Cat. Foto's met een verhaal
Propstrasingel-omgeving vóór 1832
HIP-TIME MAGAZINE 131
De minuutkaart van 1832 nodigt uit het gebied met ten Noorden het Breedpad, ten Oosten de Molenwijk, ten Zuiden de Dwarsgracht en ten Westen de wijk (tussen de zgn. Propstrasingel en de tuin van het “Groote Huys” eens nader te bekijken. Er is dan nog slechts een beperkte bebouwing langs het Breedpad. De kadastrale nummers Heerenveen, sectie A-383, A-388 en A-389 staan aan de straatzijde.
Ter illustratie kan een fragment van de prentbriefkaart dienen uit een veel latere tijd. Van links naar rechts de locatie van bovengenoemde kadasternummers. Naast A-389 de toegang tot de ‘Propstrasingel’, welke zelf wordt aangeduid met de term “reed als weiland”. Totale grootte 6.70 are en eigendom van de wed. Albert Propstra. Zij heet Trijntje Hendriks en haar man is bakker geweest en in 1825 overleden.
Ten zuiden van en dus achter A-383 en parallel met de Molenwijk staan drie wooneenheden van een beperkte breedte en diepte, t.w. de kadasternummer A-384, A-385 en A-386.
Voorgeschiedenis van het perceel A-383.
Aan de hand van de bewoningsgeschiedenis - teruggaand vanaf 1832 naar een veel vroeger tijdstip - blijkt dit perceel in 1832 bekend te zijn als ‘huis en erf’ met een kadastrale groote van 3.50 are. Het huisnummer op dat tijdstrip is Heerenveen (SCO) 262 en wordt op dat tijdstip bewoond door de 43 jarige koopman Bote Spandaw en zijn vrouw Wybrigje Veenema en hun zeven kinderen. Zij wonen er sinds - volgens een koopacte van 5 maart 1818 door notaris J.P.J. Greydanus -in het huis met de naam “Drie Kronen”, waar Johannes Kalverboer en zijn vrouw als tapper hun nering hebben gehad. Niet alleen de tapperij blijkt hun bestaanszekerheid te bieden, want in een register van uitgegane stukken van 1814 en 1815 (SCO 211) - maar ook in een lijst van weerbare mannen - staat hij te boek als ‘stoker’. In een inschrijvingsregister voor de schutterij spreekt men ‘distillateur’. Johannes Kalverboer wordt in zijn huwelijksacte (met de 10 jaar oudere Jiskje Jans Oppedijk uit IJlst) overigens ‘stokersknegt’ te Heerenveen genoemd, maar is afkomstig uit Gorredijk. Ze trouwen op 22 april 1812. Zij blijkt sinds 16 oktober 1810 weduwe te zijn van Andries Pijbes de Lang, die zich volgens het speciekohier van 1798 van Heerenveen-Zuid ook het ambacht van ‘distillateur’ heeft uitgeoefend in ditzelfde pand. We mogen gerust aannemen, dat Johannes Kalverboer als knecht Andries Piebes de Lang heeft gediend en na diens dood de weduwe heeft bijgestaan in de bedrijfsvoering en tevens bij de opvoeding van haar kinderen.
Aangezien voor het eerst in 1809 in een ‘Omslag voor de Werving van Vrijwilligers’ op basis van een bestuursbesluit uit 1808 van het Departement Friesland, eerste kwartier, hoofdplaats Heerenveen onder leiding van de kwartierdrost, de Heerenveense huizen een vast huisnummer krijgen toegewezen, blijkt dat Andries Piebes de Lang het huisnummer 262 nog maar kort heeft meegemaakt. Een staaltje efficiency van het Franse bewind met als insteek de heffing van belastingen.
Een volgende fase in ons onderzoek levert enkele problemen op ten aanzien van de huisnummering. Een ‘quotisatie van 1808’ is ingedeeld onder volgnummers, dus geen huisnummers, maar dan wel weer per wijkdeel - of zo U wilt straat - de volgorde van bewoning. En dan vergeleken met de ‘Omslag voor de Werving van Vrijwilligers’ uit 1809, bijv. Breedpad vanaf de Spandawbrug tot aan Konijnenpolle c.q. Badweghaven (met de molens). Ook in 1805 is een ‘Dorpsomslag’ samengesteld o.a. ten behoeve van de heffing van armegeld en van lantaarngeld op dezelfde manier als de quotisatie van 1808.
Daarvoor kunnen we iets meer houvast vinden de in serie ‘Speciekohieren’ van 1779 tot en met 1804, waar in die periode van 35 jaar het systeem van nummering zeer vergelijkbaar is met die van de Wervingsomslag: het eerste nummer is de ‘Kerk van Heerenveen’, gevolgd door Vleesmarkt-west, Oude Koemarkt-oost (het gedeelte van Schoterland), stukje Oude Kerkstraat-noord, en dan Vleesmarkt-oost, de bocht om langs de Lindegracht met haar stegen, de voorloper van de Nieuwstraat en Oude Kerkstraat-oost, en vervolgens Heideburen tot en met Voormeer. Overstekend naar de Nieuwburen en langs Haringspad tot de bocht van de Dracht-oost . Vervolgens Dracht-west met haar stegen tot Hoofdbrug en het eerste stukje Breedpad tot de Spandawbrug om dan de bewoning van het Achterom vast te leggen voorzover bewoond. Vanaf Spandawbrug langs Breedpad tweede gedeelte tot de Badweg, enz.
In het laatste deel van de ‘belasting op de zeven speciën’ - het Speciekohier van 1804 - staat eerder genoemde Andries Piebes de Lang onder specienummer 128. Hij is daar in 1798 gekomen vanuit Sneek en oefent het beroep van ‘(genever)-stooker’ of ‘distillateur’ uit.
Een paar jaar vóór 1798 - namelijk in 1795 - vinden we op specienummer 128 vermeld de ‘eerstbeginnende’ Arjen Bouma, die vermoedelijk heeft geprobeerd de stokerij voort te zetten. Dat is niet gelukt wan in 1796 vertrekt hij al naar Terband. Sijbolt Cuperus heeft in die periode in Oudeschoot gewoond en overlijdt datzelfde jaar 1796. Diens weduwe Elisabeth Vos keert terug op no. 128, waarschijnlijk met de bedoeling de Jenever-stokerij te verkopen. Op 23 september 1797 wordt door de advocaten Bavius van Theeken te Dokkum en Petrus Eekma te Heerenveen aangekondigd in de Leeuwarder courant, dat er ‘eerlang’ op het best van Heerenveen een ruime Huizinge waar in lange jaren met succes een ‘Genever Stokerij’ is gedreven door Sybolt Cuperus, en daarvoor door Arjen Anthony, zal worden geveild. Dat is inclusief koestallen en varkenshokken en dergelijk. In de nabijheid van het huis, dat aan de voorkant (Compagnonsvaart) en zijkant (Molenwijk) aan het water is gelegen, is er ongeveer 20 pondemaat weiland en enkele stukken met beste klijn in de nabijheid beschikbaar.
Op de 8e december is de finale palmslag ten huize van Johannes Fonk, Castelein op ‘s Heerenveen, van ‘Een beklante Jeneverstokerij met deszelfs spatieuse Huizinge, staande op het Heerenveen’, die per 12 mei 1798 vrij is te aanvaarden. Op de voorlopige verkoping is al 2000 Goudguldens geboden. En voor het weiland en de klijn van Neeltje Fooy, de wed. van Arjen Anthonij blijkt dan al 2391 Goudguldens geboden. Die vier percelen worden overigens geveild bij Johannes Riemersma in het Posthuis.
Sybolt of Sibolt Cuperus heeft een flink aantal jaren die stokerij geëxploiteerd. Hij laat zich op 3 november 1786 overschrijven als lidmaat van de Ned. Herv. gemeente Joure naar die van Heerenveen (Schoterland) en huwt op 6 mei 1787 met Elizabeth Vos, afkomstig uit Joure. Het speciekohier van 1787 meldt onder no. 128 voor de wed. Arjen Anthony in de kolom ‘opmerkingen’: “overleden, nu: de knegt Sijbolt Cuiperus.
In de volgende regel van 1787 wordt dat nog eens bevestigd onder de naam van de nieuwe bewoner Sijbolt Cuperus met voor de belastingcategorie: Schoorstenen: 2; Hoofden: 4; Koeien: 6 en Paarden: 1. Als slotzin in de kolom ‘opmerkingen’: “Was knegt bij de weduwe van A. Anthonij.”
De vorige eigenaar van de stokerij is dus geweest: Arjen Anthony, soms met familienaam Hilverling, en Neeltje Fooij. Uit het speciekohier van 1772 halen we de informatie dat Neeltje voor het eerst als Arjen Anthony wed. te boek staat. Vervolgens houdt zij de zaak drijvende tot 1787 met de hulp van ‘meesterknecht’ Sibolt Cuperus. Overigens is het pand door Arjen Anthony “in 1747op een koud steed gebouwt”. Dat houdt in dat op dat perceel niet eerder bebouwing is geweest en het voorrecht dan krijgt van tien jaar vrijdom van belasting in de speciebelasting. Er wordt b.v. geen schoorsteengeld geheven. Dat gebeurt pas voor het eerst in 1757. Wat betreft het gestandaardiseerde speciekohiernummer mogen we zeggen, dat vanaf 1779 tot 1785 het nummer 128 gangbaar blijkt. Daarvoor is vanaf 1753 heeft het specienummer 122 geldigheid. In de periode 1748 tot en met 1752 is er sprake van wisselende nummers via 125, 136, 141, 148 en 145, maar steeds in de kolom ‘opmerking’: “in 1747 op een koud steed gebouwt”.
Het echtpaar Arjen Antonij Hilverling en Neeltje Fooij hebben geen kinderen gekregen en besluiten ‘eeuwige bekendheid’ te verwerven door twee collecteschotels met gegoten kopjes in medaillon en ander Lodewijk XVI-ornament uit 1786 aan de Nederlands Hervormde Gemeente Heerenveen (Schoterland) te schenken. De voorzijde draagt de tekst: Dezen Gegeven ter Gedagtenisse Van Arjen Antonij Hilverling en Neeltje Fooij Echtelieden op het Heerenveen”. Aan de achterzijde de inscriptie: “De Eerste gemeld Overleeden Den 6 February 1770. De Laaste Overleeden Den 19 September 1786”. (K.A. 2496)
Hessel de Walle, samensteller en schrijver van het gigantische standaardwerk: “Friezen uit vroeger eeuwen: verzameling van duizenden opschriften van grafstenen enz. van voor 1811”, Franeker, 2007, geeft ons nog meer feitelijkheden over het genoemde echtpaar en hun mateloze vrijgevigheid. Ook de kerk van Oudeschoot is door hen uiterst genereus bedacht. Arjen Antons Hilverling(h) is afkomstig uit Dokkum, en huwt in 1741 (terwijl hij in Joure woont) met Neeltje Fooij, geboren 27 juni 1718 te Dokkum en overleden 19 september 1786, oud 68 jaar 12 weken. Zeer bijzonder is de grafsteen in de Oudeschoter kerk én de tekst: “Neeltje Fooy huisvrou van Adrianus Hilverling overleden den 19 september 1786 oud 68 jaar 12 weken en leit alhier begraven in leven jeneverstoker op het Herenveen”.
Voorgeschiedenis van het perceel A-388.
Voor de volkstelling van 1830 heeft het echtpaar Coenraad (eigenlijk: Johann Conrad) Sultemeijer (koopman, 37 jaar) en Janke Klazes Visser (57) de beschikking over een huis en erf onder huisnummer 263. De grootte van het perceel is 1.52 are. Het echtpaar is roomsch en maakt gebruik van de diensten van Jeltje Fokkes Veerman. Voor onze hedendaagse begrippen is het een opmerkelijk verbintenis tussen de huwelijkspartners, wanneer ze op 16 april 1820 hun huwelijk sluiten. Janke blijkt dan sinds 15 juni 1816 weduwe te zijn van Jacob Karstes Pleunenburg, die bij overlijden 44 jaren telt en kinderloos is gebleven. Jacob blijkt volgens een gemeentelijk stuk uit 1914 voor de helft eigenaar te zijn van het veerschip op Leeuwarden. Janke Veerman probeert nu als winkelierske of koopvrouw een bestaan te vinden en daarnaast met het in huis nemen van ‘commensalen’. In 1817 is apothekersknecht Steven Huttinga (SCO 1659) en in 1818 zelfs een tweetal, te weten: de timmerman Anthon Willems Keller (Kelder) en de kramer-koopman Coenraad Sultemeijer, beide afkomstig uit het Duitse Mettingen. (SCO 1660) In 1819 overlijdt op 15 maart het dochtertje Geertruida van ongeveer 6 weken van Anthoon Willems Kelder en Baukjen Hendriks Boetje. (SCO 4168). Daarna komt ook Kelder of Keller zelf niet meer als bewoner voor. Sultemeijer blijft en trouwt de weduwe Pleunenburg. Het echtpaar krijgt geen kinderen, maar biedt steeds wel de mogelijkheid voor inwoning. Zo is er van 1824 tot en met 1829 gevestigd Felix Kampfschmidt, die eveneens afkomstig was uit Mettingen (SCO 2914). Hij is geboren op 10 october 1808 en van beroep inlandsch kramer, en tevens oomzegger van Coenraad Sultemeijer. De zus Angela Sultemeijer is getrouwd geweest met Herman Hendrik Kampfschmidt, inmiddels overleden (SCO 2914) Overigens vernemen we pas weer iets over Herman Conrad Felix Kampfschmidt (zoals hij voluit heette) in een lijst van ingezetenen, welke wordt opgemaakt tussen 1825 en 1848 en waarop hij als winkelier wordt aangemerkt, met als bijzonderheid: "Op 11 oct. 1848 op deze lijst (SCO 2041) ingeschreven. Tengevolge eigen verzoek, na meer dan zes jaren te Heerenveen te hebben gewoond." In de Staten van de Loop der Bevolking vanaf 1840 komt inderdaad zijn naam weer elk jaar voor. (SCO 2109, 1865-1873) en opnieuw op het huisnummer 263. Overigens woonde Coenraad daar ook nog steeds.
De huwelijksacte van Coenraad en Janke is bovendien nog extra bijzonder omdat vier Mettinger kooplieden als getuigen de acte ondertekenen: Pieter Leemeijer, 36 jaar; Herman Gerseman, 28 jaar; Hendricus Verdelman, 29 jaar, en Andries Gildemeijer, 25 jaar.
In 1827 is het huis van Coenraad Sultemeijer opnieuw sterfhuis. Op 7 september 1827 overlijdt een andere oomzegger van hem er ook: Joseph Husmann. Genoemde Joseph is een ongehuwde 28 jarige kramer, zoon van Berend Harmen Husmann en Maria Engel Sultemeijer. Ook hij is afkomstig uit Mettingen en heeft zijn vader al verloren.
Tevens maakt dat jaar ook deel uit van de bewoners Feike Popkes de Jong, die als timmermanknecht een deel van het huis bewoont. Deze is gehuwd en heeft al twee kinderen. In 1828 komt hij overigens al weer voor in de bewoningslijst van Heerenveen-Aengwirden. Er wordt veel verhuisd door de huurders in die tijd. In het volgende jaar sluit de moeder van Janke Klazes Veerman in dit huis eveneens definitief haar ogen. Ykke Bouwes van der Zee heeft op haar sterfdag 30 oktober 1828 de gezegende leeftijd van 78 jaar bereikt. Zij is twee keer gehuwd geweest. Eerst met Klaas Jacobs Veerman en later met Gerben Hommes Overwijk.
Van belang voor de geschiedenis van het pand is te weten, dat wijnkoper en oud-maire Frederik Semler verpachter van dit huis aan het Breedpad is en daar jaarlijks fl.5,- pacht voor ontvangt van koopman Sultemeijer. Notaris J.P.J. Greydanus heeft daarvoor op 6 september 1821 een contract opgemaakt.
Teruggaand in de tijd naar Jacob Karstes is het jaar 1811 voor hem een belangrijk jaar. Op 26 februari 1811 brengt hij een bezoek aan notaris W.B. Kool van Heerens. Deze maakt in opdracht van Kersjen Witteveen, wed Jan Georg Semler te Heerenveen een erfpachtscontract op voor de huisstede met het nummer 263 ten behoeve van Jacob Karstes, veerschipper op Leeuwarden vice-versa, voor een bedrag van fl.5-0-0. Bovendien laat hij zich op 11 december 1811 registreren in de acte van naamsaanneming met de familienaam ‘Pleunenburg’ en verklaart daarbij geen kinderen te hebben. In het speciekohier van 1797 staat, dat hij is getrouwd als ‘Jacob Karsten’ uit Nieuwehaske met Janke Klazes, die op specienummer 102 Heerenveen-zuidzijde deel uitmaakt van de familie Bouwe Sijbes (later van der Zee) midden op de westkant van de Dracht.
Wanneer Jacob Karstes met zijn echtgenote in het pand Breedpad 163 is getrokken valt af te leiden uit de lijst voor de ‘Werving van Vrijwilligers’, want daarin staat hij tussen oostelijke buurvrouw de wed. Andries Piebes de Lang op nr. 262 en de westelijke buurman J.C. Mann op nr. 265. Mocht U denken dat dat niet klopt, dan heeft U gelijk. Ten zuiden van nr. 263 - kadasternummer A-388 - staat namelijk kadastraal nummer A-387 (waarover later meer).
In de ‘Quotisatie van 1808’ staat vervolgens op dezelfde locatie de uit Dornheim, Koningkrijk Pruisen in Duitsland afkomstige Georg Löffler (1774), die later als postloper of postbode zijn brood zal verdienen. Als Jan Georg Löffler wordt hij ook genoemd onder Aengwirden als ‘jager’ in dienst van Martinus Bouricius van Idema. Hij trouwt met Sytske Barteles de Vries en wordt in 1812 vader van zijn eerste kind.
De ‘Gebuurte-omslag van 1805’ situeert als bewoner in het pand - waar Georg Löffler slechts kort heeft verbleven - de persoon Sijmen Gosses, die in 1811 niet de moeite neemt zich te laten inschrijven met zijn familienaam ‘de Groot’. Wanneer hij is geboren valt slechts af te leiden uit zijn overlijdensacte van 23 december 1827, waar hij een leeftijd van 64 jaar heeft bereikt. De verwarring over zijn geboortedatum wordt nog sterker als we ook geloof moeten hechten aan het archiefnummer 3021 van Schoterland (een inschrijvingsregister voor de militie uit c. 1815) waar zowel 14 mei 1766 als 26 augustus 1778 in staat vermeld. Gooi maar in zijn sjako ! Hij is overigens twee keer getrouwd geweest. Eerst met Trijntje Suardus Posthumus (in 1801) en later met Janke Jans Lantinga (in 1808). Dat stond evenwel zijn werk als meester-timmerman niet in de weg. Overigens is het gegoochel met de voornaam een moeizaam verhaal: Sijmen, Symen, Siemen, Sijmon, Symon, Siemon, en Simon ??!!
Hoe zit dat nou met het wonen in huis no. 263 aan het Breedpad ? In 1805 dus op die locatie en in 1804 bij de laatste speciekohier eveneens: op nummer 129 en in een huis met anderhalve schoorsteen. In 1803 woont Sijmen Gosses onder dezelfde condities op nr. 129, waar hij in 1802 als eerstbeginnende als getrouwd man met en bij de weduwe van Abraham Burry is ingetrokken.
In 1798 komen we op specie 129 de persoon van Gerryt Vos tegen. Bijzonder daaraan is de toevoeging ‘cum sociis’ (met zijn ‘maten’) en in de kolom ‘opmerking’ staat vervolgens: “hierbij Abraham Burry”. Wanneer we vervolgens de gegevens vergelijken met wat wijlen mevrouw Greet Sijbesma over de familie Burry c.a. heeft uitgezocht, mogen we spreken van een verrassende vondst. Uit de kerkelijke registratie blijkt dat Abraham Burry op 5 februari 1795 met attestatie is ingekomen uit Bergen op Zoom. Het vermoeden is dat zijn afkomst is te herleiden tot een militair regiment - net als eerder genoemde Gerryt Vos. Abraham Burry is van oorsprong kleermaker en dat zou militair kleermaker kunnen zijn. Hij trouwt vervolgens op 24 maart 1796 te Heerenveen met Trijntje Suardus Posthumus en op 15 oktober 1796 wordt zoon Jacob Burry al geboren. Op 19 april 1799 gevolgd door Suardus Burry. Volgens het bekkengeldenregister van de Hervormde Gemeente Heerenveen (Schoterland) is A. Bore (?) - waarin wij Abraham Burry herkennen - begraven op 17 december 1799. Gerrit Vos is volgens het speciekohier van 1801 vertrokken naar Leeuwarden.
De volgende advertentie in de Bataafsche Leeuwarder Courant van 1 augustus 1801 geeft ons meer inzicht in de situatie van het huis met specienummer 129. Citaat: “De Notaris Jan Georg Semler, (als gelastigde van den Koopman H. Sultemeyer en Comp.) praesenteerd uit der Hand te Verkopen: Zekere deftige Huizinge met derzelver Steede en Grond, cum omnibus annexis, staande en gelegen aan het zo genaamde Breed-Pad op het Heerenveen, wordende bij de Wed. Abraham Burry bewoond, een heerlyk uitzicht hebbende langs de Vaart en algemene Rydweg, op den 12 Mey 1802 te aanvaarden; hebbende ten Oosten Andries Piebes de Lang, ten Westen, Zuiden en Noorden Jan Georg Semler, zynde bezwaard met een jaarlyksche Grondpagt van vyf Caroli Guldens, ten voordele van dezelve volgens de eerste instelling. Wie hier aan gading heeft, vervoege zig hoe eerder hoe beter, by den Notaris Semler hier vorengedagt op het Heerenveen.”
Dit is duidelijke taal: oostelijke buurman Andries Piebes de Lang; bewoner de wed. Abraham Burry (Trijntje Suardus Posthumus); grondpacht betalen aan Jan Georg Semler van het ‘Groote Huys’ en verkoper koopman H. Sultemeijer (en comp.) Deze persoon is de vader van de al eerder genoemde Johan Conrad Sultemeyer, wanneer hij trouwt met Janke Klazes Veerman in 1820.
Tenslotte de weduwe Abraham Burry (Trijntje Suardus Posthumus) hertrouwt met Sijmen Gosses (de Groot) in 1801.
Met de kennis van sneuper-publicist Albert Taconis krijgen we voor dit tweede pand op het Breedpad een compleet overzicht aangereikt, dat hij heeft geschreven voor een plaatselijk blad van 14 maart 1959. De titel daarvan luidt: "Uit de geschiedenis van het pand eigen aan slager O. Hoekstra, Breedpad 13 te Heerenveen". Daar valt weinig aan te verbeteren en we zullen het artikel dan ook grotendeels citeren in de woorden van Ab Taconis.
Citaat: “Er zijn maar weinig panden in Heerenveen die 200 jaar oud zijn, waarvan men de gehele geschiedenis kan nagaan. En nu blijkt juist het pand van slager Hoekstra één van dezen te zijn. Ruim 200 jaar geleden, om precies te zijn in 1747, werd door een zekere Pyter Andries, ook wel Pyeter Schipper genaamd, een huis gebouwd “op een koud steed". Dit betekende dat er nog niet eerder een huis op deze grond was gebouwd. Het Breedpad was toen nog maar schaars bewoond. Met zekerheid valt te zeggen, dat het groot pand van dr. v.d. Meer er heeft gestaan, en hiernaast een boerderij, maar van verdere huizen ten westen van de Molenwijk is weinig bekend.
Vermoedelijk is Pyter Andries schipper geweest. Zijn huis kreeg eerst in 1751 een nummer (139) en in 1752 (nr. 128). Waarom deze nieuwe vernummering is geschied is niet duidelijk, maar ook de naastliggende buren kregen andere nummers, zodat dit een maatregel van Grietman Menno Coehoorn van Scheltinga is geweest. (In 1753 krijgt het pand specienummer 125 en dat blijft het tot 1779, waarna het tot specienummer 129 wordt omgenummerd.)
Pyter Andries werd eerst in 1757 aangeslagen voor de plaatselijke belasting. Dit gebeurde wel meer, dat men nieuw gebouwde huizen de eerste jaren vrijdom gaf. Van zijn gezin is weinig bekend, alleen dat ze in tamelijk goeden doen waren en een dienstbode hielden (welke in 1763 werd ontslagen). In 1767 is Pyter Andries overleden. Zijn weduwe woont er tot 1776 en vertrok toen naar de Lindegracht.
De nieuwe bewoner was Anne Doeyes. Hij was 'eerstbeginnend'. Dit betekende dat hij pas was getrouwd en het eerste jaar voor een deel vrijdom van plaatselijk belasting had. Hij verhuisde reeds in 1778 naar de Dracht, en werd in 1779 opgevolgd door Evert Reinders (komende van de Heerenwal in Haskerland). Het huis bleef het eigendom van de weduwe Pyter Andries, want in 1781 verhuisde Evert Reinders en komt de eigenares (Pyter Andries wed.) er zelf weer in tot zij verhuisde, en in 1787 staat vermeld 'nu de soon Andries Pyters'. Het huis is nu genummerd 129 (wat een bewijs was dat er op de Dracht een nieuw huis was bijgebouwd - men nummerde Heerenveen-zuid van de Kolk vanaf de Nieuwburen langs de Dracht beide zijden, Breedpad tot de boerderij bewoond door Sake Heida).
Reeds in 1788 kwam de wed. Pyter Andries weer terug en woonde hier nog tot 1792, toen ze naar Oldeboorn is vertrokken. Als inwoners had ze de eerste jaren haar zoon Andries Pyeters/Pytters, en in 1790 Aaldert Sytses (ook een eerstbeginnende). In 1792 werd Popke de Lang bewoner, die een schoorsteen liet dichtmetselen (men betaalde in die tijd belasting op de schoorstenen). Hij verhuisde reeds het volgende jaar naar de Dracht, en werd Frans Bontkerk van Leeuwarden bewoner per 1794. Op hem volgde in 1796 Hendrik Roels, executeur (veldwachter) komende uit Nieuweschoot, waar hij boer geweest was”. Het was toen nog genummerd met 129. In het jaar 1795 staat ook nog op nr. 129 nog ingeschreven als inwonende bij Hendrik Roels, de executeur, zekere Jan Tummers. Daarvan staat in de kolom ‘opmerking’: “vertrokken zonder te weten waar”.
Voorgeschiedenis van het perceel A-389.
Het derde pand - waar we ons in verdiepen met het doel zoveel mogelijk informatie tussen 1749 en 1832 op te diepen - ligt ten westen van de beide voorgaande aan het Breedpad. De steeg daarvan ten westen is het begin van wat later genoemd wordt: de Propstrasingel.
Bij de Volkstelling van 1830 is dit perceel met het huisnummer 265 aan het Breedpad het eigendom van Jan Christiaan de Mann (in talloze andere stukken voert hij de naam: Johann Christiaan Mann). Hij woont er zelf - inmiddels 59 jaar oud - met zijn vrouw Hiltje Roelofs Offringa, 55 jaar oud. Zoon Johan Christoffel Mann, 26 jaar oud, woont bij hen in, evenals Fokje Wiebes Offringa, 19 jaar, en de weduwnaar Yzaak Jacobs Sasburg, 48 jaar en tuinier.
Als Mann’s beroep wordt in de Volkstelling genoteerd ‘genees-en heelmeester’, terwijl het kadaster als zijn beroep noemt ‘chirurgijn’. Hij blijkt afkomstig te zijn uit Amsterdam, waar hij op 21 februari 1770 is geboren. Merkwaardig is dat hij op 10 september 1798 te Leeuwarden is geadmitteerd als ‘heelmeester ten plattelande’, terwijl hij pas via een departementaal examen van 14 juni 1804 wordt geadmitteerd als ‘chirurgijn’. Uit een rekeningboek van burgerlijke armvoogdij van Heerenveen ontvangt hij op 31 december 1802 al ‘meesterloon en medicijnen ten dienste van Grietie Jarigs’. Een bedrag van 6 carolus guldens. (SCO 3191.2)
Ingeschreven in het Speciekohier van 1802 onder specienummer 130 volgt hij als ‘eerstbeginnende ‘ bewoner de schoolhouder David Dekker op, die instituteur wordt in Dokkum. Deze komt in 1798 vanuit Utrecht, woont een jaar in specienummer 136 (voorbij de pastorie op het Breedpad), verhuist naar specienummer 18 (Nieuwburen, later W.S. Gorter) en doet dan nog een jaartje specienummer 130.
Mann is op 19 september 1802 gehuwd met Tietje Gosses de Groot, die hem op 24 juni 1803 een zoon schenkt: Johan Christoffel. Deze is zo onfortuinlijk, dat hij na ruim twee maanden als wees én enig kind het leven onder ogen moet zien. Moeder Tietje wordt begraven op het kerkhof van de kruiskerk. In het armvoogdijboek staat onder de bekkengeldeninkomsten op 30 augustus 1803: "Uit de bus op 't kerkhof bij de begravinge van J.C. Mann zijn vrouw. fl.1-5-2." Mann hertrouwt op 10 juni 1804 met Hiltje Roelofs Offringa, die ook geboortig blijkt uit Heerenveen en 4 jaar jonger. Zij blijven onafgebroken op nr. 265 wonen tot en met 1835. Dit huwelijk blijft kinderloos. Inwonende Fokje Wiebes Offringa is een dochter van Wiebe Roelofs Offringa - een broer van Hiltje Roelofs Offringa. Met andere woorden: een tantezegger.
Het heeft er alle schijn van dat David Dekker, die 1801 op specienummer 130 woont, de opvolger is van Sijbe Pietters. Deze is schipper op het veer van Heerenveen-Amsterdam vice-versa. In een dispositie van Tjeerd de Lang uit 1796 - na onderzoek opgesteld door Commissaris Jetse G. Brouwer en de gezworen clerq L Johannes - is Sijbe Pieters het object van ‘dronkemans’ eereschot van Tjeerd de Lang, veenbaas op ‘t Heerenveen, en Cornelis Sijtses, schoenmaker, bij de Tolheksloot op 23 september 1796. Er is sprake geweest van een jachtje met een rood zeil waarvan de opvarenden Siebe Pietters en zijn passagiers in het frans worden toegeroepen. Dan klinken er schoten uit een jachtgeweren - Tjeerd en Cornelis zijn die dag op eendenjacht geweest - met de nodige gevolgen, waarvan Tjeerd de Lang achteraf beweert dat het een welkomstschot was voor hun goede vrind Siebe.
Van Siebe Pieters is in 1811 een acte van naamsaanneming opgemaakt, waarin hij aangeeft voortaan de achternaam ‘Pietersen’ te willen gebruiken. En dat hij geen kinderen heeft. De lidmatenlijst van de Doopsgezinde gemeente laat ons in 1789 weten, dat hij op de Nieuwburen woont en een tweede lijst van 1791 situeert hem dan op het Breedpad. Hij is dan nog gehuwd met Rinkjen Thomas (Toomes, Toomos) eveneens doopsgezind, maar zij overlijdt in 1792 of in 1795. Beide jaartallen staan in de lidmatenadministratie van de Heerenveense doopsgezinde gemeente. In ieder geval is zijn hertrouw in de Doopsgezinde Vermaning op 7 januari 1798 met Trijntje Alberts allerminst omstreden. Wie haar ouders zijn geweest is niet duidelijk. Wel weten we dat ze is overleden op 4 december 1826 en 67 jaar is geworden, wat betekent dat zij in of rond 1759 moet zijn geboren.
In 1789 blijkt Thomas Wypkes overleden dan is het aannemelijk, dat Siebe Pieters is getrouwd met diens dochter Rinkjen Thomas. En in dit geval betekent het dat Sijbe Pieters met zijn Rinkjen in het ouderlijk huis gaan wonen. De moeder van Thomas Wypkes heet bovendien ook nog eens Rinkjen Thomas. De naamgeving van zowel zoon Thomas als kleindochter Rinkjen blijkt dus traditioneel volgens friese gebruiken daarvoor.
Nu deze relatie duidelijk is, kunnen we opnieuw een in 1747 gebouwd huis zelfs zijn bouwheer Thomas Wypkes de eer doen toekomen van zeer lang bewoner van dit pand te zijn geweest; van 1747 tot 1789 is immers meer van 40 jaar.
Naar Thomas Wypkes is door het echtpaar Siet en Lammert de Bruin een degelijk onderzoek gedaan voor hun standaardwerk “Uurwerkmakers in Friesland. Naamlijst van Friese klokkenmakers.” Joure, 2013. In 1742 staat in de lidmatenadministratie van de doopsgezinde gemeente Heerenveen als doopdatum 31 januari 1742. Dat betekent dat hij door deze volwassenendoop omstreeks 1714 moet zijn geboren, als zoon van de grootschipper Wypke Wypkes en Rinkjen Thomas. Hij treedt voor het eerst in het huwelijk met Geertje Ales. Dat is geweest op 8 januari 1741.
Volgens een proclamatie koopt hij in oktober 1742 een huis met tuin op de Nieuwburen. Na het overlijden van Geertje Ales hertrouwt hij in Heerenveen op 19 maart 1759 met Rigtje Ruurds, afkomstig uit Joure. Uit een authorisatieboek van 1752 blijkt hij te zijn benoemd als curator over de kinderen van zijn overleden broer Wypke Wypkes. Als dooplid vervult hij voor de doopsgezinde gemeente ook het diakenschap en het kerkvoogd zijn.
Bij de quotisatie van 1749 is het gezin van Thomas Wypkes samengesteld uit 2 personen ouder dan 12 jaar en twee beneden 12 jaar. Als beroep staat daarin, dat hij uurwerkmaker is. In 1747 is hij de bouwheer van een nieuw huis “op een koud steed” op het Breedpad. De eerste vijf jaren varieert het specienummer van 153 (1748), 149 (1749). 142 (1750), 137 (1751) en 137 (1752) Daarna krijgt het specienummer 126 en dat blijft het tot 1779, waarna het de rest van de speciekohieren tot en met 1804 het nummer 130 voert. In 1789 verkoopt Thomas Wypkes dit huis voor 1800 carolus guldens aan zijn schoonzoon en dochter.
Vroege kaartbeelden van Heerenveen zijn schaars in de archieven. Wanneer we dan een schetskaartje - waarvan hiernaast een fragment - aantreffen van Heerenveen omstreeks 1640 met daarop een stukje Breedpad (in dit geval: ‘de 4 roeden’) en onder de 4 roedengrens staat ‘Suijden’. Het huis met de trapgevel heeft naast de gevel de tekst ‘Brandenburchs huijs’. Onder dat huis staat ‘De Commanderie’. Dat is de plaats waar nu het pand Kuiper staat. De loop van de Heerensloot en de bocht naar de Compagnonsvaart (hoofdbrug en Kolk) zijn te onderscheiden. De ‘molenvaart’ staat er niet op, omdat deze er vermoedelijk nog niet was. Er staat meer wetenswaardigs op, dat voor ons doel er weinig toe doet. Het schetskaartje is aangetroffen in het archief van de familie van Heloma. Dat er niet meer huizen zijn afgebeeld hoeft met een schetskaart niet te betekenen, dat er geen huizen hebben gestaan. (Bron: Barteld de Vries, De geschiedenis van het museumgebouw aan het Van Harenspad 50 in Heerenveen”, Taconisreeks 1, 1892
De manuscriptkaart (detail) van de landmeter Gosen van Terwisga is vervaardigd in 1788 en laat hierop een stukje zien van de Molenwijk met bebouwing en de Munnikssteeg. De Kerk aan de bocht van de ‘Compajons vaart’ met klein stukje van de Heerenwalbebouwing. De Heerenwalster ‘draaij’ in de Veenscheiding naar het Breedpad met als baken het ‘Groote Huys’ van Dirk Beernts en daar ten oosten van de drie door ons beschreven specienummers 128, 129 en 130 of de latere kadasternummers A-383, A-388 en A-389, welke in 1747 ‘op een koud steed zijn gebouwt’.
Voorgeschiedenis van de percelen A-384, A-385 en A-386
Tot nu toe hebben we de huizen, die achter de panden aan het Breedpad staan, buiten beschouwing gelaten. Deze hebben duidelijk minder status en zijn slechts bereikbaar langs een voetpad langs A-383 en de Molenwijk. Eigenaar in 1832 is de koopman Bote Spandaw en als huisnummer van alle woningen wordt SCO 262 genoemd. Met een ‘gebouwde waarde’ van fl.120,- is A-384 een gemiddelde burgerwoning. Bewoner bij de Volkstelling van 1830 is de arbeider Feite Berends Schotanus, 27 jaar, en zijn Tietje Willems de Bruin, 28, en hun kinderen Berend (2 jaar) en Willem (1 maand). Het perceel A-385 met een aanzienlijk lagere gebouwde waarde (slechts fl.21,-) zal zijn bewoond geweest Lucas Prinsen, eveneens arbeider, 32 jaar, en zijn vrouw Joukjen Reitzes de Vries, 32 jaar. Van A-386 hebben we geen bewoner kunnen vaststellen. Gezien het feit, dat Bote Spandaw koopman in granen is, is het heel goed mogelijk, dat de beide arbeiders in een zgn. ‘bedrijfswoning’ wonen. Of dat ook voor de volgende namen van bewoners van nummer 262 geldt, mag worden betwijfeld. In de loop van de jaren twintig van de 19e eeuw zijn er namelijk een aantal personen geregistreerd op huisno. 262, soms voor een aanslag in de personele omslag, soms vanwege een vermelding in een overlijdensregister.
Mr. Ulbo Arends Evertsz, rechter in de rechtbank van eerste aanleg te Heerenveen, wordt in 1824, 1825, 1826 en 1827 aangeslagen. De bijna 1 jarige Andries, zoontje van de arbeider Gooitzen Andries van der Veen, overlijdt op 24 juli 1826 ook huisno. 262. (SCO 4170) De koopvrouw Leentje of Lientje Johannes (de) Vos, in Groningen geboren wordt op dit adres in 1821 en 1822 aangeslagen voor fl.1,00. In welke relatie de 71 jarige Fetje Hanses, weduwe van Jisse Benedictus, bij haar overlijden op 30 september 1819 in huisno. 262 tot de overige bewoners staat, is helaas niet vermeld. (SCO 4168) Aan de aangiftegetuigen te zien heeft ze hier wel gewoond, nl. Bonne Oepkes van der Schoot, plaatselijk omroeper, en Lammert Hanzes de Jong, arbeider, 27 jaar. Het jaar daarvoor - 1818 - biedt Bote Sibles Spandaw naast G.W. Motman, controleur der accijnsen, tevens onderdak biedt aan Lammert Hendriks de Jong, die als sjouwer in een deel van het pand woont en een personele aanslag tegemoet ziet na jaren daarvoor niet te zijn aangeslagen (SCO 1680. Motman krijgt zijn aanslagen over de periode 1818 tot 1822 steeds op dit adres.
Uit niets is gebleken, dat de woningen voor 1818 - toen Spandaw het perceel heeft gekocht - door andere personen dan de distillateurs gebruik hebben gemaakt van het pand. In 1810 is dat Andries Piebes de Lang, net als in 1809, 1808 en 1805, resp. de wervingsomslag, de quotisatie en de gebuurteomslag. Ook in de Speciekohieren is er geen sprake van meerdere bewoners onder het zelfde specienummer 128.
Een voorzichtige veronderstelling is, dat door Spandaw de bijgebouwen van de distilleerderij of stokerij door hem geschikt zijn gemaakt voor bewoning.
In een volgende bijdrage belichten we de geschiedenis van het perceel met kadastraal nummer A-387, terugzoekend vanaf 1832 tot het moment van haar ontstaan. Ongetwijfeld komen we dan ook weer terecht bij de hoofdbewoner van het ‘Groote Huys’ op het Breedpad de houtkooper Dirk Beernts Drijfhout.
2016, mei 22 - wibbo westerdijk - hip-backup
Boerderij aan de Propstrasingel (1749-1832)
HIP-TIME MAGAZINE 132
Boerderij aan de Propstrasingel (1749-1832)
Het is even geleden, dat deze dorpse foto is gemaakt ! U zult het nauwelijks willen geloven, dat dit een beeld uit Heerenveen betreft. Het Museum Heerenveen is de gelukkige eigenaar van dit beeld van een boerderijtje, gesitueerd achter de bebouwing aan het Breedpad en wel achter de latere nummers 11, 13 en 15. De toren van de voormalige Ned. Hervormde Kruiskerk steekt waakzaam zijn spits boven de bebouwing uit. Het lijkt ‘maandag-wasdag’ te zijn en de dag is gevorderd tot in ieder geval het begin van de middag. De zon krijgt de kans zijn droogfunctie uit te leven op de uitgespreide was op de ‘bleek’. En we moeten ons al erg vergissen als we rechts voor de gevel niet een ‘droegrak’ zien staan. Ook bent U ooggetuige van de eerste meters van de Propstrasingel, die zich westelijk tussen huisnummer 15 en nr. 17 (Van Gend en Loos) perst om zijn ‘pad’ verder langs het lattenhek van de bleek te vervolgen richting het zuiden tot de dwarsgracht.
De data van deze foto willen we U niet onthouden. De foto is afkomstig uit de familie ‘van den Berg’ en is gemaakt omstreeks 1908. Inmiddels is eigenaar geworden een telg van de Taconis-familie - Johannes Hendrikus Taconis - die is getrouwd met Geertje Alberts Propstra. Zij is door een scheiding van goederen in het bezit gekomen en waarschijnlijk hebben de Taconismannen het schuurgedeelte bestemd voor opslag van goederen voor hun tabaksfabriek aan de Munnikssteeg. Daarom zal meesterknecht Johannes Lambertus van den Berg de eer te beurt zijn gevallen het huis te mogen bewonen. In mei 1910 zal hij zijn 50 jarig dienstverband vieren bij de tabakskerverij van Taconis en wordt voor de 61 jarige jubilaris een feest gepland bij Hotel Jager. (NvFrl. 20-5-1910)
De foto van het pand is nog niet eens zolang in het bezit van het museum, getuige het hoge fotoarchiefnummer 14.296.
Voorgeschiedenis van het perceel A-387.
Verder draait het in deze aflevering van onze HIP-Time om de oervorm van dat centraal gelegen perceel op het fragment van de kadastrale minuutkaart uit 1832 van de kadastrale gemeente Heerenveen, sectie A, nummer 387. Steeds nemen we een periode, waarvan we hebben uitgezocht welke personen (persoon, echtpaar, gezin of familie) het boerderijtje met de schuur in huur hebben gehad en er hebben gewoond. Daarbij proberen we vanaf 1832 langzamerhand terug te zoeken naar het ontstaan van het perceel.
De wisseling van het eigendom speelt bovendien ook steeds mee en daarvan willen we U ook op de hoogte brengen. Na de overtuigende boerderijfunctie (veehouderij) heeft het ongetwijfeld ook andere bestemmingen gekend. Wat is niet steeds (helemaal) duidelijk.
1828-1832 Roelof Hendriks van Rheen en Martje Alberts Propstra
In 1832 is het ‘huis met schuur’ met huisnummer 264 weliswaar eigendom van de weduwe Albert Hendriks Propstra met een grootte van 10.20 are en een gebouwde waarde van 45 gulden, maar het wordt bewoond door dochter Martje Alberts Propstra en schoonzoon Roelof Hendriks van Rheen, afkomstig uit Alkmaar en net als zijn vader ‘schipper’. Van welk type boot weten we niet, wel dat hij in 1832 huurder wordt van “De Twee Gebroeders” van 95 ton ‘met reil en treil’ (dus: met alles wat erbij hoort) voor 8 jaar tegen een huurprijs van fl.240,- per jaar. De verhuurders zijn Bartle Pieters Cats en de weduwe van Syger Pieters Cats, scheepstimmerlieden op de Heerenwal op de scheepswerf “De Morgenstond” ter hoogte van de latere Stationsweg.
Roelof en Martje zijn op dat ogenblik resp. 37 en 36 jaar en gebruiken het huis samen met hun vier kinderen: Hendrik van 13 jaar, Trientje van 11 jaar, Jan van 5 jaar en de benjamin Albert van 1 maand oud. De drie oudste kinderen zijn geboren in Nieuwehaske, maar de jongste in dit huis op 15 december 1829. De volkstelling van 1830 heeft hem nog mogen registreren, maar al op 4 januari 1830 overlijdt hij. Overigens is dat het echtpaar Van Rheen-Propstra al eerder overkomen, want kort nadat ze er zijn gaan wonen overlijdt er op 18 juni 1828 hun 15 dagen oude dochtertje Albertje. Haar tweelingzusje Maaike gaat bovendien vier weken na haar geboorte op 4 juli 1828 dezelfde trieste weg. Zelfs buurman J.C. Mann, genees-en heelmeester, heeft dit niet kunnen voorkomen en verzorgt traditiegetrouw samen met de vader de aangifte bij het gemeentebestuur.
1822-1828 Jacobus Suardus Posthuma
De familie die daarvoor in dit perceel heeft gewoond is geweest Jacobus Suardus Posthuma. Hij is getrouwd met Sjoerdje Reitzes Bijlsma. Als zijn beroep wordt afwisselend koopman en winkelier genoemd. Gebruikelijk in die tijd is geweest, dat in de acte van overlijden tevens het nummer van het huis wordt opgenomen. Dochter Suarda Jacoba, die 5 december 1814 is geboren, overlijdt namelijk op 8 juli 1816 op huisnr. 60 in Heerenveen-Aengwirden. Vader Jacobus Suardus Posthuma zelf overlijdt op 23 oktober 1826 op 46 jarige leeftijd als ‘aanspreker’ wel in huisno. 264 aan het Breedpad. Ook schoonvader - de 86 jarige Reitze Geerts Bijlsma overlijdt een maand later op 26 november 1826 in dit huis (SCO 4170) Spijtig voor onze zoektocht is, dat de familie in de personele omslag geen aanslagen wordt opgelegd en dus in die lijsten niet voorkomen. Of ze na het vertrek van de voorgaande bewoners er direct zijn komen wonen, mag je eigenlijk wel verwachten.
1805-1822 Bonne Oepkes van der Schoot
Van die vorige bewoners Bonne Oepkes van der Schoot (geb. 1775) en Eile Oepkes van der Schoot (geb. 1784) weten we, dat zowel Bonne als Eile tot en met 1822 op dit adres no. 264 voorkomt in de lijsten van de personele omslag. Van het jaar 1823 is geen lijst bewaard gebleven, maar in 1824 vinden we Bonne van der Schoot (die als ‘tromslager’ of ‘plaatselijk omroeper’ of plaatselijk tamboer’ wordt aangeduid) op het adres nr. 229 aan het Achterom langs de Molenwijk. Eile van der Schoot verdwijnt - van beroep ‘klerk’, kantoorbediende en ‘commies-griffier bij de regtbank’ - even uit dit deel van Heerenveen, maar in 1830 staat hij bij de Volkstelling op Lindegracht 30 (destijds grietenijhuis).
De Franse tijd - met name de periode 1811-1816 - verwent ons niet bepaald met huisnummerlijsten of adresbestanden. Als er dan in de overlijdensacten ook niemand in die periode overlijdt in huisno. 264 valt niet aan informatie daarover te komen. Maar omdat Bonne Oepkes van der Schoot al in 1809 staat ingeschreven op dit adres, nemen we aan dat hij daar de gehele tijd is blijven wonen. Bovendien staat hij, maar nu ook Eile Oepkes van der Schoot, op nr. 264 in het Plan van Belasting van 1810.
Uit de Leeuwarder Courant van 25 oktober 1813 vernemen we, dat notaris Wesselius Balster Kool van Heerens ‘eerstdaags’ dus binnenkort publiek mag verkopen het ‘Groote Huijs’ met nr. 267. Bovendien de “daar nevenstaande Boerenhuizinge en Schure, waarin een aantal Stallen, zoo voor Koeyen als Paarden worden gevonden, Hornleger, Moestuin, Boomen en Plantagien, gequoteerd no. 264, benevens de achtergelegene allerkostelykste uitgang Greidland, grootendeels in Polder, over het geheel groot ongeveer acht morgens.” (In Friesland wordt voor een ‘Biltse morgen’ land ongeveer 92 are gerekend; de Rijnlandsche morgen van ca. 81.29 are tot ca. 8516 vierkante meter heeft de voorkeur van het Franse bewind in Nederland gehad.)
Het lukte notaris Kool van Heerens in 1813 niet de panden nr. 264 en 267 te verkopen. Hij zal de opdracht hebben teruggegeven aan de familie Semler, die het in februari 1815 via notaris Douwe de Vries door een advertentie in de Leeuwarder Courant van 10 februari 1815 nog eens onder de aandacht brengt van de vermogende Heerenveners. Voor ons onderwerp nemen we ook nu slechts dat deel van de advertentie, waar ons verhaal over zal gaan. De Vries beschrijft het in de percelen II, III en IV als volgt:
“II... Eene daar nevens (naast nr. 267) staande Boeren-Huizinge en Schuure, gequoteerd met no. 264, voorzien van een Boeren-woning, Wagenhuis, Stallinge voor 12 Koeijen en 4 Paarden, met en benevens het daar achter gelegen groot Bleekveld of Hornleger en Cingel.
III... Eene uitgestrekte Moestuin, naast de Cingel van het tweede perceel gelegen.
IV... Ongeveer acht Morgens allerbest Weiland, leggende grotendeels ingepolderd, in 5 Kampen of Stukken, achter de voorschreven 3 percelen.”
Een kleine toelichting is hier op z’n plaats. Die 5 kampen of stukken weiland moet U zoeken ten zuiden van de dwarsgracht van de Molenwijk in het gebied waar later Krugersdorp, Rodedorp en Blauwedorp worden gesticht (dus langs de Molenwijk, Korflaan, e.d. tot de huidige Koornbeursweg). Op ons bovenstaand kaartje ziet afgebeeld het “groot Bleekveld of Hornleger en Cingel”. Ten zuiden daarvan ligt er dan nog een “uitgestrekte moestuin, naast de Cingel van het tweede perceel”.
Deze verkoop lijkt te lukken, want in de advertentie van 8 maart 1815 wordt de finale toewijzing aangekondigd bij de kastelein Dirk Elzinga in de Terbandsterschans op 17 maart daaraanvolgend. Nieuwsgierig als wij zijn, willen we de voorlopige biedingen met u delen: Het grote huis nr. 267 (thans Kuiper) is ingezet op 7000 guldens. Op no. 264 is geboden 1100 gulden en op de daarachter liggende moestuin 560 guldens. Tenslotte moet die 5 kampen weiland (omtrent 9000 vierkante meter) moet 5094 gulden opbrengen. Waar het grote huis en de boerenwoning met schuur op staan zijn 12 mei 1815 te aanvaarden. De stukken moestuin en weiland kunnen direct aanvaard worden na de finale veiling.
Toch gaat de verkoop niet door. De percelen worden opnieuw ingehouden. Kennelijk acht de familie Semler de opbrengst te gering. Dat mag ook blijken uit het feit, dat b.v. het grote huis nr. 267 is verhuurd aan de ontvanger der directe belastingen Helenus Marinus Speelman Wobma, die in het kohier van de personele omslag van 1816 is aangeslagen en ook uit de geboorte van een dochter op 23 september 1816 in huisnr. 267. (L.C. 27-9-1816).
We worden geholpen door het Museum Heerenveen, waar we in een hangmap van de secretaris van het museum een koopcontract van 12 september 1817 aantreffen. Daarbij wordt door schout Frederik Semler, mede uit naam van zijn zuster Frederica Wilhelmina en broer Carel Semler - ‘als gelicensieerd vrijwillig jager gediend hebbend onder het vrijkorps van Prins Frederik’ - verkocht aan Albert Cornelis Propstra en Rinse Stoffel Koopmans een ‘boerenhuizinge, schuur en hornleger’ met nummer 264. Deze bestaat dan uit de boerenwoning, een wagenhuis, stalling voor 12 koeien en 4 paarden, een daarachter gelegen bleekveld (of hornleger) en een een ‘cingel’.
Uiteraard ten noorden daarvan wonen dan Jan Christiaan Mann, Jacob Kerstes Pleunenburg en Johannes Kalverboer c.s. Ten zuiden grenst het aan het derde en vierde perceel (de moestuin en de voorste oosterse kamp weiland. Ten oosten van de boerderij ligt het bezit van Kalverboer en ten westen “een zeer voortreffelijke, zoo wegens derzelver schoonen stand als uitmuntend fraai uitzicht hebbende Heeren Huizinge” oftewel het Groote Huys.
Wobbe Molles Mollema, koopman-grutter op het eerste deel van de Dracht, blijkt de voorlopige koper voor fl.1100,- na tegen elkaar opbieden met Johannes Kalverboer. De finale koopsom wordt tenslotte fl.1400,- voor Hendrik Alberts Propstra en Rinse Stoffels Koopmans.
Op de lijst van de dorpsomslag van Heerenveen uit 1805 staat tussen Sijmen Gosses en J.C. Mann (naar onze berekening dus nr. 264 van de omslag uit 1809) slechts de voornaam van Bonne .......... Dat zou kunnen betekenen - op 5 mei 1805 is hij met Aaltje Jans Piebenga getrouwd in Oudeschoot - dat hij dienstbaar is de heer Jan Georg Semler én in diens boerenhuizinge en schuur mag wonen. Als dorpsomroeper dient dan mogelijk de ‘heerknegt’ (zoals hij in 1813 in een lijst van weerbare mannen -SCO 211- wordt genoemd) het fransgezinde dorpsbestuur.
De quotisatie van 1808 bevestigt in feite dezelfde locatie - weliswaar onder een ander volgnummer 275, maar tussen Georg Luffler (Löffler) en J.C. Mann.
Maken we nu de stap naar het kohier van de speciebelasting uit 1804, dan wordt het met het aanwijzen van een vorige bewoner van het boerenbedrijf met schuur lastiger. Specienummer 128, 129 en 130 vermelden de verwachte namen: Andries de Lang, Sijmen Gosses en J.C. Mann en vervolgens zijn er dan twee specienummers 131 en 132 aangegeven, alvorens het ‘Groote Huys’ van J.G. Semler met specienummer 133 wordt vermeld.
1797-1805 Pieter van Krugten
De meest aannemelijk oplossing is, dat het specienummer 131 met bewoner Pieter van Krugten het boerenbedrijf met schuur is en dat Wyger Sijses Glastra, die juist dat jaar Jacob Klazes wed. opvolgt in specienummer 132 het latere kadasternummer A-395 bewoont of zo U wilt het huisnummer 266 uit de lijst van 1809. Laatstgenoemde veronderstelling blijkt overtuigend juist te zijn. Maar wie is Pieter van Krugten ??? Deze persoon komt in 1797 uit Leeuwarden en neemt op specienummer 131 de plaats over van H. Braunius, die naar Langezwaag in Opsterland gaat. In 1798 schrijft men hem als Pieter van Crugten, eveneens op specienummer 131. Vervolgens blijft hij tot en met 1804 ingeschreven op nr. 131 in de specie. In de Dorpsomslag van 1805 komt hij niet meer voor. Op de site van Tresoar vinden we bij ‘AlleFriezen’ de overlijdensacte van 21 februari 1838 van Leeuwarden. Daarin lezen we dat Pieter van Krugten is geboren te Montfort in Duitschland. Hij is getrouwd met Trijntje Grasman en 71 jaar oud geworden. In Heerenveen is op 21 juni 1797 geboren zoon Hendrik en het gezin blijkt rooms-katholiek. Op een genealogiesite vinden we dezelfde namen, waarbij Pieter zou zijn geboren in St. Odiliënberg in Limburg in 1769 en 68 jaar oud geworden. Trijntje Grasman is daar met haar doopnaam Catharina vermeld. Over een beroep in Heerenveen wordt niet gesproken. In Leeuwarden blijkt hij zich als ‘sleeper’ verdienstelijk te maken. In dat beroep gaat zoon Hendrik zich ook bekwamen.
1796-1798 Henricus Braunius
Voor de bewoning van de boerderij is Henricus Braunius een ‘vreemde eend in de bijt’. Eigenlijk heet hij Hendricus Hermanus Braunius en blijkt predikant te zijn in St. Johannesga vlak voor hij naar Heerenveen komt in 1795. Hij is geboren in 1743 in Menaldumadeel, en in 1772 gehuwd met Janke of Jantje Durks Drijfhout (1740). Braunius staat dan als predikant in Nes op Ameland. Van 1777 tot 1781 staat hij in St. Johannesga om vervolgens een beroep aan te nemen naar Benedenknijpe. In 1796 eindigt zijn verblijf daar en zal hij de pastorie moeten verlaten nog zonder dat hij een nieuwe beroeping heeft. Wel kunnen we vaststellen, dat zijn vrouw Janke een dochter is van houtkoopman Durks Beernts Drijfhout, oud bewoner van het ‘Groote Huys’ op het Breedpad en voorganger van de sinds 1790 daar wonende Jan Georg Semler. Het lijkt erop, dat de familie Braunius - Drijfhout uit een penibele situatie moet worden geholpen. Ze blijven dan ook maar kort in Heerenveen, want in 1797 verhuizen ze alweer. Hij heeft een beroep aangenomen naar Langezwaag, Opsterland en ze vestigen zich dus daar. (**zie verder de herstelstekst onderaan dit verhaal)
1791-1795 Aaldert Sytses vrouw
We vragen ons nu ook af of de vrouw van Aaldert Sytses niet meer in staat is gebleken de huur op te brengen van specienummer 131 en daarom is gaan verhuizen naar specienummer 95 in Heerenveen-zuid om een perceel met verschillende personen te delen. Op dat nummer 95 wordt zij weer herenigd met haar man Aaldert Sytses, die daar nog woont en waar zijn vrouw naar toegaat als ze op nr. 131 plaats maakt voor H. Braunius. Zij heeft haar thuis al sinds 1791 op specienummer 131 gehad, terwijl zij samen met haar man in 1789 en 1790 deel uitmaakt van de bewoning van specienummer 129. Waarom zij - althans volgens de speciekohieren - gescheiden hebben moeten leven blijft mysterieus.
1790-1791 Kristiaan Zivenzee
Op nr. 131 is er dan inmiddels een Groninger met de naam Kristiaan Zivenzee komen wonen. Niet voor lang overigens, want in 1791 is hij ook al weer vertrokken. Over deze persoon is in Heerenveense archieven, noch in die van de digitale bestanden van it Tresoar (allefriezen) niet ste vinden. Ook in de digitale bestanden van ‘allegroningers’ hebben we hem niet kunnen spotten. Google laat ons in de steek en met www.delpher.nl hebben we evenmin succes kunnen boeken. Hij is vertrokken om plaats te maken voor de vrouw van Aaldert Sytses. Terug naar de eerdere bewoners.
1777-1789 Meine Wijbrens
1749-1776 Wijbren Meines
Twee familiegeneraties - vader en zoon - bepalen de geschiedenis van dit boerderijpand van 1749 tot en met 1789. Vader Wijbren Meints (Meintes, Meines) vestigt zich in 1749 in het pand en wordt in de speciebelasting aangeslagen voor anderhalve schoorsteen en 2 halve hoofden (grondslag minder dan 600 carolus guldens bezit; vrijstelling voor kinderen). Van 1749 tot en met 1752 staat het perceel geregistreerd onder wisselende specienummers, maar vanaf 1753 wordt het consequent onder specienummer 130 belast. In 1766 begint Wijbren Meines een ‘komelkerij’ - een veehoudersbedrijfje met 11 koeien en 2 rieren; twee jaar later zijn dat 9 koeien en 2 rieren; weer twee jaar later is er een daling naar 4 koeien en 2 rieren. Van 1772 tot en met 1774 worden dat 7 koeien en (gemiddeld) één rier.
In 1775 is Grietje Jans, de vrouw van Wybren Meines overleden, waarmee hij sinds 11 mei 1738 is gehuwd. Zoon Meine Wybrens is op 20 mei 1770 al getrouwd met Antje Jacobs en hebben al drie kinderen als vader Wybren Meines in 1776 besluit, dat zoonlief het bedrijf maar moet overnemen. Meine heeft enige tijd gewoond (1772-1775) op huisnr. 62 aan de Dracht-oost. Deze gaat op nr. 130 met gemiddeld 6 tot 8 koeien en 2-4 rieren verder. Het gezin breidt zich flink uit. Van de 11 geborenen zijn twee vrij snel na de geboorte al weer overleden. In 1779 wordt het oude nummer 130 hernummerd naar 131. In 1781 overlijdt vader Wybren Meines, die toch nog vijf jaar lang bij hen heeft ingewoond.
Vanaf 1782 tot en met 1789 blijkt Meine Wijbrens een stabiele veestapel te hebben. In het jaar erna gaat Meine Wybrens naar Nijehaske, maar komt in 1791 al weer naar Heerenveen-zuid, maar dan op nr. 39 (dat is een van de bijgebouwen van het meest westelijke Scheltingahuis).
Uit het Bekkengeldregister van de Burgerlijke Armvoogdij Heerenveen vernemen we, dat de boekhouder op 26 mei 1796 fl.0-12-8 (12 stuivers en 8 penningen) ontvangt “bij de begraving in de Bekken op het kerkhof van Meine Wieberen’s vrouw”. Uit andere uitgavenposten zien we ook, dat Meine Wiebrens zelf door de armvoogdij voor bepaalde klussen wordt ingezet als contraprestatie voor ondersteuning. Zo ontvangt hij op 27 mei 1797 tien carolus guldens voor een jaar ‘weegen in de waag’ en samen met Feite Beerents vrijwel jaarlijks 24 carolus guldens voor het ‘opsteeken der lantaarns’. Met Roel Roels gaat hij ook op driewekelijkse basis langs de huizen ‘met de arremschotel’. Meine Wiebrens pacht het ophalen van het marktgeld en betaalt daarvoor per kwartaal fl.50-10-0 aan de armvoogdijboekhouder. Ook wordt hij wel ingezet als ‘armejager’ en verdient daarmee per kwartaal in 1807 fl.23-8-0. In 1809 wordt dat beschreven als ‘tractement voor oppassen om de bedelarij te beletten’.
Triest is het dat hij in die periode twee keer een dochter moet laten begraven. Op 15 september 1801 wordt ‘bij de begravinge van Meine Wiebrens zijn dogter (genaamd Geiske) in de bekken op het kerkhof fl.1-10-8’ ontvangen. En op 29 juni 1802 opnieuw een dochter van Meine Wiebrens fl.0-17-14.
Op de 11e van lentemaand (maart) 1810 wordt Meine Wiebrens zelf het onderwerp van een begraving door zijn overlijden. Hij is inmiddels 69 jaar, gehuwd geweest en heeft nog twee kinders uit één huwelijk. Dit is beschreven in een DTB (Begraafboek in Tresoar, nr. 592 over de periode 1806-1811, met woonplaats Heerenveen.)
Nazaten van deze twee stamgeneraties zijn zich rond 1810-1811 van de toepasselijk familienaam ‘De Boer’ gaan bedienen, hoewel ze de familienaam niet hebben bevestigd bij acte van naamsaanneming. Maar na 1811 gebruiken de nazaten wel deze familienaam. Zo passeert notaris W.B. Kool van Heerens op 26 april 1813 een volmacht van Roelof Keizer uit de Lemmer met toestemming tot het sluiten van een huwelijk van zijn dochter Lijsbeth Roelofs Keizer met Wiebrand Meines de Boer uit Heerenveen. (T26, inv. 55004, akte 123), zowel in het frans als in het nederlands.
************************
**Hersteltekst over de persoon van H. Braunius (1796-1798):
Door alert reageren op de bovenstaande tekst door Wiecher Ponne uit Meppel zullen we diep door het stof moeten. Wiecher Ponne heeft namelijk in zijn stamboom twee naamgenoten, welke een huwelijksverbintenis zijn aangegaan met ene Braunius. Gerrit Pieters Ponne (geb. 1772)huwt (1795) met Johanna Maria Braunius (geb. 1776), dochter van de predikant Ds. Hendricus Braunius met standplaats De Knijpe-‘t Meer (1782-1808). En diens zuster Hiltje Pieters Ponne (geb. 1774) huwt (1796) met Hermanus Fredericus Braunius (geb. 1773).
Het huwelijk van Hiltje en Hermanus Fredericus wordt kerkelijk gesloten op 10 januari 1796 in de kerk van Benedenknijpe, Herv. Gemeente De Knipe-’t Meer. We mogen aannemen door zijn vader Ds. Henricus Braunius.
Ten onrechte heb ik - zonder daarvoor de juiste aanwijzingen te hebben - de predikant voor de bewoning van het boerderijtje in aanmerking laten komen. Ponne attendeert mij er op, dat hij tot 1808 als predikant in de Knipe c.a. heeft gestaan. Hij noemt daarvoor terecht als bewijs Romeins ‘Predikanten in Friesland’ en ook de vermelding op de site <http://www.theologieportaal.nl/predikantenlijst >. Die gegevens wordt ten overvloede bevestigd door de speciekohieren van Benedenknijpe-Zuidkant 1795 tot en met 1799. Daar staat iedere keer onder specienummer 18 (de pastorie) zeer duidelijk: Ds. Braunius, 2 Sch., fl.6-0-0.
Met andere woorden we zullen opnieuw moeten zoeken naar de juiste kandidaat H. Braunius voor de bewoning van ‘ons’ boerderijtje achter het Breedpad. De aanwijzingen in de speciekohieren van 1795 tot en met 1797 zijn overduidelijk.
1795: nr. 131: H. Braunius; 1 Sch; en in de kolom: opmerkingen: eerstbeginnende. Hierbij moeten we als noot wijzen op het feit, dat door de wijziging in de belastinggegevens niet meer het aantal ‘hoofden’ en ‘halve hoofden’ meer worden geadministreerd. Dus: we weten niet of hij er alleen ging wonen of dat hij als nog ongehuwde daar samenwoonde. Ponne vraagt zich hardop af: “Zou dat ongehuwd samenwonen voor een domineeszoon mogelijk zijn geweest?” Het antwoord lijkt te moeten zijn: Niet waarschijnlijk, wetende uit welke sociale omgeving beide personen in kwestie afstammen. Bovendien is er nog een ‘onzekere’ factor in de administratie van de speciekohieren.
In het deel van het jaar “1796; nr. 131; H. Braunius; 1 Sch; en in de kolom: opmerkingen: eerstbeginnende” vinden we exact dezelfde tekst als in het boekdeel 1795. Dat is zeer merkwaardig en de gedachte, dat deze administratie - mogelijk door de veranderde omstandigheden in de heffing daarvan door de roerige tijd van omwenteling naar het fransgezinde bewind - minder accuraat is bijgehouden.
Het begrip ‘eerstbeginnende’ hebben we steeds kunnen interpreteren als ‘ persoon die voor het eerst als zelfstandig persoon een huis bewoont’. Een inwonende knecht wordt als zodanig tot de ‘familie’ gerekend in deze tijd.
De sleutel tot de echte oplossing zullen we moeten vinden in het speciejaar 1797. De aanwijzing in de kolom ‘opmerkingen’ zijn in alle opzichten van toepassing op de zoon van Ds. Braunius, nl. Hermanus Fredericus Braunius als we lezen: “ Heerenveen-Zuid 1797. nr. 131. H. Braunius, na Langezwagen in Opsterland, nu: Pieter van Krugten”.
Na de huwelijksvoltrekking van Hermanus Fredericus en Hiltje op 10 januari 1796 wordt op 9 mei 1796 hun eerste zoontje Henricus geboren te ‘t Meer en ten doop gehouden op 29 mei 1796 in de Kerk van Benedenknijpe. Dat Hiltje na het kraambed ook naar Heerenveen is gegaan om bij Hermanus F. te wonen, mogen we concluderen uit het ‘Bekkengeldenregister’ van de Algemene (= Burgerlijke) Armvoogdij Heerenveen. Daar wordt een bedrag van fl.1-3-6 (1 carolus gulden, 3 stuivers, 6 penningen) als inkomst geboekt door de armvoogdijboekhouder op 4 augustus 1796 met de tekst: “Bij de begravinge van het kind van Harmanus Braunius in de Bekken op het kerkhof ... fl.1-3-6”.
Op welke manier Harmanus Fredericus Braunius het brood moet verdienen voor hem en de zijnen is nog niet aan de orde geweest en valt uit de bovengenoemde stukken niet te beantwoorden. Laten we daarvoor even naar zijn familie kijken en de mogelijkheden bekijken gezien zijn afkomst. Vader is predikant, moeder is de Janke Drijfhout, dochter van de rijke houtkoopman Dirk Berents Drijfhout (1701-1773). Deze is eigenaar-bewoner geweest van het Grote Huis aan het Breedpad, welke na het overlijden van zijn weduwe Imke Nannes Musculus in bezit komt van notaris en wijnhandelaar Jan Georg Semler. In het speciekohier van 1789 betaalt Jan Georg Semler voor het eerst zijn speciebelasting over dit pand. Bij die eigendomsoverdracht behoorde vanouds het boerderijtje ten oosten van het ‘Groote Huys’, zelfs zoon Frederik Semler heeft daarmee nog te maken bij de verkoop van het ‘Groote Huys’ en het boerderijtje in 1817.
Harmanus Fredericus en Hiltje vertrekken dus in 1797 naar Langezwaag in de Wijngaarde. Daar wordt op 5 september 1797 geboren dochter Janke, en op 30 maart 1799 zoon Henricus. (Tresoar-Allefriezen). Vervolgens vertrekken ze naar Joure (Haskerland), waar dochter Johanna, zoon Pieter (1e), dochter Tetje, zoon Hendrikus, zoon Pieter (2e) en dochter Froukje (1e) worden geboren. In haar geboorte-akte van 5 juli 1812 komt als beroep van haar vader voor: ‘kantoorbediende’. Daarna worden nog geboren Froukje (2e), Gerrit en Imkje.
Speculerend over zijn administratieve opties is het niet ondenkbaar, dat door de omwenteling veel administratief personeel nodig was. Jan George Semler, zelf notaris en medevormgever van de omwenteling in Heerenveen en Friesland, heeft het taalvaardige talent van Harmanus Fredericus (zie de tekst van de overlijdensadvertentie van zijn vader in de Leeuwarder Courant van 27 augustus 1808) voor de vele nieuwe taken onderkend en mogelijk kunnen inzetten. Uiteraard kent Semler de familie van nabij. Hij was immers in 1796 nog de eigenaar van dit boerenspultsje met een knap woonhuis daarbij.
2016, juni 13: met dank aan Wiecher Ponne
***************************************************************************************************
Aan het slot van dit verhaal laten we U een detail zien van een luchtfoto uit 1921 met daarop centraal het vroegere kadastrale nummer A-387 en links daarvan het rijtje huizen, waarachter het altijd verscholen heeft gelegen.
***************************
2016, juni 4 - wibbo westerdijk - hip-backup
Europalaan ca 1960
HIP-TIME MAGAZINE 133
Europalaan ca 1960
Het kan haast niet anders of deze foto moet op een vroege en zonnige zondagochtend zijn geschoten. De keurig geklede jongeman loopt daar stellig niet bij toeval. De fotograaf heeft er goed over nagedacht om het serene beeld toch nog iets menselijks mee te geven. Overigens is de persoon op de voorgrond niet het enige levende wezen. De maagdelijkheid van de Koornbeursweg wordt immers ook nog op twee punten gestoffeerd met een levend wezen. Een loslopende hond heeft van zijn baas een flinke voorsprong mogen nemen niet gehinderd door een lange lijn. U zult er even moeite voor moeten doen, maar recht onder de toren van de Nederlands Hervormde Kerk tegen de achtergrond van één van de lagere bouwwerken van de gasfabriek vindt U de honden- baas. De hond snuffelend langs de grond is op weg naar de meest oostelijke lantaarnpaal. Ook uit de Atalantastraat komt een tweetal mensen lopend net in beeld tegen de achtergrond van het hoofdgebouw van de Rijksskweekschool. Helemaal zeker van het volgende zijn we niet, maar het lijkt erop dat het eerste strookje van de huizen aan de Europalaan zijn gebouwd. Er ligt zo te zien een kersvers trottoir, maar de voortuintjes lijken nog niet aangelegd. Misschien heeft dat te maken met de tijd van het jaar (late herfst, mooie winterdag). We speuren vergeefs naar bomen, struiken, een plukje gras of iets dergelijks. Uit enkele krantenadvertenties eind november 1959 tot begin februari 1960 vernemen we dat Europalaan 9 op 13 november 1959 wordt betrokken door de heer H.A. Woldring, bedrijfsleider van de fa. Binnert Overdiep en op 16 februari 1960 lezen we dat secretaris P. Dol van de toneelgroep “Het Masker” een oproep doet vanaf het adres Europalaan 13. Hij woont er sinds 17 november 1959. De anonieme bewoner van Europalaan 19 heeft een ‘nootjeshaard’ te koop. De woningkaart onthult haar naam: Janke de Mos, wed. van Tjepke G. de Bilkert. Zij woont er sinds 9 november 1959.
U mag zich afvragen wie de maker is van deze goed gekozen diagonale zichtlijnen en de panoramisch aandoende skyline van Heerenveen omstreeks 1960. We zullen U daarover niet in het onzekere laten. Deze keer hebben we het voorrecht gehad zelfs de achterzijde van het origineel te hebben kunnen bekijken, waar de naam van amateur-fotograaf en aannemer van grondwerken Wessel Boltje Jzn staat vermeld. Zou het kunnen zijn, dat hij heeft meegewerkt aan de tot standkoming van dit project? Vooralsnog blijkt dat niet uit het dossier van deze projecten.
Het dossiernr. 156-7 betreft het project van de Bouwvereniging Heerenveen, complex BV 404, waarbij 115 woningen in 1958 zullen worden gebouwd op verschillende locaties in Heerenveen. Allereerst in de Sieversstraat-oost
(getekend 4 mei 1957); vervolgens de Thorbeckestraat (getekend 16 december 1957), Oenemastraat-west en de haaks daarop staande drie blokjes, het eerste blok van de Karst de Jongweg-noord, de Atalantastraat-zuidzijde en het eerste blok van 11 eengezinswoningen aan de Europalaan. (zie plattegrond)
Het bureau van Kuiper, Gouwetor en De Ranitz uit Rotterdam hebben zich hier intensief mee bezig gehouden. Net als met de woningen in de Indische buurt langs de Kempenaerswijk. De vier blokken van 10 woningen tussen Kempenaerswijk / Baronesse de Vos van Steenwijksingel en de Spoorsloot / Surinamesingel.
Laten we ons eerst eens even in wat infrastructurele details begeven. De plannen voor een dubbelstraat van noord naar zuid bestaan al enige tijd als het gemeentebestuur besluit die beoogde verbinding te realiseren parallel aan de Burgemeester Falkenaweg met dwarsverbindingen naar die hoofdader naar het Oranjewoud. De naamgeving voor deze dubbelweg - gescheiden door een brede strook gras - tot ‘Europalaan’ is bedoeld ter ondersteuning van de destijds actuele Europese eenheidsgedachte. Op 17 november 1958 volgt de raad van Heerenveen deze gedachte door tot deze straatnaam te besluiten. En de aanleg wordt in het seizoen 1958/1959 nog ter hand genomen. Aanvankelijk is het doel de volledige lengte als ‘dubbelstraat met middenberm’ van de zuid-oosthoek van het Burgemeester Kuperusplein tot aan de Binnenweg die naam te geven. De moordaanslag op president John F. Kennedy van de USA op vrijdag 22 november 1963 met dodelijke afloop doet de raad vervolgens besluiten het zuidelijke deel vanaf de Jan Mankeslaan tot aan de Rembrandtlaan te hernoemen tot ‘President Kennedylaan’. Met deze wijziging vervalt het plantsoengedeelte aan het meest zuidelijke eind en tevens de op 19 maart 1962 reeds gekozen naam ‘Jan Sluytersplantsoen’. (Straatnamenboek)
Enkele jaren later zal deze brede ‘middenberm’ met een lengte van een kilometer internationale bekendheid verwerven door de filosofische gedachten over biologische, ecologische en verwante processen van wereldburger en Heerenvener Louis le Roy. Zijn inzichten, zijn daadwerkelijke inzet, zijn kracht mensen te overtuigen leiden tot het begrip ‘de tuinen van Le Roy”. De natuur mag zijn gang gaan om goeddeels zelfregulerend te worden. Een grasmat op de middenberm, die twee keer in de week moet worden gemaaid, wordt bij wijze van spreken alleen maar in toom gehouden en leidt volgens Le Roy nimmer tot ‘creatieve natuur’ net zo min als ‘onbedekte aarde’. Deze toestanden mogen we gerust de “gruwel van Le Roy” noemen. Alle grond moet worden bedekt met lage planten, die zichzelf dienen te reguleren. In de chef van de Heerenveense plantsoenendienst Hartstra vindt hij een medestander. Inmiddels is het procédé een veertigtal jaren onderweg en nog steeds worden de basisgedachten uitgedragen door de medewerkers van stichting “De Tijd”. (Wilt U zich daar diepgaand mee bezig houden kijk dan op: <www.stichtingtijd.nl/>.
De foto die de heer Boltje ons heeft nagelaten - waarmee we overigens ook om andere redenen vreselijk blij zijn - kan in de huidige tijd dus absoluut niet meer gemaakt worden.
Terug naar onze foto. Heel erg centraal staan duidelijk de gebouwen van de Heerenveense gasfabriek. Ooit wordt ook in de regelgeving van de grietenijbesturen een soort hinderwetvergunningensysteem geïntroduceerd. In 1811 vertaalt J. Kinker een in het Fransch gesteld boek naar het Hollandsche “Nieuwe Gids der Mairen en adjunkten en der Kommissarissen van politie” waarin het begrip ‘information de commodo et incommodo’ voor het eerst ook in Nederland wordt toegepast. Het oudste in Heerenveen bewaard gebleven dossier stamt uit 1836 en regelt en begeleidt de stichting van de leerlooierij van Lambertus Feits aan de Molenwijk op het punt van overlast voor de naastlegers of milieuhygiene. Ook de tot standkoming van de ‘Gazfabriek’ is aan deze procedure onderworpen geweest. Op 24 juli 1860 zal deze in de kadastrale gemeente Heerenveen, sectie A, no. 859 (gemeentetuin) worden gebouwd. In een verbaal verklaren de kerkvoogden van de R.C. Kerk, eigenaren van de percelen A-777 en A-778, en particulier eigenaar Johannes Hiddinga, van sectie B-650 en B-492, dat ze geen bezwaar tegen de bouw hebben. (SCO 2182)
Twee jaar eerder - op 15 september 1858 - is dit proces overigens al in gang gezet door een brief van de Architecten-Ingenieurs van C. Verloop & Zn., te Utrecht, met het verzoek een ‘conferentie’ te mogen hebben met het bestuur van Aengwirden en Schoterland over ‘het verligten der Gemeente met gaz”. Ruim 100 jaar heeft het onderwerp de Heerenveense bewoners en bestuurders bezig gehouden. De door de HIP-taakgroep van de Stichting Historie Heerenveen samen met de Heerenveense bibliotheek georganiseerde tentoonstelling in 2015 heeft daarover een succesvolle presentatie gegeven.
Onze foto geeft van het enorme terrein tussen de Sieversstraat en Van Kleffenslaan, en tussen de Minckelersstraat en het Burgemeester Kuperusplein een goed overzicht. Neemt U er ook nog eens luchtfoto nr. 30965 uit 1955 van Aerocarta bij, die in “Oud Heerenveen vanuit de lucht” staat afgebeeld en U krijgt een prachtig overzicht van het terrein van boven. Niet alleen van het gasfabriekterrein, maar ook van het sinds 1952 aangelegde Burgemeester Kuperusplein en de nog in aanleg zijnde Van Kleffenslaan.
Welke gebouwen op onze foto ook prima in beeld komen en deze periode markeren zijn natuurlijk allereerst het ‘eerste woonlagengebouw’. Dat is niet alleen voor Heerenveen een primeur, maar zelfs voor heel Zuidoost-Friesland’. Het is zelfs zo nieuw dat de journalist van de Friese Koerier van 13 juni 1953 uitgebreid gaat uitleggen, wat nou precies het verschil is tussen een ‘woonlagengebouw’ en een ‘flatgebouw’. Het draait dan om de vraag of er sprake is van een ‘centrale verzorging’ voor alle bewoners. Die is er dus niet en derhalve is die definitie niet van toepassing.
Wat het dus wel bijzonder maakt is dat er zes woningen allemaal via dezelfde ‘gang’ (hetzelfde trappenhuis) bereikbaar zijn in de drie bovenelkaar liggende lagen. De woningbouwvereniging Heerenveen heeft de firma Hoekstra uit Leeuwarden de bouw toevertrouwd.
De wooneenheden zijn zeer gerieflijk ingericht met veel comfort voor de bewoners. In het artikel wordt verder zeer gedetailleerd ingegaan op de indeling en de beschikbaarheid van een fijne keukeninrichting. Achter het gebouw ligt nog een flink stuk bouwgrond braak, die - na te zijn ingezaaid met gras - door de gymleraren van de plaatselijke technische school bij zomers weer dankbaar gebruikt wordt om verschillende buitenspelen te kunnen beoefenen.
Het volgende opvallende gebouw aan de westkant van de Van Kleffenslaan is het 70 meter lange ‘witte’ noodgebouw van prefabricated bouw-elementen, die volledig wordt ingericht als ‘noodschool’ voor de leerlingen van de Rijkskweekschool. Deze oplossing is gekozen omdat de planning voor de permanente bouw aan de oostkant van de Van Kleffenslaan wegens kritische geluiden en misverstanden in de communicatie over de doelstellingen van de school een behoorlijke vertraging heeft opgelopen. De kweekschool maakt al een aantal jaren gebruik van de lokalen van de Rijks Hogere Burgerschool aan de Fok, maar de landelijke overheid is moeizaam te overtuigen van de noodzaak van de verbetering van de huisvesting. Uiteindelijk is de eerste mijlpaal de ingebruikneming van de noodschool op 12 november 1956. De kweekschool staat dan onder leiding van directeur A.M. van Apeldoorn. Met enig feestvertoon o.a. toespraken van de burgemeester G.H. Kuperus en de directeur in Het Posthuis worden de ‘witte barakken’ geopend. Het scepticisme van de leerlingen, die boven de hoofdingang aan de westkant van het nieuwe gebouw de spreuk „Wie hier binnen gaat, late alle hoop varen", blijkt bij een rondgang door het gebouw volledig ongegrond, volgens de journalist van het artikel van de Friese Koerier.
Wanneer alle beslissingen ten aanzien van de nieuwbouw van de permanente Kweekschool met dezelfde voortvarendheidzouden zijn genomen als de bouw van de noodschool, dan had deze waarschijnlijk helemaal niet gebouwd behoeven te worden. Achteraf is gebleken, dat ook de bouw van het nieuwe complex ook nog weer twee jaren heeft gekost terwijl bekend was, dat de groei van het aantal leerlingen al veel langer was voorzien.
Niettemin is de Friese Koerier in een juichende stemming wanneer ze op 24 oktober 1958 schrijft: “Rijkskweekschool Heerenveen kreeg een vorstelijk gebouw”. De architect P. de Vries uit Leeuwarden heeft een groot, modern en imponerend complex tot stand gebracht. Onderdeel daarvan zijn een groot en goed geoutilleerd muzieklokaal, bibliotheek en gymnastiekzaal. Ook aan de verfraaiing is gedacht.
Een grote gevelplastiek van de beeldhouwer Cephas Stauthamer en een levendige glascompositie van Harry op de Laak in het hoge westelijke halraam.
Er kleeft na de ingebruikneming en zelfs na de officiële opening gemeentelijk nog wel een klein smetje aan de locatie. De Van Kleffenslaan is nog niet doorgebroken en in verbinding gebracht met de Nieuwstraat.
Je kunt je voorstellen, dat sommigen van U op onze hoofdfoto van het Kuperusplein zich hebben afgevraagd wat de functie is van dat kleine vierkante gebouwtje met plat dak. Wel, het plein is in feite gepland als bode-en marktterrein, waarvoor de technische voorbereiding al in januari 1949 is begonnen. Het bestuur van de N.O.B. wegtransport dringt aan op uitbreiding van een plein. Het gemeenteplein voldoet al enige tijd niet meer aan de minimale eisen en er is in de gemeenteraad als eens geopperd een nieuwe voorziening te treffen aan de Sieger van der Laanstraat tegenover de Van Riesenstraat. De directeur van gemeentewerken wil daarover met het college in bespreking. Dat gesprek mondt uit in een nieuw plan voor een terrein achter de Dracht aan de oostkant, waarmee de directeur gemeentewerken zich op 1 januari 1950 tot het college richt voorzien van tekeningen en een begroting van fl.365.000,-. Dit basisplan wordt door hem nog aangevuld met een lijstje van ‘kosten voor voltooiing van het plein achter de Dracht’. Daarop staan een muziektent (begroot op fl.12.000,-), urinoirs en w.c.’s ten behoeve van het bodeterrein (en dat is het gebouwtje, waarmee we deze alinea zijn begonnen) en begroot op fl.2500,- en op het gemeenteplein de afbraak van het waaggebouw en het bestaande gebouwtje voor fl.8500,-. In 1951 in juni mag aannemer G.W. Boltje een offerte uitbrengen voor fl.237.100,-. In de loop van dat jaar worden de puntjes op ‘i’ gezet. Tegelijk wordt ook Gerrit de Beer als belanghebbende vanwege het Centraal Bestelhuis in de procedure betrokken. Hij moet voor 12 mei 1952 een schuur afbreken en vervangen door nieuwbouw. Op 23 november 1952 is het zover, dat burgemeester Kuperus het naar hem genoemde plein kan openen.
Ter gelegenheid daarvan wordt een defilé gehouden van vrachtwagendiensten en het centraal bestelhuis van G. de Beer in gebruik genomen. De 46 ondernemers met een bodedienst op Heerenveen nemen het plein met graagte in gebruik. (bron o.a. GW.0287/83.3 Marktterrein 01/01/1949 - 31/12/1953)
Overigens komt het urinoir na een ‘inschrijving op uitnodiging’ tussen vier Heerenveense aannemers d.d. 18 september 1953 tot stand. De fa. L. van der Meulen schrijft in voor fl.1579,-, Sies de Haan aan de Hepkemastraat voor fl.1712,- en R. Post en zoon aan de Kerkstraat voor fl.1494,-. K. Telgenhof doet geen opgave. K.R. Post laat op 25 november 1953 weten, dat het gebouwtje in gebruik kan worden genomen. Overigens blijkt het gebruik en het onderhoud van het urinoir geen onverdeeld succes. Op 19 september 1961 leidt een voorstel tot opruiming en verplaatsing tenslotte alleen tot afbraak. Er komt geen vervanging.
Natuurlijk is U op foto van de heer Boltje al opgevallen, dat het B.P.-servicestation in de noord-oostelijke hoek van het Burg. Kuperusplein er nog niet op voorkomt. Dat klopt met onze datering, want wordt pas geopend op 24 mei 1962. De firma Gouma uit Wolvega neemt dan de exploitatie voor haar rekening van een ruime reparatie-inrichting, een kantoor met een showroom voor de Vauxhall en een ondergronds magazijn. Deden en de Boer zorgen voor bekendheid in Heerenveen. Boven de zaak zijn dan twee woningen gerealiseerd. De architect Thom Wildeboer uit Groningen en aannemer K. Schaap uit Heerenveen hebben deze voorbereid en uitgevoerd.
Op deze bovenstaande opname ziet U de beschreven situatie en U ziet meteen ook, dat er niet alleen wordt geparkeerd door de bodediensten, maar ook door particulieren. Inmiddels is er goed te zien, dat het plein geoutilleerd is voor kermisgebruik met een krachtstroomkast. Bovendien is de laatste dominante gashouder volledig verdwenen. Logisch, want www.serc.nl dateert deze foto op het jaar 1983. Het is bovendien nog slechts een fragment van de originele foto.
Die grote, dominante gashouder willen we U overigens niet onthouden. Er is al veel over de watertoren geschreven, maar voor deze foto is de aanwezigheid van watertoren in Heerenveen van grote betekenis geweest. Het uitzicht op dit beeld van fotonummer 06227 van het archief van het Museum Heerenveen is al eens door Dick Bunskoeke gebruikt in zijn rubriek ‘Ut it Feanster Printeboek’ van de Heerenveense Koerier van 11 november 1987. Zijn tekst is begrijpelijkerwijs sterk gericht op die gasfabriek, waarvan hij allerlei aardige feiten aan ons heeft verteld. Over het ontstaan, over de gasprijzen, over de hoeveelheid straatlantaarns, over de bouw van de bedrijfsgebouwen en over de directeuren en hun gasfitters. Volgens de schenker van de foto - misschien zelfs de maker ervan J. Meijer uit ‘t Meer - is deze gemaakt in 1950. En dat is goed te zien: de gasfabriek stond aan de zuid-oostelijke kant van het centrum en de landerijen laten slecht agrarisch gebruik zien. Er is praktisch nog niets van enige bebouwing waar te nemen. Alleen rechtsboven zien we het uiterste noord-oostelijk puntje van het tuinencomplex van de familie Wagter, welke is ontsloten vanaf de Burgemeester Falkenaweg. Links tegen de rand zien we de algemene, verhoogde begraafplaats - aangelegd in 1850 en inmiddels in 1988 geruimd. Vandaag de dag staat daar het luxe appartementencomplex ‘Minckelersstate’, met ten zuiden daarvan de nog steeds hoger liggende parkaanleg met als enig grafmonument dat van oud-burgemeester J.P. Engelman. Dat gedenkteken is geplaatst op 26 juni 1908 op zijn graf door de Nederlandse Politiebond, waarvan de heer Engelman van 1894 tot 1907 voorzitter is geweest. Op het monument leest men: “De Ned. Politiebond aan zijn onvergetelijken voorzitter J.P. Engelman. Zijn wijsheid leidde ons, Zijn arbeid steunde ons.” Het monument is ontworpen door den architect R. v.d. Weerd te Enschede en vervaardigd door G. en J. Cool te Amsterdam. (bron: N.v.Frl. 27-6-1908, Monument Engelman)
Graag willen we U ook nog even wijzen op de veestalling met hooibergplaats. De bouwvergunning nr. 1466 (SCO 2537) van 5 mei 1925 spreekt van een stelphuizinge van 12 bij 12 meter (144 m2) bij een nokhoogte van 7.50 meter. Timmerman Johannes de Haan, Heerenveen, creëert negen stallen boven een gierkolk van 20 m3 en een behoorlijk hooivak. Een pomp ontsluit een welput voor drinkwater. In 1955 is de veestalling al afgebroken terwille van de demping van de scheidsloot en is er een begin van de aanleg van het tracé van de Van Kleffenslaan. De veestalling kent zelfs een adres. De woningkaart is gesteld op Coolsingel 2. Stichter-eigenaar is geweest veehouder W.A. Koopman(s), die destijds zelf aan de Verlengde Dracht woont.
Tenslotte ziet U de boomwallen van het Korflaantje, beginnend achter de Nieuwburen en doorlopend tot de nieuwe begraafplaats aan de Binnenweg (eerder Oranjewoudster voetpad).
2016, juni 18 - wibbo westerdijk - hip-backup
Heerenveen 262, 479, 540, 499, 510, Breedpad 11
HIP-TIME MAGAZIN 134
Heerenveen 262, 479, 540, 499, 510, Breedpad 11
Inderdaad, deze magische getallen betreffen allemaal datzelfde pand op de hoek van de noordwestelijke hoek van het Breedpad met de Molenwijk, sinds 1934 Gedempte Molenwijk. Het zijn de huisnummers, welke het pand in de loop van de jaren van 1809 tot heden op de deurpost heeft gehad. Die hernummeringen zijn kort voor 1880, 1900, 1910, 1920 en 1930 van kracht geworden op basis van een bestuurlijke afspraak in de gemeente Schoterland.
De uitwerking daarvan in 1879 staat in een ‘akte van aanbesteding’ door de gemeente onder inventarisnummer SCO 1127. De ‘voorwaarden waarop door de Burgemeester der Gemeente Schoterland zal worden overgegaan tot de aanbesteding bij gesloten briefjes van een geheel nieuwe vernummering van de gebouwen in die Gemeente. Het achtste perceel betreft de gebouwen onder Heerenveen, 540 in getal.” Het is aanbesteed op 1 november 1879 aan Jan Willems Kampen, verwer te Nijehaske, voor 83 gulden, met als borg Jan Ankerman, mandemaker te Nijehaske.
Deze maatregel komt eigenlijk dertig jaar later nadat het op aandringen van de gouverneur in 1851 op de agenda van de raad der gemeente is gezet. Op 9 maart 1852 wordt namelijk een verordening afgekondigd, waarin wordt bepaald, dat huizen die zullen worden bijgebouwd een a., b. of c. etc. krijgen toegevoegd aan het voorgaande huisnummer. Wel blijft de doorgaande nummering door heel Heerenveen (Schoterland) bestaan.
Het bovenstaande fragment van een kleurenfoto is gemaakt van de in het museum Heerenveen tentoongestelde maquette, welke in het jaar 2000 de animatiefolder ‘Licht op historische Heerenveen’ siert met de bedoeling de werving van sponsoren te activeren. Plaatsgenoot Syb Braaksma heeft de vererende opdracht voor de illustraties daarvan gehad. Graag willen we deze voor ons verhaal toepasselijke situatie van het Breedpad aan de vergetelheid van de folderstatus ontrukken. U weet dat het meeste linkse dak op deze foto toebehoort aan het pand met de kadastrale nummers A-383 tot en met A-386, waarover we eerder schreven in HIP-Time 131.
Allereerst belichten we - als het kadaster in 1832 effectief is geworden - het kadastrale nummer A-383. Het is dan de koopman Bote Spandaw, die het huis - met huisnummer 262 - en het erf met een grootte van 3.50 are aan het ‘Breedepad’ tot zijn eigendom mag rekenen. Trouwens ook de kadastrale nummers A-384, A-385 en A-386, waarvan het vaststellen van de bewoning aanzienlijk moeizamer gaat dan van huisnummer 262. De drie achterliggende bewoonbare panden hebben soms drie, soms vier en tenslotte twee gezinseenheden onderdak te bieden. Dat gaat nog door tot in het jaar 1865 beide gezinnen, die 262(a) en 262(b) gebruiken c.q. huren, naar elders verhuizen en de woningen niet langer terug te vinden zijn in het bevolkingsregister van die periode. We komen daarop terug.
Het koopmanschap van Bote Sibles Spandaw komt in de eerste jaren niet tot een duidelijke omschrijving, maar uit aantekeningen van vroegere onderzoekers van Heerenveens historie wordt gesproken over handel in graan en vervoer over het water. Een relatie met graan vindt zijn bevestiging in januari 1842. De Leeuwarder Courant van 7 januari 1842 zet dan de volgende advertentie: “Uit de Hand te Huur, op den 12 Mei 1842: Eene beklante BAKKERIJ, te Luinjebert; te bevragen bij B. Spandaw, te Heerenveen”. Eigendom ? Bemiddeling ? Leveranciersbelang ? Dat valt hier niet uit af te leiden. Maar wanneer je in december 1843 dezelfde bakkerij te Luinjebert opnieuw ziet geafficheerd door B. Spandaw ga je daar wel aan denken.
Zijn familieleven is door het vroege overlijden van zijn eerste vrouw Trijntje Jacobs de Boer op 35 jarige leeftijd, die hem 6 kinderen (geboren tussen 1814 en 1826) nalaat, natuurlijk stevig overhoop gehaald. Hij is evenwel zo fortuinlijk vrij snel te kunnen huwen met Wiebrigje Fokkes Veenema. Deze neemt tevens de zorg op zich van een zich sterk uitbreidend gezin door daaraan 9 kinderen (geboren tussen 1828 en 1841) toe te voegen, waarvan slechts eentje (Fokje 1) op jonge leeftijd overlijdt.
Op welstand van het gezin Bote Spandaw krijgen we in 1856 meer zicht na het overlijden van Bote Spandaw op 28 oktober 1856. Notaris Arjen Binnerts in Heerenveen gaat samen met candidaat-notaris J.G. de Jongh te Gorredijk bij logementhouder Jorissen op de Dracht op 16 december de nagelaten vastigheden verkopen. Het gaat natuurlijk om een ‘ruime Koopmanshuizinge, met twee daaraan verbonden woningen en een pakhuis’ aan het Breedpad en de Molenwijk. De overledene heeft daar een lange reeks van jaren een succesvolle ‘handel in granen, dranken en kruidenierswaren gedreven’, mede door de gunstige ligging voor allerlei soorten bedrijven geschikt. Verder komt in de verkoop een winkelhuis met grond en tuin, vlakbij de kerk van Nijehaske. Op dit ogenblik is Jacob Spandaw (geb. 1824) daar de bewoner. Hij is vrijgezel. Als derde perceel wordt de ‘huizinge, nieuw gebouwde schuur en bakkerij, met grond en tuin in Luinjebird, welke wordt bewoond en gebruikt door S. Heinsius, aangeboden. Heinsius is daar al enige tijd bakker, maar het jaar na de verkoop vinden we zijn naam als kastelein in ‘De Pijlaars’ te Tjalleberd.
De Hervormde familie Spandaw heeft zowel in de Hervormde Kerk van Heerenveen als in die te Nijehaske een stoel-of vrouwenzitplaats. Ook deze zal worden verkocht. Dat er aan het bedrijf vervoersaktiviteiten blijkt uit de laatste kavel: “Een fraai en voor korte jaren nieuw gebouwd Jagt of Veerschip, groot 22 ton, met 1 Zeil, 5 Fokken en verdere inventaris”. In de acte van 2 december 1856 van notaris Binnerts (akte 387) lezen we een opbrengst van de verkoop van fl.5148.10. In een voorlopige toewijzing van een schip op 16 december 1856 wordt deze ‘De Jonge Bote’ genoemd. De weduwe blijft actief als winkelierster in granen en sterke drank, mede dankzij de hulp van een viertal geldschieters die een obligatie op haar affaire afsluiten, o.a. bakker Rodenburg te Heerenveen, bakker Boltje in Bovenknijpe en kastelein Hendrik Zandstra in Oudeschoot.
Zij overleeft haar man nog 4 jaar en overlijdt op 9 december 1860, precies 60 jaar oud. Dat betekent een kadastrale scheiding, welke in het dienstjaar 1862 wordt afgesloten.
Haar jongste zoon Bote Botes Spandaw (geb. 1841) wordt de eigenaar van A-383 (huis en erf aan het Breedpad no. 262) met een gebouwde waarde van fl.120.-. In het Bevolkingsregister Heerenveen 1850-1860 (SCO 1895) staat overigens als hoofdbewoner ingeschreven Fokke Botes Spandaw (geb. 1834) met als ‘affaire’ het grossierschap, en zijn vrouw Catharina de Jong. Tot 4 juli 1864 ook zijn zuster Fokje. Deze gaat dan naar Nijehaske verhuizen; zuster Klaaske gaat naar Ternaard; zuster Martha blijft deze periode nog en eigenaar broer Bote woont er ook bij in. In het familiebericht waarin F.B. Spandaw ‘uit aller naam’ in de Leeuwarder Courant mededeling doet van het overlijden van hun moeder, laat hij weten dat ‘de affaires op dezelfde voet gecontinueerd worden’. Vlekkeloos verloopt dat niet altijd, want anders zou een borgtocht van Albert Rodenburg, mr. bakker op de Lindegracht, voor Fokke en Bote Spandaw, die de handel in sterke dranken drijvende willen houden ‘ten behoeve van en tot zekerheid van de ontvanger der belastingen in-en uitgaande rechten en accijnzen te Heerenveen terzake van een doorlopend krediet wegens de omslag van binnenlands gedistilleerd’ van fl.4000,- niet strikt nodig zijn. Notaris A. Binnerts formuleert dit in acte 229 op 15 juli 1870.
Eerder hebben we U toegezegd terug te komen op de bewoning van de andere woningdelen van huisnummer 262, omdat die bewoning zou eindigen in het jaar 1865. Over het waarom van dat einde kunnen we alleen maar speculeren. Mogelijk hebben de broers Spandaw de al oude huisjes nodig gehad als ‘bergplaatsen’ of als ‘pakhuizen’ ? We weten het niet !
Aansluitend op de Volkstelling van 1830, waarvan we U de bewoners van alle wooneenheden al hebben gegeven, moeten we nu een beroep doen op de ‘Staten van de Loop der Bevolking’. De eerste die ter beschikking is in het gemeentearchief is van 1836. Dat er van de Personele Omslagen van de jaren 1831 tot en met 1835 geen gegevens van de bewoners van nrs. 262a tot en met 262d zijn te vinden, heeft te maken met hun geringe belastbare inkomen. Slechts oud-Amsterdammer Pieter Fredrik Stuwe moet voor fl.2,32 personele omslag betalen, maar hij is dan ook “oud-visiteur” (belasting-inspecteur) en weduwnaar, 67 jaar oud. Zijn dochter Johanna Berendina trouwt met Johan Leonard van Schaijk, controleur der Rijksbelastingen, die in Heerenveen een zeer bekende persoonlijkheid blijkt.
De twee families die in de Volkstelling van 1830, nog wel staan: Feite Berends Schotanus, 27 jarige arbeider, en 31 jarige arbeider Lucas Prinsen, vinden we in de Personele Omslagen van 1831 tot en met 1835 niet terug. Zij zijn beide niet aangeslagen.
In de Staat van de Loop der Bevolking van 1836 wonen zij ook niet meer op dit adres bij Spandaw. Lucas Prinsen en zijn vader Lammert Everts Prinsen zijn allebei op 30 maart 1834 ‘s avonds om elf uur ‘in het water verdronken’. Vader Lammert is dan 68 jaar en zijn zoon Lucas is 35 jaar. Lucas zijn weduwe woont in 1836 op huisnr. 259 aan het Achterom (SCO). Feite Berends Schotanus is dan inmiddels weduwnaar en in 1836 net opnieuw gehuwd. Hij woont dan in Aengwirden.
Lijst van Bewoners van huisno. 262 (a), huurders van Bote Sibles Spandaw c.s.
1836 262a Wiebe de Boer zonder beroep 3 personen
1837 262a Wiebe de Boer zonder beroep 3 personen
1838 262a Wiebe de Boer, koopman 13 personen
1839 geen gegevens beschikbaar
1840 262a Wiebe IJntzes de Boer zonder beroep 2 personen
1841 262a Jacob Rinderts Scheepstra arbeider 2 personen
1842 geen gegevens beschikbaar
1843 262a Jolle Durks Jager arbeider 6 personen
1844 262a wed. Broer v.d. Werf, zonder beroep 2 personen
1845 262a Manus van den Berg arbeider 3 personen
1846 262a Manus van den Berg schoenmakersknecht 3 personen
1847 262a Manus van den Berg schoenmakersknecht 3 personen
1848 262a Harmanus van den Berg schoenmakersknecht 3 personen
1849 262a Hermanus van den Berg schoenmakersknecht 3 personen
1850 262a Hermanus van den Berg schoenmakersknegt 3 personen tot 1855
1855 262a Marten Willems v.d.Tempel timmerknegt 4 personen
1856 262a Marten Willems v.d. tempel timmerknecht 2 personen
1860 262a Marten Willems vd Tempel timmerknecht 2 personen
1865 262a Marten Willems v.d. Tempel, vertrekt 12 mei 1865 naar Aengwirden.
N.B. De verhuur door de Spandaw’s stopt !
Lijst van Bewoners van huisno. 262 (b), huurders van Bote Sibles Spandaw c.s.
1836 262b Dirk J. Cuiper gruttersknegt 6 personen
1837 262b Johannes Nauta timmerknegt 3 personen
1838 262b Johannes Nauta timmerknegt 3 personen
1839 geen gegevens beschikbaar
1840 262b Johannes Jans Nauta timmerknecht 3 personen
1841 262b Johannes Nauta timmerknegt 2 personen
1842 geen gegevens beschikbaar
1843 262b Johannes Nauta timmerknegt 4 personen
1844 262b Johannes Jans Nauta timmerknegt 4 personen
1845 262b wed. Popke F. v.d. Werf arbeidster 2 personen
1846 262b wed. Popke F. v.d. Werf zonder beroep 2 personen
1847 262b wed. Popke F. v.d. Werf zonder beroep 2 personen
1848 262b wed. Popke F. v.d. Werf zonder beroep 1 persoon
1849 262b wed. Popke F. v.d. Werf zonder beroep 1 persoon
1850 262b Louw Louwrens de Boer leerlooijersknecht 7 personen
1855 262b Jacob Jisses Leertouwer pottebakkersknegt 2 personen
1856 262b Jacob Jisses Leertouwer pottebakkersknecht 2 personen
1860 262b Jacob Jisses Leertouwer pottebakkersknecht 4 personen
1865 262b Jacob Jisses Leertouwer, vertrekt 1 juni 1865 naar Aengwirden.
N.B. De verhuur door de Spandaw’s stopt !
Lijst van Bewoners van huisno. 262 (c. en/of d.), huurders van Bote Sibles Spandaw c.s.
1836 262c Tjitte D. de Jong arbeider 6 personen
1836 262d Anke Blom spinster 1 persoon
1837 262c Tjitte D. de Jong arbeider 6 personen
1846 262c Tiete Pieters van der Zee koperslagersknecht 2 personen
1847 262c Tiete Pieters van der Zee koperslagersknecht 3 personen
1848 262c Tiete Pieters van der Zee koperslagersknecht 2 personen
1853 262c IJsbrand v.d. Werf conducteur 2 personen
Nota Bene: Anke of Antje Blom is een oudere ongehuwde vrouw van 67 jaar, die op 18 december 1836 overlijdt in een huis van eigenaar en timmerman Abe Dirks Mulder. Het huisje staat in de Zwarte Steeg en kent minimale voorzieningen. In haar overlijdensacte staat ‘arbeidster’.
Kort voor 1878 wordt er door de gebrs. Spandaw een herschikking van hun bezit uitgevoerd, waarbij de kadastrale nummers A-384, A-385 en A-386 worden samengevoegd met A-383. Daardoor ontstaat - door wat men noemt - “dj. 1878 vereenigd” een perceel met huis en erf ter grootte van 4.34 are. In dat dienstjaar 1878 is dus ook het kadastrale nummer A-1550 toegekend. Op het kaartje van het netteplan 1887 is dat duidelijk te zien.
De periode in het bevolkingsregister van 1870 tot 1880 (SCO 1913) voorzover het Breedpad 262 betreft, levert de namen van de bewoners Fokke en zijn vrouw Catharina de Jong op. Broer Bote als vrijgezel woont erbij in; zus Martha is voor een korte periode even weer ‘thuis’ (14 nov. 1887 tot 2 juli 1888) en een nicht Minke Sterkenburg is eveneens reeds vaste bewoner sinds juni 1864.
In 1879 wordt een hernummering van de Heerenveense huizen administratief tot stand gebracht. Dat is voor het eerst na de invoering van de huisnummering in 1809. Huisnummer 262 krijgt nu een veel hoger huisnummer, nl. nummer 479. Voortaan laat het grietenijbestuur bij iedere volkstelling (om de tien jaar) de huisnummering aanpassen aan de uitbreiding van het woningarsenaal door nieuwbouw.
De periode 1880-1900 (SCO 1929) levert opnieuw een ander bewoningsbeeld op. Het bevolkingsregister heeft het overlijden van Fokke Botes Spandaw op 8 juli 1885 verwerkt, waarmee zijn weduwe Catharina de Jong het hoofd van het gezin wordt. Uiteraard in de bedrijfsvoering bijgestaan door zwager Bote Botes Spandaw. Nicht Minke (36 jaar) treedt uiteindelijk toch nog in het huwelijk op 9 mei 1889, wat meteen haar vertrek betekent naar Tjerkgaast waar haar echtgenoot Hendrik Meines, koopman is (38). Nieuwe bewoner in nr. 479 is Catharina’s neef Kornelis IJbes de Jong (geb. 1871), die als commissionair werkzaam is. In 1900 wordt Catharina’s zuster Janna (Janke) ook op dit adres ingeschreven.
Overigens krijgt de firma F. en B. Spandaw nog wel te maken met de vestiging van de slagerij van Jan Jans Smilde op no. 480, waarvoor zij vanwege de toestemming voor een hinderwetvergunning ook worden gehoord. Zij willen niet tegenwerken, maar hebben wel bezwaren. Zo vinden zij net als andere belanghebbenden, dat er geen stalling van vee mag worden toegestaan en evenmin een mestbult mag worden aangelegd. Bovendien moet het bloed van de slacht direct worden verwijderd.
Het jaar 1900 begint weer met een volkstelling en de Schoterlandse bestuurderen zien voldoende reden om de huisnummering weer te actualiseren. Nu wordt nr. 479 omgenummerd naar nr. 540. Nieuw is ook dat Bote Botes Spandaw als hoofd van het gezin op nr. 1 staat in het bevolkingsregister 1900-1910 met het beroep ‘koopman’. In 1905 schaart de firma F. en B. Spandaw zich bij een groep Heerenveense handelaren, die de vrachtrijders en vrachtschippers en anderen verzoeken ook na juni zaterdags Heerenveen te bezoeken. De zaterdagmarkt wordt dan namelijk op initiatief van de Kamer van Koophandel om meerdere redenen verplaatst van zaterdag naar donderdag.
Het kadaster licht ons achteraf in over de herbouw van het lange pand A-1550 in het dienstjaar 1907. De krant geeft ons daarover geen nieuws, maar in de kadastrale regel is sprake van een ‘pakhuis’ waarover eerder geen melding wordt gemaakt. Het meest zuidelijke gedeelte van het pand kan een functie als pakhuis hebben gekregen, en is de meest aannemelijke optie.
Drie jaar later - in het kadastrale dienstjaar 1910 - wordt het gehele kadastrale perceel A-1550 verkocht aan Egbert Jans de Jong. Die verkoop is terug te vinden als advertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 9 december 1908. De veiling van het koopmanshuis met pakhuizen, graanzolders, erf en turfhok is groot 4.34 are is in het koffiehuis Prinsen op de noordoostelijke hoek van Molenwijk met Breedpad bij de Spandawbrug. Het huis heeft een zijkamer, keuken en achterhuis, waarin een regenwatersbak. Bij de finale veiling wordt op 19 december uitgegaan van een bod fl.5525,-.
Egbert de Jong is op dat ogenblik koopman in Oudehaske en gezien het gegeven uit het bevolkingsregister, dat hij per 18 mei 1909 het huis met zijn vrouw Nennigje Jacobs Huisman en hun vijf kinderen gaat bewonen, geeft weer eens aan dat het kadaster standaard achterloopt op de werkelijke situatie.
De 9e Volkstelling in 1910 is het de aanleiding om opnieuw het huisnummer aan te passen. Deze keer wordt nr. 540 omgenummerd naar nr. 499. Egbert Jans de Jong geniet slechts korte tijd van zijn bewoning, want op 29 april 1913 overlijdt hij op 41 jarige leeftijd. (SCO 1964. Zijn weduwe Nennigje Jacobs Huisman vertrekt enkele maanden later op 22 juli 1913 met haar kinderen weer terug naar Nijehaske. Zij worden opgevolgd door Andries Bootsma, een kaaskoopman uit de Stellingwerven, die van een ander adres in Heerenveen hier naartoe verhuisde in mei 1913. Samen met zijn vrouw Pietertje Heida en zes jonge kinderen, waaraan in 1914 nog eentje wordt toegevoegd, blijven ze niet zo lang. Immers ze verhuizen al weer op 11 mei 1915 om naar Huizum te gaan. Tot onze verrassing zijn de nieuwe bewoners oude bekenden, want Nennigje Jacobs Huisman, wed. Egbert Jans de Jong, koopvrouw, vestigt zich hier opnieuw vanuit Nijehaske. Dat is slechts voor enkele maanden, nl. van 22-5-1915 tot nov. 1915. Een andere woning in Heerenveen is hun bestemming.
Dan komt als nieuwe bewoner Willem Boerrigter met zijn dochter Maria elders uit Heerenveen. Hij is expediteur bij Van Gend en Loos en weduwnaar. Maria doet de huishouding. Zij vertrekken per 1 mei 1917 naar Goor om te worden opgevolgd door Antonius Johannes ten Pas, eveneens expediteur bij Van Gend en Loos. Hij is afkomstig uit Goor. Zijn vrouw en twee dochters vergezellen hem. Tijdens de bewoning van ten Pas wordt eind 1920 opnieuw hernummerd. Deze keer van nr. 499 naar nr. 510.
Uit de verkoopadvertentie van notaris Schippers van 2 februari 1923 in het Nieuwsblad van Friesland van 8 februari 1920 blijkt het ruime koopmanshuis aan het Breedpad en de Molenwijk met een grootte van 4.34 are nog eigendom te zijn van E.J. de Jong. Het kantoor van Van Gend en Loos is er weliswaar in gevestigd, maar er wordt toch goed op geboden. Op 20 februari 1923 bij de provisionele veiling wordt het ingezet op fl.9400,- en bij de finale veiling op de 23e daaraanvolgend wordt koopster de ongehuwde Aukje Adriana Theresia Doedijns te Leeuwarden eigenaresse voor fl.9701,-. Zij blijft wonen in Leeuwarden en zal dit als een beleggingsobject hebben beschouwd. De expediteur A.J. ten Pas met zijn kantoor van Van Gend en Loos heeft kennelijk besloten per mei 1923 twee panden verderop - op Breedpad nr. 512 - zijn bedrijf voort te zetten. Dat blijkt uit zijn gezinskaart en uit verschillende foto’s, waarop te zien is dat aan de muur een bedrijfsreclame is bevestigd. Mevrouw Doedijns aanvaardt vervolgens als huurder per mei 1923 Pier Bos, koopman in touw. Hij woont eerder op Heerenveen no. 610 (Korflaan) en trekt nu met vrouw Romkje Geertsma, twee kinderen en een dienstbode naar het Breedpad 510.
Zijn eerste opdracht aan het Nieuwsblad van Friesland vinden we in het exemplaar van 8 juni 1923 met een grote advertentie met een opsomming van zijn assortiment:
“Het adres voor LANDBOUWBENOODIGDHEDEN is P.K. BOS, Breedpad, Heerenveen (Naast Café Prinsen). 1e soort Hooitiemen, 2-paards, fl.15,-; Achter-en Voorlijnen, per 10 vaam, per paar fl.3.- of fl.4.-, groote Paardedekken fl.3.-; Legerdekken fl.5.50, Koedekken, gestreept, 85 cent, Leidsels met knippen vanaf fl.1.50; Wagenvet per bus fl.1.25, complete luxe Tuigen fl.85.-, alles inbegrepen. Verder alles wat tot het het boerenbedrijf behoort in Leer-en Rouwwerk. Beleefd aanbevelend.”
Bij het selecteren van de berichtgeving in de krant met als zoekwoord “Breedpad 510” worden verrast met een grote advertentie, welke we na lezing willen afdoen met de kreet ‘dat zal wel fout zijn !’. Wat is namelijk de kop van een grote advertentie: “BEKENDMAKING - BOAZBANK.” Hun boodschap aan de Heerenveense bevolking is: “Met ingang van 1 October j.l. (1923) benoemden wij tot directeur onzer instelling den Heer L. BROUWER, voorheen procuratiehouder der Boazbank te Sneek.” Tenslotte als laatste in het oog springende zin lezen we dan: ‘BOAZBANK, BREEDPAD 510, HEERENVEEN’.
Bij een eerdere gelegenheid hebben al eens vastgesteld aan de hand van een bericht in de Hepkemakrant van 21 november 1919, dat met ingang van 17 november 1919 de Coöp. Spaar-en Voorschotbank “BOAZ” voor Heerenveen en Omstreken kantoor gaat houden op de Verlengde Dracht 269 en dat is het woonhuis van A. Borkent zoals blijkt uit het kohier van de Personele Omslag 1919 (ten noorden van de Koornbeurs).
Wat schetst onze verbazing wanneer we in de Hepkemakrant van 23 maart 1923 ook nog een advertentie vinden met de overduidelijke tekst: “Kantoor Boazbank Heerenveen verplaatst met ingang van heden van Lindegracht naar Breedpad no. 510”. De vraag is dan: “Waar op de Lindegracht is het kantoor van de Boaz-bank dan wel geweest ?” Dus opnieuw gezocht ... en gevonden: “Kantoor “Boaz”-Bank (kassier-boekhouder A. Borkent), tijdelijk verplaatst naar Lindegracht 81, ten huize van F. Koksma, Banketbakker”. Zo luidt het bericht in het Nieuwsblad van Friesland van 1 mei 1923.
Teruggrijpend op deze datum 23-3-1923 komen we tot de bevrijdende conclusie dat de Van Gend en Loos-man Antonius J. ten Pas onderdak heeft geboden aan het kantoor van de Boazbank in Heerenveen. Nu er op 1 oktober 1923 een - echte - directeur is benoemd zal hij zich volledig moeten richten op zijn Van Gend en Loos -taak. Die gedachte wordt nog versterkt als we een advertentie van 5 februari 1924 zien in het Nieuwsblad van Friesland, dat de Boaz-Bank-Heerenveen nu staat gevestigd op Breedpad 511. Met als exploitant op nr. 511 de slager Reinske Smilde (1880) en op de bovenwoning nr. 511boven zijn vader Jan Jans Smilde, zonder beroep, maar ooit ‘vleeschhouwer’, lijkt de Boaz-bank langzamerhand toe te zijn aan een eigen gebouw.
Met het raadplegen van de gezinskaart van Berend Nijenhuis, winkelier in suikerwerken en tevens ‘gemeubileerde kamerverhuurder’ staat op volgnummer 11: “Brouwer, Leendert; geb. 4 juni 1901 Leerbroek; ongehuwd; geref. kerk; Directeur Boaz-bank; ingekomen 29 december 1923 van Sneek; vertrokken februari 1928 naar Heerenveen 207boven.” Daar wonend wordt voor hem ook een ‘eigen’ gezinskaart aangelegd en waar als eerste wordt bijgeschreven op 14 augustus 1929 zijn kersverse en nagelnieuwe echtgenote Geertje van Lith (1908), waarmee hij diezelfde dag in Beverwijk in het huwelijk is getreden. Nog diezelfde maand verhuist het echtpaar naar het adres Heerenveen 321 op de Verlengde Dracht (één van de Feitshuizen), waar hun dochter Tonny wordt geboren op 28 mei 1930. Krap een jaar later lonkt het pand Oranjewoud 15, waar ze per 1 april 1931 zich vestigen. Hun laatste adres in Heerenveen is de Lindegracht 23, omdat de Boaz-bank is opgegaan in de Noord-Friesche Middenstandsbank (met huisnummer Lindegracht 25) en Leendert Brouwer daarvan de directeur wordt. Dat is per 1 november 1934. Op 23 november 1939 ‘emigreren’ ze naar Beverwijk.
Bij toeval vinden we ook nog een vermelding in een minuutakte van 2 april 1924 door notaris Jan Willem Schipper. Het blijkt te gaan om een wissel(brief), waarbij de Coöp. Spaar-en Voorschotbank Boaz voor Heerenveen en omstreken is betrokken en waarvoor directeur Leendert Brouwer binnen drie dagen een notariële acte moest laten opmaken om protest aan te tekenen.
Na deze afdwaling naar de Boaz-bank en Leendert Brouwer terug naar het Breedpad in 1923. De advertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 27 november 1923 vlak voor het aanstaande St. Nicolaasfeest is voor Pier Bos een prima gelegenheid zich opnieuw te presenteren aan het Heerenveense, kopende publiek: “St. Nicolaas. Zoekt U fijne lederwaren ? Voor billijke prijzen Ga dan naar P.K. Bos, Breedpad, Heerenveen. Ruime keuze in damestassen, portemonnaies, sigarenkokers, portefeuilles, enz. Vriendelijk aanbevelend !”
Op 16 januari 1924 ligt in een persbericht de nadruk op ‘Schaatsen, Schaatsen tegen de allerlaagste prijzen bij P.K. Bos, Heerenveen, Breedpad. Tevens Leerwerk voor Schaatsen, fl.1,- per stel ‘.
In mei 1926 wordt het op Breedpad 510 een stuk drukker. Het aantal bewoners breidt zich uit als de moeder van Romkje Geertsma (Hiltje Jans Mulder (1860) en haar zuster Grietje Johanna (1901), en bovendien hun commensaal Jelle Molenaar (1902), die rijwiel-en motorhersteller is, zich hier ook vestigen. Zij hebben op Het Achterom (oostelijk van de Molenwijk) gewoond (thans klompenhandel Bouwhuis).
In het kadastrale dienstjaar 1929 verkoopt mejuffrouw Doedijns het pand aan Pier Klazes Bos, die het sinds mei 1923 in huur heeft gehad. Het blijkt uit talloze advertenties, welke met de steekwoorden “P.K. Bos” en “P.Bos” en Breedpad bij de website <www.delpher.nl> zijn te vinden, dat het koopmanschap van Bos een breed assortiment artikelen omvat. We hebben uit de periode mei 1923 tot mei 1933 het aantal advertenties bekeken en komen dan op een aantal van 85 stuks. In het begin afficheert hij zich als ‘touwhandel’ en richt hij zich voornamelijk op de veehouderij met artikelen als ‘hooitiemen, achter-en voorlijnen, leidsels, hoorntouwen, koehalsbanden’, maar ook paardedekken, legerdekken, koedekken, tuigen. Met andere woorden ‘leer-en touwwerk’. Ten gerieve van de veeboeren faciliteert hij hen ook met wagenvet, muggenverdelger RIDS voor veestallen, Bosoline tegen tongblaar, helende zalf voor koeienuiers. De winkel aan het Breedpad wordt bovendien regelmatig wegens de ‘fijne lederwaren’ (damestassen, portemonnaies, sigarenkokers, portefeuilles, dames-en herenschoenen, schaatsschoenen). Zelfs de zomervakantie wordt aangegrepen met artikelen voor reizen en kamperen (allerlei soorten koffers, rieten manden, rugzakken, veldflessen, thermosflessen, padvindersriemen en -fluiten, sportartikelen, kap-en scheerdozen). Ook de schoolgang wordt gestimuleerd met schooltassen, aktetassen. In juni 1931 noemt hij zijn winkel zelfs het ‘Hengelsporthuis’ met snoeren en hengelstokken. Als een geregeld terugkerend onderwerp komt het ‘Schaatsen’ in de advertenties teug, met b.v. in 1927 de alleenverkoop van de Kampioen Schaats van E. Vonk, schaatsenmaker te Oudeschoot. Pasen, kermis, winkelweek, vakantie, Sint Nicolaas en Kerst zijn kapstokken voor bijzondere advertenties voor o.a. geschenken, parfumerieën, rookstellen, likeurstellen, vazen en kannen.
Op 14 september 1931 registreert de Dienst Gemeentewerken de aanvraag voor een bouwvergunning ten behoeve van een “uitbreiding van de winkel’. De raad oordeelt op 16 september positief met vergunningnr. 2323. J. Schaap en zoon, timmerlieden en aannemers zullen dat uitvoeren. Er wordt in korte tijd verbouwd, want op 7 october 1931 lezen we: “Hedenavond HEROPENING van onze nieuwe zaak in alle soorten Lederwaren en Koffers, parfumerieën, enz. Tevens is aan onze zaak verbonden een afdeeling in Goudsch kunstaardewerk. Vriendelijk aanbev. P. Bos, Breedpad, Heerenveen”.Van ‘koopman’ in schaatsen gemaakt door andere schaatsenmakers ontwikkelt Pier Bos zich ook tot producent van schaatsen. Dat blijkt voor het eerst uit een advertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 6 december 1933, waarin hij de “PB Schaatsen” introduceert met als slogan: “Geen massaproduct. Iedere schaats een meesterstuk.”
Als kroon op zijn inspanningen publiceert het Nieuwsblad van Friesland in haar nummer van 5 juni 1934 een groot artikel over de in werking zijnde Schaatsenfabriek aan de Badweg. De journalist mag - een half jaar na de start van de fabrieksmatige aanpak van de productie - het hele procédé van de fabricage uitgebreid uit de doeken doen, en dat doet hij met verve. Bij het artikel is een afbeelding gevoegd van het fabrieksgebouw en een interieurimpressie van de polijsterij en de slijpafdeling. Voor zover we hebben kunnen nagaan in de kadastrale leggers van Heerenveen heeft Pier Bos de voormalige vetsmelterij van koopman Reinske Jans Smilde op het perceel Badweg A-2976 in gebruik genomen. Smilde heeft daar vanaf 1925 op een perceel van groot 3.09 are geen gemakkelijke tijd gehad door de tegenwerking van de ‘grote’ N.V. Smilde, hetgeen leidde tot een slepende rechtszaak en uiteindelijk tot een faillissement. In het dienstjaar 1936 wordt het overgeschreven op naam van de N.V. Friesche Schaatsenfabriek te Heerenveen en vastgelegd als fabriek en erf, met een grootte van 3.03 are. Een klein stukje grond van 0.06 are wordt als ‘ pad’ bijgeschreven bij houthandelaar Johannes Anskes Siebenga. Deze verandering rechtvaardigt een nieuw kadastraal nummer: A-3440, waarvoor als dienstjaar van toekenning uiteraard ook 1936 geldt. Eén van de eerste veranderingen, die directeur Bos doorvoert is “dj. 1936 opbouw”. En in dienstjaar 1942 wordt gesproken van ‘bijbouw’ in de zin van een ‘kantoor’. Daarvan is een bouwvergunning uit 1941(dossier 11-41), waarin - tot onze stomme verbazing - een vergunning wordt gevraagd door S. Geertsma en toegekend d.d. 17 februari 1941 voor het vergroten met een kantoor van plm. 50 m2 op Badweg 46, kad. Heerenveen, sectie A-3440, door de Friesche Schoenklompenfabrieken te Heerenveen. Aannemer F. Sietsma van de Paul Krugerkade mag dat voor fl.480,- uitvoeren.
De vraag is dan: Wat is hier aan de hand ? Gelukkig is er dan de site van de Koninklijke Bibliotheek met <www.delpher.nl> . Deze vindt voor ons een eenmalige advertentie in de Leeuwarder Courant van 8-10-1938 :
Dit mysterie heeft dus door de heer S. Geertsma een vervolg gekregen in 1941. Moeten we veronderstellen, dat om de toestemming voor schaatsenproductie te krijgen een ‘nuttige mist’ moest worden opgetrokken voor een mogelijk argwanende overheid ? Zouden er ooit in Heerenveen schoenklompen zijn geproduceerd ???
Uit het naslagwerk met de titel “Friese Schaatsenmakers. Van ambacht tot industrie” door drs. Wiebe Blauw, een uitgave van de uitgeverij Van Wijnen, Franeker, 1994, kunt U zowel over de fabricage van de schaats als over de makers - o.a. over Egbert Vonk te Oudeschoot en Pier Bos & Siebe Geertsma, sinds 1934 de N.V. Friesche Schaatsenfabriek te Heerenveen - allerlei details te weten komen.
Blauw noemt na 5 jaar een aantal van 20 personeelsleden en na in 1940 is dat verdubbeld tot zelfs 40 medewerkers. In een advertentie van 9 oktober 1939 voor directe indiensttreding van 2 schaatssmeden, 1 machinale houtbewerker, 1 leerling-Schilder en 1 leerling-Smid geeft de ambitie duidelijk weer. De bedrijfsvoering kent ook risico’s. Zo zijn er kot na elkaar in 1940 twee ernstige arbeidsongevallen gemeld. In januari is de zoon van de heer P. Bos het slachtoffer van de fraismachine. Zijn hand raakt bekneld en van twee vingers moet het voorste kootje geamputeerd worden. Twee maanden daarna eist de fraismachine opnieuw zijn tol met een ingrijpender gevolgen voor Kath. Post van Kortezwaag. Hij geraakt in het ziekenhuis en moet tenslotte vier vingers en het voorste deel van zijn duim door deze beknelling missen.
Waardering voor de N.V. De Friesche Schaatsenfabriek komt o.a. door een voorstel van B. en W. van Haskerland, die de raad voorstelt subsidie te verstrekken voor uit te keren wachtgelden. De leiding van het bedrijf is eveneens actief op het terrein van een nieuw fenomeen, nl. het bedrijfsappèl, een initiatief van het Nederlandse Verbond van Vakverenigingen. Een bijeenkomst in het schaftlokaal op 15 april 1942 ontvangt de provinciaal leider van de N.V.V. de heer IJ. Steensma, de heer G.Tilkema van de afdeling beroepsontwikkeling en de heer B. Brouwer, districtsleider van het district Heerenveen. Directeur Siebe Geertsma is gastheer en legt in een openingstoespraak de nadruk op samenwerking tussen ‘medewerkers’ en ‘leidinggevenden’. Vervolgens krijgt de heer Steensma de gelegenheid een socialistische maatschappij te schetsen, waarbij de verhoudingen stellig beter zullen uitpakken voor het Nederlandse Volk.
Aan het eind van dit appèl stelt de heer Geertsma het voltallige personeel een bedrijfsuitstapje in het vooruitzicht. Deze ‘unieke’ gebeurtenis vindt plaats op 8 juli 1942 in samenwerking met de Werkgemeenschap ‘Vreugde en Arbeid’ van het Nederlands Arbeidsfront, een organisatie bij decreet van Rijkscommissaris Seyss-Inquart waarbij per 1 mei 1942 alle bonden van werkgevers en werknemers zijn opgeheven en ondergebracht in dezelfde organisatie.
Men gaat met de trein naar Kampen en vandaar per boot naar Urk voor bezichtiging van de plaats en het nuttigen van een lunch. Terug in Kampen wordt er gedineerd in de stadsgehoorzaal, maar ook geredevoerd. Enkele personeelsleden brengen hulde aan de organisatoren en terug op het station in Heerenveen worden directeuren Geertsma en Bos met een ovationeel applaus bedankt.
Naast krantenadvertenties voor nieuw personeel valt ook op, dat het moeilijker wordt aan voldoende materialen te komen. Met name zijn talloze advertenties gericht op het willen kopen van iepen-en beukenbomen.
De ‘idealistische’ sympathieën van de beide directeuren voor de Nationaal Socialistische Beweging (1931-1945), c.q. hun lidmaatschap daarvan, heeft hen en hun familieleden na de bevrijding van het Duitse bewind flink in moeilijkheden gebracht. De Heerenveense Koerier bericht op 20 juli 1945, dat de heren Siebe Geertsma, Pier Bos en de Friesche Schaatsenfabriek bij twee Koninklijk Besluiten door de Militaire Commissaris in het District Drachten onder financiële curatele werden gesteld door de benoeming van een ‘beheerder van vermogens’. In hun geval is dat Mr. L. Mulder te Heerenveen.
In 1946 worden de maatregelen tegen N.S.B.-leden en sympathisanten door de nieuwe Nederlandse Regering aangescherpt door de instelling van tribunalen. Internering in kampen, gevangenisstraf, boetes en ontzegging van het kiesrecht blijken als vergeldingsmiddelen in ruime mate te worden gebruikt. De verslagen in de plaatselijke en provinciale pers getuigen daar meerdere keren van. Met deze rechterlijke procedure zijn ook de vrouw van Pier Bos, t.w. Romkje Geertsma en hun dochter Hiltje Bos
Overigens krijgt het adres Breedpad 11: winkel en woning van de familie Bos er in 1945 een nevenbestemming bij. In een Heerenveense Koerier-advertentie van 19 december 1945 is dit ook het kantooradres van de E.V.C. - de Eenheidsvakcentrale Heerenveen. Die werkt met een vacantiebonnensysteem, welke in een boekje (kosten 20 ct) moeten worden geplakt en aldaar collectief worden verzameld om te worden ingeleverd. Deze organisatie organiseert vervolgens op Vrijdag 15 februari 1946 een Openbare Feestvergadering in “Het Posthuis”, waar de landelijk voorzitter Berend Blokzijl zal spreken over “De strijd om de eenheid”. Kaarten voor dit gebeuren zijn o.a. ook weer te verkrijgen op Breedpad 11, maar ook op Schans 11b bij J. Peetsma. er afronding melden we U dat de zoon Klaas Bos (geb. 1919) als zaakwaarnemer de verantwoordelijkheid krijgt voor de schaatsenfabriek. Daarvoor ontvangt hij toestemming van de Gemeentelijke Commandant I o/l Chef-Staf van 27 april 1945 om uit de woningen van Geertsma en P. Bos goederen van de fabriek op te halen, o.a. weegschaal, schrijfmachine, schaatsen, leerwerk, e.d. Ruim een maand later op 30 juni verhuist hij tevens van de Badweg 43 naar Breedpad 11.
Onder zijn leiding gaat het bedrijf naast schaatsen maken ook zoeken naar nieuwe producten en vindt die in het maken van bouwpakketten voor verschillende typen zeilboten.
In 1947 komt Breedpad 11 - in ieder geval voor wat betreft de bedrijfsvoering - in andere handen. Pier Bos staat op de woningkaart per 15 april 1947 als vertrokken naar ‘a/b’ (aan boord) van een woonboot. Zoon Klaas vertrekt per 16 september 1947.
Kopiefoto Popke Timmermans in collectie Museum Heerenveen, nr. 10542.
Links N.V. De Friesche Schaatsenfabriek
Onder de Badweg; met in midden Siebenga’s molen plus houtloodsen;
De woningkaart van de bovenvertrekken (11 boven) heeft sinds haar bestaan ook onderdak geboden aan een aantal Heerenveense personen of families. De kaart geeft aan “In verenigd gebruik met no. 11 ben.(eden)”. Van 12 mei 1936 tot 13 maart 1939 is dat de familie Geert Prins, die eerst in de Kleine Kerkstraat woont en na afloop van de huurperiode gaat naar de Ged. Molenwijk 1. Twee maanden later komt naar 11-boven Jantje Lemstra, wed. Wietze Broersma van de Nieuwburen de ruimte overnemen, blijft bijna drie jaar en gaat 8 januari 1942 naar de Badweg 75. Vervolgens wordt de rest van oorlogsjaren de bovenverdieping vermoedelijk gebruikt als ‘gastenverblijf’. Per 7 december 1945 geeft Klaas Bos 11-boven in huur aan Johan H.C. van Renssen, die eerder op Schans 124 woont, en op 4 juli 1947 naar de Munnikssteeg 3a vertrekt. Tegelijk is tevens onderhuurder van de familie Bos de uit Havelte afkomstige Tjebbe van der Wal, die op 18 februari 1946 in de gemeente Doniawerstal een plek vindt samen met Hiltje Piers Bos.
Sjoerd Postuma is in 1934, na zelfstudie in het electriciteitsvak, in de Pastoriedwarsstraat nr. 11 gevestigd. Aanvankelijk als nevenbedrijf. In 1939 komt hij als zelfstandige met een electrazaak in de Munnikssteeg nr. 4, na zijn compagnonschap met K. Zwigt te hebben opgezegd. Na zijn start aan het Breedpad heeft hij daar in 1951, 1955 en 1959 verdere moderniseringen doorgevoerd.
Electriciën Sjoerd Postuma richt de zaak in voor zijn electriciteitsbedrijf met winkel en adverteert voor het eerst in de Heerenveense Koerier op 28 november 1947.
In 1948 spreken de advertenties ons al aan met de aanbeveling ‘Technisch Bureau Postuma’ met als business-model: electrische apparaten - verlichtingsartikelen - radioartikelen. Het installatiebedrijf is aanvankelijk gevestigd in de oude boerderij achter de garage van Jager en Wierda aan de Gedempte Molenwijk, maar door medewerking van de directeur van de N.V. Batavus krijgt hij de beschikking over de kantoorruimte boven de Batavus-showroom aan westkant van de verbrede Dracht, waarvoor hij tevens grote opdrachten heeft uitgevoerd. In 1959 bij het zilveren jubileum van de zaak heeft hij 25 man gekwalificeerd personeel in dienst. Zijn landelijke erkenning verschaft hem ook klandizie in o.a. Scharsterbrug en Bolsward (Hollandiafabrieken) en in Wolvega en Oosterwolde (bejaardentehuizen). Het bedrijfsoppervlak is in die jaren gegroeid van 10 m2 naar 600 m2.
Het pand aan Ged. Molenwijk - Breedpad heeft in 1959 vier etalages aan de oostkant en twee aan de noordkant. Het eigenlijke winkeloppervlak is dan 200 m2 en heeft een door Afzelia-hout een voornaam aanzien gekregen. Inmiddels zijn natuurlijk aan het assortiment toegevoegd de televisies met (centrale) antennes e.d. Hal, kantoren, tekenkamer, magazijn en een kleine werkplaats voor radio-en televisiereparaties completeren het geheel. Grundig, A.E.G., Miele, Inventum zijn door hem te leveren overbekende merken. Dankzij een knipsel uit de Heerenveense Courant van 20 november 1959 onder het ‘Zakennieuws” kunnen we U de inhoud verkort weergeven ‘Van Lichtbron tot Lichtpaleis’.
De laatste grote verandering van het pand langs de Gedempte Molenwijk is de bouw van de zuidelijke uitbreiding van kantoor en werkplaats, zoals omschreven in bouwvergunning nr. 62 uit dat jaar 1959. Het prijskaartje wat daar bijhoort, is volgens de begroting fl.9900,- .
Een advertentie voor personeel maakt in de Friese Koerier van 4 maart 1961 - onder de titel: ‘Elektro-Techn. Installatie Bureau Postuma’ - ongetwijfeld indruk op kandidaat-sollicitanten.
Voor de toekomst van twee zoons richt Postuma zich zo langzamerhand op zijn opvolging. Daarop anticiperend opent hij Vrijdag 20 november 1964 een nieuwe zaak op Dracht 62-64 in Heerenveen. Winkel en technisch centrum worden daarheen verplaatst. Hoewel ... in 1965 staat nog in een paar advertenties ook het adres Breedpad 11 vermeld, terwijl op 1 februari 1965 de woning boven de winkel door S. Postuma is verlaten (Woningkaart). Zelf gaat hij dan ook wonen op de Dracht 62. Breedpad 11 blijft nog lange tijd in gebruik bij het bureau Postuma, tot ......de Kopieerinrichting “Vitesse” - jarenlang gevestigd op Dracht 23 en geleid door bedrijfsleider Roel Heemstra - in 1966 de kans krijgt van Postuma het Ged. Molenwijk deel 2-4 te huren. “Vitesse” heeft dan al een geschiedenis vanaf 2 augustus 1933 aan de straat “Achter de Kerk” nr. 6, waar Florus A. Féléus, als directeur van “Bureau Vitesse” een kantoormachinehandel begint. De startadvertentie van de uit Zeeland afkomstige Féléus ziet U hiernaast. Wanneer we het adresboek 1934 raadplegen dan staat Féléus als boekhouder - met specialisatie leraar steno-en typen - vermeld, maar op hetzelfde adres Achter de Kerk 4 woont ook de handelsreiziger R. de Vrij en de ambtenaar bij de N.T.M. G. Hartmans. De woningkaart maakt dan melding van een huisnummerwijziging van nr. 6 naar nr. 4.
In 1945 verkast de heer Féléus met zijn ‘Bureau Vitesse’ naar de Dracht nr. 23 en hij wordt op de woningkaart van dat adres ingeschreven op 15 mei 1945. Vanaf begin 1963 wordt in de dienstverlening ook kantoorbediende Roel Heemstra betrokken, zoals uit b.v. een advertentie van 6 februari blijkt: R. Heemstra en F.A. Féléus staan beide als leraren typen en steno paraat. Inmiddels is het woonadres Dracht 23 verlaten door Féléus en is Heemstra bewoner van Dracht nr. 23. Féléus geniet op de Burg. Falkenaweg 62 van zijn pensioen (tot hij op 4 maart 1971 op 73 jarige leeftijd overlijdt.
Ook bij het vervolg van de carrière van Heemstra biedt een bericht in de Friese Koerier ons de helpende hand. De 11e februari 1967 wordt hij genoemd als eigenaar van de copieerinrichting en winkel in kantoormachines, kantoormeubelen en -artikelen genoemd. De bovenverdieping, waar Heemstra heeft gewoond tot 4 januari 1967, wordt voor de copieerafdeling in gericht en daarmee heeft de benedenverdieping dubbel zoveel ruimte beschikbaar voor te etaleren bureau’s.
Op 25 februari 1972 is ‘Bureau Vitesse” pas verhuisd naar de hoek Gedempte Molenwijk-Breedpad en heeft een aantrekkelijke etalage. Roel Heemstra heeft tijdelijk een deel van Atje Keulen-Deelstra haar schaatstrofeeën kunnen lenen om ’belangeloos’ ten toon te stellen. Daarvoor heeft hij een reconstructieverzekering moeten afsluiten, d.w.z. de verzekeringsmaatschappij dient ervoor te zorgen dat Atje precies hetzelfde terugkrijgt als ze heeft beschikbaar gesteld.
Het bestuur van het Thialfstadion strijkt in 1976 in tegen de haren van het vaste personeel (6 man) aan wie was toegezegd, dat ze inspraak zouden krijgen bij de benoeming van een directeur. De Leeuwarder Courant brengt namelijk op 27 april 1976 het bericht, dat - zonder inspraak - tot directeur is benoemd Roel Heemstra, die leiding geeft aan het ‘Bureau Vitesse’, de copieerinrichting aan het Breedpad. Uit protest hebben de vaste personeelsleden toen geweigerd kennis te maken met Heemstra.
Sinds die benoeming is er van de kantoormachinehandel in de vorm van advertenties in de Friese kranten niets meer te vinden, tot 16 december 1981. Op die datum maakt de griffier van het Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden bekend, dat op 10 december in staat van faillissement is verklaard: Kantoormachinehandel Bureau Vitesse Heerenveen BV, hoek Breedpad” Ged. Molenwijk 2-4 te Heerenveen. Curator is mr. L.A.M. Barendregt, Oude Koemarkt no. 10, Heerenveen.
De heer en mevrouw Postuma besluiten het leegstaande pand te gaan gebruiken voor hun beider passie: Antiek en Curiosa. Een eerste advertentie treffen we aan in de Leeuwarder Courant van 16 november 1984. Slechts een deel van de week kunnen belangstellende kandidaat-kopers enkele uren terecht op Breedpad 11 nl. donderdag, vrijdag en zaterdag. Nota Bene: De eerste advertentie van de heer en mevrouw Postuma uit 1984 voor Breedpad 11 en de eerste van 13 oktober 1988, waarbij ze voor de clientèle gereedstaan op de Hiddingastraat 2 in de oude groenteveiling. Overigens is daar inmiddels ook het ‘Technisch Centrum Postuma’ gevestigd. Het laatste wapenfeit van de heer en/of mevrouw Postuma is de “Grote kunst-, antiek-en curiosaveiling bij ‘Bon- Apart’ , Heerenveen,” op de Hiddingastraat 2-4, Heerenveen door Joop van den Enden’s Veilingen, erkend veilingmeester en taxateur R.G, uit Groningen. Op vrijdag, donderdag en Woensdag 9, 10 wn 11 september zijn de kijkdagen voor 900 kavels en de week daarna op maandag tot en met woensdag de veilingdagen vanaf ‘s avonds 19.00 uur. Zelfs het Nieuwsblad van het Noorden en de landelijke Telegraaf hebben een forse advertentie.
Inmiddels heeft Jac. Marinus zich in de Leeuwarder Courant van 10 december 1990 gepresenteerd aan het Heerenveense publiek als “SNELDRUKKERIJ MARINUS”. Hij heeft plaats voor een all-round grafisch vakman, waarvoor hij op korte termijn een gediplomeerde offsetdrukker zoekt die graag wil werken in een klein flexibel team met een prettige werksfeer. Er wordt door het bedrijf zeer weinig geadverteerd, zodat het schrijven van een bedrijfsgeschiedenis nauwelijks mogelijk zal zijn zonder de personen in kwestie uitgebreid over hun ervaringen te laten vertellen.
Meer dan goede herinneringen aan de hydraulische snijmachine en haar bedienaar Dirk Bruinenberg worden door schrijver dezes gekoesterd wanneer hij zo nu en dan met een ingenaaid boekblok toestemming krijgt deze door Bruinenberg te laten snoeien tot haar definitieve formaat. Dat vindt dan plaats in de ruimte achter de winkel waar ook de offset-pers staat te ratelen. Vanzelfsprekend ben je dan ook klant voor leverantie van bijzondere papierformaten voor wat betreft dikte, grootte, kleur en kwaliteit. Het zal vermoedelijk in 1999 zijn geweest, dat Marinus van deze aktiviteiten afscheid heeft genomen en in dienst is getreden van ‘Brouwer en Wielsma Drukkers en Ontwerpers B.V.’, aanvankelijk op Dracht 150 en later in 2001 is meegegaan naar het Businesspark Friesland aan de Jousterweg 38 in Nijehaske. Een officiële opening en een open dag hebben de start van de nieuwe uitgeverij op woensdag 14 en zaterdag 17 februari 2001 gemarkeerd. Het bedrijf heeft de snelheid van de veranderingen in de ontwerp-en drukkerswereld helaas niet kunnen volhouden. De Gemeentegids van Heerenveen vermeldt in haar uitgave van 2004/2005 voor de laatste keer de naam van het bedrijf. De rechtbank heeft de B.V. tenslotte op 30 september 2009 in staat van faillissement verklaard.
Terugkomend bij Breedpad 11 volgt er een gebrek aan openbare bronnen om de geschiedenis te kunnen beschrijven van het pand - tussen Marinus Sneldrukkerij (1999) en de huidige gebruikers (2013):
“Wij stellen ons graag even aan u voor, Patrick en Karen Jelsma beide van het jaar 1988 hebben op 7 mei 2013 de deuren van restaurant ANNO 88 geopend. Over de naam hoefden wij niet lang na te denken: we hebben inspiratie gehaald uit onze beide geboortejaren. Samen met ons gastvrije team zorgen wij er voor dat iedere gast verwend wordt. Graag verwelkomen wij u in ons sfeervolle restaurant. Met gastvrije groet, Patrick en Karen Jelsma”.
Mocht U zich door deze uitnodiging aangesproken voelen dan zult U per 1 juni 2016 te maken hebben gekregen met de door de exploitanten van ANNO 88 gewijzigde ambities: stoppen !
EUREKA: DIA 04227
HIP-TIME MAGAZINE 135
Het voorrecht van de man die voor het Museum Heerenveen de inventarisatie van het beeldarchief verzorgt, is dat hij je zo nu en dan op het spoor zet van een bijzonder unieke foto. Bij dia 04227 verrast hij zijn handlangers, zijn medewerkers, zijn vraagbaken met een ongewoon beeld. Er staan een aantal elementen op, die gedachten oproepen aan ogenschijnlijk bekende gebouwen in Heerenveen en de reactie: “Dit lijkt toch wel erg veel op .......”. En meteen daarna een ontkennende reactie: “Maar op deze manier gezien kan dat niet.” Na de opmerking “Zal ik dit beeld eens horizontaal spiegelen” volgen plotseling meer ‘Aha-beleefmomenten’ en “Zie je wel, dat is inderdaad dat gebouw”. Eureka ...!
Maar dan komt de fase van serieus en gefundeerd documenteren om de combinatie van beeldfragmenten in de juiste tijd te plaatsen. Daarvoor moet je onderzoek doen door te vergelijken met andere beelden uit dezelfde ontstaansperiode. Laten we proberen daartoe een procedure volgen, waarbij we met die foto’s, prentbriefkaarten en luchtfotofragmenten onze bevindingen te rechtvaardigen.
Het eerste was opvalt is het hoge standpunt vanwaar dit panorama van dit deel Heerenveen is gefotografeerd. Ook afgewezen stellingen brengen ons dichter bij de juiste locatie. Zo komen bijvoorbeeld niet in aanmerking de watertoren, het torentje van Crackstate, de verschillende kerken. Ook de gasfabriek is geen kandidaat net zo min als de molen van Tjepkema.
Het meest in het oog springende element is het blokvormige gebouw met platte dak en de smalle in een lichtere kleur gemetselde verticale baan van de raamloze gevel. Die hoge gevel associeert zich moeiteloos met de naar het oosten gerichte zijde van de toneeltoren van de schouwburgbioscoop. Deze is net even hoger dan de bioscoopzaal met haar onscherpe 150 graden zadeldak. Voor de datering hebben we daaraan ons eerste steunpunt: 1934. Op 18 mei 1934 startte de fa. R. Post en Zn met de bouw. Op 18 juni 1934 werd de eerste steen gelegd door Luut Goldhoorn en op 12 oktober van dat jaar kon het gebouw worden geopend.
Met dit gegeven wordt het herkennen van de gevel links van dit schouwburgvlak en de onderlinge afstand daartussen zonder al te veel moeite vastgesteld als de noordgevel met de bovenelkaar geplaatste getraliede ramen (is achterzijde van de voormalige gevangenis (later politiebureau en werkplaats gemeentereiniging).
Door een detail van foto 01951 uit een latere periode zien we gelijk ook dat de bijgebouwen al aanwezig waren op de hoofdfoto.
De ‘legpuzzelachtige’ voorgrond is een infrastructurele invulling van de strook grond tussen de Paul Krugerkade en de tramlijn. Op een luchtfoto van Aerocarta uit 1951, nr. 18676 ziet U zelfs op een het stukje tuin rond Crackstate de noordelijke lus van vijver, wandelpad en gazon. Dat er in 1952 plannen zijn geweest om dit perceel te veranderen in een verbindingsweg tussen de Paul Krugerkade en de K.R. Poststraat moet berusten op een ernstige misgreep in de Heerenveense infrastructuur. Overigens heeft al voor 1937 de voormalige tuin van Crackstate langs de gevangenis in de belangstelling gestaan van de gemeentearchitect en directeur van
Gemeentewerken K.R. Post. Hij heeft een plan voorbereid voor een marktterrein tussen de Paul Krugerkade en de Heerenstraat. Door zijn plotselinge overlijden op 4 december 1936 is dat nooit aan het bestuurlijkbeslissingsniveau van de raad voorgelegd. (L.C. 13-3-1937)
Na de tweede wereldoorlog wordt nog steeds de behoefte aan een nieuw marktterrein gevoeld en wordt op een programma van 19 punten als 4e urgentie de aanleg van een parkeerterrein annex marktterrein bepleit. Aanbevolen wordt opnieuw het plantsoentje naast Crackstate, maar nu worden daar meerdere vraagtekens bij gezet. (N.v.Frl. 21-12-1945) Ruim vier en een halfjaar later kiest het college voor de optie een marktterrein te realiseren op een stuk weiland achter de Dracht ten zuiden van de gasfabriek. (N.v.Frl. 23-6-1950) Een ieder weet inmiddels, dat daar uiteindelijk het Burgemeester Kuperusplein en het bodenterrein zijn gerealiseerd.
Op deze detailfoto is meteen ook te zien vanaf welk gebouw de hoofdfoto is genomen. Het is het gebouw van de telefooncentrale, waarvoor in april 1938 het plan wordt gelanceerd. Het gebouw van 20 bij 12 meter en twee verdiepingen met dak zal in gele steen worden opgetrokken en aanbesteed door Rijksgebouwendienst. (N.v.Frl. 4-4-1938) Zeer tot onze vreugde drukt de krant daar niet alleen een schetstekening van het vooraanzicht af van de door het gemeentebestuur bij besluit van 8 december 1936 hernoemde ‘Heerenstraat’ tot ‘K.R. Poststraat’, maar ook een situatieplattegrond van een essentiële strook passend bij onze hoofdfoto.
Bij de aanleg van het nieuwe tramtracé - de omlegging van de route van het tramstation aan het Stationsplein naar de Heideburen / het Meer - loopt deze na de oversteek van de trambaanbrug over de Heerensloot parallel aan het stukje Heerenstraat (1932 tot 1936) tot de Van Maasdijkstraat om vervolgens met een fraaie boog als railtraject tussen de Pastoriedwarsstraat en Heideburen zijn weg te vervolgen naar de trambrug over de Pastoriewijk en tussen Voormeerszathe en de Schoterlandsche Compagnonsvaart zijn weg te kunnen volgen richting Drachten.
Duidelijk is zowel op de hoofdfoto als op de situatietekening te zien, dat de tramrails (of de trambaan) van de straat wordt afgeschermd met een groenstrook en van de eventuele bebouwing met een hek van onderling verbonden paaltjes. Hoe lang dat zo is gebleven is niet duidelijk.
Met enige moeite is ter hoogte van de Van Maasdijkstraat ook waarneembaar hoe het verloop van de Heerenstraat (later K.R. Poststraat) een knik vertoond in noordoostelijke richting om zijn weg te vervolgen ten noorden van en parallel aan de tramrails.
Van de bebouwing aan de Van Maasdijkstraat is met zekerheid vast te stellen het bankgebouw van de Spaar-en Voorschotbank voor Heerenveen en omstreken aan de Van Maasdijkstraat nr. 1. In oktober 1934 wordt dit door architect C.J. Wierda ontworpen gebouw door aannemer Johannes de Haan opgeleverd. De gebrs. Kras hebben het electrische deel verzorgd en het schilderwerk is verzorgd door H.J. Douma. Als eerste is overigens gebouwd het woonhuis van mevr. de wed. G. Comello-Hettinga, aan wie de vergunningnr. 1134 d.d. 14 juli 1932 nog door de gemeente Aengwirden wordt verleend. Dat wordt het huisnummer 3. Vier maanden later volgt dan procuratiehouder F. van der Meulen met vergunningnr. 1156 met een iets kleiner woonhuis onder huisnummer 5. Uit de adresboeken van 1934 en 1938 blijkt, dat deze woningstichters er beide nog volop gebruik van maken.
Deze wetenschap, samen met de stichting en in gebruikneming van de telefooncentrale in 1939 - de vereniging van handelaren uit zich in de Leeuwarder Courant van 15 november 1939 over de langzame bediening en vindt dat een klacht ‘ter bevoegder plaatse’ ter kennis moet worden gebracht - maakt dat we de foto dateren op eind 1939.
Tegenwoordig maken we ons vaak verschrikkelijk druk in Heerenveen om de soms enorme kraaienkolonies in de paar hoge bomen, die in de plaats Heerenveen nog zijn te vinden. Of de enorm boeiende spreeuwenzwermen die met grote aantallen in de avondlijke lucht een ongelofelijke ‘circusact’ opvoeren, maar o wee als ze zich te kwetteren hebben gezet in een cluster bomen in de nabijheid van menselijke bewoning .... met lawaai-overlast en kwalsters ontlasting als bijproduct. In eerdere jaren vinden we in krantenberichten regelmatig enthousiaste verhalen over de terugkomst van een stelletje ooievaars, die voor hun nesteldrang worden gefaciliteerd met de bekende paal met het wagenwiel. Ook Heerenveen kent daarvan een aantal voorbeelden. Natuurlijk hebben we via www.delpher.nl ook nog geprobeerd iets te weten te komen over het ‘ooievaarsnest’ op onze foto.
Na een ontboezeming van een journalist van het Nieuw Advertentieblad van 16 januari 1901 (van de Hepkemadrukkerij), die het ooievaarsnest op de paal met wagenwiel als ‘wachtend op de bode der lente’ typeert, wordt regelmatig het leeggeroofde nest op boerderijen (‘t Meer, Blesdijke, Weststellingwerf, Joure) in het nieuws gebracht. In het nest op Voormeer begroet het ooievaarsouderpaar op 8 juni 1925 een ‘Hooggeboren drieling’ met een klepperend applaus (N.v.Frl). De vrees in april 1933, dat het tweede ooievaarsnest te Heerenveen achter in de tuin van notaris Schippers (het buiten Mariënbosch aan de Fok) en achter de woningerven van het nieuwe stratenplan (o.a. van Maasdijkstraat) onbewoond zou blijven, wordt na inspectie door ‘de’ ooievaar en zijn herhaalde terugkomst, niet bewaarheid.
De tuinman van Huize Voormeer wordt op een ochtend in mei 1936 onaangenaam verrast door de vondst van vier gebroken eieren onder de boom, waar het wijfje heeft zitten broeden. Verbaasd aanschouwt hij de activiteit van de beide vogels, die druk doende zijn het nest af te breken en de takken naar beneden gooien. Bij de afbraak ligt ook een snoek met het gewicht van een pond en een aantal kleine palingen. Na de voltooiing van die afbraak beginnen de beide vogels opnieuw met het bouwen van een nest. Nog wonderlijker is het verhaal van de bewoners van de Tjepkemastraat begin juli 1936. Zij hebben wel eens een paar ooievaars zien zitten op de hoge schoorsteenpijp van de voormalige oliefabriek van Woltman aan de Fok. Maar op een ochtend zien ze een viertal jonge eibers over de rand van pijp de omliggende wereld verkennen. Kennelijk hebben hun ouders in de schoorsteen hun nest gebouwd en daar de eieren uitgebroed. (N.v.Frl. 6-7-1936) Dit is wel zo bijzonder geweest, dat zelfs het landelijke ‘De Telegraaf’ er de volgende dag een kaderbericht aan wijdt.
Een natuurfotograaf van de Leeuwarder Courant krijgt in augustus 1939 een tip uit het Oranjewoud, dat zich daar bij avond een grote groep ooievaars verzamelen op de nokken van een aantal boerderijen. De volgende morgen klepperen de ooievaars bij het aanbreken van de dag in het halfdonker weg, maar de fotograaf ziet kans ze op de motor te volgen naar een stuk weiland, waar ze hun ontbijt bij elkaar grazen. Inmiddels is het zo licht geworden, dat hij er een prima beeld van heeft kunnen schieten.
Een andere locatie, die enkele malen het nieuws haalt, is het ooievaarsnest bij het ziekenhuis bij de kraamafdeling. Hij staat er in mei 1940 al een aantal jaren, maar is nog nooit bewoond geweest. Dit jaar vestigt zich er het derde ooievaarspaar van Heerenveen. Daarna worden er een aantal jaren geen kandidaten waargenomen, maar in 1950 blijkt er weer belangstelling voor het nest. In 1952 moet er zelfs door het broedpaar strijd worden geleverd tegen een indringer.
In 1941 meent notaris Schippers voldoende redenen te hebben de ooievaarspaal met wiel achter in zijn tuin te laten verdwijnen. De gemeente betreurt die daad en gemeentewerken richt in het plantsoentje aan de Woltmanstraat vlakbij de oude locatie een nieuw ooievaarsnest op en hoopt dat de ooievaars dat zullen kunnen waarderen. Of dat is gelukt, meldt het verhaal niet, maar men attendeert de omwonenden wel op mogelijk baldadige jeugd. In april 1942 wordt een kandidaat-ooievaarspaar wel gespot en blijft de hoop levend.
Niets, maar dan ook helemaal niets - hebben we kunnen vinden over ons ooievaarspaar op het nest van het Crackstate-plantsoentje. Laat de echte ooggetuigen van dit fenomeen zich alstublieft melden. Voorwaarde is dat U dan wel 85 jaar of ouder moet zijn, toch ?!
Een aantal jaren geleden heeft het museum, destijds nog Willem van Haren, een flink aantal digitale fotobeelden ten geschenke gekregen van de heer Ys Sevensma. Deze kleinzoon van de boekhandelaar Izaak Sevensma heeft veel originele beelden van de door zijn grootvader en later zijn vader uitgegeven prentbriefkaarten. Enkele daarvan geven ons een meer dan goede indruk van het Crackstateparkje. Bij die zending heeft Ys Sevensma enige historische gegevens gevoegd, die wij hierna graag aan U doorgeven.
Deze twee foto’s zijn genomen vanaf het
Crackstateterrein. De eerste geeft een groot deel van het plantsoen weer met o.a. de gracht van Crackstate, het padenstelsel, de muziekkoepel tegen de achtergrond van de telefooncentrale. De tweede laat een deel van de gestileerde vijver zien; opnieuw ook de telefooncentrale en de daken van de achterkant van de haaks op de Paul Krugerkade staande (6) steegwoningen met de oneven huisnummers 15 tot en met 25.
De toelichtende tekst van de heer Sevensma luidt: “Ooit stond in één van de Veenbrieven een foto afgebeeld met de vraag aan lezers waar of deze foto was genomen ?” (De vraag is gesteld door Piet Zandhuis in het februari-nummer 2002 van de Veen- brief, jrg. 16, nr. 2, blz. 20. Zie hieronder. Wd.)
Hij vervolgt zijn uitleg als volgt: “Ik neem aan dat deze vraag inmiddels al lang is beantwoord want het was het plantsoentje naast Crackstate tussen de voormalige Paul Krugerkade en de K.R.Poststraat, aangelegd omstreeks 1946. In de oorlog bevonden zich daar twee betonnen schuilkelders die na 1945 zijn verwijderd en toen is gelijk het gehele terrein heringericht. Bijgaande foto’s zijn daar gemaakt.”
Een aantal jaren voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog is Nederland zeer intensief bezig geweest met het onderdeel ‘luchtbescherming’. Ook in Heerenveen is daarvoor een vereniging in het leven geroepen. Bij de inrichting van het tentoonstellingsterrein in augustus 1937 voor de H.A.N.I.W.O.- II in de Schouwburg en in twee grote hallen langs de K.R. Poststraat met een tussenliggende open ruimte wordt dan ook een inzending op het gebied van de luchtbescherming ingericht. Zo is op het open terrein met primitieve middelen een particuliere schuilkelder aangelegd.
In een gemeentelijk dossier 194-5, die gaat over de Gebouwen c.a. ten behoeve van de luchtbescherming bevindt zich een stuk met als datum: 1 april 1943. Daarin wordt ondermeer geschreven, dat de schuilkelder aan de Krugerkade niet meer in goede toestand is. De grond is er af en de betonplaten worden zichtbaar. Dus tegen bomscherven is er geen dekking meer. Er is permanente wacht nodig. Zoden, struiken en prikkeldraad moeten de kinderen weren.”
Drie andere dossiers van gemeentewerken 81-1, 81-2 en 81-3 bevatten gegevens over schuilkelders bij het Huis van Bewaring (dus Crackstate-gevangenis en bunkers bij de Thialfweg bij de openbare lagere school aan de Thialfweg, en aan de Van Helomalaan twee stuks achter de Rijks H.B.S. op een terrein achter mr. M.E. Hepkema. Voorts worden genoemd twee achter Huize Honk op het terrein van D. Kornelis aan de Burg. Falkenaweg. Daarbij ligt de nadruk op de afbraak van de betonnen casco’s o.a. met staafjes dynamiet. Deze dossiers zijn gevormd in de periode 1946-1956.
Tenslotte willen we U nog laten weten, dat - nadat dit verhaal voor 95 procent geschreven was, bleek dat onder fotoarchiefnummer 00045 ook een kiekje van het formaat 6 x 9 cm met witte kartelrand in de fotokluis werd aangetroffen. Dank voor uw medeleven !
en...., met dank voor de laatste foto van Marinus Boermans.
2016, september 3 - wibbo westerdijk - hip-backup
WAARDEVOLLE AANVULLING VAN DE HEER YS SEVENSMA
Citaat: “Afgelopen weekend – 4 december 2016 - heb ik mij weer eens verdiept in de artikelenreeks “Foto met een verhaal”, waarin u o.a. die interessante foto beschrijft, genomen vanaf het gebouw van de Telefooncentrale aan de K.R. Poststraat.
U dateert deze foto uit het jaar 1939, maar naar mijn herinnering is het plantsoentje eerst na 1945 gerealiseerd en zou de foto dus ook van na de oorlog moeten zijn. De tramrails liggen er nog. Deze zijn enkele jaren na het staken van het reizigersvervoer in 1947, opgebroken. Het ooievaarsnest kan ik mij nog wel (bewoond of niet) herinneren.
Schrijvend over de Telefooncentrale moet ik overigens denken aan de laatste oorlogsdagen van 1945, toen overal geruchten de ronde deden dat de bezetters plannen hadden tot het opblazen van bruggen en gebouwen. Hierbij zou ook de Telefooncentrale niet gespaard worden. Aangezien wij vanuit onze achterkamerramen uitzicht hadden op dit gebouw was dit een reden om, waar dit kon, alle ramen geopend te houden. Gelukkig was het droog weer!
Tot zover even deze aanvulling op uw artikel.”
Heer Sevensma, hartelijk dank voor uw noodzakelijke en uitgebreide nuancering.
Wibbo Westerdijk.
Heerenveen nr. 263, 480, 541, 500, 511, Breedpad 13
HIP-TIME MAGAZINE 136
Het is bijzonder jammer, dat we niet kunnen beschikken over een afbeelding van dit stukje Breedpad uit het tweede of derde kwart van de 19e eeuw. In de plaats daarvan hebben we gekozen voor een prentbriefkaart ‘in kleur’ c.q. ‘ingekleurd’ met als oudste datumstempel 29 september 1906 (van een viertal exemplaren uit het collectiebestand van Museum Heerenveen) en door G. Brouwer, Heerenveen uitgegeven. Authentiek zijn dan nog de drie spitse gevels met verschillende bekroningen.
Uit de beschreven voorgeschiedenis van het pand A-388 aan het Breedpad (tussen het hoekpand A-383 en het ten westen daarvan staande pand A-389, grenzend aan de Propstrasingel) hebben we U al kennis laten maken met Coenraad Sultemeijer (geb. te Mettingen in 1792) en Janke Klazes Veerman (geb. te Heerenveen 1773). Het echtpaar en hun meid wordt ook beschreven in de Volkstelling van 1830. (Zie ook HIP-Time 131) De volgende jaren leeft het echtpaar in een redelijke welstand, gezien de personele omslag die zij betalen. In 1831 en 1832 fl.17.44 (net als predikant David Flud van Giffen; controleur directe belastingen Johan Leonard van Schaijk, koperslager Jan Sjollema); in 1833 fl.21,- (net als assessor Gerben Jetzes Brouwer, veenbaas Jacob Luiten de Boer, notarisweduwe Kool van Heerens); in 1834 fl.19.75 (net als de reeds eerder vermelde zes personen) en 1835 fl.17,50 (net als de zes eerder vermelde personen). De weduwe Sultemeijer wordt ook in de volgende belastingjaren niet ontzien met haar aanslag van fl.19.50, hoewel Johann Conraad op 25 september 1835 is overleden en door de buren Wiebe IJntzes de Boer, beroepsloze, 57 jaar, en Kornelis Gooijes Boonstra, arbeider, 39 jaar, op het grietenijhuis wordt ingeschreven.
De overlijdensacte van Johann Conraad Sultemeyer (zie de verschillende schrijfwijzen) onthult ons ook de namen van zijn ouders. Dat zijn resp. de vader Hermann Sultemeyer en Margaretha Engelbaar. De site van Delpher laat ons weten, dat vader H. Sultemeyer in Heerenveen al in 1801 een verkooptransactie van dit pand in gang zette. Weliswaar door Notaris Jan Georg Semler, die als gelastigde van deze koopman en zijn ‘Comp.’, probeert uit de hand te verkopen: “Zekere deftige HUIZINGE met derzelver Steede en Grond cum omnibus annexis, staande en gelegen aan het zo genaamde Breed-Pad op het Heerenveen, wordende by de Wed. Abraham Burry bewoond, een heerlyk uitzicht hebbende langs de Vaart en de algemene Rydweg,...” Het is op 12 mei 1802 te aanvaarden, maar is wel bezwaard met een jaarlijkse grondpacht van vijf Caroli Guldens ten voordele van de heer Semler. Ten oosten woont dan Andries Piebes de Lang, ten westen, zuiden en noorden is bezit van Jan Georg Semler. En het huis wordt bewoond door de wed. Abraham Burry.
De weduwe Johann Coenraad Sultemeyer blijft hier wonen op het adres Heerenveen nr. 263, maar ze neemt als ‘winkeliersche’ wel ‘commensalen’ in huis. Zo vermeldt de Volkstelling van 1840 als medebewoners (naast dienstmeid Minke Ekkes ten Cate, 28 jaar, geboren te Benedenknijpe) de koopman Herman Coenraad Felix Kampschmit, 31 jaar en koopman uit Mettingen. Overigens heeft hij in de jaren twintig van die 19e eeuw er ook al een aantal jaren ingeschreven gestaan. Ook IJke Bouwes van der Zee, 17 jaar oud, is inwonend. Zij is geboren op 29 juni 1822 en zeer tot onze verrassing reeds op 21 augustus 1839 gehuwd met ... de koopman Herman Coenraad Felix Kampschmit ! Deze blijkt een zoon van Maria Angela Sultemeyer en zuster van Johann Coenraad Sultemeyer, dus een schoonzuster van Janke Klazes Veerman.
Herman C.F. en Yke krijgen de volledige faciliteiten voor inwoning, want tot en met 1849 staan zij vermeld in de befaamde en eerder genoemde ‘Staten van de Loop der Bevolking’ (SCO 1864 tot en met SCO 1873). De start van het gezinsleven is moeizaam met een levenloos geboren kind op 27 juni 1840, terwijl het tweede kind Coenraad na zijn geboorte op 13 november 1841 vermoedelijk niet in Heerenveen is overleden. Zijn broertje Conrad wordt als derde kind namelijk geboren op 11 september 1843. Met Hermanus Hendricus (22 jan. 1846) en Janke (2 nov. 1847) en zwanger van Bouwe Jacobus moeten ze gaan omzien naar een andere locatie, want op 30 juni 1849 besluit Janke Veerman, eerst sinds juni 1916 dus weduwe van Jacob Karstes Pleunenburg en sinds september 1835 van Coenraad Sultemeyer, het pand te verkopen. Notaris Arjen Binnerts zorgt ervoor, dat het pand met “onvrije stede en grond c.a.” en “bezwaard met een grondpacht van 5 guldens per jaar” te betalen aan mej. Frederika Wilhelmina Semler “op St. Martini”.
Pierre Peaux, geëxamineerd apothecar, wonend te Harlingen wordt koper, en betaalt daarvoor 2000 gulden. Herman C.F. en Yke Bouwes van der Zee vinden een nieuw onderdak op de Dracht nr. 221. In het register van de gebouwen in de gemeente Schoterland, aangelegd in 1852 (SCO 2044) wordt onder dat huisnummer 221 en het kadasternummer Heerenveen, sectie A-373 het woonhuis gesteld op naam van Herman Conrad Felix Kampschmidt (deze keer met dt). Duidelijk wordt uit een lijst van ingezetenen, welke werd opgemaakt en aangevuld in de periode 1825-1848, dat hij op 11 oktober 1848 zich op deze lijst laat inschrijven met de vermelding "Tengevolge eigen verzoek, na méér dan zes jaren te Heerenveen te hebben gewoond." Bedoeld zal zijn: het hele jaar door verblijfplaats in Heerenveen hebben, in tegenstelling tot het zomerhalfjaarlijkse verblijf zoals gewoonte was bij de 'trekkende kooplieden'. Hoe precies wordt uit deze bronnen niet duidelijk, maar wel dat hij vanaf 1824 steeds staat ingeschreven op het adres 263. Op het nieuwe adres assimileert hij verder met geboorten in 1852, 1853, 1855, 1857, 1859 en 1860. (SCO 1894 Bevolkingsregister 1850-1860, folio 296) Als beroep wordt aangetekend: manufacturier !!! Uit dankbaarheid voor jarenlange inwoning bij Janke Klazes Veerman op Breedpad 263 geeft hij op zijn beurt nu onderdak aan haar en bezorgt haar een zorgeloze oude dag, waarop op 11 april 1861 om 6 uur ‘s avonds een einde komt met haar dood op 89 jarige leeftijd. Kastelein Fischer en logementhouder Jorissen vinden het als buren een eer om de volgende dag aangifte te doen bij de burgemeester Anne Meinesz.
PIERRE PEAUX
We mogen inmiddels aannemen, dat op het Breedpad 263 de nieuwe eigenaar Pierre Peaux zich heeft op de hoogte gesteld van de bijzonderheden in het koopcontract, d.d. 30 juni 1849, en zich heeft gesettled. Hij heeft daarin gelezen, dat Janke Klazes Veerman als verkoopster het huis onderhands heeft verkregen bij acte van de 12e van Bloeimaand (mei) 1810 en de andere helft bij testament van 15 juni 1816 na de dood van haar eerste man Jacob Karsten Pleunenburg. Hij heeft rekening te houden met een loden goot bij de achtergevel en met twee loden pijpen om samen met het huis ten oosten van de zijne het water te ontvangen. Dus mag er aan die oostelijke muur niet worden getimmerd of “gevuurd”. Ook moet het pad en de stalt aan de ,voorstraat’ worden onderhouden, terwijl hij door de steeg ten westen vrije opslag en doorgang heeft. Ten oosten heeft hij de gezamenlijke zijmuur met Bote Spandaw en ten westen heeft hij als buurman jonkheer Daniël Engelen of de steeg. Ten noorden vóór de gevel ligt de publieke straat en ten zuiden aan de achterkant woont Hendrik Alberts Propstra. Overigens moet hij ook genoegen nemen met een “anti-concurrentiebeding” door de bepaling, dat hij de eerste drie jaar óf tot 16 augustus 1852 geen manufactuursaffaire in het pand mag vestigen. Uit deze acte, welke we ter inzage hebben gehad van de familie Bob Hoekstra, weten we ook dat notaris Arjen Binnerts fl.149,19 aan kosten in rekening heeft gebracht.
Bij zijn komst naar Heerenveen blijkt hij zich te laten inschrijven bij de Ned. Hervormde Gemeente Heerenveen (SCO) op basis van een attestatie uit Amsterdam, d.d. 11 november 1849. Hij is ongehuwd en geboren in 1821 in Burgwerd tussen Bolsward en Wommels, waar zijn vader als predikant heeft gestaan. Overigens laat op diezelfde datum zijn oudste zuster Elisabeth Peaux zich ook inschrijven als lidmaat vanuit Harlingen. Ook zij is nog ongehuwd en geboren te Burgwerd in 1803. Maar ook zijn moeder Aukje Reins Lantinga (weduwe sinds 1824) is meegekomen naar Heerenveen om mee zijn huishouding te regelen. Daaraan voorafgaand heeft hij door middel van een advertentie in de Leeuwarder Courant van 31 augustus 1849 laten weten: “De Ondergeteekende maakt door deze bekend, dat hij zich hier als APOTHEKER heeft gevestigd; bevelende zich als zoodanig in ieders gunst. Heerenveen, den 27 Augustus 1849. PIERRE PEAUX.” De eerste jaren van zijn verblijf in Heerenveen trekt hij nauwelijks de aandacht, hoewel een inschrijving in een ‘Rolboek van de Arrondissementsrechtbank op 28 september 1852 wel nieuwsgierig maakt, welke uitglijder hij zich als gedaagde heeft gepermitteerd.
Pas in 1859 komt er enige ‘leven’ in de apotheek en in het leven van Pierre. Bij vooraankondiging op 4 oktober 1959 meldt de Leeuwarder Courant zijn ondertrouw op 23 september 1859 met Cornelia van Driesum. Tien dagen later laat hij in dezelfde krant met “enige kennisgeving” weten, dat hij de 6e oktober 1859 dat voornemen heeft laten voltrekken. Hij is inmiddels 38 jaar en zijn gade is 35 jaar en een dochter van Heerenveens koopman en tabaksfabrikant Eeuwe van Driesum. Zijn huwelijk is voor zijn moeder en zijn zuster het sein zich opnieuw in Harlingen te vestigen en ze hebben zich uit het bevolkingsregister laten uitschrijven per 10 october 1859.
Inmiddels broedt Pierre Peaux op plannen om een betere locatie te vinden. Tenslotte ligt het Breedpad ‘op het best van Heerenveen’, maar op 15 februari 1861 heeft hij een betere plek op de Dracht gevonden. Het is de moeite waarde deze advertentie hier integraal als ‘plaatje’ in de tekst op te nemen. (zie Aanbesteding...)
Het pand is in 1832 kadastraal gestart als Heerenveen, sectie A., nr. 211. Uiteraard lichten we de tekst nog even toe, zodat U weet waar het huisnummer Dragt no. 141 in de tegenwoordige tijd gevonden moet worden. Na vier vernummeringen is het uiteindelijk Dracht nr. 33 aan de oostkant van de straat geworden.Jarenlang is daar gevestigd geweest ‘Flucie Witteveen’, één van meest bekende damesmodezaken in Heerenveen.
‘Mejuffer’ Metz is de oudste dochter van de advocaat en notaris P.J. Metz. Haar voornamen zijn Cecilia Johanna Aloysia en ze is geboren op 24 juni 1807 te Heerenveen. Zij - winkelierster - verhuist door de bouwplannen van Peaux naar de Nieuwburen nr. 121a en blijft daar wonen tot mei 1863. Zij is bepaald niet onbemiddeld, wat mag blijken uit de verkoop van drie percelen vastgoed in Heerenveen door notaris Antonius Reinier van Voorst, waardoor haar vermogen met 3000 gulden stijgt. Ze verplaatst haar winkelaktiviteiten vervolgens naar het laatste deel van de Lindegracht. Op nummer 55 houdt ze het nog een jaartje vol, maar ze vertrekt uiteindelijk op 14 sept. 1864 naar Leeuwarden om zich daar definitief te vestigen. Daar overlijdt ze in 1885 op 77 jarige leeftijd.
Voor Pierre Peaux is het een heerlijke bijkomstigheid, dat het pand nr. 141 bezit is van zijn schoonvader Eeuwe van Driesum, die het pand al in 1821 weet te verwerven van de voogden van Lijsbeth Gerrits Siebenga uit de Benedenknijpe. Haar vader is daar enige tijd als jeneverbrander aktief geweest, maar door overlijden op 40 jarige leeftijd komen de kinderen onder voogdijschap. Zelf heeft Eeuwe van Driesum daar als tabaksfabrikant zijn fabriek achter dit pand geëxploiteerd, terwijl hijzelf in het naastliggende pand nr. 142 heeft gewoond. Hij is het ook die voor zijn dochter en haar man de vrijstelling van
degrondbelasting voor 5 jaar heeft aangevraagd op 1 april 1862, met het oog op de wederopbouwing van een woonhuis, kadaster A-211 (SCO 1633, vlg. 74). Wanneer de verbouwing achter de rug en het pand is ingericht als apotheek vestigen Pierre en Cornelia zich hier. Inmiddels is op 14 september 1861 zoon Eeuwe Peaux geboren, maar hij is nog net geboren aan het Breedpad. Ruim een maand later plaatst notaris G.Boschloo in de Leeuwarder Courant van 18 oktober 1861 een advertentie voor de provisionele verkoop van “Eene nette sterk gebouwde Winkelhuizinge, met Bleekveld en Erf en eene ruime vrije Steeg ten westen én een hecht Pakhuis achter de Huizinge, staande en gelegen aan het zoogenaamde Breede Pad te Heerenveen; bewoond door den eigenaar, den Heer P. Peaux. Deze Huizinge, zeer gerijfelijk ingerigt, en waarin gedurende vele jaren met het beste succes eene Apotheek is gehouden, is door hare ligging aan de Vaart in de nabijheid der hoofdbrug voor vele Affaires zeer geschikt, en is tevens door haar vrolijk uitzigt op de Vaart en de Straatweg eene aangename Woonhuizinge. Aanvaarding 1 January 1862.” Het vervolg op deze advertentie vinden we op 8 november 1861 in de krant als de finale verkoop voor 15 november bij logementhouder Jorissen wordt aangekondigd. Er is een voorlopig bod uitgebracht van fl.3300,-.
Ook dit koopcontract ofwel Acte van Koopovereenkomst hebben we lang geleden bij de voorbereidingen voor de maquette in het museum Heerenveen mogen kopiëren van de heer Bob Hoekstra. Bij de voorlopige veiling op 1 november 1861 wordt het pand ingezet door koopman Joseph Rose te Heerenveen op een bedrag van fl.3056,-. Via een verhoging naar fl.3100,-, brengt boekdrukker Jacobus Hessel het bod op fl.3300,-. Achteraf verklaart hij daarvoor te zijn gemachtigd door Jan Hendrik van Dapperen, muziekmeester te Heerenveen. Deze wordt daarmee dus eigenaar. Interessant zijn naast de uiterlijke locatie-omschrijvingen zijn ook de moeite waard een beschrijving van het interieur. Dat wordt als volgt verwoord: “De huizinge bevat een ruime winkel, voorkamer en middelkamer, voorzien van stookplaatsen, bedsteden en kasten, bovenkamer met bedsteden en kasten en dienstbodenkamertje met een bedstede, ruime keuken, beste kelder en zolder met beschoten dak en verdere gerieflijkheden. Voorts is er een hecht pakhuis onmiddellijk achter de huizinge. Het is - inmiddels - kadastraal gem. Heerenveen, sectie A., no. 998 (huis en erf, groot 1 roe 80 ellen) en 999 (groot 56 ellen). Beide kadastrale nummers zijn toegekend in het kadastrale dienstjaar 1860. En de verandering wordt in de legger van Pierre Peaux als volgt genoteerd: “Legger 545.1: eig. Pierre Peaux, apotheker, Heerenveen; A-388; huis; grootte1.52 are; gebouwd waarde fl.90,-; herbouw 1861; uit 242.1; zie 545.3.”
Ook in dit koopcontract vinden we naast de goot-en schuttingbepalingen ook weer een anti-concurrentiebeding en in dit geval van de hand van Pierre Peaux, die gedurende de eerste twintig jaar in het pand geen apotheek of drogist wil zien gevestigd worden. De muziekmeester krijgt voor zijn koopsom overigens wel de laden en winkelplanken. Vóór 12 mei 1861 wordt de druivenboom achter het huis weggehaald. Mocht het pakhuis worden afgebroken, dan moet de eigenaar van de schuur waar het pakhuis tegenaan staat, zelf de rekening van het herstellen van de muur maar dragen.
Heel veel jaren heeft Pierre Peaux na die verkoop met tevredenheid gewoond aan de Dracht-oost. Daar heeft hij ook zijn ‘rustende’ leven doorgebracht. En u weet uit het boek ‘Geschiedenis van Oranjewoud’ dat hij in 1887 het établissement ‘Hotel de Kom’ heeft gekocht, waarbij hij als attractie het hoenderpark “Aurora’’ heeft gesticht. Die interesse voor ‘het gevogelte’ is overigens al van oudere datum. Zo treffen we zijn naam aan in de Leeuwarder Courant van 4 juli 1875 in de ‘Lijst der Bekroningen bij de Landbouwtentoonstelling van 29 en 30 Juny 1875 te Heerenveen. Met een ‘Zilverlakensche Pel’ wint hij als eerste prijs zelfs 4 gulden. Bij het hoenderpark sticht hij in 1890 een tweede attractie, namelijk een ‘Vlinderkabinet’. Het ‘Hotel de Kom’ en annexen wordt door zoon Eeuwe in 1895 verkocht aan de goudsmid Hendrik Vos te Heerenveen. Het ‘Vlinderkabinet’ is na de verkoop van het Hotel op aanvraag vrij te bezichtigen ten huize van de vervaardiger P. Peaux Sr. op de Dracht op zondag, dinsdag en donderdags vanaf 12 uur tot de schemering. (Advertentie in de Leeuwarder Courant van 21 augustus 1891).
Ook aan het hervormd kerkelijk leven heeft hij zijn werkkracht en inzet gegeven. In de periode 1875-1879 als lid van het adviescollege van notabelen en van 1882 tot 1885 als administrerend kerkvoogd. In een oud fotoalbum van de kerkvoogdij Heerenveen is de hier bovenstaande opname van Pierre Peaux (en zijn echtgenote Cornelia van Driesum) te vinden onder inventarisnummer 2878. (Bewaarplaats Gemeentearchief Heerenveen).
JAN HENDRIK VAN DAPPEREN
Het eerste wat de nieuwe eigenaar Jan Hendrik van Dapperen daadwerkelijk doet aan zijn nieuwe bezit aan het Breedpad 263 is het aanvragen van wijziging en vrijstelling van de grondbelasting. In het archiefstuk SCO 1633 vraagt hij onder volgnummer 79 de ‘gedeeltelijke afbreking’ te zien als reden voor de wijziging van de belasting voor dit perceel en onder volgnummer 80 de ‘wederopbouwing’ van de woning als reden voor een aanvraag om vrijstelling van die belasting voor een periode van vijf jaar vanaf 16 juni 1862. Hij verblijft dan al een twintigtal jaren in Heerenveen als ‘muziekmeester’ in Heerenveen. Eigenlijk is hij min of meer per toeval in deze functie terechtgekomen. Jan Hendrik van Dapperen is in de zomer van 1842 met de diligence op weg naar Leeuwarden, als hij met de koets een rustpauze moet nemen in Heerenveen. Bij Hotel Barlage (Het Heerenlogement) is het dan een drukte van belang, want daar is juist op dat ogenblik de procedure gaande voor het kiezen van de kandidaat voor ‘muziekonderwijzer’ in Heerenveen. Als hem dat ter ore komt, verzoekt hij graag mee te willen doen aan het examen. Dat wordt hem toegestaan en het blijkt dat hij het hoogste puntentotaal heeft gehaald. De examencommissie draagt vervolgens Jan Hendrik van Dapperen uit Baarn voor en met ingang van 1 October 1842 wordt hij benoemd. Zijn takenpakket omvat dan muziekonderwijs geven - hij speelt zelf o.a. viool - , het orgel van de kerk bespelen en als dirigent van de orkestvereniging optreden.
Het doet al spoedig na zijn aanstelling blijken, dat de gemeente een gouden greep heeft gedaan voor het Heerenveense muziekleven en dat zijn opleiding bij de destijds vermaarde ‘Director Schneider’ te Dessau (Duitsland) snel zijn vruchten gaat afwerpen. Spijtig is het daarentegen te lezen, dat het gemeentebestuur hem aan een aantal knellende regels heeft onderworpen. Zo mag hij geen muzieklessen buiten Heerenveen geven, maar ook mag hij er geen muziekgezelschappen leiden (dirigeren). Die muzieklessen betreffen blaas-en strijkinstrumenten (30 cent) per les, pianoles (50 cent per lesuur) en hij raakt vrijwel onmiddellijk betrokken bij een al langer bestaand zangcollege met als een van de ijverigste lijden mr. Roelof Biersma, griffier bij het Vredegerecht. Deze zet zich met name in voor een nieuwe vereniging, die zich wil toeleggen “op het uitvoeren van gezangstukken, meer voor onzen tijd geëigend.” Zo wordt in 1843 de zangvereniging “Euterpe” opgericht en wordt Van Dapperen hun dirigent en koorleider. Twee culturele hoogtepunten zijn geweest de plechtige inwijding van het nieuwe kerkgebouw van Terband in februari 1845 en de viering van het 50 jarig bestaan van het Nutsdepartement. De politieke ontwikkelingen in de maatschappelijke ontwikkelingen in de veertiger jaren van de 19e eeuw brengt zelfs in de kring van de zangverenging verdeeldheid, welke tenslotte zulke grote vormen aanneemt, dat het koor uiteenvalt en in 1854 wordt opgeheven. Het laatste staat namelijk in een herdenkingsartikel uit het Leeuwarder Nieuwsblad van 10 februari 1930.
Twee berichten in de Leeuwarder Courant uit 1856 brengen ons evenwel aan het twijfelen over de juistheid van de opheffing van de Zangvereniging “Euterpe” in 1854. In het exemplaar van 22 februari 1856 lezen we, dat de zangvereniging alhier op woensdag 5 maart in de Hervormde Kerk zal uitvoeren ‘das Lobgesang van Mendelssohn Bartholdy’ en ‘dat Hochgesang von der Nacht van Neukomm’, onder de leiding van de heer J.H. van Dapperen. De entreeprijs is voor iedereen een gulden en die zullen ten goede komen aan de armen van Heerenveen. Men hoopt op een goede opkomst. Kort daarna wordt in het exemplaar van 1 april 1856 de volgende advertentie aangetroffen (bron: www.delpher.nl )
Het is daarom niet ondenkbaar, dat dit een gepast afscheid is geweest ter viering van de ontbinding van de zangvereniging. Uit latere berichtgeving wordt gesteld, dat pas rond 1870 de heer Van Dapperen het initiatief neemt voor de oprichting van een Gemengd Koor en gelijk steun krijgt van een aantal pommeranten, in de persoon van mr. G. van Hamel, subst. officier van justitie, E.L. Bogaerdt, controleur der directe belastingen, en K.W. Wierda, zaakgelastigde. Dit drietal vormt samen het bestuur, met uiteraard Van Dapperen als muzikaal leider.
Voor wat betreft zijn woonlocaties in de tijd dat hij nog vrijgezel is moeten we kort zijn. Waar hij de eerste drie jaar heeft gewoond hebben we nog niet kunnen vaststellen, maar in 1845 en 1846 is hij kamerbewoner bij bakker Egbert Smit in huisno. 204 op de Dracht-westzijde. Vervolgens is zijn adres nr. 137 op de Dracht-oost als kamerbewoner van tuinman Barend Barends en zijn zuster Jetske Barends - hospita in hun verhuurbedrijf - gedurende de periode 1847 tot 27 mei 1852. Op laatstgenoemde datum eindigt zijn vrijgezellenbestaan en trouwt hij met de 22 jarige Julia Hessel (dochter van de boekhandelaar Franciscus Hessel). Diezelfde dag nog trekken ze ergens op de Heerenwal in Nijehaske in een huis, maar op 14 maart 1853 krijgen ze de beschikking over het huis aan de Lindegracht nr. 57 (het middelste huis van het laatste stukje Lindegracht ten noorden van de Vermaningsteeg). In 1855 kunnen ze zich aanzienlijk verbeteren door te verhuizen naar Nieuwburen 110, waar vanaf 1830 tot 1841 eigenaar Hendrik Bouwmeester (van beroep taalmeester) heeft gewoond. In 1842 en 1843 noteren we daar mr. Jan de Kruijff; in 1844 Franciscus A.A. van Steensel van der AA, kadasterman, en in 1845 en 1846 Hendricus Wilhelmus Kool van Heerens, na 1847 blijft mr. Klaas Eekma er een tijdlang wonen tot hij in 1855 wordt opgevolgd door Jan Hendrik van Dapperen en zijn Julia. Wanneer de bouw aan het Breedpad het predicaat bewoonbaar heeft wordt huisnummer 263 hun domicilie voor een lange reeks van jaren. Wel krijgt de familie nog te maken met een hernummering eind 1879. Nummer 283 wordt dan door de vele in Heerenveen bijgebouwde woningen het nummer Breedpad 480. (Bronnen: Staten van de Loop der Bevolking en de Bevolkingsregisters).
Inmiddels zijn geboren op 16 april 1853 dochter Louise Henriette; op 27 april 1855 dochter Ymkje en op 27 januari 1857 zoon Jan Andries. Als nakomertje maakt Jeannette Wilhelmina aan het Breedpad 263 haar opwachting op 22 juli 1870. Juist als ze naar de 1e Hollandsche School zal gaan overlijdt moeder Julia Hessel op 20 september 1876. De bevolkingshuishouding op het Breedpad wordt voortaan bepaald door dienstmeiden en enkele elkaar opvolgende huishoudsters. In 1881 verlaat Ymkje het ‘muzikale’ nest om verder in Loosduinen te gaan wonen, terwijl Jeanette Wilhelmina in 1886 naar Amsterdam vertrekt om in 1892 weer terug te keren uit Wijk bij Duurstede. Haar beroep is dan muziekonderwijzeres, waarmee ze in de voetsporen van haar vader treedt. Zij vestigt zich in 1897 in Joure door op 20 mei te trouwen mat Jan Libbe Bouman, van beroep rijksklerk bij de belastingen in Heerenveen (Aengwirden). Hij heeft dan twee jaar ingewoond bij de familie Jozef Jans Franken, huisschilder-verver (huisnr. 173). Vrij snel daarna lukt het hen het huis met nummer 244 aan de oostkant van de Dracht te betrekken. (Nu moet dat het huisnummer Dracht 57 hebben.)
Het “Gemengd Koor” wordt een cultureel hoogstaand begrip in het Heerenveen van de laatste decennia van de 19e eeuw. Het vakmanschap van Jan Hendrik van Dapperen klinkt in alle verslaggeving door. Hij heeft bovendien een goed netwerk, waarbij gastzangers en musici zich laten overtuigen van de kwaliteit van het geprogrammeerde. Bovendien staat hij ook goed aangeschreven voor andere culturele uitingen. Het Nieuws van den Dag van 22 november 1873 heeft een unieke primeur met een bericht, dat te Heerenveen is opgericht “eene vereeniging onder de kenspreuk VERSCHEIDENHEID VERMAAKT”. De heren, tevens bestuursleden L.L.F. Mispelblom Beijer, Mr. H. Binnerts, Mr. D. de Blocq van Scheltinga, G.H. Anting en -inderdaad- J.H. van Dapperen, zien bij de oprichting meteen al 80 leden toetreden. Het echte doel van deze vereniging is het Heerenveense publiek in het winterseizoen enige nuttige, aangename en gezellige avonden te verschaffen, om de kunstzin op te wekken en het gevoel voor schoonheid aan te kweken. We hebben sterke argumenten om deze vereniging te zien als de vereniging, die aankondigingen doet onder de latijnse naam “Varietas Delectat”. Zo wordt er op 23 april 1875 door “Varietas Delectat “ te Heerenveen een lezing aangekondigd van Mej. Eliza Baart - zij is actrice - op Vrijdag de 23e April 1975 ‘s avonds om 7.30 uur, in de zaal van T.P. de Vries (De Drie Gemeenten” te Heerenveen. Huisgenoten van leden betalen fl.0,50 en niet-leden zijn welkom voor fl.1,-. Verkoop daarvan bij de ingang van de zaal aan de Vleesmarkt. (later de Bibliotheek van Zuid-Oost Friesland).
Wanneer het jaar 1892 aanbreekt, wordt dat een hoogtepunt in de muzikale carrière van de heer van Dapperen. Op 4 oktober 1892 meldt het Algemeen Handelsblad, dat ‘gisteren’ de 3e october in de Herv. Kerk te Heerenveen de heer van Dapperen 50 jaar als organist feestelijk wordt herdacht. Een dag later op de 5e vinden we in het Nieuws van den Dag een uitgebreid bericht over deze gebeurtenis als toonkunstenaar. Tevens worden wat bijzonderheden genoemd, zoals het gegeven dat hij is eerst is opgeleid door zijn vader te Baarn en later prima onderricht heeft gehad van de componist Schneider in Dessau. Zijn trouw aan de Heerenveners komt tot uiting door zijn leiderschap van Gemengd Koor en het Heerenveense Mannenkoor, maar eerder ook bij een vroegere orkestvereniging (Euterpe). Ds. Thoden van Velzen uit Gorredijk preekt die zondag naar aanleiding van Psalm 150 vers 4: Looft Hem met snarenspel en orgel”. In de consistorie werd Van Dapperen na de dienst nog gefêteerd met hartelijke woorden. Enkele dagen later vindt U zijn ‘hartelijken dank’ in het Nieuws van den Dag van 13e october 1892.
Zeer verrast mag ik - als oud-leraar Lich. Opvoeding - wel zeggen een aankondiging te mogen lezen in het Nieuwsblad van de Boekhandel van 19 juni 1894, dat de heer van Dapperen zelfs muziekcomposities schreef voor een boek. Bij de uitgever H.A. Stadermann Jr. te Baarn verschijnt dat jaar “MUZIEK VOOR EEN VIJFTAL VRIJE-EN STAAFOEFENINGEN” van zijn hand. Onze plaatsgenoot de gymnastiekleraar Hendrik Jan Barend Biekart zal daarmee blij zijn geweest voor zijn lessen aan de Hogere Burgerschool.
In het midden van de jaren negentig van de 19e eeuw moet de heer Van Dapperen door gezondheidsproblemen steeds meer werkzaamheden uit handen geven. Het Leeuwarder Nieuwsblad van 10 februari 1930 vertelt in een historisch artikel, dat de viering van het 25 jarig bestaan van ‘Gemengd Koor’ slechts met een vervangende dirigent op ‘de bok’ kan worden gehouden. De heer Van Dapperen mag toezien hoe zijn toekomstige opvolger - de heer J. Godefroy uit Steenwijk - de honneurs op voortreffelijke wijze waarneemt. Overigens is deze uitvoering pas op 12 april 1896 een feit geworden in de grote zaal van het Posthuis met onder andere solistische bijdragen van drie bekende Heerenveense persoonlijkheden, die het eveneens in de muziek ver hebben geschopt. Dat zijn de sopraan mej. J. Tobbe, dochter van de plaatselijke huisarts tevens president van ‘Gemengd Koor’; de bas Johannes Schmier, ‘de’ Heerenveens- Amsterdamse concertzanger en mej. Johanna Wilhelmina van Dapperen, die de piano-begeleiding voor haar rekening neemt.
Het onvermijdelijke afscheid van onze muziekmeester Jan Hendrik van Dapperen komt tenslotte als een bericht in ons plaatselijk verschijnende courant. Het Nieuw Advertentieblad van 22 december 1897 verwoordt het als volgt:
“Een geacht plaatsgenoot die in de muziekwereld zich in wijde kring een uitstekende naam had gemaakt, de heer J.H. van Dapperen, is heden in de ouderdom van ruim 76 jaar oud overleden. Bijna een halve eeuw is de heer Van Dapperen de ziel geweest van het muzikale leven in onze plaats; met groote luister is enige jaren geleden zijn 40 jarig jubilé gevierd. De overledene was lange jaren directeur van ‘Gemengd Koor’ en ‘t Mannenkoor, en organist van de Ned. Herv. Kerk”.
Foto: Het prachtige Van Gruisen-orgel uit 1790.
Als een koude douche ervaren we het verslag van de Raadsvergadering van 24 December, drie dagen na zijn dood op 25 december in dezelfde krant. “De jaarwedde van de muziekonderwijzer wordt geroyeerd fl.150,- nu de heer van Dapperen is overleden. Er zal geen opvolger worden aangesteld”.
Jan Hendrik van Dapperen heeft dan inmiddels zijn laatste rustplaats gevonden op de Algemene Begraafplaats in de Gemeentetuin ten zuiden van het schoolplein (Perk A, regel 3, grafnummer 72), waar zijn echtgenote dan al ruim 21 jaar ligt.
De vier kinderen (Louise in Zutphen, IJmkje in Den Haag, Jan Andries in Den Haag en Jeanette Wilhelmina Bouman-van Dapperen te Heerenveen) besluiten tot een snelle procedure ten aanzien van de nalatenschap van hun vader met de hulp van notaris Sybrand Willem Hendrik Adriaan van Beyma thoe Kingma. Hij passeert in hun opdracht een minuutakte van provisionele en finale toewijzing van een herenhuis met erf en lokaal te Heerenveen, waarvoor de koper Jan Jans Smilde te Heerenveen bereid is fl.3154,- te betalen. (Repertoire nr. 057104, aktenr. 00035)
Na enig zoeken in het Nieuw Advertentieblad van het jaar 1898 - uitgegeven door Jacob Hepkema - is de aankondiging in het exemplaar van 15 januari volledig na te lezen, namelijk: ....”De notaris Van Beyma thoe Kingma te Heerenveen zal op maandag 17 januari e.k. ’s avonds 7 uur ten huize van A. Steenbergen, Hotel “De Zon” te Heerenveen, ten verzoeke van de heer J. Wierda q.q.., veilen: Eene zeer goede en degelijk onderhouden Heerenhuizinge met beschoten dak, waarin: gang, voorkamer, middenkamer, keuken, kelder; boven: voor-en achterkamertje en daarachter gelegen plaats met alleenstaand locaal geschikt voor vele affaires, staande aan het Breedpad te Heerenveen, bewoond geweest door wijlen den heer J. van Dapperen. Te bezichtigen daags voor de veiling. Aanvaarding 1 maart e.k.”
Weliswaar met het bekende jaar vertraging van de kadastrale registratie wordt duidelijk, dat slager Jan Jans Smilde te ‘t Meer de nieuwe eigenaar is geworden (legger 1255.5) van kad. perceel A-998 aan het Breedpad. De grootte van dit huis met erf bedraagt 1.80 are, en het daaraan gekoppelde huis met erf van 0.56 are onder A-999 vertegenwoordigen samen een bebouwde waarde van fl.250,-. Het daadwerkelijk betrekken van het pand staat in het Bevolkingsregister 1880-1900, folio 425 geregistreerd op mei 1898, nadat hij vanaf mei 1893 in ‘t Meer heeft gezeten. Daaraan vooraf is gegaan de aanvraag voor een hinderwetvergunning door Jan Jans Smilde voor een slagerij in huisno. 480, kadastraal A-998 en A-999. Er zijn wel bezwaren ingediend door Sjoerdina Faber, weduwe van Geert Hendriks Pijlman, eigenaar-gebruikster van A-807 en A-389 ten zuidwesten; firma F. en B. Spandaw, eigenaren en gebruikers van A-1550 ten noordoosten en A. Weener, huurder van het bezit van Albert Hendriks Propstra te Nijehaske van A-807 ten zuidoosten. Zij willen niet tegenwerken, maar stellen wel voorwaarden. Het bloed moet direct verwijderd worden; geen mesthoop bij het huis; geen stalling voor vee en de werkzaamheden mogen niet hinderlijk zijn.
De plattegrond van Hinderwetvergunning nr. 67, d.d. 12 april 1898, door Jan Jans Smilde, slager, aangevraagd voor Breedpad. Van boven naar beneden: ‘Plattegrondteekening van door Jan Jans Smilde op te richten Slagerij.’ In rechthoek: ‘Slagerij’ en ‘Stookpot’. Tussenruimte: ‘Bleek’. Dan van boven naar beneden: ‘Keuken’, ‘Kelder’, ‘Woonkamer’. L-vorm: ‘Slagerij’ en daarnaast rechts: ‘Voorkamertje’. Rechts lang de woning, bleek en slagerij staat: ‘Steeg’. (Gem.archief)
Alle informatie over de verkoop van de erven Van Dapperen aan Jan Jans Smilde zijn ons ook langgeleden ter hand gesteld door de heer Bob Hoekstra als ‘Procesverbaal van Veiling 1898’. Enkele details die nog niet zijn genoemd laten we graag nog even volgen. De definitieve veiling is op 31 januari 1898 bij de koffiehuishouder Jan de Vries te Heerenveen in ‘De Drie Gemeenten’. Het bod van de voorlopige veiling van Siebe Thaes Bakker, bakker te Nijehaske, van fl.3150,- wordt daar alsnog verhoogd tot fl.3154,-. De erven van Dapperen t.w. Louise (muziekonderwijzeres te Zutphen), IJmkje (onderwijzeres te Den Haag), Jan Andries (muziekhandelaar te Den Haag) en Jeannette Wilhelmina (ega van Jan Libbe Bouman) zullen daartegen weinig hebben ingebracht. De beperkende voorwaarden van de massale zijmuur en de goten zijn ongewijzigd overgenomen. Ook het onderhoud van het stek als afscheiding met de steeg van Propstra heeft nog geldigheid, net als de afbraakregel van het pakhuis.
De nieuwe eigenaar en bewoner Jan Jans Smilde is de oudste zoon van Jan Egberts Smilde, slagter te Nijehaske (volgens het boek “Vetgedrukt” over de vetsmelterij Smilde, door Maartje Fontani, in 1841 al aangeslagen als ‘inlands kramer in vlees en spek met ade’) en sinds 15 mei 1845 getrouwd met Maria Jans Ramkema. Deze wordt geboren op 1 januari 1846. Jan Egberts krijgt met Maria nog 5 kinderen, waarvan de laatste (Trijntje) wordt geboren in Rottum op 6 mei 1864. Zijn echtgenote overlijdt - misschien als gevolg van deze geboorte - op 28 juni 1864 op 43 jarige leeftijd te Rottum. Gelukkig kan het gezin op 30 dec. 1865 hun tweede moeder Sjoukje Aukes Bos uit ‘t Meer (weduwe, 31 jaar) verwelkomen, waarmee vader Jan Egberts die dag is getrouwd. Inmiddels is Jan Egberts Smilde al verhuisd naar Nieuweschoot, waar hij als boer en (vee)koopman een nieuw bestaan wil opbouwen. Tevens betekent het ook dat het gezin nog wordt uitgebreid met vier kinderen uit dit tweede huwelijk.
Op 20 augustus 1876 is oudste zoon Jan Jans Smilde 30 jaar en vindt een partner in Christina Brouwer, 31 jaar, dochter van Reinske Klazes Brouwer en Uilkje Romkes Zwarteveen. Hij is door zijn vader opgeleid in het boerenbedrijf en wordt na zijn huwelijk arbeider in ‘t Meer, waar zijn echtgenote vandaan komt. Maar kennelijk heeft hij de familiegenen, waar de Smilde’s bekend om waren en tot grote hoogte zijn gestegen in die branche. Hij kiest tenslotte voor het beroep van ‘slagter’ of ‘vleeschhouwer’. In de geboorteakte van zijn zoon Jan van 8 december 1878 wordt dit voor het eerst vermeld. Ook in de geboorteakten van Rinske (1880), Martinus (1882), Maria (1884) wordt hij ‘vleeschhouwer’ genoemd te ‘t Meer. Laatste zoon Reinske mag de nieuwe spelling op laten nemen in de geboorteacte van 31 oktober 1886, namelijk ‘slager’.
In de periode dat Jan Jans Smilde zich ongetwijfeld manifesteert naar zijn klantenkring, die uiteraard nog volledig moet worden opgebouwd, hebben we pas wervende advertenties kunnen vinden vanaf ca. 1903. De ‘fijne Rook-en Leverworst’ maakt hem kennelijk tot een specialist in dit product. Het huis heeft inmiddels per 1900 weer een nieuw huisnummer toegewezen gekregen, nl. 541. Uit een advertentie van collega-concurrent Andries de Jong uit de Hepkemakrant van 26 mei 1906 met de intrigerende zin: “ Ik ga met de Prijscourant van J. Smilde geheel mee, enkele deelen zijn bij mij nog goedkooper te verkrijgen. Aanstaande week heb ik plan enkele gedeelten rundvleesch met 5 en 10 st. per kilo te verlagen.” trekken we de conclusie dat er nog nauwelijks gestunt wordt tussen de slagersbedrijven met wekelijkse aanbiedingen. Een prijscourant zal voor langere tijd hebben gegolden.
De krantenuitgever speelt daarin ook een rol. De verbeterde faciliteiten, welke de Hepkemakrant voor haar abonné’s ter beschikking stelt, zullen de veranderingen hebben beïnvloed. Zo valt op 10 mei 1913 van Jan Jans Smilde een geïllustreerde advertentie op over zijn (eigengeslacht) gerookt SPEK. Mogelijk dat hij in de kring van geloofsgenoten van de Chr. Gereformeerde gemeente enige goodwill heeft ondervonden. Het gegeven namelijk, dat hij in 1901 een ‘Winkelhuizinge en Woningen te Het Meer’ door notaris R. Barends wil laten veilen op woensdag 16 october 1901 in het ‘Koffijhuis van Jager te Heerenveen’ getuigt van redelijk succesvol ondernemerschap, temeer daar hij zichzelf dan al sinds mei 1898 te Heerenveen heeft gevestigd op het Breedpad. Het woonhuis is ten tijde van deze advertentie van 12 oktober 1901 bewoond door zijn broer Egbert Smilde, die er fl.120,- huur per jaar betaald. Een tweede en derde perceel zijn twee woonkamers c.a. (bleekje), beide ten noorden van het winkelperceel, resp. bewoont door R. Bakker en S. Wijngaarden, elk voor fl.32,50 huur. Hoe de provisionele veiling afloopt lezen we in een vervolgadvertentie van 30 oktober 1910, wanneer tevens de finale veiling gaat gehouden worden ‘ten koffiehuize van S. Blomberg te Heerenveen’. Er blijkt te zijn geboden voor het winkelhuis fl.1150,- en voor de woonkamers resp. fl.220,- en fl.225,-. De uiteindelijke nieuwe eigenaar hebben we niet kunnen vaststellen.
Zoon Jan Smilde Jr., die is geboren 10 december 1878, is kennelijk in een onstuimige fase van zijn jongemannenbestaan al geëmigreerd naar Amerika. Dat valt af te leiden uit een advertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 21 januari 1911. Concludeert uzelf uit de volgende tekst: “NAAR AMERIKA ! Ondergeteekende is voornemens den 16e Maart a.s. met de “LUSITANIA” via Liverpool naar Amerika terug te keeren, en hebben zij, die mede wenschen te reizen, zich vroegtijdig, en zoo mogelijk vóór 1 Maart a.s. zich aan te melden bij J. SMILDE Jr, Breedpad, Heerenveen.” Ter verificatie raadplegen we derhalve het Bevolkingsregister van Heerenveen van 1900 tot 1910 van het Smildegezin (SCO 1946). Daarbij blijkt Jan Jr., die dan wel als ‘slager’ staat vermeld, maar met een ‘o’-tje (ondergeschikte) op 13 mei 1900 naar Groningen te gaan. Op 16 mei 1901 komt hij terug van Groningen naar Heerenveen en vertrekt dan op 14 april 1902 naar Grand Rapids (N. Amerika). Hij is dan ruim 23 jaar. Negen jaar later is hij weer even in Heerenveen, dus. Is hij succesvol geweest in Amerika als ‘butscher’ ? Hoe zou het hem zijn vergaan ?
Het zal zich hebben afgespeeld in 1914 of iets eerder, dat vader Jan Jans Smilde zich tot zijn zoon Reinske (1886) heeft gericht met zijn besluit een stapje terug te willen doen. Hij is inmiddels 68 jaar en zoonlief heeft dan voldoende zicht op de slagersvaardigheden om de leiding te kunnen nemen. Zijn eerste vacature-advertentie in het Nieuwsblad van Friesland is van 9 december 1914, waarin hij zijn plaats in de hiërarchie probeert op te vullen. “Direct gevraagd een Slagersknecht, 2 à 3 jaar bij het vak, liefst van chr. beg., bij R.J. Smilde, Breedpad, Heerenveen.” Vader Jan Jans Smilde blijft weliswaar kadastraal eigenaar en zorgt in het dienstjaar 1914 nog voor een zogenaamde ‘vernieuwing’. Daarvoor is een bouwvergunning aangevraagd, waarbij wordt gesproken over het gedeeltelijk vernieuwen en verbouwen van het woonhuis, de winkel met de slagerij. Er komt een nieuwe kap op het bestaande gebouw van 6.65 meter breedte en een variabele lengte van 12.45 meter tot 13.50 meter lengte. De Gebroeders K. en H. Telgenhof uit Nijehaske aanvaarden deze verbouw op Breedpad 480 (het officiële huisnummer is inmiddels 500 geworden per 1910), nadat de vergunning nr. 676 op 11 mei 1914 is verleend.
De ‘vernieuwing, welke door Jans Jans Smilde is tot stand gebracht, is het beste te illustreren met een in Oldeholtpa op 15 juli 1916 gestempelde prentbriefkaart. Het is een uitgave van de firma H. Bokma, Dracht 25, Heerenveen met het opschrift: ‘Gezicht op ‘t Breedpad’. In het fotoarchief van Museum Heerenveen is dit het eerste beeld na de vernieuwing. Van het kenmerkende puntdak is het omgevormd tot een ‘heerenhuizinge’ van twee verdiepingen met een zolderverdieping en aan de Breedpadzijde een dakkapel.
Een wezenlijke beslissing is dat vader Jan gaat verhuizen naar de bovenwoning, die wordt aangepast voor hem en zijn vrouw. Dochter Maria (geboren 1884) is aangewezen op specialistische hulp en wordt opgenomen op 2 juni 1914 in het krankzinnigengesticht Veldwijk te Ermelo. Met het uitbreken van de eerste wereldoorlog worden er ook door de Nederlandse Regering een aantal maatregelen genomen, die te maken hebben met distributie en voedselvoorziening. De zelfstandige slagers in alle drie delen van Heerenveen worden in het Nieuwsblad van Friesland van 1 juni 1916 geconfronteerd met een bekendmaking door alle drie de burgemeesters van Schoterland, Aengwirden en Haskerland samen. Tengevolge van levering van slachtvarkens door het Rijks Centraal Bureau voor afzet van varkens en varkensvlees voor de Slagersvereniging te Heerenveen is een lijst opgesteld van de namen van alle slagers (tien Heerenveners, waaronder R.J. Smilde), die het spek en varkensvlees voor vastgestelde prijzen mogen leveren. Daarvan staat een achttal producten met name vermeld: spek; lappen; rollade; gehakt; carbonade; worst; haas en reuzel. Met de prijzen daarvan per halve kilogram (5 ons).
In een vorige aflevering (HIP-Time 134) hebben we al melding gemaakt van de botsing tussen Reinske Jans Smilde met de ‘grote’ vetsmelter N.V. Gebrs. Smilde over vetsmelt-aktiviteiten in een loods op de Badweg van Reinske onder de produktnaam ‘Smilde’. Reinske heeft in 1925 een partnerschap aangegaan met Willem van Popta. Zij adverteren eveneens met gesmolten vet met de naam “Firma R.J. Smilde en Co”. Het loopt uit op een slepende rechtszaak en mondt uit in een faillissement, waarvan het beëindigingsbericht pas in 1937 in de Staatscourant is te vinden. We hebben in het bevolkingsregister van Heerenveen uit de periode 1910-1920 al vastgesteld, dat huisnummer 480 is ingeruild tegen het huisnummer 500 aan het Breedpad. Daarop treffen we de latere opvolger in de zaak dan aan als ‘slager (o)’ Otto Hoekstra, die op 5 juni 1920 in dienst treedt bij R.J. Smilde. Hij is dan een 15 jarige jongeman, want hij is geboren op 7 juni 1905 te St. Nicolaasga. Op 13 mei 1927 is het zover, dat R.J. Smilde het publiek laat weten dankbaar te zijn voor het jarenlang vertrouwen en dat hij met het volste vertrouwen zijn zaak overdraagt aan O. Hoekstra. Deze verwijst naar de tekst van Smilde en maakt het publiek bekend, dat hij de jarenlang bestaande ‘Vleeschhouwerij en Spekslagerij’ heeft overgenomen. Op woensdagavond 18 mei denkt hij de zaak aan het Breedpad - in 1921 is het nr. 500 hernummerd tot 511 - te openen. Vanaf de 16e wordt een extra zware Jonge Koe (levend gewicht 1500 pond) ter bezichtiging gesteld.
Wanneer we het over 1927 hebben moet nog wel even worden gemeld, dat Otto Hoekstra voor het perceel A-998 en A-999 en huisnummer 511 een bouwvergunning nr. 1738 wordt verleend per 1 augustus 1927. De bedoeling is de ‘oprichting van een slagerij’. Uit de stukken blijkt het te gaan om een ‘slachtplaats’ in een gebouwtje van 20.7 m2 en een hoogte van 3.50 meter op een 12 cm dikke betonplaat. Bouwmeester K. Telgenhof werkt van een bouwtekening met een schaal van 1 op 50. De conclusie op de website ‘Huizendata’, dat Breedpad 13 in 1927 is gebouwd is duidelijk niet correct. Uitgebreid dus !
De hieronder staande scan van een foto uit de Heerenveense Courant van 2 juni 1977 heeft als bijschrift gekregen: “De eerste koe die slager Hoekstra 50 jaar geleden (rechts op de foto) ‘bij de horens vatte’. Het dier werd nog gekocht door zijn baas R.J. Smilde.” Het artikel, waarbij de foto is geplaatst, luidt dan:
“Slagerij Hoekstra 50 jaar. Vleeschhouwerij uitgebreid tot modern slagersbedrijf.”
Terug naar de 22 jarige Otto Hoekstra, zoon van Sies Hoekstra, winkelier te St.Nicolaasga (Doniawerstal), en Marijke Stegenga. Otto heeft in zijn Heerenveense jaren Trijntje Wouda, dochter van Bote Wouda, kweker te Oranjewoud, en Aafke Schaaf, het hof gemaakt en gaat op 12 mei 1927 ‘onder de geboden’. De plannen zijn goed en degelijk voorbereid, want Otto vraagt op 15 februari 1927 al een dagmeid per mei voor het adres Breedpad 511. (N.v.Frl). De eerste jaren moet hij de concurrentie op het Breedpad aangaan met slager D. Nauta op het eerste deel van de straat tussen Dracht en Spandawbrug en met “Volksslagerij J. Riksma” op het stuk naar de Badweg. Uiteraard geven de advertenties in het Nieuwsblad van Friesland in die eerste jaren ook een kijkje op de werving van goede slagersknechten, die bij voorkeur van de Gereformeerde Godsdienst dienen te zijn. Na ruim drie jaar laat Otto Hoekstra zich nog in schrijven in het handelsregister Friesland op het adres Breedpad 511, terwijl hij twee maand later in het Fries Dagblad een advertentie plaatst voor een dienstmeisje op het adres Breedpad 13, Heerenveen. De weinige advertenties voor zijn slagers-producten tot 1940 laten zich beschrijven als ‘kalfsvleesch’ (1929), dalende varkensprijzen (1930), ‘gesneden vleeschwaren’ (1932), gras kalfsvleesch (1933) en ‘fijne vleeschwaren’. Alleen het oorlogsjaar 1942 levert nog slechts één advertentie op voor een dagmeisje. In juni 1947 wordt in Heerenveen een ‘etalagewedstrijd’ gehouden ter gelegenheid van de HANIWO-III tentoonstelling. In de groep ‘Slagers’ verwerft O. Hoekstra van de 6 deelnemers een 1e prijs. Het jaar erna - 1948 - maakt de Heerenveense Koerier van 17 oktober melding van zijn deelname aan een ‘lintenwedstrijd’.
Privé is 1952 het jaar om op 12 mei hun 25 jarig huwelijk te herdenken en van 3.30 tot 5.00 uur te vieren met een receptie in het Posthuis. Zakelijk wordt er in de slagerssector ook steeds meer samengewerkt als het gaat om b.v. een vakantieregeling. Zo lezen we in de Friese Koerier voor de eerste keer, dat de Heerenveense Slagers van 3 tot 8 augustus 1952 vakantie houden. Op 24 juli 1953 is de regeling al verbeterd tot twee perioden: 27 juli tot en met 1 augustus voor 7 slagers en 3 tot en met 8 augustus voor eveneens 7 slagers. Het heeft hen wel even bezig gehouden om de juiste te vorm te vinden, want in 1954 is er zelfs sprake van drie perioden van een week.
Een nieuwe generatie Hoekstra staat in de startblokken om het bedrijf opgenomen te worden. Vader en zoon hebben daarvoor een compagnonschap gecreëerd. Zoon Bote (roepnaam Bob) heeft in Minke Agatha van der Laan de gewenste partner gevonden om als eerste stap het huwelijksbootje richting het gemeentehuis te Heerenveen te sturen op dinsdag 2 september 1958 en vervolgens de kerkelijk bevestiging te krijgen om 3 uur in de gereformeerde kerk te Heerenveen bij monde van de weleerwaarde heer ds. W.H. de Boer. Aansluitend zullen ze recipiëren van 4.30 tot 6 uur in de Schouwburg te Heerenveen. Hun toekomstig adres wordt dan Breedpad 13. Twee maanden later - het plan zal al wel enige voorbereidende tijd hebben gekend - draagt het Architectenbureau Bosma en van Houten te Drachten-Heerenveen namens de heer O. Hoekstra te Heerenveen (vader doet nog mee) aan het aannemersbedrijf K. Telgenhof de verbouw op van een behuizing op het Breedpad te Heerenveen. In 1962 treedt vader Otto uit de compagnonschap en neemt Bob het bedrijf over. Die transactie wordt beschreven in een nadere koopovereenkomst, die door notaris Veeninga te Heerenveen is opgemaakt tussen Otto Hoekstra (en Trijntje Wouda), slager te Heerenveen, en zoon Bote Hoekstra, eveneens slager. Het betreft: het winkel-en woonhuis met slachtplaats, erf en grond aan het Breedpad nr. 13, kad. gem. Heerenveen A-4136, groot 2 are en 36 centiare. Wel is er nog een verwijzing naar art. 1302 en 1303 van het Burgerlijk Wetboek, die gaan over het recht van ontbinding en waarvan afstand wordt gedaan.
Het artikel in de Heerenveense Courant van 2 juni 1977 onthult ons, dat een nieuwe functionele opzet in de planfase met architect Kliuwstra wordt doorgepraat en ook met de personeelsleden. Een uitbouw aan de achterkant blijkt mogelijk omdat zij het westelijke, naastliggende pand reeds in eigendom hebben. De te verbouwen winkel heeft prioriteit en moet natuurlijk gewoon blijven draaien terwijl opnieuw Telgenhof bezig is met de uitvoering van de geplande bouwwerkzaamheden. Verschillende bedrijven met hun specifieke kwaliteiten worden te hulp geroepen, zoals PéWé uit Nieuwehorne voor electra, Bregman voor centrale verwarming, Nederhoed voor speciale hangwerkconstructies, ten Hulscher voor machines en Kalsbeek voor koeltechnieken en airconditioning. Na de heropening en modernisering van de winkel is het de bedoeling om een uitbeenhal te bouwen, een worstmakerij met volautomatische rokerij en een ruimte voor het maken van vacuümverpakkingen en inblikken. Uiteraard ook een personeelskantine met douchegelegenheid, een kantoor en een afdeling voor de ‘vlugklaar’-producten. Met al deze verbeteringen is ook de presentatie gediend met o.a. als resultaat de eervolle aansluiting bij het ‘Worstenmakersgilde’. Kortgezegd krijgt een uitbreiding van de afzet, zowel aan particulieren als bedrijven door de verbeterde accomodatie en het mede daardoor gemotiveerde personeel, een uitstekende kans de verandering in koopgedrag en eetgewoonten op te vangen. Juist de oudste generatie blijft als inkoper actief zijn steentje bijdragen. In 1977 is derde generatiegenoot - de jonge Otto, die in 1962 is geboren - bezig zich voor te bereiden op eveneens een carrière in het vleeswarenbedrijf.
Hoewel we van de volgende koopbrief niet over de juiste datering beschikken nemen we aan dat deze overeenkomst tussen Sijtze Sipkes de Jong, zonder beroep, als verkoper, en Bote Hoekstra (Bob dus), slager te Heerenveen, rond het jaar 1962 heeft plaats gevonden. Het gaat om een huizinge (bovenwoning, garage, erf en grond) met als adres Breedpad 15 en kadastraal nummer A-389, groot 1.82 are. We mogen aannemen, dat het volledig samenhangt met bovenstaande uitbreidingen in de bedrijfsvoering.
In het gebied tussen de Breedpadbebouwing en het pad vanaf de brug vanuit de Munnikssteeg over de Molenwijk tot aan de Propstrasingel wordt in het dienstjaar 1956 de N.V. Automobielbedrijf Jager en Wierda het eigendom over het perceel A-4173. Daaraan grenst het bezit van slager Hoekstra (A-4136). In 1968 neemt notaris J.F. Oosterwerff op zich een akte van ruiling te formuleren tussen enerzijds de directeuren van het Automobielbedrijf Jager en Wierda en anderzijds slager Bote Hoekstra. Op 4 october 1968 worden de partijen het eens over de volgende deal. Hoekstra staat het afgebakende zuid-oostelijke gedeelte af ter grootte van 8 ca van het kadastrale perceel A-4136 en krijgt daarvoor in ruil het afgebakende noordwestelijke gedeelte ter grootte van 3 ca van het kadastrale perceel A-4137. De scheiding loopt langs de noordelijke buitenkant van de garagemuur van N.V. en dan langs de oostelijk muur van Hoekstra’s bezit. Bijzonder bepaling is dat er erfdienstbaarheid blijft op het gebruik van de Propstrasingel, alleen voor personenauto en bestelwagen vanaf het Breedpad.
Onze ‘openbare’ bronnen (gedigitaliseerde kranten, internetsites, archieven) blijken voor de periode tot 1980 redelijke veel interessante gegevens te bevatten. Daarna ben je grotendeels aangewezen op zeer tijdrovende mondelinge informatie via interviews, gesprekken, e.d. Reclame-materiaal wil nog wel eens bruikbare informatie opleveren, zoals b.v. de ‘Gemeentegids voor Heerenveen’, doch door de hoge kosten voor reclamevermeldingen maken de slagerswinkel daarvan een spaarzaam gebruik. Vermoedelijk omdat het rendement daarvan moeilijk in uit te drukken in percentages van de jaaromzet. Het zal met de wekelijkse reclameuitingen via strooifolders, krantenadvertenties van akties, e.d. beter zijn te sturen.
Natuurlijk kijken we ook even of er landelijke en/of regionale initiatieven zijn op het gebied van het slagersambacht, waarin bedrijfskwaliteit en vakonderwijs een hoofdrol spelen en een goede bedrijfsvoering stimuleren. En deze blijken er inderdaad te zijn gekomen. Zo is op 1 januari 1983 het “Instituut van Ambachtelijke Slagersproducten” (IAS) te zijn opgericht door het Bedrijfschap Slagersbedrijf en het Slagersvakonderwijs. Het doel is het stimuleren van het maken van slagers-producten van hoge kwaliteit. Het Instituut laat daartoe worsten en vleeswaren op voor de slager onverwachte momenten keuren en kent bij goede bevindingen een ‘gouden’ of ‘zilveren’ ster.
Het slagersbedrijf Hoekstra aan het Breedpad, die de doelstellingen van het IAS van harte steunt en in een eerder fase zelf flink in haar worstenmakerij heeft geïnvesteerd, gaat uiteraard ook in op die uitdagingen. Zo lezen we in de Leeuwarder Courant van 1 februari 1986, dat er 20 friese personen of bedrijven voor een onderscheiding in goud en zilver in aanmerking zijn gekomen. Na de kwaliteitskeuringen (op geur, smaak en verantwoorde samenstelling) van rookworst, gekookte worst, leverworst, hausmacher, gebraden gehakt , gekookte achterham en droge worst zijn er o.a. ook voor O. Hoekstra jr. te Heerenveen zilver voor zijn leverworst en boerenleverworst en goud voor zijn droge worst. Een jaar later is er opnieuw een ‘contest’ geweest en wordt de uitslag onder de kop “Friese slagers bekroond met goud” een artikel in de Leeuwarder Courant van 21 september 1987 geplaatst. In Biddinghuizen zijn 700 certificaten uitgereikt voor bekroonde vleeswaren aan ambachtelijke slagers. Dat gebeurt ook nu op initiatief van het ‘Instituut voor Ambachtelijke Slagers’, die keuringen heeft uitgevoerd op de drie criteria. Tot de 26 friese slagersbedrijven, die worden bekroond en op hun vleeswaar een ‘gouden ster’ mogen voeren, behoort ook - onze - Otto Hoekstra jr. uit Heerenveen. De Leeuwarder Courant van 1 december 1992 verrast ons met een advertentie met als inleidende tekst: “De Friesche ambachtelijke slagers maken (h)eerlijke ‘droege woarst’ met de smaak van Friesland. Naast de bekende ‘heale meter’ is de ‘fryske droege woarst’ ook verkrijgbaar in ‘in nysgjirrich buske’. Een leuk kado voor uw familie of relatie, dat altijd in de smaak zal vallen.” Tot die Friesche Ambachtelijke Slagers behoort dus als een van de uitverkoren leden: ‘Heerenveen, Breedpad 13, O. Hoekstra’.
De nog steeds ‘jonge’ Otto Hoekstra (1962) grijpt in de Gemeentegids voor Heerenveen voor het jaar 1993-1994 zijn kans om in de categorie slagerijen zijn “Friesche Ambachtelijke Slagerij O. Hoekstra. Breedpad 13, 8442 AA Heerenveen” met telefoon-en faxnummer onder de aandacht van de Heerenveense inwoners te brengen. Ook in de gids van 1994-1995 wordt deze informatie gevonden/ Met de gids van 1995-1996 wordt met de slogan ‘Uw adres voor kwaliteit, service en garantie’ opnieuw de aandacht getrokken. De gids van 1996-1997 herhaalt deze boodschap nog weer eens. Daarna slaat Hoekstra twee gidsperioden over en komt voor de laatste keer terug met een vermelding in de Gemeentegids van 1999-2000. Dan is de inhoud: “Friesche Ambachtelijke Slagerij Hoekstra. Vertrouwde naam, vernieuwd bedrijf. Breedpad 13, 8442 AA Heerenveen.” Ondanks het raadplegen van oude telefoongidsen, gouden gidsen, gemeentegidsen als secundaire bronnen hebben we geen berichtgeving gevonden, die de bedrijfsbeeindiging meldt. Wel vinden we een reclame-uiting in de vorm van een papieren boodschappentas, uitgereikt bij het Heerenwal-festival van mei 2000 met daarop een reclame-uiting van de toekomst van de slagerij. We citeren: “Slagerij Hoekstra wordt Slagerij Koopmans, de Friesche ambachtelijke Slager.” Ten bewijze een foto met de sporen van huishoudelijk gebruik:
Ons Heerenveens internet-medium <www.flitsnieuws.nl> heeft in ieder geval over een opvolgende gebruiker van het pand Breedpad 13 geschreven op 27-09-2010 en op 29-09-2010. Op zaterdag 2 oktober 2010 zal er op dit adres een nieuw Hobby-en Creativiteitswinkel worden geopend door ondernemer W. van der Zee. Het heet hobbywinkel “De Rode Vos” en verschaft mogelijkheden voor leerbewerken, schilderen en tekenen, scrapbooking, stansen, sieraden maken, stempelen en wenskaarten maken. Inmiddels - we weten niet hoelang al - is het bedrijf weer verdwenen en is haar website een ‘dode’ letter.
Thans in 2016 zit er de ‘GeldXpert’ met als specialiteiten hypotheken en verzekeringen. “Geldexpert Heerenveen” is volgens hun website opgericht in 2000 en wordt vorm gegeven door Frits de Vries, erkend hypotheekadviseur, en Menno de Vries, eveneens erkend hypotheek-adviseur maar tevens registeradviseur in Verzekeringen (Assurantiën). Zij zijn geen familie van elkaar, zijn sinds 1992 werkzaam in de financiële dienstverlening en hebben nu sinds enige tijd een klein kantoor met enkele medewerkers (een hypotheekspecialist en een hypotheekassistent) op Breedpad 13. Landelijk wordt sinds 1997 een directe naamsbekendheid en een goed imago opgebouwd door dit coöperatief samenwerkingsverband van hypotheekadviseurs in verschillende plaatsen in Nederland.
Tenslotte werpen we nog een laatste blik op een schilderij van de hand van K. Krikke uit Heerenveen. Het schilderij is gedateerd met het jaartal 1927. Het tegenlicht van een door de wolken laagstaande of ondergaande maan of een doorbrekende zon geven dit in donkere tinten geschilderde Breedpad, Hoofdbrug en Kruiskerktafereel een zeer bijzondere lading. Het Museum Heerenveen prijst zich gelukkig met deze historische schildering van K. Krikke, die in de inventaris het objectnummer 223 heeft gekregen.
Er hangt echter nog wel een mysterie rond het schilderij. Als K. Krikke wordt aangenomen de huisschilder-kunstschilder Klaas Krikke (1847-1923). Dat mysterie zit in het ‘posthume’ van het schilderij. Daarvoor lijken weinig argumenten te vinden. Met andere woorden: ????
2016, september 25 - wibbo westerdijk - hip-backup