor het eerst in 1826 (AEN 976) Hij woont dan op nummer 12.
De andere dienstwoning van olieslager Arend Evertsz. zal het nummer 14 hebben gehad. Het heeft onderdak geboden aan andere olieslagersknechten, als Pieter Jacobs Hartsema (1819), Berend Braam (1823), en later knechten.
Met Fok 14a (A-1864, groot 2.90 are) treffen we opnieuw een boerenspultsje of 'komelkerijke'. Het is in 1824 al in gebruik bij Ale Klazes de Jong, die het vermoedelijk kort daarvoor heeft gekocht van de erven Idema. Begonnen als boerenknecht krijgt Ale (ook wel Aaldert genoemd) de kans om als voerman zijn diensten aan te bieden en met de hulp van zijn vrouw Janke komt daar de melktapperij bij. Eerder worden de bedrijfswerkzaamheden elders in Heerenveen-Aengwirden uitgeoefend. Twee zeer jeugdige kinderen zijn hun dan al ontvallen. In 1819 is dat de 5 weken oude Ale en in 1823 de 19 weken oude Johannes. Zijn weduwe Janke Pieters Cats, geboortig van Nieuwehaske, blijft er na zijn overlijden op 14 januari 1826 wonen.
Bartholomeus en Johanna naderen nu het meest zuidelijke puntje van dit streekje woningen en houden hun pas even in bij no. 15. Het is zichtbaar in de nadagen van haar bestaan en in afwijking met de andere panden staat het met een breed front evenwijdig aan ‘de Fok’ op een perceeltje grond van 3 are. Johanna herinnert zich, dat hoewel Martinus Bouricius van Idema in 1801 ‘prodigeus’ is verklaard en onder curatele staat van een drietal curatoren hij niettemin een paar dagen voor zijn dood in juni 1812 een transportakte van het huis no. 15 te Heerenveen-Aengwirden laat passeren door notaris Kool van Heerens. Verkopers zijn Cornelis Romkes van Haskerdijken en Lourens Ernst Stavinga van Heerenveen. Zij ontvangen daarvoor 677 franken en 67 centimes. De weduwe brengt het pand kennelijk in de verhuur, maar niet aan personen die terug zijn te vinden in de Personele Omslagen. Wel is vastgesteld in een tweetal overlijdensakten het huisnummer 15 is terug te vinden. De wisseling van de bewoners maakt dat beide wandelaars niet weten wie er nou eigenlijk in de loop der tijd hebben gewoond. Over Fok no. 16 is bekend dat Douwe van der Werf, van beroep commies er in ieder geval in 1824 en 1826 is gevestigd. Hij rechtvaardigt zijn aanwezigheid door betalingsplichtig te zijn in de Personele Omslag van die jaren. Deze huurt het van eigenaar Anne Fennema, wiens dochter Eelkje het eigendom verwerft na zijn dood. Pas dan krijgt het kleine pandje de interessante bestemming van ‘secretarie van de grietenij Aengwirden’, overigens eveneens op huurbasis.Van de drie opeenvolgende nummers Fok 17, Fok 18 en Fok 19 komen we dankzij een aantal overlijdensakten, mede in de nasleep van de overstroming van februari 1825, wel iets over de bewoners te weten. Veel ambachtslieden en weduwen wisselen elkaar af. Dat is verklaarbaar omdat het eigendom blijkt van de gefortuneerde en vrijgezelle koopman Roelof Pool, van de Heerenwal, die het blijkbaar exploiteert als ‘huisjesmelker’. Het meest zuidelijke huisje, nr. 19, heeft in ieder geval een groot deel van haar bekendheid gekregen door Gerke Bokkes Fokstra, die op 10 april 1820 overlijdt, maar zijn weduwe en haar zoon Sibbert Gerkes Fokstra, schipper, blijven de woning trouw. Juist in 1826 wordt bekend dat hij als enige zoon het huis erft van zijn vader.Als afsluiting van het streekje huizen blijkt Fok no. 20 te worden vermeld in “De Staat van veranderingen in de legger der verponding op de gebouwen” van 1819. Als eigenaar staat daar de wed. Roel Eeuwes (Roel Eeuwes Offringa was al op 21 oktober 1810 begraven). Als eigenaar in 1820 treffen we de naam van J.I. Poutsma. Als aanmerking staat erbij: "De ontvanger vermeent dat het alzoo bij koop is overgegaan." In de personele omslag van 1824 wordt de belastingplicht van Poutsma bevestigd, doch in 1826 ontbreekt die vermelding. Dat zal veroorzaakt zijn door het overlijden van de 39 jarige Jannis Izaks Poutsma, secretaris van de grietenij Aengwirden, op 1 oktober 1826 in huis no. 20 op de Fok. Hij laat als echtgenote Minke Klazes de Jong na en 3 kinderen.
Nu ze het gehele buurtschapje voorbij zijn, draaien van Haeften en z’n echtgenote nog even om en zien, dat het toponiem ‘De Fok’ volkomen terecht is gegeven aan het gerend weglopen van de percelen van zuid naar noord. Het lijkt inderdaad op het smalle voorzeil van een zeilboot. Waar zij zich niet bewust van zijn, is de ouderdom van dit toponiem. Gelukkig kunnen wij als bron het Dekama-, Cuyck-en Foeytsarchief aanwijzen met een erfpachtbrief van 25 april 1632 (DCF nr. 710), waarin een plaats wordt overgedragen onder de klokslag ‘van den dorpe Terbant op de Fock’. De weg wordt dan nog genoemd de ‘Heerenweg’. Overigens worden in de wereld van toponiemen op meerdere plaatsen dergelijke verklaringen gegeven voor qua vorm kenmerkende stukken land. Zo ook in het Heerenveense. Wie volgens Sytse Jan van der Molen de Schotanuskaart (1718) van Aengwirden raadpleegt, ziet op het einde van de zg. Tweede Fok in de hoek daarmee gevormd door den Terbandsterweg (toen Heeren Rydwech genoemd) een stuk land van een vorm die gelijkt op een grote gelijkbenige driehoek. De top ligt op het westen en de benen worden gevormd door de beide genoemde wegen. Het is ongetwijfeld dit stuk land dat ook naar zijn vorm de benaming ‘De Fok’ heeft gekregen.
Het laatste zuidelijke deel van de Fok richt de aandacht van de echtelieden opnieuw even naar de overzijde van de Heerensloot. Tussen de holderhúskes overheerst het sociëteitsgebouw van “De Eensgezindheid” als een monumentaal pand het straatbeeld. Het staat er nog niet zo lang - pas sinds 1819 - en wordt ook wel betiteld als ‘Heeren-Sociëteit’. Zowel de heer als mevrouw Van Haeften hebben de bouw steeds in ogenschouw kunnen nemen. Of hij er lid van is geweest, is door een gebrek aan documenten over de aktiviteiten en gebeurtenissen helaas niet na te gaan. Door het verplaatsen van hun aandacht naar de Heerenwal zijn ze ongemerkt het huisje Fok nr. 21 al voorbij gelopen. In een eerdere fase moet dat een flink huis zijn geweest met 12 deuren en vensters, althans volgende de Legger der verponding op de gebouwen in 1820. Eigenaren zijn dan nog de erven M.B. van Idema. Het zal een afgeleefd pand zijn geweest, want in 1821 wordt gesproken van ‘geamoveerd in 1821’. Daarna staat er een aantal jaren geen woning, maar het feit dat Johan Christiaan du Pon er in een nieuw huisje op 2 januari 1827 kan overlijden, spreekt andere taal. Bovendien wordt hij in een akte uit 1826 als zadelmaker gesitueerd op de Fok. Bij de nadering van het Posthuis krijgt het geheugen van de heer van Haeften een flinke impuls. Hij vertelt zijn vrouw, dat het ‘boerenspultsje’ onder Fok nr. 22, waar Jeip Siebes Hoekstra als boer de scepter zwaait, afkomstig is uit de familie van zijn vrouw Rinske Binnerts Spoelstra. Uit een document van 5 augustus 1777 in zijn bibliotheek is dat de boerderij geweest, waar de nieuw gekozen Grietman van Schoterland Martinus van Scheltinga en zijn echtgenote met enkele kinderen ‘statelijk’ zijn ingehaald door een ‘vrije compagnie’. Citaat uit dat stuk: “Hunne Welgeborene de Boerenplaats van de koopman Vogelzang genadert zijnde, stapten dezelve aldaar uit het rijtuig, en namen eenige verversching bij dezelve. Na eenig vertoevens aldaar, wandelden Hunne Welgeb., beneevens hun zoontje en twee oudste Dogtertjes, na en binnen het vlek Heerenveen, tot voorbij het Front der Compagnie, ..... " (die stond aangetreden bij de grensscheiding tussen Aengwirden en Schoterland bij het Posthuis.)
Terwijl hij dit aan zijn vrouw vertelt zijn ze eveneens ‘statelijk’ gekomen bij het terreintje achter het Posthuis, waar Van Haeften zijn ‘schutterlijke’ ervaringen heeft opgedaan als onderdeel van het Garnizoen van Heerenveen in 1814. In het kader van de verdediging van Heerenveen wordt dan een veiligheidscorps uit de bevolking gerecruteerd van mannen in de leeftijd van 17 tot 50 jaar. Dat ging zeker niet van de ene dag op de andere, want pas in maart 1815 worden de officieren in uniform uitgenodigd samen te komen bij het Huis der Gemeente, welke zich toen nog op de Lindegracht bevond (thans nr. 17). Tot Commandant der Landstorm met de rang van Luitenant-Kolonel staat Menno Coehoorn van Scheltinga aan de leiding, die zijn benoeming officieel op 14 september 1815 heeft gekregen. Als officier van de staf van de 2e Compagnie fungeert B.C.G. van Haeften in de rang van luitenant. Er worden exercitie-oefeningen gehouden op het exercitieveld achter het Posthuis van kastelein Meijer. Voor de onderofficieren en korporaals wordt zaterdags om vijf uur een extra oefening gehouden. Als Napoleon I eind maart 1815 ontsnapt van Elba wordt heel Europa onrustig, zo ook onze Commandant der Landstorm lt.-kol. M.C. van Scheltinga. Hij verzoekt dan de Schout van Heerenveen Frederik Semler (die zelf als kapitein bij de 2e Compagnie is ingedeeld) om zo spoedig mogelijk een groter exercitieveld ter beschikking te stellen “daar het land achter het zogenaamde Posthuis te weinig uitgestrektheid heeft om daartoe langer te kunnen dienen”.
Een tweede ervaring met de beveiliging van Heerenveen doet Van Haeften opnieuw als het Reglement op de Nachtrondes te Heerenveen op 13 december 1816 wordt aangenomen door de grietenijraad van Schoterland. In het op 21 februari 1817 (SCO 803) gedateerde exemplaar lezen we in artikel 2 de volgende tekst: “Een der wagtpligtige Ingezetenen word belast met het houden der Lijsten, het zamenstellen der wagten en hetgeen daartoe verders betrekking zal hebben. De heer B.C.G. van Haeften te Heerenveen wordt daartoe bij dezen benoemd en uit relatie dies van het doen der wagten vrijgesteld.” Wanneer in 1818 de Landstorm wordt opgeheven en de kas wordt opgemaakt, blijkt de weduwe Meijer - inmiddels hertrouwt met Harmen Lammerts Knol - voor de huur van het kampje land van het exercitieveld fl.25.60 te mogen claimen.
Als afsluiting van hun wandeling drinken ze tenslotte nog een goed glas wijn in het Posthuis geserveerd door kasteleinske Rinske Wiebes de Vries, vrouw van Harmen Lammerts Knol, eerder weduwe van Johannes Meijer.
2015, november 15 - wibbo westerdijk - hip-backup - geïnspireerd door Jacob Hepkema’s : "Stukjes Oud-Heerenveen" in het Nieuw Advertentieblad van 1892.
Wateroverlast Stationsweg 1916
HIP-TIME MAGAZINE 86
Het Nieuwsblad van Friesland van 1 september 1916 start haar rubriek ‘Berichten uit Stad en Dorp’ met de cryptische zin ‘De Stationsweg overstroomt ... voor het laatst!’ De journalist van deze noodkreet is kennelijk door de ervaringen knap cynisch. Geniet mee van de tekst, die hij de 30e augustus 1816 opstelt om te delen met zijn lezers.
“”Heerenveen, 30 aug's. '''t Mat earst op 't slimst..." Er zal verbetering in den toestand komen, is besloten. Maar een besluit nemen en uitvoeren geschiedt niet altijd op nagenoeg 't zelfde moment. En zo kwam dan de dag van heden ons nog eens aantonen hoe erg het wel kan. De nacht had voor een flink begin gezorgd en overdag deed de gestadige en soms zeer overvloedige regen het "Stationsdiep" al breeder en dieper worden, zodat tenslotte de toestand zo erg werd als nog nooit te voren beleefd.
Passage was op een schappelijke manier niet meer mogelijk. Men trachtte op verschillende manieren de "hindernis" te nemen. Sommigen voorzichtig, op de tenen of op de hakken, zich krampachtig aan hek en haag vastklampend, anderen met enige gewaagde sprongen. 't Is zeker, dat bij de waterdichtheid de voetbekleding op een zware proef werd gesteld.
De "historie" had, dunkt ons, tijdelijk 'n goede bron van inkomsten kunnen worden. Voor een "overhaal", was het "Diep" nog wel niet diep genoeg, maar een ondernemend man, in het bezit van een paar flinke laarzen en een platte kruiwagen of kar, had vandaag heel wat voeten en vooral "voetjes" droog kunnen houden voor enkele centen "per paar". Tegen de avond was zulks niet meer nodig, want toen werd van gemeentewege een "noodbrug" geslagen, die behoorlijk door een petroleumlantaarn werd verlicht.
En zal dit nu het hoogste en laatste stadium van de Stationsweg-ellende zijn? Wij ontvingen hedenavond reeds een brief, geadresseerd "Zeestraat", Heerenveen. Kan men't niet weg spatten, dan wil men 't weg spotten, naar het schijnt.””
Het beeld dat in bovenstaand stukje wordt beschreven, wordt meer dan toepasselijk ondersteund door een exemplaar uit de glasplatencollectie van Mieke Nijland en afkomstig uit de nalatenschap van Hubert Adriaan Veltman. Inmiddels is die grote verzameling terug te vinden op de zoeksite van het Fries Fotoarchief onder het kenmerk: ‘Veltman 109’. Deze meer dan verdienstelijke amateur-fotograaf heeft de aangrijpende gebeurtenis vastgelegd zonder het podium van publicatie in de Hepkemacourant zelfs maar te kunnen overwegen. De Hepkemacourant uit 1916 biedt daarvoor simpelweg nog geen faciliteiten. Zelfs illustraties beperken zich meestal tot gesjabloneerde afbeeldingen. Het is erg spijtig, dat het Fries Filmarchief haar kijkers zonder het te weten op het verkeerde been zet. Zij veronderstellen, dat Veltman de foto enigszins heeft gemanipuleerd. Maar, wanneer de foto om een verticale as wordt gespiegeld, blijkt dat daar geen sprake van is geweest.
Bij het bladeren in de legger van de ‘Hepkemacourant’ of eigenlijk ‘Nieuwsblad van Friesland’ op zoek naar een verslag van de ‘Turnfeesten van het gewest Friesland’ van de 29e en 30e juli 1916 stuiten we per toeval op bovenbeschreven bericht. Onze nieuwsgierigheid is gewekt en voor alle zekerheid leggen we de vindplaats even vast om het later nog eens beter te lezen. Inmiddels komt in onze herinnering het beeld naar boven van die zwart-witte fotoafdruk, welke Mieke Nijland ons eens voorlegde. Is het mogelijk dat het overstromingsbeeld iets te maken kan hebben met dit verhaal ? Deze intuïtieve veronderstelling is voldoende aantrekkelijk om na enkele dagen op zoek te gaan naar meerdere berichten van een vergelijkbare inhoud. De vroegere redacteuren van de Hepkemacourant steken ons de helpen hand toe in de vorm van een door hen aangelegd dictaat, waarin zij rubrieksgewijs de door hen gepubliceerde artikelen chronologisch en met de titel van het stuk hebben vastgelegd. Een vorm van een klapper of repertorium om de stukken te kunnen terugvinden als dat noodzakelijk mocht zijn. Het archief van het Museum Willem van Haren heeft onder de archivalia nummers 442 tot 457 een zestiental klappers, die de verschijningsdata vanaf 1904 tot en met 1942 bijna (er ontbreken helaas enkele jaargangen) geheel bestrijken.
Met als ‘steekwoorden’ de termen ‘Stationsweg’ en ‘Raadsverslag’ blijken daar inderdaad in 1916 enkele publicaties aan te voldoen. En wat komt daar uit naar voren ??? Een verrassend onthullend beeld, dankzij een regelmatige schrijver van ingezonden stukken.
De bijdrage van de heer ‘X’ in de krant van 8 maart 1916 heeft als titel gekregen “De Stationsweg te Heerenveen”. Het is te mooi om samen te vatten en alleen de essentie er uit te halen. We geven U zijn volledige tekst (zonder de dubbele ‘ee’, ‘oo’ en de extra ‘n’).
“”...M.de Red. In de eerste helft van deze week was onze drukke Stationsweg een kijkje waard. Las ik een paar maanden geleden dat hij afdoende zou worden verbeterd? Maar wanneer dan toch? Er zijn deze week wel “ogen over gegaan”, ogen van Raadsleden, ogen van opzichters, maar ze vermochten niet de sneeuwbergen en later de bijna ondoorwaadbare smurrie-plas weg te kijken. Eén ferme man met schep en kruiwagen, maar dan in tijds, zou mij liever zijn geweest dan al die ogen. Dan had reeds Zaterdag heel de weg kunnen zijn geschoond. Nu was hij pas donderdag weer een beetje passabel. Naar ik verneem, dragen Schoterland en Aengwirden ook bij tot de verlichting van de Stationsweg omdat deze beschouwd mag worden niet als een uitsluitend Haskerlandse weg, maar als een drukke toegangsweg tot heel Heerenveen. Zouden Schoterland en Aengwirden, waar ze dus reeds blijk geven dat ze mede belang hebben bij een in goede staat verkeren van deze weg, dan ook niet eens de nodige druk willen oefenen op Haskerland, opdat de in uitzicht gestelde verbetering niet al te lang uitblijve? X...””
De heer ‘X’ verwijst zelfs naar een reeds vroeger verschenen publicatie van enkele maanden eerder. Helaas hebben we dat bericht nog niet kunnen traceren, maar we geven de moed nog niet op. Duidelijk is gemaakt dat de winterse omstandigheden in begin maart oorzaak zijn geweest van een week lang overlast als de dooi is ingevallen.
‘X’ hekelt de verantwoordelijken voor hun passiviteit en hun wegkijken van de problemen.
Een week later - op de 10e maart 1916 - vergadert de raad van Haskerland en als één van de onderwerpen staat op de agenda ‘De Stationsweg te Nijehaske’. Het verslag is zeer summier: het raadslid Visscher wijst op de nog altijd in slechte staat verkerende stationsweg te Nijehaske. Hij heeft al op 25 november 1915 de aandacht gevestigd op de slechte toestand bij regenachtig weer en wijst er dan al op dat het onderhoud van de weg bij de tram berust. Voorzitter - burgemeester jhr. P.B.J. Vegelin van Claerbergen - repliceert in de maartvergadering, dat de Nederlandse Tramweg Maatschappij geen vernieuwingen voor haar rekening wil nemen. Bovendien acht hij Haskerland niet alleen verantwoordelijk voor het betalen van de rekening. Schoterland en Aengwirden profiteren er ook van. Raadslid Boltje - een uiterst deskundige aannemer - stelt dat het verstraten met een flinke zandlaag eronder al behoorlijk zou helpen en dat die kosten niet zo hoog zijn.
Conclusie uit dit raadsverslag is inmiddels wel, dat er zeker een vierde partij wordt genoemd. Deze is een belangrijke belanghebbende maar nog niet duidelijk is zijn rol in dezen voor wat betreft het beheer en onderhoud van de weg.
De raadsvergadering van Haskerland van 11 mei 1916 spreekt raadslid Remminga schande van de voortdurende overlast en hekelt de trage gang van zaken. Hij stelt voor dat Haskerland dan zelf maar de riolering moet blootleggen en onderzoeken. De voorzitter meldt nu dat een plan tot verbetering inmiddels is toegestuurd aan de raad van Aengwirden, nadat de N.T.M. volhardt in haar weigering tot het aanbrengen van vernieuwingen en verbeteringen. Ook Schoterland zal daarvoor nog worden benaderd. Een compromis-oplossing komt van de heer Pasma, die alle drie gemeenten en de N.T.M. om de tafel wil hebben voor een bespreking. Bij de stemming wordt het voorstel van Remminga met 3 voor-en 8 tegenstemmen verworpen, maar de voorzitter zegt toe spoed achter de zaak te zetten.
Weer gaat er een maand voorbij zonder dat er iets gebeurd, wat de journalist van de Hepkemacourant op 13 juni 1916 in een bericht “De Stationsweg na een regenbui” doet grijpen naar het middel van de cynische humor. Hij schrijft: “De jongens hebben er nu een raadseltje van gemaakt! Vraag: ‘Wat is de Stationsweg na een regenbui?’ Het antwoord: ‘Weg!’
Zelf vertelt de journalist de anekdote van de arme paardenbestuurder, die zijn steigerende rossinant niet door de plassen krijgt als hij op de bok blijft zitten. Pas als hij zelf ten koste van een paar natte voeten het paard bij de teugels neemt, ziet hij kans door het ‘Stationsmeer’ te komen. Ook blijkt het gebouw van de Hepkemacourant slechts bereikbaar door bij buren over hekken en stekken te klimmen om via een omweg het bureau te bereiken. De dooddoener ‘Er wordt aan gewerkt’ zal zo langzamerhand moeten worden aangevuld met de term ‘met bekwame spoed’.
Na de raadszitting van 5 augustus 1916 van de gemeente Aengwirden lijken de regenwolken te wijken en schijnt de zon door te breken. Het verslag van die vergadering meldt dat de vergadering van de dagelijkse besturen van Haskerland en Aengwirden met de N.T.M.-ingenieur Biezeveld heeft plaatsgevonden. Laatstgenoemde erkent een contract uit 1888, die de N.T.M. verplicht om de buizenleiding van de riolering in goede staat te houden. Deze zijn nu hier en daar stuk, waartoe de N.T.M. bereid is fl.200,- bij te dragen. Uit de door Haskerland opgestelde begroting van fl.981.20 blijkt dat bij lange na niet voldoende. Inmiddels zijn beide gemeenten bereid ieder de helft van het restant op zich te nemen. Die morele verplichting berust op een overeenkomst tussen het Rijk en de beide gemeenten toen zij destijds de weg samen hebben overgenomen. Sommige raadsleden somberen, dat de N.T.M. door zijn krenterigheid er met een koopje vanaf komt. Zij voorspellen dat het absoluut duurder gaat worden dan het begrote bedrag. De discussie wordt er niet doorzichtiger van als ook de plannen om de tramlijn over niet al te lange tijd te verleggen, doorgang zullen vinden. Uiteindelijk wordt de oplossing aangereikt in de krant van de 18e augustus, als de raad van Haskerland laat weten: er komt een wijdere riolering; voor rekening van Haskerland en Aengwirden met een bijdrage van fl.200,- door de N.T.M.; de N.T.M. doet de bestrating; de burgemeester van Haskerland belooft een snelle totstandkoming!
Wanneer het in orde is gebracht ? De kranten zwijgen daarover in alle talen! Geen enkel berichtje over de werkzaamheden! Zeker is dat de 1e september 1916 - zie het eerste bericht van dit verhaal - nog geen goed nieuws valt te vermelden. Conclusie moet dus zijn: Goed nieuws is geen nieuws !!!
Om het beeld nog even te vervolmaken ziet U links in de Stationsweg eerst het pand van de drukkerij Hepkema, daarna het forse heerenhuis in 1922 door B.J. Roze bewoond, die als inspecteur der registratie in het adresboek 1922 staat onder (wijk) C, no. 9. In 1927 is het in gemeenschappelijk gebruik van L. Haanstra, koopman; D. Bosscher, zonder beroep, en wed. S. Dijkstra, eveneens zonder beroep.
Het ‘buitentje’ aan het einde van de straat is na de aanleg van de Stationsweg in 1875 gesticht door Albert Hendriks Propstra. In 1922 wordt het bewoond door W.H. Bakker, chef van tractie der N.T.M.
Aan de rechterkant van de straat achter het hek en de bomenrij staat eerst het in 1908 door Herman Korf de Jong gestichte woonhuis ‘in overgangsstijl’, waarvan de architectuur wordt toegeschreven aan H.H. Kramer uit Leeuwarden. Een advertentie in de Leeuwarder Courant van 13 mei 1908 maakt melding van de voorgenomen aanbesteding ‘ van het verbouwen van een woonhuis’ en van het feit dat het bestek en de tekeningen zijn te bekomen bij H.H. Kramer te Leeuwarden. Tegenwoordig heeft het op basis van dat ontwerp de status van Rijksmonument nr. 27 in de ‘Nota Cultuurhistorisch Erfgoed van de gemeente Heerenveen, deel 1.’ Eerder is het ook onderwerp geweest van het ‘Monumenten Inventarisatie Project. Regio de Friese Wouden, Heerenveen. 1992. In dat rapport heeft het woonhuis (met praktijk) een plaatsje veroverd onder de unieke code: FR-HEE-169. Nadat Herman Korf de Jong er zelf enkele jaren heeft gewoond, wordt de op 12 september 1932 benoemde internist-röntgenoloog van het Heerenveense Ziekenhuis F.E. Revers de nieuwe bewoner. In mei 1946 gaat hij terug naar Utrecht en wordt dr. Bonne Dijkstra, kinderarts, tot in 1973 bewoner.
2014, juli 6 - wibbo westerdijk - hip-backup
Watertoren aan het Gemeenteplein 1980
HIP-TIME MAGAZINE 82
Hoe je Heerenveen voor 1980 ook benadert, altijd is er dat onmiskenbare opvallende baken: de Watertoren aan het Gemeenteplein. Bij de datering van fotografische opnamen zoek je steeds de meest prominente herkenningspunten. En het moet worden erkend, dat op dat lijstje meestal als eerste de watertoren wordt genoemd. Deze foto met Museum Willem van Haren-nummer 01794 dateert van augustus 1980 en is gemaakt door Marga Hottinga, de dochter van de heer Hottinga, medewerker van de technische dienst van de P.T.T. Dat zijn althans de gegevens, die achterop de ingevoerde foto staan.
De verschillende gegevens, die U in onze rubriek over de watertoren bent tegenkomen zijn al talrijk, maar vormen natuurlijk geen monografie over dit beeldbepalende pand. Er is wel eens een zinsnede geweest over de stichting en over de problemen daarbij en natuurlijk over de ‘discutabele’ beslissing van de afbraak en de daarmee gepaard gaande onrust onder een deel van de bevolking. Eigenlijk is het wachten op een ‘sneuper’, die het volledige verhaal van stichting tot sloop eens degelijk op papier zet. Er liggen ‘formeel’ voldoende aanknopingspunten in het archief van de gemeente Heerenveen. De inventarissen van de gemeenten Schoterland (inv. nr. 2595) en Aengwirden (inv. nr. 2307) en van de gefuseerde gemeente Heerenveen (talloze dossiernummers) tonen het grote belang van de drinkwatervoorziening. Eerst door N.V. ‘De Heerenveensche Waterleiding’ en na overname in 1954 door de ‘N.V. Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden (IWGL)’.
Op de voorgrond over de gehele breedte van de foto ziet U een detail van het aangelegde hekwerk na de volledige restauratie van de Kolkmuren aan de Lindegrachtzijde. De motieven om deze neer te zetten zijn uiteraard ontleend aan ideeën over veiligheid voor de mensen, maar verschuiven langzamerhand in de loop der jaren naar ‘beheersing van de onderhoudskosten’ en naar ‘meer eigen verantwoordelijkheid’ van de gebruikers. Tenslotte heeft een anderhalf tot twee meter hoge steile kademuur zonder reddingshaken of een ladderconstructie én bij het te water raken een volledige afhankelijkheid van derden de Heerenveense driestelingen waarschijnlijk toch gemaand tot enige voorzichtigheid.
Kennelijk acht men destijds langs het Van Harenspad minder risico’s te lopen en kan daar de kademuur volstaan met een kleine opstaande rand, waar zelfs een auto enige moeite moet doen om er overheen te rijden. Dat is aan de Heerenwal wel eens anders geweest. Wat bovendien aan deze foto opvalt is de afwijkende ‘routing’ op het gemeenteplein, waar het beeld van Fedde Schurer van beeldend kunstenaar Guus Hellegers in 1974 zijn eigen ‘verhoogde’ plekje heeft gekregen. Een reconstructie van het plein ten dienste van de marktfunctie doet de gemeente besluiten het beeld een plaats te geven aan de zijkant van Oenemastate. Tegenwoordig met de serretenten van Het Gerecht is de benodigde ruimtelijkheid voor het bronzen monument (2.30 meter hoog × 70 cm breed × 25 cm diep) van de dichter-schrijver-journalist Schurer min of meer een farce geworden. Beelden
in de openbare ruimte worden gaandeweg overwoekerd door noodzakelijk geachte en gedoogde terrasfaciliteiten, straatmeubilair, reclame-uitingen en/of product-uitstallingen, hetgeen stilaan leidt tot enige ‘verrommeling’ van het straatbeeld.
In de jaren na de totstandkoming van deze foto wordt het autoparkeerbeleid op het Gemeenteplein grondig herzien mede vanwege de terugkeer van de zaterdagmarkt op dit plein. Er volgen in de loop der jaren talloze nieuwe initiatieven op het terrein van het autoverkeer, maar aan de drang om het autoblik zo dicht mogelijk bij je werk-of verblijfsbestemming te willen parkeren helpen zelfs blokkades, hoge parkeertarieven en boetes niet voldoende.
Links op deze foto ziet U een fragment van het pand van de belastingdienst en de uitgebouwde serre met pal om de hoek de toegangsdeur. Het hoge deel is in 1870 gebouwd als ‘postkantoor’ op aandrang van de Kamer van Koophandel, die het van belang vindt dat deze in het centrum van Heerenveen komt. De gemeente Schoterland geeft - na overleg met en op bouwvoorschriften van het rijk - aan gemeente-architect Elbert de Graaf de opdracht het gebouw te realiseren. Timmerman Petrus Anne Dijkstra doet dat voor fl.12500,-. Onderdeel van de voorbereidingskosten is de demping van het eerste deel van de oostelijke gracht van Oenemastate. Dankzij de doctoraalscriptie Kunstgeschiedenis - “Een inventarisatie van postkantoren in Friesland van ca. 1850-1989” - van Johannes Tjepke Engwerda uit Hilversum aan de Universiteit van Utrecht, zijn wij in staat U kennis te laten nemen van de architectonische kenmerken van het oorspronkelijke gebouw.
Hij beschrijft het gebouw met een rechthoekige plattegrond met één verdieping, welke is afgesloten met een schilddak met drie schoorstenen. De gevelverdeling, zowel aan de straatzijde (3 ramen) van het Haringspad als aan het Gemeenteplein (8 ramen), is regelmatig verdeeld door veel bovenelkaarstaande vensters met spaarnissen en afgesloten met een brede korfboog. Gevels en dak zijn van elkaar gescheiden door een rondlopende vlakke lijst en dakgoot met geprofileerde rand, steunend op consoles. De publieksingang is aan het plein (tweede raamnis vanaf het westen) en de deur van de directeurswoning zit aan de linkerzijde van de gevel aan het Haringspad. Aldus de bevindingen van de heer Engwerda. Naast de deur van de bovenwoning zit ook de eerste steen. De tekst daarvan luidt: "De eerste steen gelegd / den 4 Juny 1870 / door / Jan BEECKMAN / oud 9 jaar." Hij is de zoon van de eerste directeur Martinus Hendrikus Beeckman, die deze functie bekleedt van 1870 tot 1874. Op 15 februari 1871 wordt het kantoor in gebruik genomen. In 1892 koopt het rijk niet alleen het pand voor fl.15000,-, maar ook een strook grond van 3 bij 20 meter voor fl.500,- van de gemeente. De verbouw behelst de aanbouw van een serre aan de pleinzijde, waarvan we op deze foto juist een klein verlaagd deel zien.
Overigens moeten we vaststellen, dat als de ‘Commissie Gebouw Thialf’ in 1864-1865 hun aktieplannen voor een feestzaal hadden mogen uitvoeren op de noord-oostelijke hoek van het gemeenteplein, er nimmer een postkantoor gebouwd had kunnen worden. De voorgenomen grootte blokkeerde namelijk de toegang tot de centrumbegraafplaats en dat blijkt de werkelijke reden van het onthouden van een vergunning te zijn geweest. Een doorgang van 1.10 meter bleek te weinig voor de lijkwagens om de begraafplaats op een piëteitsvolle manier te kunnen bereiken. (zie voor het Gebouw Thialf in De Veenbrief, januari 2005, jrg. 19, nr. 1).
De grootscheepse verbouwing van Oenemastate in 1968 leidt ertoe, dat het gebouw de volledige Inspectie der Belastingen binnen haar deuren krijgt. Het adres is dan Van Harenspad onder huisnummer 26. Het betekent meteen ook dat het voormalige postkantoor aan het Van Harenspad 44-46 dan slechts het Ontvangkantoor der direkte belastingen en accijnzen is. In 1980 wordt er een hernummering uitgevoerd. Zo wordt het adres Oenemastate, Van Harenspad 26 hernoemd en hernummerd tot Gemeenteplein nr. 77 en het Ontvangkantoor van Van Harenspad 46 tot Gemeenteplein nr. 81. Die wijzigingen staan ook aangegeven op de woningkaart. Volgens de ‘Gids voor de gemeente Heerenveen 1980/81’ maken zowel de Inspectie als het Ontvangkantoor enige tijd alleen gebruik van Oenemastate. Helaas zijn deze twee bronnen behoorlijk met elkaar in strijd. In 1990 is er in de Gids van de Gemeente Heerenveen sprake van een nieuwe naam voor de Inspectie der Belastingen, nl. Belastingdienst Ondernemingen en Belastingdienst Particulieren Leeuwarden, vestiging Heerenveen. Beiden hebben dan als adres Gemeenteplein 33, waarmee wordt aangeduid het huis van Pothaar ten noorden van de watertoren. In de gids van 1992 wordt dat vervolgens definitief gewijzigd in Stationsplein 4.
Van de Oenemastate zien we nog juist boven het dak uit een van de prachtige puntige schoorsteenkappen de lucht in priemen. Graag willen we vertellen wat zich afspeelde achter de twee grote ramen op de benedenverdieping, die op de foto zichtbaar zijn. Van veel ruimten kennen we de functionele bestemming uit een bestektekening voor de verbouwing uit 1962, maar juist deze ruimte staat niet vermeld. Zelf denken we aan een ‘conciergeruimte’ of een ‘pauzeruimte voor het personeel’. Mogelijk dat iemand daaraan herinneringen heeft en ons dat wil laten weten ?
Voor de voormalige Roomse Kerk en de Watertoren ‘tikt’ inmiddels de ‘klok’ zijn laatste uren weg. Op 2 juli 1980 begint de onttakeling van de kerk en op de avond van 8 september 1980 geeft het Comité tot Behoud van de Watertoren de ‘pijp aan Maarten’. Alle pogingen om de watertoren en zijn beeldbepalend karakter voor Heerenveen veilig te stellen zijn door bestuurlijke onwil in een schaamteloze prestigestrijd ‘om zeep geholpen’. De toren gaat vallen ... direct na de bouwvak ! Slopersbedrijf van der Wal uit Joure klaart de klus nog voor de jaarwisseling !
Van de laatste fase kunnen we U - dankzij een dossier van aktievoerder 1980 Lykele Buwalda en een fotobewerking van werkgroepspitter 2014 Jan Prins - met tranen in de ogen een ontluisterend beeld presenteren.
Met de naam van het plein wordt creatief omgesprongen. In de oorspronkelijke aanwijzende tafel van het kadaster uit 1832 wordt het perceel A-189 ten noorden van Oenemastate aangeduid als ‘marktplein’. Op ansichten uit het begin van de 20e eeuw wordt soms gesproken van ‘Gemeentehuisplein’. In de gemeentelijke administratie en door de volksmond wordt ook regelmatig over het ‘Gemeenteplein’ gesproken, terwijl in 1926 in een geïllustreerd tijdschrift voor de afwisseling het functionele ‘Karrijdersplein’ wordt gebezigd. Begin zeventiger jaren staat er plotseling een straatnaambordje met het opschrift ‘Rishon-le-Zionplein’. In het kader van de zeer bewierookte stedenuitwisseling met de gelijknamige israëlische gemeente Rishon-le-Zion, waarvan in 1966 voor het eerst een deputatie naar Heerenveen komt en later vele malen delegaties van beide landen elkaar over en weer bezoeken hebben gebracht, wordt deze plaatsnaam op zekere dag als straatnaambord aangetroffen. De verantwoordelijke(n) heeft (hebben) zich nimmer bekendgemaakt.
2014, mei 3 - wibbo westerdijk - hip-backup - met dank aan Lykele Buwalda en Jan Prins
Watertoren-uitzicht naar de Greiden en plan Nijehaske
HIP-TIME MAGAZINE 57
Watertoren-uitzicht naar de Greiden en plan Nijehaske
De denkbeeldige lijn, die we kunnen trekken van de onderkant van deze foto verticaal over de schoorsteenpijp van de voormalige tabaksfabriek van Taconis aan de Munnikssteeg langs het zuurkoolpakhuis aan de Veenscheiding mag eindigen in de eerste projecten van het wijkplan ‘Nijehaske’. U ziet dat daar volop wordt gebouwd in het gedeelte ten westen van de Haskeruitgang. Zelfs een dragline is doende zijn aandeel te leveren voor de aanleg van een goede infrastructuur. Iets verder dan de aktieve dragline wordt het fietspad evenwijdig aan het Heerenveense Kanaal naar het sluisje van de Ketting afgebakend door een rijtje hoge bomen.
De Haskeruitgang tussen de Oude Veenscheiding en de Veenscheiding krijgt bij besluit van 25 mei 1970 z’n naam en na de tot standkoming van de brug over de Veenscheiding wordt de weg doorgetrokken naar de Jousterweg. Het besluit om ook dat deel dezelfde naam te geven wordt genomen op 22 november 1978. Zodra er een nog uitgebreidere ontsluiting nodig is zowel naar het noorden als het zuiden wordt de Haskeruitgang van de Jousterweg verlengd naar de Weinmakker. De naamgeving wordt aangepast op 10 september 1987.
In het gedeelte tussen de spoorbaan en de Haskeruitgang is de bouwaktiviteit rond de Jutte zuidelijk van de spoortunnel aan te wijzen. Ook de naamgeving daarvan is van 1987.
De provincie Friesland schept de voorwaarden voor een flinke gebiedsuitbreiding, maar tevens voor de industrie-en businessparken liggend aan het Heerenveense Kanaal. Dossier 329-1 op het gemeentearchief geeft in ieder geval de informatie over het uitdiepen van het kanaal tot grootscheeps vaarwater in de periode 1977 tot 1982.
Het gebied links van onze denkbeeldige lijn geeft ook een goede indruk van de ‘water-en moerasplanten’-buurt tegen de Veenscheiding aan. De parallel daaraan lopende straat ‘Valeriaan’ en de haaks daarop lopende ‘Ratelaar’ evenwijdig met de Haskeruitgang zijn nog niet aan het oog onttrokken door de latere groene long van bomen en struikgewas. Dat deel van de Greiden heeft weinig mogelijkheden meer om ‘in te breiden’ (open plekken met bebouwing te vullen). Het oog reikt tot de service-flats van Heerenhage aan Kattebos en Tjotter. Van deze twee straatnamen heeft het Kattebos een duidelijke relatie met dit gebied. De volksmond heeft voor de stadsuitbreidingen decennialang een als moerasbos bekend staande strook in dit gebied aangeduid als ‘Kattebos’. Zo noteren we uit een acte van notaris van Beijma thoe Kingma van maandag 13 december 1909 uit de collectie Tjaarda al het toponiem ‘Kattebosch’ in het kader van een houtverkoping. Het is verleidelijk om even te speculeren over dit toponiem. Het is bekend dat ‘katten’ nou niet bepaald liefhebbers zijn van natte poten in een moerasachtige omgeving en nog minder bekend staan om een baantje te gaan zwemmen. Veeleer denken we aan de begroeiing van dit gebied met wilgensoorten die de bekende bloeiwijze vertonen van de ‘katjes’. De relatie met de houtverkoping zou dan kunnen liggen in het gebruik van de dikkere wilgentakken voor zogenaamd ‘boerengeriefhout’.
Deze foto “A-VII-5-5 foto 1 “ is een exemplaar uit de gemeentelijke archiefbestanden en gunt ons ook weer een blik uit de hoogte op een stukje Dracht-bebouwing ten zuiden van Munnikssteeg. Het is zo “klaar als een klontje”, dat aan het pand op de hoek van de steeg de bovenelkaar geplaatste borden de letters bevatten van ‘J A M I N ’. Talloze Heerenveners met een voorkeur voor zoetigheid en chocolade zullen daaraan goede herinneringen koesteren. De zoete genotsartikelen van de firma C. Jamin beginnen hun zegetocht in 1956 op Dracht no. 22. Het complete pand heeft nu de nummers 22a en 22b op de gevel. Een deurwaardersrapport uit 1961-1962 constateert ‘geen gebreken’ in de bouwkundige toestand. Dat valt goed te begrijpen omdat er bij bouwvergunning 1959-174 een volledig nieuwe winkel is tot stand gekomen. Overigens heeft dit pand dan al een zeer gevarieerd verleden in haar poriën.
De speciekohieren reiken ons uit de periode 1760-1764 de naam aan van Theeke Roorda, die aldaar boekdrukker is geweest. Twee ‘spraakmakende’ Heerenveense namen zijn die van horlogiemaker Jacob de Looze en logementhoudster Janneke Veenendal. Zij kopen samen volgens acte nr. 32 van 6 februari 1824 van notaris W.B. Kool van Heerens dit huis, destijds met nr. 215, en vestigen daarin een logement, welke volgens een aantal berichten in de Leeuwarder Courant - de kennelijk vacant geworden - naam “Het Wapen van Schoterland” gaat voeren. Eerder heeft ook Dracht no. 207 deze erenaam gevoerd en heeft enige tijd de ‘grietenijkamer’ bevat, nadat deze uit moederdorp Oudeschoot is overgeplaatst naar Heerenveen. Helaas duurt het bestaan onder het bewind van de Looze en Veenendal slechts drie jaren, want op 21 september 1827 staat in de krant “Executoriale Verkooping Ter Rolle Van Geregtelijke Uitwinning Bij De Regtbank Van Eersten Aanleg Te Heerenveen” een nette en sterk doortimmerde Huizinge en Logement, genaamd het Wapen van Schoterland, ten noorden grenzend aan de Boelesteeg (een oud toponiem uit de 17e eeuw). Aan de ondergang ligt een geschil tussen eigenaar de Looze en huurderse Veenendal ten grondslag. De Looze wint de rechtsgang en Janneke Veenendal overlijdt twee dagen later op de 23e september 1927, oud 44 jaar en moeder van een 6 jarige dochter. Van haar echtgenoot Sies Broersma wordt gesteld, dat zijn woonplaats onbekend is. Het vermoeden dat hij evenmin de vader van Hendrika is, wordt bevestigd door de passage in haar geboorte-akte van 18 april 1821. De Vader wordt niet genoemd ! Overigens wordt haar dochter consequent als Venendal aangeduid.
Het volgende pand met de vier verdiepingsramen en de twee dakkapellen is van origine het pand, waar apotheker Jan Dornseiffen sinds 1795 zijn apotheek heeft gehad. Na zijn overlijden in 1826 blijft zijn weduwe met provisor Arie Willem Kraft de apotheek exploiteren, tot zoon Nicolaas in 1837 de ‘vijzel’ overneemt. Vervolgens herhaalt zich eigenlijk de geschiedenis. Als Nicolaas Dornseiffen namelijk zijn hoofd definitief ter ruste legt op 7 april 1855 zorgt zijn weduwe met behulp van provisoren zelfs tot 7 augustus 1888 voor een leefbaar inkomen.
De welstand van de familie mag als zeer behoorlijk worden ingeschat. Ten bewijze daarvan attenderen we U op het enorme schilderij in de bibliotheek van het museum Willem van Haren met een afbeelding van de Kruiskerk én een gezicht op een kermistafereel op het Breedpad. Dit schilderij heeft lang deel uitgemaakt van de aankleding van de apotheek van de grootvader en de vader van Foekje Dornseiffen (geb. 1847). Deze informatie is afkomstig uit het gedenkboek van J. Bruinsma over “De Nederl. Hervormde Kerk te Heerenveen (Schoterland), 1637-1937”, blz. 11. Wanneer Foekje rond 1910 verhuist, sticht Dodo Franciscus van der Kallen een bazar in dit pand na toestemming van de gemeente Schoterland te hebben gekregen voor een gedeeltelijke verbouwing en vergroting tot woon-en winkelhuis met bovenwoning (vergunning no. 322). Aannemer A. Brandsma Jzn. is in die tijd een vooraanstaand aannemersbedrijf en is verantwoordelijk voor het bouwmeesterschap, terwijl de werkzaamheden worden gegund aan timmerman E. Westra & Zoon voor fl.6324,-.
De tot stand gekomen bovenwoning heeft bekende Heerenveners gehuisvest, zoals D. Huizinga, gemeentesecretaris van Schoterland; mr. J. van der Geer, advocaat-procureur; J.L. de Jong, (befaamd) muziekonderwijzer en organist. Na bedrijfsbeëindiging van D.F. van der Kallen vestigt mej. Alida J. Tamboer er zich als ‘kapster’ en in april 1960 heropent De Gruyter jr. de zelfbedieningswinkel, waar kruidenier G. de Goed op Dracht 24-26 als representant van de De Gruyter-formule de scepter mag zwaaien. (F.K. 8-4-1960) Thans in 2013 is Hunkemöller Lingerie gevestigd op Dracht (24)-26.
Tenslotte nemen we ook nog even het pand Dracht 28 - met op de foto op de gevel de naam ‘Steenwijk’ duidelijk leesbaar - onder de loupe. Nu in 2013 is daar nog steeds gevestigd ‘Steenwijk Modeschoenen’. Overigens is dat niet altijd zo geweest, want de woningkaart van Dracht 28 laat Reijnardus Steenwijk het pand betrekken per 1 oktober 1969, na eerder in dezelfde branche te hebben geëxploiteerd in het pand Dracht 5 aan de oostkant. De vader van Reijnardus - Hendrik Steenwijk - staat daar in ieder geval ingeschreven vanaf 1934 (adresboek) en uiteraard ‘in schoenen’. Ook Reijnardus heeft daar van 1963 tot 1969 de zaken waargenomen.
Dracht 28 heeft onder een ander huisnummer overigens op 12 mei 1867 een bijzondere particuliere bestemming gekregen als ‘pastorie’ voor de Doopsgezinde predikant en dan met name de in 1866 benoemde heer Abraham Vis. Hij is in 1911 de veroorzaker van schokkend nieuws op de voorpagina van de krant door als (inmiddels emeritus predikant) in zijn functie als raadslid van Schoterland tijdens de raadszitting van 24 april 1911 zijn laatste adem uit te blazen.
De volgende bestemming van het pand is een strikt economische geweest. Notaris Verkouteren legde daarvoor op 29 mei 1911 de basis in een publieke veiling in opdracht van de Doopsgezinde Gemeente Heerenveen. Het sterk en goed onderhouden Heerenhuis aan de Dracht met nr. 399, groot 3.59 are, met talloze kamers en andere gerieflijkheden, wordt gekocht door de firma Jager en Wierda. Deze richten de volledige benedenruimten voor garagedoeleinden. Er verschijnt in 1923 voor de zaak op het trottoir zelfs een benzinepomp met een ondergronds reservoir van de Acetylena N.V. Na het overlijden van W.J. Jager in 1922 zet H. Wierda de firma voort en draagt pas op 1 maart 1963 zijn autoverhuurbedrijf, inclusief ambulance, lijkauto en VW-busje over aan de firma J. Oenema. Daarna is het de beurt aan Reijnardus Steenwijk, representant van een fikse schoenenketen. Tenslotte een vraag die zomaar bij ons opkomt: waar zijn die prachtige grote groene bomenpartijen toch gebleven in het gebied van de Zonnehoek?
2013, mei 19 - wibbo westerdijk - hip-backup
Westmuur van de Vermaning 1979
HIP-Time Magazine 81
Westmuur van de Vermaning 1979
Met museumfotonr. 01885 komt de Heerenveense Vermaning op een zeer bijzondere en ongebruikelijke manier in beeld. Evenals trouwens het pakhuis ten zuiden daarvan, behorend bij het pand van Electro World Rinze Hofman aan de Lindegracht 47. Al meer dan 35 jaar inmiddels. Wanneer we de rooilijn van de achterkant van de Vermaning en het pakhuis verlengen tot de Lindegracht zien we op de kaartplattegrond van de kadastrale minuutkaart van 1832 al dat er op het perceel van die rooilijn tot de Vermaningsteeg twee panden hebben gestaan. Het meest westelijke pand is dan eigendom van Rinze Harkes de Vries, die als schipper en koopman bekendheid heeft gekregen. Van 1827 tot en met 1835 krijgt hij volgens de Kohieren van de Personele Omslag op dit adres zijn aanslagen bezorgd. Het blijkt vervolgens dat hij zijn pand heeft verkocht aan zijn oostelijke buurman Atze Halbes de Vrieze, die in 1829 voor het eerst in het door hem bewoonde en gebruikte pand staat aangegeven als winkelier. Het door hem aangekochte pand wordt vanaf 1836 verhuurd aan Jacob Hendriks van Loo, die er zijn kleermakerij gaat uitoefenen. Aan die situatie komt pas een einde als van Loo in 1852 verhuist naar de Vleesmarkt no. 3.
In de tussentijd heeft het perceel door meetwerkzaamheden van het kadaster een nieuw kadastraal nummer gekregen: kad. no. A-62 is vervangen door A-697. Door een zogenaamde ‘splitsing’, waarbij van de grootte van 1.60 are voor het huis en erf 1.25 are wordt vastgesteld en voor een nieuw gebouwd pakhuis 0.35 are, blijkt ook het kadastraal nummer te zijn gewijzigd. A-697 wordt vervolgens opgevolgd door twee nieuwe nummers A-952 (voor huis en erf) en A-953 (voor het pakhuis). Dit speelt zich af in het kadastrale dienstjaar 1857. Tien jaar later verkoopt Atze Halbes de Vrieze c.s. dit bezit via notaris A.R. van Voorst aan twee nieuwe eigenaars, te weten: A-952 aan Sjouke Jelles Koopmans te Oldeboorn, en A-953 (het pakhuis) aan Janna Hessel. Laatstgenoemde is een dochter van de boekhandelaar Franciscus Hessel en zij trouwt met Ghiel Cornelis de Vrieze, zoon van Atze Halbes de Vrieze, tabaksfabrikant te Heerenveen, en Neeltje van Giffen.
Nu valt er een dubbeltje ..... want ooit lazen we in de Leeuwarder Courant van 7 december 1838 een bericht, waarin drie Heerenveense fabrikanten hun ‘geëerde begunstigers’ laten weten, dat hun tabak met 10 cent per Nederlands Pond is verhoogd. Eén van deze drie is de Halbe de Vrieze, vader van Atze. Of het de oude Halbe of de jonge Atze de Vrieze is geweest of misschien wel hun opvolger door koop in 1859 Koenraad Hovens Gréve hebben we niet kunnen achterhalen, maar één van hen heeft de tabaksfabriek (of eigenlijk de tabakskerverij) de toepasselijke naam “De Javaan” gegeven. Overigens is het niet alleen een tabaksfabriek, maar ook koffiebranderij, groot-en kleinhandel in koloniale waren en gedistilleerd. Op zoek naar die overdrachtsacte van de familie de Vrieze aan Koenraad Hovens Greve laten alle Friese notarissen ons in de steek. Wel blijkt de sleutelfiguur in dit verhaal de zoon (en vermoedelijk beoogd opvolger) van Atze de Vrieze te zijn. Ghiel Cornelis (Atzes) de Vrieze gaat op 22 jarige leeftijd een huwelijksverbintenis aan met Janna Hessel op 17 december 1856. Zij is dan in de leeftijd van de ‘jongejuffer’ en 31 jaar oud. Zeer onverwacht overlijdt Ghiel Atzes de Vrieze al na een half jaar op 7 juni 1857 op 23 jarige leeftijd en in het huis met no. 43 (Dat is het hoekhuis van Lindegracht met Vermaningsteeg). Op 6 februari 1858 komt notaris G. Boschloo in aktie om een ‘scheiding van onroerend goed te regelen’. De details daarvan zullen wel in Leeuwarder dossiers zijn terug te vinden, maar het repertoire over dit feit is kort en zakelijk. Halbe de Vrieze (grootvader) krijgt een huis en pakhuis en Janna Hessel, weduwe van Ghiel, en haar minderjarige dochter krijgen ook een huis en pakhuis. Dochter ? Inderdaad ! Posthuum wordt op 23 oktober 1857 geboren Gisela Cornelia de Vrieze. Dan blijkt op 3 augustus 1859 Janna Hessel - inmiddels 34 jaar - een huwelijk aan te gaan met Koenraad Hovens Gréve, 26 jarige jongeman, geboortig van Steenwijk en zoon van een doopsgezinde predikant. Deze gebeurtenis is de reden, dat er geen koopoverdracht van Janna Hessel, wed. de Vrieze aan Hovens Gréve nodig is geweest. Hij stapt in een gespreid bedje.
Duidelijkheid verschaft voor de helft van de scheiding een verkoopadvertentie van notaris A.R. van Voorst in de Leeuwarder Courant van 14 juni 1867. De koopmanshuizinge en tabakskerverij aan de Lindegracht 42 met kadastraal nummer A-952 en een grootte van 1.25 are wordt door de mede-eigenaar A(tze) de Vrieze bewoond. Dat is dus de westelijke van de twee panden. Conclusie moet dan zijn dat Koenraad en Janna wonen op nr. 43 op de hoek van de Vermaningsteeg.
Vreemd in onze ogen is het te moeten lezen in een akte van notaris Arjen Binnerts, dat pas op 3 maart 1868 de ‘scheiding der huwelijkse goederengemeenschap’ van Janna Hessel en wijlen haar eerste man Giel Cornelis de Vrieze plaatsvindt.
Koenraad Hovens Gréve en zijn echtgenote hebben kennelijk een fijne neus voor de specialiteiten in hun branche, want ze zijn als dealer voor bijzondere, soms exotische producten terug te vinden in krantenadvertenties. Levertraan bereid op de Lofodinische Eilanden (1870), Zwitsersch Kindermeel (1876), Peru Guano (vogelmest, 1884), Saksisch Bergzout (1886), Drop uit de blikken trommel (1887), Thomson’s Maizena Pudding (1888), etc. Hun pakhuis is in juni 1895 het podium van een vervelend ongeval. De bejaarde knecht Steven Brandsma (71) valt van de trap en wordt er uitgedragen met inwendig letsel, o.a. twee gebroken ribben. Wat te denken van een berichtje in het Nieuw Advertentieblad van 3 maart 1894, waarin K. Hovens Gréve laat weten dat de bestellingen door tussenkomst van Halbe de Vrieze niet meer worden aangenomen. Klein menselijk drama? Verstoorde familieverhoudingen? Burenruzie?
Tijden veranderen! In 1882 krijgt Koenraad Hovens Greve een hinderwetvergunning (onder voorwaarden) voor een eest (verwarmde droogvloer) in de tabakskerverij in de kadastrale percelen Heerenveen, sectie A-1529 en A-1530 aan de Vermaningsteeg te Heerenveen. Beide percelen heeft hij gekocht van de doopsgezinde gemeente en direct na aankoop samengevoegd. Bij de opkomst van de sociaal democratie laat Hovens Gréve op 15 augustus 1896 weten zijn winkel in kruidenierswaren zondags na 1 uur te sluiten, maar de sigarenzaak blijft wel open. Wat betreft de zakelijke leiding moeten we aannemen, dat zoon Franciscus Hovens Gréve als 26 jarige koopman onderdeel gaat uitmaken van de ‘directie’ van de firma. Hij is op 26 juli 1888 getrouwd met Ida Klazina Wierda, dochter van de bekende administrateur Klaas Willems Wierda van de Fok.
Uiteraard gaan ze eerst wonen aan de Lindegracht. Uit die periode hebben twee knapen van de familie Comello - 4 en 7 jaar oud - uit de Vermaningsteeg hun leven te danken aan het doortastend ingrijpen van Franciscus. Beide jongens zitten de hengelen bij de sluis als de jongste er plotseling in valt. De oudste bedenkt zich niet en springt hem na om hem te helpen. Dat lukt niet en door het gekrijs alarmeren zij de heer Hovens Gréve, die beide drenkelingen voor een verdrinkingsdood kan behoeden. Dit speelt zich af op 4 juni 1901.
Eigenlijk staat Franciscus dan nog maar kort alleen aan het roer van het bedrijf. Vader Koenraad is gestorven op 13 april 1898 op 65 jarige leeftijd en moeder Janna is op 4 februari 1899 overleden op 73 jarige leeftijd.
Zakelijk gaat het Franciscus Hovens Gréve voor de wind, zelfs zo dat hij besluit aan de Zandweg naar Oranjewoud een woning te bouwen. Op 21 november 1910 krijgt hij de vergunning 376 van Schoterland. Op de bouwtekening wordt overigens gesproken van een ‘landhuisje’, die na de bouw de naam ‘Zonnehof’ heeft gekregen.
Wanneer Hovens Gréve op 14 april 1913 een bezoek brengt aan notaris Verkouteren doet hij dat in het gezelschap van Willem IJbe Wierda. Deze wil het koopmanshuis met erf en tabaksfabriek “De Javaan” wel kopen voor fl.1520,- per jaar als lijfrentebedrag op het leven van Franciscus en zijn vrouw. Willem IJbe is de zoon van Jannes Wierda en dus tantezegger van Ida Klazina Wierda.
Onder de directie van W.IJ. Wierda blijft het bedrijf zich bedienen van de naam ‘Firma Hovens Gréve’ en blijft een degelijke kruidenierswinkel met iets extra’s. In 1918 zorgt de verkoop van huishoudzeep voor een dermate grote toeloop, dat ‘s middags 5 juli een ruit wordt ingedrukt. Vermoedelijk heeft die drukte te maken gehad met de strenge distributie die in de eerste wereldoorlog van toepassing is geweest. Dat ook de 2e Wereldoorlog niet het beste in de mens naar boven brengt, is een open deur. Een tweetal jeugdige inbrekers worden op 17 december 1943 voor de rechtbank veroordeeld voor enkele inbraken, o.a. in het pakhuis van de firma Hovens Gréve waar ze een pakje koffie hebben buitgemaakt. De officier eist voor een viertal inbraken in totaal 6 maanden gevangenisstraf.
Als de oorlog voorbij is leest in Enschedé Leo J. Nieuwe Weme in een advertentie in het Kruideniersblad, dat in Heerenveen een koloniale warenzaak te huur wordt aangeboden. Te huur met recht van eerste koop. G.K. Wierda, die de wijn-en gedistilleerdwinkel al heeft overgebracht naar de Dracht, is de verhuurder. Nieuwe Weme gaat akkoord met de overeenkomst en opent op 4 februari 1946 de nog steeds ‘Hovens Gréve’ genoemd kruidenierswinkel met op de ruiten ‘Nieuwe Weme’. Zijn ideeën over de winkelformule blijken een iets andere richting te gaan. Van een elitaire bezorgwinkel wil Nieuwe Weme kiezen voor de zelfbedieningsformule. In 1957 is het eindelijk zover en wordt hij de tweede zelfbedieningszaak in Heerenveen. Zijlstra aan de Vleesmarkt is hem daarin voorgegaan. Krantenlezers en bewoners die de tweede helft van de vorige eeuw hebben meegemaakt, weten hoe het de N.V. Nieuwe Weme is vergaan.
Bijna vergeten we dat het pakhuis nog een 6 à 7 jaren bezit is geweest van Vreelings meubilering, die door een strakke architecturale verbouwing van het oude pand van de begane grond en de drie bovenliggende verdiepingen tot keurige toonzalen zijn getransformeerd. In juli 1958 wordt bijna 300 m2 toonzaal aan de te weinig mogelijkheden biedende zaak aan de Lindegracht 51 toegevoegd.
Terug naar de foto, waar de Doopsgezinde Vermaning wel erg prominent in beeld is gekomen. Van de schuilkerkerfenis uit de 17e en 18e eeuw is weinig meer te merken. Het tolerante Heerenveen heeft de Vlaamse en Waterlandse richtingen beide aanvankelijk apart onderdak verschaft, maar beseft heel goed dat het onvermijdelijke samengaan in 1741 de beste oplossing is geweest. Met het in gebruiknemen van het huidige ‘Vermaanhuis’ op 1 januari 1763, na de eerste steenlegging op 7 juni 1762 door de bijna 3 jaar oude Grietje (Fokkes) Bienema, komt een sober ingerichte kerk tot stand, afgezien van de kapbank van de familie Bienema en de fraai gedecoreerde wapenstenen aan de steeggerichte deurkant. Nog zonder alle aan en uitbouwen uit latere eeuwen. De westelijke muur op de foto tegenover de toegangsdeur blijkt - uit de geschiedschrijving van Douwe Miedema - de plaats te zijn geweest waar de preekstoel heeft gezeten.
Tja ... en dan valt deze foto ook in de categorie ‘documentaire fotografie’ met als onderwerp ‘Kaalslag van de zeventiger jaren’. De deplorabele restanten van het huis met Kerkstraat nr. 30 en vermoedelijk ook nr. 28. Op de woningkaart van beide panden staat “afgebroken volgens GW 5-1-1972”, waarbij GW moet worden vertaald als ‘Gemeentewerken’. De rooilijn, waar we eerder over spraken, situeert nr. 30 aan de westkant van die lijn en dus nr. 28 nog verder westwaarts. De voorlaatste bewoners van Kerkstraat 30 blijken de heer en mevrouw Fokke Joustra, die op 11 maart 1964 een pas gebouwde flat gaan bewonen aan de Coehoorn van Scheltingaweg. Fokke Joustra is meesterknecht geweest bij de veer-en kapokfabriek (Borkent) en komt al voor op dit adres in het adresboekje van 1934. Dan woont hij er al enkele jaren. Joustra heeft in de Heerenveense dorpsgemeenschap een goede naam opgebouwd door zijn passie voor de muziek in één van de Heerenveense korpsen. Johannes de Jong en zijn vrouw Akke Hoekstra, die eerder tien jaar ingeschreven hebben gestaan op nr. 28, hebben er vervolgens gewoond. De heer de Jong overlijdt er in maart 1966 en zijn weduwe vertrekt door de voorgenomen afbraak al op 3 mei 1971.
Kort na de verhuizing van de heer en mevrouw de Jong uit huisnr. 28 vestigt zich daar Sjouke de Vries per 15 mei 1964. Hij heeft kennelijk de beschikking over beide delen van de voormalige Spaar-en Voorschotbank, want hij biedt in de loop van de bijna zeven jaren dat hij er gebruik van maakt tijdelijk onderdak aan 42 verschillende personen. In de taal van die jaren zal zijn gesproken over een ‘sociaal’ pension, waar o.a. veel mannelijke Marokkaanse immigranten hun eerste onderdak vinden.
Bemoedigend is het dat het ‘groene element’ in de vorm van wat boompjes achter of tussen de vroegere bebouwing zich heeft kunnen handhaven. Wanneer je nu de steeg of achtertoegang ten westen van nr. 42 inkijkt, zie je op die locatie tenminste groter gegroeide bomen. En het kwalijke uitzicht op beschadigde muren is tenminste gerepareerd.
2014, april 20 - wibbo westerdijk - hip-backup
- Windwatermolen 1918
- Winteropname omstreeks 1922
- Ziekenhuis, jaren ’40
- Heerenwal omstreeks 1928
- 1e Herenwal 1972
- 1ste Heerenwal vóór 1906
- Propstrasingel-omgeving vóór 1832
- Boerderij aan de Propstrasingel (1749-1832)
- Europalaan ca 1960
- Heerenveen 262, 479, 540, 499, 510, Breedpad 11
- EUREKA: DIA 04227
- Heerenveen nr. 263, 480, 541, 500, 511, Breedpad 13
- Heerenveen nr. 265, 481, 542, 501, 512, Breedpad 15
- Propstragebied als industrieterrein
- Propstragebied als garagecomplex, Hip-time 139
- Huisnummering van de Propstrabuurt, Hip-time 140
- Van Propstrabuurt naar Heerenveen-Centrum, Hip-time 141
- Van uitgaansparadijs tot sloppenwijk Hip-time 142