Cat. Foto's met een verhaal
Koemarkt na 1816
HIP-TIME MAGAZINE 35
Schilderij van Durk Piebes Sjollema (1760-1840)
Dick Bunskoeke heeft in De Koerier van 24 februari 1988 in zijn rubriek ‘Ut it Feanster Printeboek’ de Heerenveense primeur van het kunnen tonen van deze feestelijke afbeelding. Hij geeft daarmee door, wat het dagblad “Tubantia” eind 1987 in haar krant afdrukte uit een particuliere verzameling. Hij oppert de waarschijnlijkheid van de maker als zijnde Durk Piebes Sjollema (1760-1840) uit Heerenveen. Daarbij dateert hij het schilderij rond 1810. Hij rept niet over de stangen, omdat ze waarschijnlijk op de krantenafbeelding ook niet zichtbaar zijn.
Als in 1993 het boek ‘Vereeuwigd’ verschijnt, schrijft Frédérique van der Palm bij afbeelding 35 op pagina 36 ‘De oude Koemarkt te Heerenveen ca. 1810’ (olieverf op doek, 70 x 90 cm, particuliere collectie). Sytse ten Hoeve is in het Jaarboek 1997 van het Fries Scheepvaart Museum en Oudheidkamer in zijn overzicht van het oevre van “Dirk Piebes Sjollema (1760-1840). Fries schepenschilder’ bij dezelfde afbeelding op bladzijde 37 ‘Veemarkt te Heerenveen’ (olieverf op doek; 70 x 90 cm; ongesigneerd en ongedateerd; collectie particulier Almelo) specifieker. In de toelichting bij het doek vult hij aan met “Voorstelling van de Oude Koemarkt te Heerenveen. Op de voorgrond de veemarkt: een groot aantal koeien en mensen. Links op de voorgrond een vrouw aan een tafel. In het midden een koopvrouw en een man met een houten been. Centraal op de achtergrond de Schoterlandse Kruiskerk in de gedaante die het gebouw tot 1859 had. De bij de toren aangebrachte stangen moeten geplaatst zijn in 1816, zodat het schilderij van na dit jaar dateert. Links en rechts van de kerk een aantal huizen. Achter de kerk de Heerenwal met de woning van D.P. Sjollema.” Ten Hoeve verwijst voor literatuur naar Frédérique Bruyel-van der Palm, Vereeuwigd., p. 35.
De teksten van alledrie geciteerden geven aanleiding tot nadere beschouwing. Van der Palm dateert de afbeelding op ca. 1810, naar het voorbeeld van Bunskoeke, maar geeft daarvoor evenmin argumenten. Ten Hoeve geeft in de opsomming van kenmerken de term ‘ongedateerd’, doch in de toelichting op de afbeelding het jaartal 1816, waarop de stangen moeten zijn geplaatst. Op een ander schilderij van Durk Piebes Sjollema - Gezicht op de Heerenwal en de Kruiskerk - van ca. 1815 zien we eveneens dat het torentje wordt gestut door meerdere stangen, bevestigd aan het kerkedak. Bezien we die afbeelding iets nauwkeuriger en dan met name het kleine stukje bewoning van de Heerenwal, dan valt op dat de ‘Sociëteit De Eensgezindheid’ is afgebeeld. Dat betekent dat de datering moet worden bijgesteld, omdat de sociëteit is gebouwd in 1819. Conclusie: ná 1819.
Het jaartal 1816 blijkt inderdaad een cruciaal jaar voor de toren te zijn geweest. De bouwvalligheid van het torentje is op dat ogenblik zo groot, dat de kerkvoogden besluiten tot het bouwen van een nieuwe toren. De resultaten van de uitvoering vinden we terug in ‘Jaarrekeningen van de Kerkvoogdij 1795-1816’ (inv. nr. 2609). Op 31 december 1816 worden gemeld de rekeningen van Beerend Jacobs Niks (arbeidsloon aan de toren), Jan Wiltjes Nauta (arbeidsloon aan de toren), W.S. Gorter (verkoop van oud hout van de toren en van registratie) en de weduwe van P. Greijdanus (voor geleverde jenever tot de toren over de periode 19 september tot 28 december). Als totaal van de uitgaven voor de toren staat er een bedrag van 169 gulden 19 stuivers en 12 penningen. Ook in de jaren erna worden er nog rekeningen betaald voor de bouw en de afwerking. De daarbij het meest in het oog springende is..... “op 1 september 1817 aan O.M. Wagenaar betaald weegens geleeverd ijzerwerk aan de toorn volgens kwitantie no. 15 ... fl.118,86.” (Wagenaar is sterk betrokken bij het wel en wee van de kerk: hij woont er practisch tegenover op nr. 30; hij doet de boekhouding van de kerkvoogdij en hij levert het ijzerwerk voor de toren.) Op grond van deze gegevens mogen we dus wel vaststellen, dat ‘zelfs’ bij de nieuwbouw van de toren in 1816 er in ieder geval stangen zijn geplaatst. Als de toren ook voordien al is ondersteund, kan dat betekenen, dat de datering c. 1815 en zelfs c. 1810 een juiste kan zijn.
Wat wel uit de correspondentie met de grietenij Schoterland duidelijk is geworden, dat er over het onderhoud van de toren jarenlang gesteggel is geweest over de rechten en plichten van de kerkvoogdij en de grietenij (dorpsadministratie). In een stuk uit 1835 blijkt dat de kerkvoogdij tot dan toe het onderhoud van toren, zonnewijzer en uurwerk uit hun middelen hebben betaald. Als reden wordt opgegeven, dat zij niet voldoende op de hoogte zijn geweest van de wettelijke bepalingen maar wel meerdere keren hun twijfel hebben uitgesproken over de rechtmatigheid. Zelfs in 1816 is daarover geamendeerd. Kerkvoogd Gerrit Gooitzens Attema is erbij geweest in 1816. Alle dorpstorens in de grietenij worden immers onderhouden door de gemeente. Heerenveen zal daarop geen uitzondering mogen maken. Kerkvoogden hebben geen wettelijke bepalingen kunnen vinden, maar gaan uit van de bepalingen op de administratie der kerkelijke en plaatselijke fondsen. De grietman stuurt in 1835 aan op een interventie door de gouverneur van Friesland.
Uiteindelijk blijkt bij resolutie van de Grietenijraad van 9 sept. 1839, no. 52/154 de grietenij bereid tot overname van alles wat bovendaks aan toren en uurwerk is. Zij achten het alleszins billijk, dat de toren en het uurwerk ten algemenen nutte en gebruike voor de plaats dienstbaar zijn. De kerkvoogden blijven vinden dat de dwarsbalken tot de toren behoren. Hun eis tot restitutie van voorschotten wordt door de grietenij van de hand gewezen. Wel geeft de grietenij nog 500 gulden om het benedendakse te verbeteren.
Daarmee blijkt het vertrouwen tussen kerkvoogdij en grietenij niet hersteld, noch minder als de grietenijraad kennis krijgt van het adres van de kerkvoogden aan de Gedeputeerde Staten over de bezwaren van de overname door de grietenij. De raad is zwaar gepikeerd en trekt alle aanbiedingen in. Zelfs de timmerman die net was begonnen met het herstel van de toren, krijgt de opdracht zijn werk onmiddellijk te stoppen. Hoe de kerkvoogden de machtiging door Gedeputeerde Staten hebben ervaren - om de overeenkomst aan te gaan met het grietenijbestuur op de door dat bestuur gemelde voorwaarden - wordt verder duidelijk door het volgende.
In 1840 maakte het grietenijbestuur van Schoterland in de persoon van grietman mr. Hans Willem de Blocq van Scheltinga en secretaris mr. Anne van der Laan een overeenkomst op met de kerkvoogden Anne Braaksma, Halbe de Vrieze en Lambertus Feits. Laatstgenoemden waren daartoe gemachtigd bij resolutie van Gedeputeerde Staten van Friesland van 27 februari 1840. De kerkvoogden dragen over aan de dorpsadministratie van Heerenveen de toren, voorzover deze boven het dak van het kerkgebouw uitrijst, met inbegrip van het daaronder geplaatste uurwerk. Zij ontvangen daarvoor een bedrag van 500 gulden van het grietenijbestuur. De rest blijft eigendom van de kerkvoogden. Op de tekeningen van de kerk zijn met de kleuren rood en geel de eigendomssituaties precies aangegeven. Omdat de kerkvoogden enorme kosten hebben gehad aan reparaties en herstellingen wordt uit de dorpskas 500 gulden besteed, die reeds tegen kwitantie door hen zijn ontvangen. Het initiatief tot reparaties zal bij de kerkvoogden blijven. Helaas blijkt de overeenkomst niet getekend en komen er in latere jaren moeilijkheden over bij de verbouw van kerk en toren. Het Schoterlandse bestuur onttrekt zich aan deze niet getekende overeenkomst. Daarbij moet worden vermeld, dat in 1851 de grietenijen worden vervangen door de gemeenten met alle gevolgen van dien. Genoeg nu over de gedurige kwesties tussen de verschillende invloedrijke colleges.
De twee achterelkaarstaande en verbonden panden staan op een historische zeer interessante plaats. Op een plattegrondtekening uit het Dekema-archief (nr. 1754) met de uitnodigende titel “Caerte van de Caercke op ‘t Heeren Veen op de Camp after de school”, uit het jaar 1634 is dit de locatie van -‘t gemene huis - op een perceel van 8.1.2 diepte en 2.2.- breedte. Uitgaande van de koningsroede van 3.9127 meter, verdeeld in 12 voeten en de voet in 12 duimen als lengtemaat, levert dat een diepte op van 31.6547 meter en voor de breedte 8.5774 meter. Berekenen we daaruit de totale oppervlakte - aannemende dat er sindsdien niets zou zijn veranderd - dan komen we op circa 271,5150 m2 = 2 are 71 ca. De latere kadastrale grootte werd in 1832 gewaardeerd op 1 are 80 ca. Bij de plaatsgehad hebbende veranderingen dienen we dan te bedenken, dat in ieder geval de halve straat niet meer tot het eigendom behoorde en evenmin de helft van de vroegere kerkhofshaven, hetgeen eerder wel het geval was. Overigens stelt drs. D.M. Bunskoeke, dat de maten ook wel eens zouden kunnen zijn aangegeven in de Utrechtse roede van 3.76 meter. Als dat het geval is geweest, komen we uiteraard tot kleinere getallen: ruim 2 are 60 ca.
In zijn aflevering van 15 juli 1987, gebaseerd op fotonr. 3468 uit het foto-archief van het museum Willem van Haren, schrijft Dick Bunskoeke o.a.: "In 1636 spreekt men van "het Hooghuijs" alwaar toen een bord met Benthem uithing, wat zoveel wil zeggen dat daar toen een herberg van die naam was, op dezelfde hoek. In 1689 bleek die herberg afgebroken.
Veel later vanaf 1766 - volgens de speciekohieren - is de bewoner van het pand Jelle Pieters, afkomstig uit Leeuwarden, die in 1796 in kerkelijke stukken voor het eerst voorkomt met de familienaam Regnery. Hij wordt daarin opgevoerd als koopman, die een financiële verantwoordelijkheid draagt als administrerend kerkvoogd. Bovendien wordt hem ook een positie toebedeeld binnen de Municipaliteit van Aengwirden.
In maanden oktober tot en met december 1811 geeft de Leeuwarder Courant ons enig inzicht in de afloop van dit bezit van Jelle Pieters Regnery als H.L. van Eekma, “praktizijn bij de Regtbank ter eerste instantie in het Arrondissement Heerenveen” op de rol van de “Geregtelyke uitwinningen by des Arrondissements vierschaar” ten verkoop houdt de Huizinge met no. 6 op ‘t Heerenveen. Hendrik Ekkes, eveneens koopman, heeft redenen Regnery op deze manier te treffen. U moet dan denken aan te hoog opgelopen schulden. De kopers moeten zijn geworden Klaas Adams Korf en zijn vrouw, die het op 13 april 1812 doorverkopen aan Jacob de Looze, meester horologiemaker. De acte geeft een beschrijving, welke op deze prent voor een deel goed herkenbaar is: “een ruim voorhuis, zijdkamertje aan de Straat, waarin een bedsteed en kast; een kelderskamer met twee bedsteden en kasje; een kelder en keuken of doorlopende gang, met een bedsteed; een winkel hebbende eenen vrijen uitgang op de straat ten noorden; een bovenzolder, lopende van voren tot achteren over gedachte huizinge voorzien van een bedsteed, en op de plaats een stookhok; verders met put en regenwatersbak en uitlopend secreet”.
De Looze wordt in 1814 niet alleen horlogemaker en koopman genoemd, maar tevens ‘tapper’. Met hem heeft Heerenveen een kleurrijke figuur binnen haar grenzen gehad, die zijn sporen een halve eeuw in het zakelijke leven van de herbergen, logementen, tapperijen, e.d. heeft getrokken. Hij is regelmatig cliënt van het notariaat, maar soms ook van het gerecht. Zijn leven moet nimmer saai zijn geweest, zelfs als het hem fysiek minder voor de wind gaat, zorgt hij voor reuring ‘waarover bijna een boek valt te schrijven’. Niettemin is er ten aanzien van bovengenoemde ‘tapperij’ een eigendomsovergang vastgesteld in 1822. Klaas Luiten Krikke is door koop eigenaar geworden.
Rechts op de hoek staat het huis - Aengwirden nr. 31 - van Jelle Petrus Jacobus Greydanus, die in januari 1815 volledig eigenaar is geworden door de helft van het huis van zijn broer Harmen uit Wolvega over te nemen. Collega-notaris W.B. Kool van Heerens maakt de acte daarvan op. J.P.J. blijkt op 10 maart 1811 in een ingekomen stuk genoemd te worden als ‘keizerlijk notaris’. Hij is dan 25 jaar en 4 maanden oud. Dit is ook het huis, waar vader Petrus Greijdanus op 25 december 1814 overlijdt en de weduwe de jenever verschaft aan de werkers van de toren. Dochter Grietje Geertruida (1812) trouwt in 1832 met Giel Conelis de Vrieze, die later in ditzelfde pand zijn apothekerschap vorm zal geven. Oudere Heerenveners hebben aan het pand plezierige associaties met het assortiment van bazar “De Stad Parijs” of aan het Chinees-Indisch restaurant “Hong Kong” van Tak K. Chan (1972-1979).
We maken nog even een uitstapje naar de huizen op de achtergrond. Inderdaad, deze staan op de eerste Heerenwal en zelfs daarvan kunnen we aangeven wie er destijds wonen. In een Lijst van Gebouwen van Haskerland uit 1816 is het een huis, waarin twee gezinnen zijn gehuisvest. Als bewoners staan dan vermeld: Hendrik J. Boetje en Jacob J. Kokjen. In het repertorium van familienamen van 1812 staat Hendrik Jochums Boetje ingeschreven met een gezin van 3 personen. Voor Jacob Gerbrants Kokjen is een gezin van 5 personen genoteerd. Een meer aansprekende naam vinden we in een transportakte van 18 februari 1817. De koopman Sijbe Tuijmelaar wordt dan door koop eigenaar van het huis Heerenwal nr. 1. Een schitterend gegeven is dat het huis nr. 2 wordt bewoond door de schilder van dit tafereel Durk Piebes Sjollema. Het feit dat hij zijn achternaam op 29 januari 1811 in het Registre Civique van Nijehaske heeft laten vastleggen en op 2 en 7 maart in Nijehaske heeft laten registreren, betekent dat hij zich bewust moet zijn geweest van deze bijzondere afbeelding.
Maar ... er zijn nog veel vragen te stellen over deze boeiende afbeelding. Wie is die heer als ruiter te paard en wie de heer in de open calèche verderop in de straat ? Bent u ook zo nieuwsgierig naar de man met de krukken en het houten been ? Is het de marktmeester of is het de dorpsomroeper ? Verkoopt die mevrouw met het tafeltje links vooraan koek uit de mand onder haar tafel ? Hoe zit dat met het doorgaande verkeer langs de straat langs de kerk ?
Gelukkig mogen we heerlijk speculeren !!! Voor de datering zijn we langzamerhand overtuigd van een datum na 1816 !!! En het tijdstip van deze marktdag ligt duidelijk in de ochtend !!!
2012, december 2 - wibbo westerdijk - hip-backup
Kruiskerk, Breedpad en Heerenwal na 1819
HIP-TIME MAGAZINE 50
Om onze 50e bijdrage voor HIP-Time Magazine te vieren, trakteren we U op één van de bekendere werken van Heerenveens kunstschilder Durk Piebes Sjollema (1760-1840). Hij combineert in deze olieverf op doek met een formaat van 47.5 x 64 cm (Jaarboek FSM 1997) of 48 x 65 cm (Vereeuwigd) of 49 x 65 cm spieraam (inventariskaart MWvHaren) zijn liefde voor topografische taferelen én zijn passie voor het schilderen van schepen. Het museum Willem van Haren mag zich de trotse eigenaar noemen van dit symbool van haar rijke geschiedenis. Onder inventarisnummer 219 wordt het nautische deel van haar historie geïllustreerd met - van links naar rechts - op het schilderij een beurtscheepje aan de wal van de Fok. Een beurtschip, een smakschip en het dichtst bij het Heerenwalsterbrugje een open jacht liggen afgemeerd aan de naar de Heerensloot aflopende brede oever. Aan het Breedpad zien we de achtersteven van een hektjalk. Dankzij de uitgebreide omschrijving van Sytse ten Hoeve in het Jaarboek 1997 van het Fries Scheepvaartmuseum kunnen we U van deskundig commentaar en goede terminologie voorzien.
Op of bij alle schepen is sprake van menselijke aktiviteit. De beurtschippersknecht aan de Fok is zo te zien doende met het fokzeil, terwijl aan het roer de schipper zit. Het dichterbij liggende beurtschip aan de Heerenwal, de man met de mand of korf en de platte kruiwagen lijken deel uit te maken van een turflossingsritueel. Op de smak zijn zeker twee personen te zien en een derde staat met zijn handen op de rug de bezigheden te bekijken of mogelijk een gesprek te voeren met één van de zich aan boord bevinden personen. Trouwens ook elders op het schilderij is sprake van enige menselijke aanwezigheid. Het pad langs de muur, die het kerkterrein afbakent, wordt bewandeld door een manspersoon met een hond en een echtpaar. Verder lijkt het erop alsof een viertal personen staat te kijken naar een (vissers?)man in een sloep of roeiboot vlakbij het iets verhoogd liggende Heerenwalsterbrugje. Daarover schrijdt een heer richting Breedpad, terwijl tegen de achtergrond van de deur van het ‘Grote Huys’ ook nog het silhouet van een vrouwelijk (?) persoon valt waar te nemen. Zelfs vlak achter roer van de hektjalk lijkt een spelend kind op de kade bezig te zijn.
Op de geschiedenis van de Kruiskerk zullen we deze keer niet ingaan, maar we attenderen U wel weer even op de twee zichtbare metalen stangen, waarvan we bij een vorige gelegenheid de details hebben gegeven. Aan de Heerenwalzijde zien we naast de twee hoog opgaande bomen ook nog een fraai geknotte leilinde dichterbij de brug. Die boom zien we ook later in de tijd van de fotografie nog regelmatig in beeld gebracht.
In de beschrijving in het jubileumboek ‘Vereeuwigd’ wordt het jaartal 1815 genoemd. Daarvan durven we te stellen, dat de bebouwing op het eerste stukje van de Heerenwal daarmee volledig in tegenspraak is. De inventariskaart van het museum geeft ons een plusminus datering: ± 1830. Op deze afbeelding is zelfs zonder loupe overtuigend vast te stellen, dat het derde pand alle kenmerken vertoont van de in 1819 gebouwde sociëteit “De Eensgezindheid”, o.a. vijf ramen op de bovenverdieping. Het gearmde echtpaar is er net voorbij gewandeld. Datering derhalve: ná 1819 !
Het achter de geknotte leilinde staande huis op het Breedpad vangt alle licht van de namiddag, waardoor ook de bijzondere hoge extra schoorsteenpijpenconstructie opvalt. De reden moet zijn gelegen in het verbeteren van de ‘trek’ van de pijpen, die eveneens met schoorlijnen zijn verstevigd. Het relatief kleine pandje voert het huisnummer 268 en is in mei 1819 onderwerp van een woningruil tussen Willem van Doesburgh, controleur bij de accijnsen en directe belastingen, later arrondissementsinspecteur, én Frederik Semler, wijnkoper. Semler komt van huisno. 137 aan de Dracht en van Doesburgh gaat daar met zijn jonge gezin naartoe. Frederik Semler is ongehuwd, heeft in de Franse tijd de functie van maire vervuld en aansluitend daarop die van schout. In 1819 is hij weer gewoon burger en bedient hij het Heerenveense publiek weer vanuit zijn wijnkoperij.
Het huis aan het Breedpad heeft meer bekende bewoners gehuisvest in de 19e eeuw. We noemen u bijvoorbeeld ‘Rieke Simmelaar’ (synoniem voor Frederika Willemina Semler en zuster van Frederik Semler), die enige tijd onderverhuurt aan de bekende Fokke Bienema en de controleur der rijksbelastingen Johan Leonard van Schayk. Erg bekend blijkt de notaris Arjen Binnerts, die er niet alleen lang woont, maar tevens de vader is van de latere advocaat Mr. Halbe Binnerts en de schoonvader van de fabrikant Jacob Woltman. Diens zoon Arjen heeft er ook nog gewoond. Inmiddels zijn er wel enkele verbouwingen aan te pas gekomen.
Van een inhoudelijke beschrijving van het ‘Grote Huys’ achten we ons ontslagen, omdat daaraan in allerlei media meerdere keren aandacht is geschonken. Huisno. 267 wordt in 1819 bewoond door Bartholomeus Cornelis Gerardus van Haeften, directeur der Posterijen. Voor de personele omslag behoort hij tot de 20 hoogstaangeslagen personen van Heerenveen, wat betekent dat hij een behoorlijke welstand kent. Naast ambtelijk aanzien mag hij ook genieten van een grote tuin met 100 fijne vruchtbomen, een wandelbos en een zomerhuis op ruim 80 are en volledig omgracht.
Het huis ten oosten daarvan (nr. 266) wordt in 1819 betrokken door de vader van Bartholomeus, die overigens ook eigenaar is van het ‘Grote Huys’. Oud-raadsheer Jacobus van Haeften, oorspronkelijk uit het Utrechtse en bij de geboorte van zijn zoon B.C.G. in een hoge functie te Antwerpen, is nu al een aantal jaren rechter bij de Rechtbank van eerste aanleg in Heerenveen en vervult daarin een belangrijke rol.
Het volgende huis met nr. 265 is dat van de chirurgijn of genees-en heelmeester Johan Christiaan Mann. Hij is afkomstig uit Amsterdam, en trouwt met Pietje Gosses de Groot. Pietje krijgt op 24 juni 1803 een zoon Johan Christoffel en overlijdt kort daarna. Op 10 juni 1804 (DTB 599) hertrouwt hij met Hiltje Roelofs Offringa. Zij blijven hier in ieder geval wonen tot 1835.
Het daaropvolgende huisnummer 264 wordt in het latere kadaster omschreven als ‘huis en schuur’. Deze staat niet zichtbaar aan het Breedpad, want het is een zuidelijker gelegen pand. De broers Bonne Oepkes van der Schoot (1775) en gehuwd met Aaltje Jans Piebenga, en Eile Oepkes bewonen samen dat huis. Bonne’s beroep wordt beschreven als ‘plaatselijk omroeper’ of ‘plaatselijk tamboer’, terwijl Eile als beroepskwalificatie moet dulden de termen ‘klerk’, ‘kantoorbediende’ en ‘commies-griffier bij de regtbank’. In 1822 trouwt ook Eile en wel met de jongere zuster Baukje Jans Piebenga. Beide broers gaan dan elders wonen.
Wel aan het Breedpad staat huisnr. 263 en daar woont de weduwe Jacob Karsten Pleunenburg, die haar bestaan vindt in het verhuren van woonruimte aan commensalen. Haar man is bekend geworden als ‘veerschipper’ op Leeuwarden. Anthoon Willems Kelder, meester-timmerman, en zijn vrouw, maar ook Johan Conrad Sultemeyer, kramer, maken van haar diensten gebruik, doch als op 15 maart 1819 het 6 weken oude dochtertje van Kelder overlijdt, laat hij zich uitschrijven. De 27 jarige Sultemeyer, geboren te Mettingen in het Graafschap Lingen, Duitsland, trouwt op 26 april 1820 de 21 jaar oudere Janke Klazes, weduwe Pleunenburg. Als bij U de gedachte is opgekomen, dat hij met twijfelachtige bedoelingen die relatie in aangegaan, dan helpen de notariële acten door een zakelijke aanpak van de weduwe u uit de droom. Het blijkt zelfs, dat Janke haar jonge echtgenoot nog enkele jaren heeft overleefd. Hij overlijdt in 1835 en zij in 1861.
Met de zijkant van het gebouw staat - als afsluiting van dit deel van het Breedpad - aan de Molenwijk het huis met met nummer 262. Bote Sibles Spandaw koopt voor fl.3215,- de tapperij “De Drie Kroonen” van Johannes Kalverboer, stoker (distillateur) en tapper. Als graankoopman zal Spandaw zijn oog hebben laten vallen op de advertentie in de Leeuwarder Courant van 26 februari 1818, waarin een winkel, een stalling voor zes koeien en een uitmuntende graan-, mout-, turf-en hooizolder worden aangeprezen. De 5e maart 1818 laat hij het na de finale verkoop beschrijven bij notaris J.P.J. Greydanus.
Is er in 1790 nog sprake van het zogenaamde ‘Witte Brugje’, op een kaartje uit c. 1797 wordt het ‘Notaris J.G. Semlers Bruggie’ genoemd, terwijl de Molenwijk wordt aangeduid als ‘Molenvaart’ en zelfs ‘Schotervaart’. Maar vanaf 1819 sluipt in de Feenster volksmond het begrip ‘Spandaw(s)brug’ het dialect binnen. Negentig jaar later vertrekt de laatste Spandaw uit dit huis, maar hun naam blijft verbonden aan deze brug over de Molenwijk.
Precies voorbij het brugje staat in 1819 eveneens nog een tuitgeveltje. Daar woont Rinse Stoffels Koopmans. In de Personele Omslag van 1816 wordt hij als ‘koopman’ betiteld, maar wordt in andere bronnen ook wel ‘winkelier’ genoemd. Hij woont dan al bijna tien jaar op huisnummer 228. Hij is in 1770 al getrouwd met Hijlkje Pieters, afkomstig uit het Heerenveen, en heeft samen met haar tot 1799 in Oldeboorn een bakkerij geëxploiteerd. Na overdracht van de bakkerij aan een zoon verhuizen ze naar Heerenveen. Wanneer zijn eerste vrouw in 1802 overlijdt, hertrouwt hij met Grietje Roels. In 1819 is hij dus al behoorlijk op leeftijd: 70 jaar.
Uiteraard vraagt u zich af hoe het komt dat aan de oostkant van de brug het laatste huisnummer 228 is, terwijl aan de westkant het eerste nummer 262 is. Wel de systematiek blijkt zo te zijn, dat het bestuur in die tijd aan het Achterom (de oostkant van de Molenwijk dus) daar de tussenliggende huisnummers te hebben toegekend. En omdat er aan de westkant van de Molenwijk nog geen enkele bebouwing is te vinden in het vroege begin van de 19e eeuw, vallen daar ook geen huisnummers te verdelen.
2013, maart 24 - wibbo westerdijk - hip-backup
Langs de Veenscheiding 2006
HIP-Time Magazine 105
Het is zomer 2006. Fotograaf Richard Hoekstra komt van de Badweg tussen Rottum en Oudehaske, slaat bij de brug het fietspad in dat in rechte lijn - van west naar oost - ongeveer twee en een halve kilometer meet en rijdt langs het fietspad met de naam ‘Ketting’ langs deze poldervaart. Het is het verlengde van de verbinding, die via het sluisje de Veenscheiding tussen het plan de Greiden en het plan Nijehaske verbindt met het Nannewijd. Ondanks het dreigende weer en een lekker rugwindje blijkt Richard oog te hebben voor dit bijzondere landschappelijke beeld. Hij stapt van zijn fiets om de camera te richten. Het eindeloze fietspad met de lage waterstand van de linker bermsloot en de hoge waterstand van de Feanskieding, die alle drie hun verdwijnpunt vinden aan de horizon in de voet van een flinke boompartij. Rechts daarvan zien we het immense complex van serviceflat ‘Heerenhage’ van 10 verdiepingen hoog en iets verder naar het zuiden staan daar de massieve ‘Drie Gebroeders’ (Romsicht, Lânsicht en Heechsicht). Voorts zijn bepalend voor het beeld de twee gigantische hoogspanningsmasten in een spannend lijnenspel, die middels een andersoortige diagonaal het beeld verdelen en meteen ook bepalen.
De vaart maakt een onderdeel uit van de Groote Sint Johannesgaster Veenpolder. In 1854 wordt bij Koninklijk Besluit van 19 augustus 1854, nr. 71 het reglement daarvoor goedgekeurd. De bepoldering van de veenpolder begint in 1856 kort na het moment dat een aantal bestekken worden goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Friesland. Een daarvan betreft het bouwen van o.a. een schutsluis in de Veenscheiding en de bouw van de watermolen “De Veenzigt” in de hoek van de Engelenvaart en de Veenscheiding voor de bemaling van de veenpolderboezem. Op 11 maart 1856 wordt door Gedeputeerde Staten goedgekeurd het besluit nr. 5 voor de bouw van de deze schutsluis. In 1858 wordt de droogmaking voltooid en in 1860 wordt poldermolen ‘De Veenzigt’ gebouwd. Deze houdt het vol tot het in 1933 wordt afgebroken en vervangen door een gemaaltje. Dit kunstwerk bemaalt de droogmaking van 225 ha op een peil van 1.40 beneden zomerpeil. Taconis laat ons in 1968 in een L.C. artikel weten “Naar Nannewijd: één van Frieslands mooiste meertjes”, dat ‘It Ketling’ een watertol zou zijn geweest met een in de vaarweg gespannen ketting, die slechts zo nu en dan werd bediend.
De ouderdom van de ‘vaarweg’ van Heerenveen in de richting van het Tjeukemeer vindt zijn begin in een verzoek van de Heerenveense advocaat Johannes Munniks. Namens vele invloedrijke burgers in de Vlekke Heerenveen worden de Staten van Friesland gevraagd om een octrooi te verlenen tot het graven van een vaart tussen Heerenveen en het Tjeukemeer met het recht van tolheffing. Drs. Gerrit Kramer dateert dat verzoek op 26 februari 1767. De resolutie laat nog wel enige tijd op zich wachten, want pas op 17 maart 1769 krijgen Jhr. Jan Poppe Andreae van Canter ‘cum sociis’ dat octrooi. Die ‘cum sociis’ aanduiding geldt een consortium van personen die ‘met het veen’ hun geld verdienen. Dat zijn Arjen Buwalda, Nanne Dirks Drijfhout, Jan Poppe Andreae van Canter, Sybren Stapert, Sjoerd Stapert, Cornelis Witteveen en Frederik Witteveen. Het drietal - Buwalda en de beide Staperts - is ‘besibbet’, in die zin dat Buwalda met zus Janke Stapert is getrouwd, en ze komen alle drie uit De Lemmer.
De heren besluiten de ‘veenscheiding’ tussen Haskerland en Schoterland, welke naar alle waarschijnlijkheid niet eens bevaarbaar was en niet meer dan een slootje of brede greppel, te verbreden en verdiepen en dan langs de grens van de beide grietenijen. Pas veel later krijgt dit watertje de naam “Veenscheiding”. Overigens zal de functie geweest zijn: het ontsluiten van de veenderijen onder Oudehaske en Rottum, en de afvoer van water uit die veengebieden. Met turfpramen moet een geringe diepgang voldoende zijn geweest om zelfs de afvoer van turf naar andere streken mogelijk te maken. We mogen aannemen, dat de eerste bestemming Lemmer zal zijn geweest en door overladen op Zuiderzee bestendige schepen het westen des lands heeft bereikt om tegen goed geld op de markt te zijn gebracht.
Vaststaat dat Richard de dreiging van het weer niet heeft weerstaan, hij zal weer zijn opgestapt na zijn geslaagde oponthoud om zo snel mogelijk over het ‘heechhout’ naar de Vogelzangweg te komen en vervolgens langs het deel wat parallel loopt met de Engelenvaart de Binnenweg te bereiken. Daar linksaf te slaan en via de Rottumerbrug de Rottumerweg te vervolgen naar de kruising met de Burgemeester Falkenaweg.
Misschien heeft hij de omstandigheden goed ingeschat - de bui trekt weg - en kiest hij voor de route langs het sluisje om vervolgens de linkse bocht te maken op het fietspad - ‘Ketting’- langs het Heerenveenster Kanaal te gaan.
Daar stapt hij nog even af en heeft een prachtig gezicht op dat vermaarde sluisje met de woning van de sluiswachter.
Weer opgestapt vervolgt hij zijn weg met de bedoeling bij de Haskerbrug in de Jousterweg te komen om daarna door het plan Nijehaske naar huis te peddelen.
Noot: De afbeelding van het sluisje is afkomstig uit de collectie van de gemeente Heerenveen, waar het is te vinden op het oud-archief onder codenummer A-VI-5-15-foto 2.
Le Roy-tuin Kennedylaan ±1977
HIP-TIME MAGAZINE 54
Met dit ongewone beeld van 14 bij 19 cm komen we in het Heerenveen van het laatste kwart van de vorige eeuw. Of eigenlijk is wat hier te zien valt al een paar jaar ouder. Deze foto zal omstreeks 1970 zijn gemaakt: het jaar waarin ook de rondleiding door de ‘tuin’ van start zijn gegaan. Het is het ongetwijfeld meest besproken plantsoenexperiment van Heerenveen ooit. En het heeft bovendien een lange voorgeschiedenis gehad.
Eén kilometer lang en 13 meter breed is de middenberm van twee in elkaars verlengde liggende lanen, die van noord naar zuid, zijn aangelegd in 1958/1959 en vervolgens verlengd in 1961/1962. Vanaf het ‘Burgemeester Kuperusplein’ ligt de westelijke helft van de laan in het verlengde van de Van Kleffenslaan. Deze ontvangt bij besluit van 17 november 1957 de naam ‘Europalaan’, tegelijk met - de door een grasstrook gescheiden middenberm en een oostelijk daarvan gelegen rijbaan. Op een aantal punten wordt de middenberm onderbroken door een toegang naar de haaks daarop aangelegde oostelijke straten: Gerritsmastraat, Engelenstraat en Jan Mankeslaan en aan de westkant de Engelmanstraat.
Op elke noordelijke hoek van de drie oostelijke straten is een vier verdiepingen hoog flatgebouw geplaatst. Daarvan zijn er twee op de foto (MWvH., nr. 04210) duidelijk herkenbaar: de dichtstbijzijnde op de hoek van de Engelenstraat en de verste op de hoek van de Jan Mankeslaan.
Tussen het struikgewas en de beplanting door zien wij ook nog net een gedeelte van de bestrate doorbraak van de middenberm naar de Gerritsmastraat. Parallel met de oostelijke weghelft attenderen we op de geschakelde één-gezinswoningen langs de - stille - kant van de Europalaan.
In de jaren 1961/1962 wordt de Europalaan doorgetrokken tot de Rembrandtlaan en op 23 december 1963 krijgt het nieuwe gedeelte de naam: “John F. Kennedylaan”, naar de op 22 november 1963 in Dallas vermoorde geliefde 46 jarige wereldleider. Het vergt dan nog even tijd om de bouwplannen voor het tweede gedeelte afgerond en bewoond te krijgen.
De Raad van Heerenveen uit in 1963 bij monde van wethouder Henk Hofstra de wens om in de open lucht een ruimte te bestemmen om beelden te kunnen exposeren “als een karakteristieke versiering van de plaats” (citaat uit een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden van 5 oktober 1968). Aanvankelijk wordt er een speciale commissie benoemd, welke weer wordt opgeheven als in 1965 de ‘Culturele Raad’ wordt ingesteld. De ideeën-stroom voor de invulling van het plan omvat steeds meer aspecten: uitleenvergoeding voor beelden, gevarieërde vegetatie, aanleg van een kruidentuin voor de aanpalende scholen (twee basisscholen en een lagere landbouwschool). Louis le Roy, docent tekenen aan de Rijksscholengemeenschap, adviseert en gaat samenwerken met de geestdriftige leider van de plantsoenendienst B. Hartstra, die het vertrouwen van de raad hebben gekregen.
De werkzaamheden gaan van start en vanaf dat moment is het de meest unieke en controversiële groenvoorziening door haar radicale en experimentele aanpak van de Heerenveense plantsoencultuur, en zelfs de stedebouwkundige de Ranitz uit Rotterdam wordt enthousiast. De reacties van bewoners en de pers lopen uiteen van hartgrondige afkeuring tot lyrisch enthousiasme. Le Roy drukt zich daarover als volgt uit: we maken geen vooropgezet plan, het is een activeringsproject en wij provoceren de omgeving. Het is een experiment, die door de natuur wordt overgenomen. Een ijzersterke quote is wel: “Gras is de vervelendste cultuur die er is”. En “als je in de stad een lapje gras gaat aanleggen, heb je eigenlijk niks gedaan”.
En dan probeert de Culturele Raad zelfs in een - ambtelijk -reglement haar ideeën vast te leggen, waardoor het ‘plan’ enorm heeft ingeboet aan spontaniteit. Wanneer het met de uitvoering toe is aan de realisering van het Europalaan gedeelte wordt er door een inspraakronde alsnog een vertragend en spontaniteitremmend element ingebracht. Het is mede daardoor, dat dat gedeelte van een ander gehalte is geworden dan het Kennedylaan gedeelte. Duidelijk minder muurtjes e.d.
Lid van de Culturele Raad Louis le Roy, kunstenaar en als docent verbonden aan de Rijksscholengemeenschap.
Uit eigen aanschouwing - sinds 1966 wonend aan de ‘stille’ kant van de Kennedylaan - herinner ik me de aanleg van kronkelpaadjes van puin, houtsnippers, stenen muurtjes, kuilen, heuveltjes, trappetjes en een allemachtige verscheidenheid van planten, struikjes, (on)kruid, bodembedekkers, berenklauwen, rietsoorten, graspollen, enz. enz. En de onvermoeibare en altijd goedgehumeurde ‘tuinologen’ Jippe Dijkstra en Hartstra. Buiten de waarneming van de burger zijn er niettemin ook enige communicatieve problemen op te lossen geweest in de sfeer van het ideaal en het haalbare.
De natuur zou na de aanleg zijn gang moeten gaan. Dat doet het ook, zelfs zo, dat het de gemeente te dol wordt en argumenten als hinder voor het verkeer, overlast voor aanwonenden, enge plekken, etc. aangrijpt om weer flink te gaan snoeien. Begin 1997 besluiten Burgemeester en Wethouders om een nieuwe beheersvorm te kiezen, die het midden zal houden tussen de twee denkwijzen. Slechts minimale ingrepen zullen dan nog plaatsvinden.
Samenvattend stellen we een vraag: Waar hebben we hier boven over geschreven ? Beslist niet over datgene wat in de archiefinventaris van de gemeente Heerenveen is terechtgekomen: “Beplantingsplan/beeldenplan Pres. Kennedylaan/Europalaan, 1964-1984”, maar slechts en uitsluitend over ‘De tuinen van Le Roy’ !!!!
Kijkt U in de huidige tijd nog eens goed om U heen als U langs of door het openbaar groen gaat en vraag U af welke stijl de huidige gemeentelijke hoveniers aanhangen. Kaalslag in de ongeremde groei, snoei-operaties van ongekende omvang, maai-machinecultuur op bermen, enz. En ... Louis le Roy schijnt vergeten ...
Wilt U zich nog eens laten informeren over de totstandkoming - inclusief kennis over de rafelrandjes van het plan - dan heeft U met het dossiernummer 93-6 nog slechts de hulp nodig van de gemeentelijke archiefbeambte. Zij legt U dan de betrekkelijke stukken voor inclusief krantenartikelen, fotomateriaal, kaartplattegrond, besluiten, brieven, requesten, verslagen, enz.
2013, april 21 - wibbo westerdijk - hip-backup
Zie ook de website van de Le Roy tuin Heerenveen.
Leeszaal jaren 30
HIP-TIME MAGAZINE 68
September 1918
Het interieur van deze grote ruimte wordt op foto 01792 uit de collectie van het museum Willem van Haren voorzien van de kernachtige toelichting ‘Leeszaal 30er jaren’. Het is weer zo’n natte vinger datering en daar moeten we het mee doen. We achten dit evenwel iets te mager om er om die reden aandacht aan te besteden. Nadrukkelijk willen we van deze foto enkele details noemen, die op de originele foto goed waarneembaar zijn. Op de leestafel - ongeveer in het midden staat een bordje met de tekst NIET ROOKEN. Op de toegangsdeur naast de schoorsteenmantel staat GNAGEOT NEEG RAAJ 81 NEDENEB NENOSREP. Omdat het op buitenkant van de ruit staat (voor ons in spiegelschrift) dienen we te lezen: PERSONEN BENEDEN DE 18 JAAR GEEN TOEGANG. Ten overvloede zit naast de tweede toegangsdeur tegen de zijkant van de boekenstelling nogmaals een bordje met NIET ROOKEN.
Om te kunnen vergelijken hebben we het fotoarchief van het museum uitgekamd op zoek naar meer exemplaren van dat interieur. Uit het beeld van fotonr. 04693 kunnen we opmaken, dat de fotograaf van ‘onze’ foto 01792 met zijn rug tegen de oostelijke muur van de leeszaal heeft gestaan. Hij heeft namelijk de gehele leestafel in beeld kunnen brengen. Gelukkig hebben we er ook nog eentje (in drievoud MWvH., nr. 00711, 00852 en 00861)) kunnen vinden, die bijna hetzelfde beeld laat zien met een aantal verschillen. Het accent van deze andere foto ligt op het achterste deel van het vertrek, waarbij de linkerzijkant van de foto de verticale lijn van het ophangsnoer van de linkse lamp vormt. Een tweede opvallend verschil is de complete afwezigheid van de meer dan prominente zwarte kachelpijp en de daaraan gekoppelde hoge allesbrander. De achterwand als publicatiebord is op onze foto zeer bescheiden in gebruik, terwijl onze vergelijkingsfoto het beeld vertoont van een zeer goed gevuld aanplakbord. Evenwel het meest opvallende verschil is het op ‘onze’ bovenstaande foto volstrekte gemis aan menselijke aanwezigheid, terwijl dat op ons vergelijkingsexemplaar totaal anders is. Niet alleen zit daar de bibliothecaresse K. Sipma aan haar desk vlakbij de toegangsdeur met het bureaulampje op het blad, terwijl in de verste hoek voorbij de toegangsdeur een vergadertafel met een zestal stoelen er omheen een aantal heren met ‘vadermoordenaars’ zitplaats biedt voor een ‘ongedwongen pose’. Tevens zit in diezelfde hoek ook een tweede dame - Mejufr. Maria Welmoed van der Hardt Aberson, oudste dochter (geb. 1897) van de Rijksontvanger op de Heerenwal - te werken aan een tafeltje. Het herengezelschap is ons voorgesteld door de in 1989 hoogbejaarde, eerste directrice mw. K. Venhuis-Sipma. Zij noemt de namen van mr. M. de Muinck, de heer B. van der Pol; ds. te H.W. te Winkel (Nijehaske), ds. Simon Winkel (Fok-kerk); mr. H. Binnerts en J.J. Veenenbos. (Mr. Halbe Binnerts is één van de initiatiefnemers van het eerste uur en wordt later voor zijn verdiensten benoemd tot ‘eere-voorzitter’). Eén van de heren staat bij een boekenkast geïntresseerd te lezen en een besnorde heer heeft alleen aandacht voor de aktie van de fotograaf. De andere vier heren zitten aan de tafel te lezen. Deze namen geven al een indicatie, dat ook onze foto van oudere datum moet zijn. De overeenkomsten zijn opvallend, hoewel we ook weten dat men vroeger minder geneigd is om een interieur snel te veranderen.
Voor een authentieke passage uit het verslag van een journalist van het Nieuwsblad van Friesland op de 26e september 1918 citeren we: ...”In de zaal met in 't midden een groote tijdschriftentafel, aan den wand een aantal kleinere tafels, wat meer achteraf een paar schrijftafels ten behoeve van studeerenden. Een menigte gemakkelijke stoelen noodigt tot een zitje. Een fraaie reuzepalm verlevendigt het aanzien. Drie hoofdlampen en een aantal kleinere lampjes aan den wand, welker licht door stemmige kappen getemperd wordt, de gebloemde gordijnen voor de ramen, zullen op de lange, donkere winteravonden, welke wij tegemoet gaan, het geheel maken tot een knusse gezelligheid, waarvan het scheiden moeilijk valt.” ...
Mevrouw K. Venhuis-Sipma vertelt in 1989, dat de reuzepalm al snel dood was door luis; dat de lampekapjes gemaakt zijn van batik en de gordijntjes van cretonne (een sterke katoenen stof). Duidelijk is aan beide foto’s te zien dat de lichtinval van de rechterkant van de foto komt. Daar bevinden zich de vensters van de hoge ramen aan de straat ‘Achter de Kerk’.
Het kan niet langer verhuld worden: de “Vereeniging Openbare Leeszaal en Bibliotheek Frieslands Zuidoosthoek” is in 1918 gestart in het gebouw op de hoek van de Vleesmarkt met de straat Achter de Kerk. Onze laatste horeca-exploitant (eetcafé) Harry Kuiper - inmiddels ook al weer elders werkzaam - zet het gebouw nog weer eens op de kaart door als naam ‘De Bieb’ te kiezen.
De volledige bovenverdieping krijgt in 1918 de functie van leeszaal voor volwassenen, bereikbaar via een smalle en steile trap. De jeugdleeszaal bevindt zich op de begane grond, waar in een latere fase in de tijd de Oudheidkamer gebruiksrecht krijgt. In hoeverre de oorspronkelijke grote bovenzaal van het koffiehuis of café “De Drie Gemeenten” in de foto is terug te herkennen staat niet beschreven, maar we weten uit de krant dat in 1879 al een bovenzaal aanwezig is onder de voorlaatste kastelein Tjitze Pieters de Vries. Dat wordt nog eens bevestigd door een door B. en W. van Schoterland op 16 februari 1882 verstrekte vergunning voor de ‘verkoop in het klein van sterken drank voor de benedenkamer en bovenzaal zijner woning’, kad. Heerenveen A-1660 en gemerkt met no. 2. Of toen de geometrische figuren op het plafond zijn aangebracht weten we niet. De drievoudige herhaling doet vermoeden, dat het de laatste grote bouwkundige verandering van de bovenverdieping is geweest. Mogelijk ook op het moment dat de leeszaal er in wordt gevestigd. Dan is het 1918. Na de Koninklijke Goedkeuring op de statuten van de vereniging per 14 januari 1918 worden leeszaal en bibliotheek op 3 oktober 1918 officieël geopend.
De reeds eerder genoemde bibliothecaresse-directrice is mej. K. Sipma, die de functie bekleedt tot ze op 1 december 1924 trouwt met J.G. Venhuis, biologieleraar aan de Rijks-HBS. Een maand eerder heeft ze ontslag genomen. Daarna komt mej. N. van der Endt op 1 april 1925, die op 1 maart 1927 wordt opgevolgd door mej. Winkel. Laatstgenoemde is er van 15 juni 1927 tot 1 augustus 1932 om daarna te trouwen met de arts Dijkstra in Donkerbroek. Vanaf 1 november 1932 is directrice mevr. C.A.J. Thierens, welke na twee jaar vertrekt als ega van de heer Meijer. Mevr. H.J. Dijk staat in de lijst van functionarissen van 1934 in het adresboek onder de ‘Openbare Leeszaal ...’, maar staat niet in de alfabetische naamlijst. Zij verbindt zich na een periode van veertien jaar aan de heer Keuning. Zou ze buiten Heerenveen hebben gewoond ? Zij heeft tijdens haar lange carrière van 1934 tot 1948 diverse assistenten gehad, o.a. mej. M.J. van der Laan, mej. H. van Dam (1923-1942), Th. de Vries, T. Brandsma, B. Compaan, M. Bakker, J. Edinga, C. Dijksma en S. van der Werf.
Nu we toch even wat namen noemen, laten we U ook nog even kennismaken met de personen van het eerste bestuur van 1918 ! Mw. Venhuis-Sipma noemt de heren Mr. M. de Muinck, ds. H.W. te Winkel (Nijehaske), ds. S. Winkel (Fok-kerk), B. van der Pol, S.M. Noach, mw. F.A.D. de Gréve-de Sturler en J.G. Veenenbos als de eerste bestuursleden van de ‘Vereeniging’. In 1922 staan in het adresboek al enkele wijzigingen: afgetreden zijn dan al Mr. M. de Muinck, ds. H.W. te Winkel, B. van der Pol, en mw. de Gréve-de Sturler. Nieuw in het bestuur zijn A. Smilde, penningmeester; Ds. R.K.M. Hummelen, D. van Dijk en J.K. Dijkstra.
De adresboeken van de jaren dertig bewijzen hun bijzondere nut voor het vaststellen van de bestuursleden en veelal het personeel van instellingen, verenigingen en andere organisaties. Zo ook van onze Openbare Leeszaal en Bibliotheek “Frieslands Zuid-Oosthoek”. Drie adresboeken uit de jaren 1934/35, 1936/37 en 1938/39 voorzien in die informatiebehoefte.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog komen er allerlei voorschriften van hogerhand over welke boeken verwijderd en vernietigd moeten worden. Als verzetsdaad worden genoemde werken verborgen in de bedstee op de zolder van het bibliotheekgebouw. Werken die door de NSB worden aanbevolen zijn door de oorlogsoverheid gratis verstrekt en komen in de bibliotheek in een aparte kast te staan.
Van 1948 tot 1961 is mevrouw W.Th. Vlasveld directrice en zij wordt opgevolgd door mevrouw M. Hartman die deze functie tot 1970 heeft vervuld. Het werk in de bibliotheek wordt beschouwd als “vrijwillige arbeid met liefde gebracht”. Loon is dan ook geen eerste vereiste, en blijft ook ver onder de maat.
Zo bestaat in 1952 het personeel uit een directrice en 3 personeelsleden en zijn er 15.093 boeken. Het aantal uitleningen bedraagt dat jaar 50.666 en er staan 1.380 leden geregistreerd.
Niet minder dan een kleine ‘ramp’ vindt plaats als een deel van het gips van het plafond in de leeszaal naar beneden stort in 1959 (L.C. 16-12-1959), omdat de onderhoudstoestand niet zo goed meer is. Het plan voor nieuwbouw wordt nog niet goedgekeurd, want in september 1959 is meubelmaker F. Wierda verhuist uit de woning in het pand naar elders. Er mag voor fl.10.000 worden verbouwd. Pas op 6 januari 1964 neemt de buitengewone algemene ledenvergadering een aantal besluiten, die de bouw van een nieuwe leeszaal mogelijk maken. De firma Tj. Smits uit Sloten gaat de bouw voor fl.367.000 realiseren aan de K.R. Poststraat in het parkje van Crackstate. Op 9 juni 1965 wordt daar de nieuwe leeszaal in gebruik genomen.
Voor de beschrijving bij deze foto hebben we dankbaar gebruik gemaakt van de informatie van wijlen ds. H. Keuning. Hij heeft voor De Veenbrief van april 1998 een artikel samengesteld “Uit de geschiedenis van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Heerenveen”.
2013, oktober 20 - wibbo westerdijk - hip-backup
Molenwijk 1898
HIP-Time Magazine 21
Molenwijk 1898
Het is een maandagmiddag in 1898, de lange schaduwen van de schoorstenen verraden een gevorderd tijdstip op deze dag. De zon is immers al doorgedraaid naar het zuidwesten en de meest ijverige vrouwen hebben het witgoed al weer van de waslijnen gehaald. De late starters van die morgen moeten nog even geduld hebben voor ze kunnen strijken en vouwen. We mogen ervan uitgaan, dat de fotograaf een plekje op een breder gedeelte van de wal heeft gevonden om dit beeld te kunnen vastleggen aan de zuid-noord stromende Molenwijk. Die noordelijke richting wordt verraden door het punt van de toren van de ‘grote kerk’ van de Nederlands Hervormde gemeente Heerenveen (Schoterland), nauwelijks uitpiekend boven één van de grotere pakhuizen van het Achterom.
Middenin het beeld markeert een donkere aangebouwde schoorsteenpijp en stoommachinekamer met ketelhuis de voormalige vellebloterij met drogerij van leerlooier Luitje Feits, welke door notaris Douma van Gorredijk op 30 oktober 1875 finaal ten verkoop wordt aangeboden bij logementhouder W. Feenstra te Heerenveen. In de advertentie in de Leeuwarder Courant van de 24e daaraanvoorafgaande wordt als bijzonderheid vermeld “Eene voor korte jaren geheel vernieuwde Vellenblooterij met Pakhuis en Bergplaats, ten westen van de Molenwijk te Heerenveen, ....”. Er worden al voorlopige biedingen in de aankondiging genoemd. Blijkbaar zijn deze bedragen in deze finale verkoop niet verhoogd en zijn de vastigheden ingehouden, want in de krant van 30 november worden exact dezelfde vastigheden (onder verwijzing naar de veiling op 16 october 1875) opnieuw aangeboden voor finale verkoop door Douma op zaterdag 4 december d.a.v. Ook nu weer bij de logementhouder W.K. Feenstra. Laatstgenoemde heeft net dat jaar 1875 de exploitatie overgenomen van zijn moeder de weduwe Klaas Wiebes Feenstra, die vele jaren samen met haar man de tap heeft bediend in het hoekpand van de Dracht met het Breedpad: Logement ‘s Lands Welvaren (1842-1875).
Die schoorsteen lijkt een noodzakelijk attribuut voor de drogerij van de ‘geblote’ vellen en voor de ‘wol’. We weten, uit een bericht van de Leeuwarder Courant van 19 februari 1867, dat een hevige brand op de 18e, ‘s ochtends om 6 uur, in de velleblooterij van L. Feits een naar beneden vallende stapel wol vernietigt. Het heeft boven een kachel te drogen gehangen. De brandspuit, ook die van Nijehaske, kan een aanzienlijke schade niet voorkomen, maar gelukkig kunnen ze een deel van de voorraad schapewol wel redden. De verzekering dekte de schade maar voor een deel.
Het is duidelijk dat de verkoop in 1875 daarom ook spreekt van ‘een voor korte jaren vernieuwde velleblooterij’.
Dick Bunskoeke heeft in 1987 fotonummer 173 ook eens van een tekst voorzien en schrijft, dat in 1891 bij de looijerij een stoommachine wordt geïnstalleerd. Dat verklaart ook de schoorsteen, die niet alleen voor de leerlooierij wordt gebruikt maar ook voor de schorsmaalderij. Deze datering is spijtig genoeg niet overeenkomstig het Schoterlandse archiefinventarisnummer 2383 en daarvan de hinderwetvergunning nr. 31. Deze door Lambertus Feits Gzn. aangevraagde vergunning voor de plaatsing van een stoommachine in de schorsmalerij en leerlooierij wordt hem gegund per 17 december 1887.
Op de valreep van het fabrikantenbestaan - veroorzaakt door een recessie in het looiersbedrijf, maar vermoedelijk mede door kerkelijke besoignes - investeert Luitje Feits Lzn. in het kadastrale dienstjaar 1872 nog wel in de bouw van in totaal 20 dienstwoningen langs de Molenwijk. De woningen worden gedekt met (goedkope, ongeglazuurde)rode pannen en sindsdien is dat gebied bekend in het Heerenveen als het "Roode Dorp". Op deze foto staan bijna al deze éénkamer woninkjes afgebeeld. Het gaat financieel evenwel volledig mis, zodat door notaris Arjen Binnerts op 10 en 11 april 1873 een boedelbeschrijving van Feit’s failliete boedel wordt opgemaakt. Na de verkopingen door notaris H. Douma uit Gorredijk in 1875 annonceert notaris Boschloo een verkoping op 4 en 11 mei 1876, met o.a. als derde perceel: twintig nieuw gebouwde woningen, het "Roode dorp" genoemd.
Het College van Diakenen der Hervormde Gemeente Heerenveen (N.A. Hingst, G. Matthijssen, S.W. Taconis, H. Lenos Hzn) kopen 18 kamers aan van L. Feits Lzn. en vragen op 8 mei 1877 aan het bestuur van Schoterland of ze de eindwoningen buiten de verordening om mogen verkleinen ten behoeve van uitwerkende weduwen. De stadsarchitect Willem de Graaf zal daarover adviseren. (SCO 563). In een handschrift van Anske Harmens Dijkstra wordt het wonen in de éénkamerwoningen onder de armoedegrens boeiend beschreven. De kerkelijke armvoogdijorganisatie of de diaconie plaatsen er die families, welke ondersteuning nodig hebben. De animo om er te wonen blijkt evenwel niet al te groot. Anske en zijn moeder dienen na de dood van man en vader Harmen de overstap te maken van de Konijnenpolle naar een woning op het Roode dorp. Reeds in 1893 worden door het college van diakenen van de Hervormde Gemeente Heerenveen deze diaconiewoningen aan het "Roode Dorp" te Heerenveen te huur aangeboden. Dat betekent dat ook anderen dan de kerkelijk gealimenteerden er kunnen huren.
Eén van de meest noordelijke woningen (onder kadasternummer A-3639) krijgt later bekendheid als ‘Logement, Bier-en Koffiehuis De Wekker’ van M. Jasper. In de rubriek van de Leeuwarder Courant "Heerenveen in vroeger dagen" heeft (vermoedelijk) Leo Leenes de tekst laten opnemen: “Na de pakhuizen aan de rechterhand volgde een huizenreeks. In het eerste pand was destijds (voor de demping) gevestigd het logement "De Wekker" waar veel pinda-Chinezen hun produkten (pinda-pinda-lekka-lekka) brouwden”. In 1934 is dat Roode Dorp no. 12. Een kleindochter van pake Jasper blijkt in 2002 erg teleurgesteld, dat er zo weinig beeldmateriaal van het logement is.
Het smalle stenen paadje komt naar ons toe vanaf het bruggetje over de wijk als verlengde van de Molensteeg en komt dan uit op de verbindingsstraat Van Riesenstraat, die ook weer met een bruggetje de Molenwijk overspant.
Langs het pad ziet u de zgn. ‘bjinstap’ op enkele plaatsen in de wal aangelegd en die in sommige gevallen wel eens een onvrijwillige tewaterlating tengevolge heeft gehad. Het spel van kinderen aan de waterkant loopt ook wel eens verkeerd af. Zo raakte in juni 1910 een knaapje bij de brug bij de Molensteeg in de vrij diepe Molenwijk. Die dag onderscheidt de 70 jarige Nathan Smeer zich door “zijn Sabbath-pak niet sparende” kloekmoedig de drenkeling na te springen en “hem naar het rijk der vasteland-bewoners terug te brengen”. De verslaggever spuugt zijn gal op alle kijkers die ruimschoots aanwezig zijn, doch niet ingrijpen. De oude Nathan levert een kranige daad.
Aan de Drachtzijde van de Molenwijk eindigt het voetpad van het Achterom met de laatste steeg haaks op de Dracht. Dat is de Zwartesteeg, die zelfs in een raadsverslag van Schoterland van 6 juni 1929 de naam ‘Zwarte Paardensteeg’ wordt genoemd. De steegwoningen zijn in de dertiger jaren van de vorige eeuw voor een groot deel al ‘onbewoonbaar verklaard’, omdat ze niet meer aan de meest minimale voorwaarden kunnen voldoen. Twee panden aan de noordzijde van de steeg en het meest westelijk gelegen vlakbij de wijk hebben aanvankelijk een bestemming als pakhuis met erf van koopman Lambertus Feits (rond 1840) en komen na een aantal keren te zijn doorverkocht uiteindelijk in handen van Thomas Hendriks Kroon in 1929.
Het is dan al een aantal jaren een zogenaamd ‘Volkslogement’. Kroon noemt het overigens ‘Kosthuis’, hij biedt ‘nachtlogies’ voor 40 cent met 9 koppen koffie. Bij een overdrachtacte van eerdere eigenaar K. Sikkema in juli 1928 krijgen we enig inzicht in de indeling van het pand/de panden. Beneden een woonkamer, alkoof, gelagkamer en keuken; boven: opgang met overloop, grote slaapkamer, zolder en grote slaapzaal. Die laatste is dus zo ingericht geweest, dat je voor weinig geld een bed kunt huren en ‘s morgensvroeg uitgebreid koffie kunt drinken. U kunt zich voorstellen, dat dit klanten aantrekt met een kleine portemonnee. De extra foto is afkomstig uit de Leo Leenescollectie nr. 1267, die is opgenomen in het fotoarchief van het Museum Willem van Haren onder nr. 12654. Het is geweldig om in een oktoberkrant van 1964 te lezen, dat Leo Leenes van de Oudheidkamer op een Kernavond juist met deze plaat van het Volkslogement de blitz maakte: overnachten voor 40 cent en 9 koppen koffie !!!
Het grote ‘pakhuis’ of ‘schuur’ (rechts) maakt omstreeks 1900 deel uit van de bezittingen van de erven van Haring Pieters Romkes, waarvan zoon Pieter voor meer dan de helft het eigendom heeft en tevens gebruiker is. Hij blijkt veehouder en winkelier en wordt later opgevolgd door zijn zoon Kees Romkes, die ook veehouder is. De kavels tussen de Zwartesteeg en de Romkessteeg hebben geen achterompad meer, d.w.z. de bebouwing loopt van de Dracht door tot de oever van de Molenwijk.
De bevaarbaarheid van de Molenwijk is in 1898 nog behoorlijk gewaarborgd, omdat de houtzaagmolen “De Fortuyn” van Andries van Riesen er toch nog veel gezaagd hout moet opslaan. De molen is dan al een tiental jaren geleden onttakeld, maar nieuwe machines hebben er hun plaats wel gevonden. Maar in het eerste kwart van de twintigste eeuw verandert er voor de Molenwijk veel: het onderhoud loopt terug, er treedt een verlandingsproces op en er wordt ontstellend veel vuil in het water gedumpt. Het resultaat is tenslotte demping in 1934/1935.
2012, augustus 5 - wibbo westerdijk - hip-backup
- Mr.Halbe Binnertsstraat ± 1965
- Muntflats in de Greiden, 11-12-2009
- Nieuwbouw Vleeschmarkt rond 1921
- Nog eens jaren 20
- Omsteeks 1913-1915
- Omstreeks 1970
- Openbare Scholengemeenschap "Fedde Schurer" na 1982
- Oude Kerkstraat ca. 1900
- Panorama vanaf Crackstate 1972
- Panorama vanaf Crackstate omstr. 1910
- Panorama vanaf Stationsflat dec.2009
- Panorama, blik op Heerenveen-west in 1956
- Pastorielaan ca 1925
- Pastorielaan ca 1926
- Plein bij Crackstate omstreeks 1976
- Postkantoor Afbraak 1974
- RHBS 1975
- Rijksdagnormaalschool 1916
- Saskiaflat 1977
- Schans omstreeks 1930
- Schans vòòr 1905
- Schansterbrug, opgeblazen in 1945
- Schilderij van Goffe Struiksma ca 1945
- Sieger van der Laanstraat 1963
- Sieger vd Laanstraat 1967