Cat. Foto's met een verhaal
Heideburen met Spekbrug, 1887
HIP-TIME MAGAZINE 60
HEIDEBUREN MET SPEKBRUG, 1887
Het boek ‘Vereeuwigd’ door Frédérique van der Palm, blz. 46, afbeelding 42 spreekt van “Gezicht op de Heideburen met de Spekbrug in de winter”; olieverf op doek, 40 x 59,5 cm, Museum Willem van Haren inv. nr. 188. In een potloodschets in het eerste schetsboekje van Klaas Krikke ‘himself’ geeft hij als titel “De Spekbrug te Heerenveen op de Heideburen” en - wat erg belangrijk is - bovendien als jaar van ontstaan ‘1887’.
De Oudheidkamer-organisatie anno 1969 heeft op 6 september 1969 dit bijzondere schilderij van Klaas Krikke ontvangen van de erven H. Beck te Heerenveen.
De voorstelling zelf oogt zeer mathematisch, met een bijna klinisch nauwkeurige aanpak en langs strakke lijnen opgezet. De speelsheid moet gevonden worden in het drietal afgebeelde personen op het ijs met de bakslede en de twee wandelende mannen langs de gevel op de Pastoriesingel evenwijdig aan de Pastoriewijk en heel in de verte een derde persoon. Verder de twee kraaien - de inventariskaart spreekt van twee reigers - in de vlucht en twee meeuwen (???) op de wal , maar ook de bijt in het ijs en enkele forse scheuren. De bomen in al hun kaalheid lijken verschrikkelijk veel opelkaar. De sneeuwhopen zijn daarentegen weer zo echt als het maar mogelijk is.
Achter de bebouwing van de beide woningen aan weerszijden van de Spekbrug is sprake van een schuur, mogelijk een werkplaats. De Pastoriewijk loopt in de richting van Tjalleberd en wordt voorbij de schuren c.q. werkplaatsen zichtbaar onderbroken door sluisdeuren. Het beheer van het waterpeil van de achterliggende polder is een taak van het Polderbestuur van het 4e en 5e Veendistrict. Klaas Harmens Post heeft een sluiswachterswoning achter de ‘timmerwerkplaats’ van het rechtse pand.
De bewoningssituatie van rond 1830 van het linkse huis met erf is er eentje van eigenaar-bewoner Jan Wybes Nijholt, afkomstig uit Oldeholtpade. Hij staat op huisnummer 87 aan de Heideburen ingeschreven als ‘boer’. Zijn echtgenote Joukjen Keimpes de Boer is met 43 jaar een achttal jaren ouder. Het doopsgezinde gezin telt inmiddels vier kinderen tussen de 5 en 10 jaar oud. Inwonend staan in de Volkstelling van 1830 de 19 jarige boereknecht Hendrik Klazes Buwalda en de 15 jarige werkmeid Sjoerdtje Sjoerds van de Wouden. Onder hetzelfde huisnummer staan ook ingeschreven arbeider Tjeerd Roels Bakker (30) en zijn ega Antje Lieuwes Hemminga (27) met drie kinderen. Het lijkt erop, dat er een arbeiderswoning aan is verbonden.
Jan Wybes Nijholt blijkt in 1816 te werken op de boerderij aan de Dracht, de zgn. Boerehek, maar wordt al snel de ‘bedrijfsleider’ van de wed. Keimpe Sijtzes én - inderdaad uw gedachte is juist - hij trouwt op 10 mei 1818 met de enige dochter van de weduwe: Joukjen !
Honkvast als hij is woont hij bij de volkstelling van 1850 nog steeds op Heideburen 87 (en kadastraal Heerenveen A-127). De beroepsaanduiding switcht met name in de personele omslagen regelmatig tussen ‘huisman’ en ‘boer’. Bij het overlijden van Joukjen in 1856 wordt Jan Wiebes Nijholt nog als ‘boer’ aangeduid’, maar op 12 mei 1859 laat hij zich opvolgen door zijn oudste zoon Keimpe Jans Nijholt (1822). Overigens zijn er dan nog een paar kinderen uit dit huwelijk inwonend. Geeske (1820) en Wiebe (1824). Keimpe is in 1844 al getrouwd met Berber Haijes Hornstra uit St. Johannesga en heeft sindsdien onder Nijehaske geboerd. Daar is hun gezin gegroeid met vijf jongens (Jan, Haije, Fedde, Wijbe, Tjebbe) en twee dochters (Sijtske en Joukje). In Heerenveen komen er nog twee meisjes bij (Anke, en Geeske, die slechts 10 maanden oud wordt.) Keimpe wordt in het bevolkingsregister 1860-1870 overigens ‘landbouwer’ genoemd. Helaas overlijdt hij op 6 juli 1866, nog slechts 44 jaar oud. Drie jaar later sterft ook zijn inwonende vader Jan Wiebes Nijholt op 3 mei 1869, die de respectabele ouderdom van 76 jaar haalt. Weduwe Berber zet - met de hulp van haar kinderen - het bedrijf door als ‘veehoudersche’, maar in de loop van de jaren tachtig zwermen de meeste daarvan uit en ziet ze zich genoodzaakt de hulp van een ‘meid’ in te roepen. Zoon Fedde wordt de opvolger per mei 1888. Hij is dan al een aantal jaren gehuwd (sinds 1882) met Hiltje Sybes Hartmans en heeft in Lippenhuizen wat ervaring opgedaan. Met Berber, Siebe en Keimpe komen ze naar Heerenveen. Niettemin besluiten ze in 1893 hun boerengeluk te gaan beproeven in Oldelamer, waar ze zich op 12 mei 1893 vestigen.
Moeder Berber Nijholt-Hornstra (1820) blijkt ijzersterk en gaat met hulp van zoon Haije opnieuw de uitdaging aan. Ten tijde van de winter van januari 1887 zijn zij beiden de enige bewoners van het in 1879 vernummerde huis - van 87 naar 153. Die winter begint wat aarzelend, want de ijsverenging ‘Thialf’ moet de voor donderdag 6 januari geplande hardrijderij voor mannen eerst uitstellen tot dinsdag de 11e en vervolgens tot maandag de 17e. Die dag komen op de Munnikspetten 33 ‘betûfte’ hardrijders voor de prijs van fl.100,- en een premie van fl.30,- op de baan. Marten Kingma uit Grouw pakt de prijs en Rinke van der Zee uit Workum de premie. Zoals gebruikelijk is de prijsuitdeling in het Posthuis.
Zelfs aan het welbestede leven van de weduwe Nijholt-Hornstra komt een einde. Op 20 april 1898 dooft haar levensvlam definitief. Haije vertrekt een klein jaar later naar Munnikeburen. Hij heeft een half jaar een groot deel van het huis beschikbaar gesteld aan kommies Sijtze Postma met vrouw en vier kinderen. Deze verhuizen intern in Heerenveen in october 1898.
Het opvallende huis bij de Spekbrug op de Heideburen op deze afbeelding wordt in korte tijd vier keer verkocht: 1. door wed. Nijholt-Hornstra c.s. aan Siebe Thaes Bakker; 2. door Siebe Thaes Bakker aan Tinus Pieters Agter c.s; 3. door Tinus Pieters Agter c.s. aan Jaring Jarings; 4. door Jaring Jarings aan Hendrik Johannes de Jong. Laatstgenoemde (geb. 1863 Oenkerk en gehuwd met Anna Makkinga) vestigt daar met behulp van een hinderwetvergunning van 10 mei 1900 zijn slachterij in. “Vereeniging, sloping en herbouw” onder zijn leiding maken er een iets groter perceel van (2.40 are) onder kadastraal nummer A-2383, en later door herbouw en bijbouw onder kadaster-nummer A-2409. De uiterlijke veranderingen zijn waarneembaar op b.v. een ansichtkaart uit 1919.
Aan de Voormeerzijde van de Spekbrug vinden we over de adressering eigenlijk pas in het Register der Gebouwen in de Gemeente Schoterland uit 1852 (SCO 1054) voor het eerst de zekerheid van huisnummer 88. Overigens kleefde ook al in 1837 aan dit nummer uit de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel uit 1832 het kadastrale nummer A-129. De finale toewijzing bij aktenr. 116, beschreven door notaris Gauke Peeting, op 27 mei 1837 gebeurt op verzoek van Antje Harmens Cornel, weduwe van schoenmaker Jacobus van Kempen en al haar kinderen, hun aanhang en kleinkinderen. De nieuwe eigenaar heet Gerrit Pieters Ponne, wonend in het Meer, die voor fl.378,- dit huis met erf, bleekveld en tuintje c.a. koopt. Ponne continueert de verhuur aan de 52 jarige uurwerkmaker Evert Teunis van der Werf, die geboortig is uit Joure, en er sinds 1832 met zijn 51 jarige vrouw Akke Jans en twee dochters Grietje (1822) en Antoinette (1830) reeds wonen. Het gezin is rooms-katholiek en heeft het daarvoor gewoond aan de Heerenwal-Nijehaske.
In 1840 maken zij plaats voor Geert Siebes Hoekstra (1806), timmerman, die er volgens de Staten van de Loop der Bevolking in ieder geval van 1841 tot en met 1849 staat ingeschreven. Geert heeft in 1838 Hiltje Gerrits Ponne gehuwd en is door schoonvader Gerrit Pieters Ponne enigszins in het ‘zadel’ geholpen. In de periode 1838 tot 1855 completeren zes dochters het gezin: Akke, Johanna, Janke, Corneliske, Imkje en Geertje. De harmonie wordt op 25 augustus 1865 verstoord met het overlijden van moeder Hiltje, en nog geen jaar later moeten de zussen ook afscheid nemen van Corneliske op 25 juli 1866. Geert verbreedt zijn aktiviteiten met een winkel en heeft in de periode 1870-1880 nog drie ongehuwde dochters thuis. Soms ligt zijn timmerwerk naast de deur, want op 16 december 1878 excuseert het Polderbestuur van het 4e en 5e Veendistrict zich bij het bestuur van Schoterland. Zij hebben verzuimd te waarschuwen voor de stremming van de passage door rijtuigen over de brug in de Pastoriewijk. Overigens moet daar zo te zien wel enige lef voor nodig zijn geweest. Zo ook voor de belasting door de stoomtram naar Gorredijk, die in 1882 in gebruik komt. Timmerman Hoekstra heeft al enige tijd geleden de opdracht gekregen een nieuwe brug te maken, maar hij krijgt te maken met vertraging. Zodoende heeft hij de nieuwe brug pas op 18 en 19 november kunnen leggen. In de Leeuwarder krant is die datum wel aangekondigd maar het Polderbestuur heeft verzuimd het gemeentebestuur in te lichten. Overigens praten ze slechts over de ‘brug over de Pastoriewijk te Heerenveen, in den Rijdweg naar Gorredijk’. Dus nog niet over de ‘Spekbrug’. Het is één van zijn laatste klussen geweest, want op 6 februari 1880 gaan verver Hendrik Fokkes Groen en IJme Fokkes Groen, koetsier, naar Oenemastate om aangifte te doen van zijn overlijden. De vorige avond om 7 uur is hij overleden op 73 jarige leeftijd in het huis met no. 154.
De oudste van de drie ongetrouwde dochters Johanna Maria Hoekstra wordt hoofd van het gezin en wordt in het register als ‘winkeliersche’ aangemerkt. Geertje vertrekt tenslotte op 4 october 1882 naar Hilversum, zodat voortaan Johanna en Janke samen zich gaan toeleggen op kamerverhuur en het onderdak bieden aan ‘vrouwen met een baan’. In de laatste categorie treffen we de onderwijzeres Attje Gaasterland aan, die is begonnen op school 3 (armenschool) en in 1896 wordt bevorderd naar school 2 (de 1e Hollandsche School). Daar leert ze vrijgezel Linze de Jong kennen, waarmee ze in 1898 trouwt. Ook Janna Maria Laverman is als onderwijzeres aan school 3 enige tijd hier woonachtig geweest. Haar kennen we ook als secretaresse van Ned. Ver. tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken. Jantje Jans de Jong uit Luinjeberd heeft twee jaar haar wandelingetje over de Spekbrug naar één van de plaatselijk apotheken gemaakt. Ze is daar apothekersbediende.
Ten tijde van de winter van 1887 is de samenstelling van het gezin Hoekstra derhalve: Johanna Maria, Janke, inwonende Wilhelmina Visser en inwonende Elizabeth de Boer.
Tenslotte proberen we ons een beeld te vormen over een verklaring van de naam ‘Spekbrug’. Heel lang hebben we gedacht, dat de slager Hendrik Johannes de Jong met zijn bedrijf op dit punt de ‘naamgever’ is geweest. Maar die begint hier pas in 1900. Ook is vroeger de beroepencombinatie ‘veehouder-slachter’ geen ongebruikelijke geweest, maar deze gedachte valt niet met namen te staven. Een ‘Google’-aktie lijkt een aannemelijke oplossing te bieden.
In het Vlaamse land zou een ‘spek’ (spik, spijk) zijn afgeleid van het woord ‘specht’, wat een kleine houten brug betekent. Dan is verder de vraag nog: heeft schilder Klaas Krikke in zijn schetsboekje in 1887 de titel met daarin het woord ‘Spekbrug’ er meteen in gezet of pas later ? Vermelding in een courant vinden we namelijk pas voor het eerst op 15 augustus 1898. De versie van het plaatselijke Nieuw Advertentieblad luidt samengevat: De warmte van die dag maakt een drietal jongelui zo loom, dat ze de ‘Spekbrugleuning’ zoeken om tegen aan te hangen. Deze kan de last niet torsen en bezwijkt. Twee van de drie tuimelen voor een fris bad te water. Voor het zoeken van hun petten gaan ze bij lantaarnlicht nog een keer te water. De Leeuwarder Courant die dat bericht ook plaatst in haar exemplaar van de 17e augustus 1898, laat twee jongelui een zitplaats zoeken op de leuning welke breekt en de kameraden te water doen raken. Voor het redden van de hoed van één van de twee wordt voor de tweede keer te water gegaan, alvorens druipend naar huis te gaan.
Een tweede vermelding vinden we in door Notaris R. Barends opgestelde advertentie voor de veiling van de Huizinge c.a. ‘bij de dus genoemde Spekbrug’, afkomstig van de familie Nijholt, thans onbewoond. Dat is in het Nieuw Advertentieblad van 25 oktober 1899. Tenslotte de derde vermelding tevens met anekdotische waarde. In het Nieuw Advertentieblad van 11 juli 1900 zegt het bericht van 9 juli: “ Mej. J.H., bij de Spekbrug alhier, had heden het ongeluk over een drempel te struikelen en het dijbeen te breken. Heelkundige hulp werd spoedig verleend.” Als dat Janke Hoekstra niet is, heeft de Spekbrug nooit bestaan !
De eerste 17 jaren van de 20e eeuw wordt de slagerij voor Hendrik Johannes de Jong zijn dagelijkse werkplaats. Eerst als Heideburen 153 en sinds 1910 Heideburen 138. Na de overdracht aan slager Alle van der Weg vindt in 1921 een vernummering plaats naar Heideburen 133. Tussen 1927 en 1934 vertrekt van der Weg en komt G.H. Bouma, eveneens slager. Daarna vermelden de adresboeken van 1936, 1938 en 1949 de naam van slager Jac. van der Laan en de laatste slager blijkt L. Veltman te zijn geweest. De juiste periode waarin F. Stuivenwold van de slagerij een bakkerij maakt, moeten we nog vaststellen, maar een in 1959 gedateerde ansichtkaart laat een aantrekkelijke etalage zien en een in zwierige letters op de toegangsdeur vermelde naam. Bijna tien jaar later op 12 december 1968 verwoest een brand het bakkerspand (kortsluiting?, oververhitting?), waarbij het gezin van zes personen ternauwernood kan worden gered. Het komt niet meer tot herbouw. Na afbraak krijgt de inmiddels Zonnebloemstraat hetende straat een verbrede uitgang op de Heideburen. Uiteraard is daar in 1946 al aan voorafgegaan de demping van de Pastoriewijk.
Na het herstel van Janke Hoekstra blijft ze er nog jaren wonen. Het adresboek van 1927 vermeldt voor het laatst haar naam op deze locatie. Broodventer Fokke Mulder, die aanhanger is van de ideale en utopistische maatschappijvisie van Edward Bellamy (1850-1898) en daar ook van getuigt, is er daarna komen wonen. Na een korte periode van leegstand vestigt er zich in de begin jaren zestig Klaas IJntema, die zich bezighoudt met de installatie van electro, gas, etc. Inmiddels is ook de ‘Sun & Beauty’ - een zonnestudio - al weer vervangen door Coroneth BV, die met Sibex Active Workwear en Bionic Technology ons animeert om de 21e eeuw met haar producten veilig tegemoet te zien.
2013, juni 30 - wibbo westerdijk - hip-backup
Rotondekerk Terband 700 jaar
In 1315 is op de huidige plaats van de Rotondekerk al een kapel, gewijd aan de heilige Catharina. In de Rotonde kerk werd 50 jaar geleden begonnen met de Onderwegdienst en het kerkje is 40 jaar in het bezit van de Stichting Alde Fryske Tsjerken. Er werd ter gelegenheid van het 700 jarig bestaan stilgestaan met speciale kerkdiensten. Zondag 19 juni 10 uur Kerkdienst geleid door pastoor J.Alferink en ds. P.Nijssen Zondag 19 juni 15.30 uur Piter Wilkes met de premiere van zijn tournee langs de 5 kerken in Friesland.
Entree 12,50 ReserverenDracht omstreeks 1920
HIP-TIME MAGAZINE 106
Fascinerend en imponerend zijn twee begrippen, die van toepassing zijn op de geschiedenis van het eerste meest linkse pand op deze prentbriefkaart uit de museumcollectie. Die kaart is bijna honderd jaar oud, want op de gevelbalk boven de winkel staan restanten van de zich aldaar in mei 1918 gevestigd hebbende N.V. VAN DER SCHAAR’S HEEREN & DAMES KLEEDERMAGAZIJN. Na bedrijfsleider-kleermaker Daniël Jans Rorije wordt in 1920 directeur Harmen Jans Kremer de bewoner van het pand tot mei 1933. Dan verlaat hij het pand Dracht 42 ten faveure van Jan Bunt, die er volgens het adresboek 1934 een bloeiende meubelhandel sticht. Deze blijkt een volhouder zelfs tot in de jaren zeventig als woninginrichter onder de nrs. 42-44-46. Maar niet alleen in deze twee bedrijven zitten fascinerende en imponerende elementen ook in een lange periode daarvoor zijn daarvan de bewijzen te vinden. Het is daarom dat we terug willen gaan in de tijd.
Eerst de periode vanaf 1865 tot mei 1918. Op 12 januari 1865 wordt door de ontbinding van de vennootschap, die bestaat tussen Edske Smit Janszoon, fabrikant en koopman te ‘t Meer, en Meine Meinesz Anneszoon, een rigoureuze streep gezet door de op 31 juli 1863 aangegane vennootschap onder de firma Smit en Meinesz. Hun bedoelingen zijn dan het “uitoefenen van een Stoom-en Windolieslagerij, tevens dienstbaar tot het malen van granen en een smederij” en de daaraan verbonden handel. Smit is dan al een flink aantal jaren bezig om de molen “De Hoop” in ‘t Meer tot bloei te brengen, maar dat is door gebrek aan middelen en ondanks de aandrijving met stoom en zijn smidsvakmanschap niet in voldoende mate gelukt. Uit een correspondentie tussen notaris Arjen Binnerts en zijn zoon Halbe van 16 januari 1865 blijkt de bedrijfsontbinding door ‘volslagen onvermogen om te betalen ofwel failliet’ het meest te treffen Edske Smit en zijn echtgenote Berber Overdiep. Zij zitten zo diep in de schulden, dat ze zelfs een erfrecht op de nalatenschap van haar moeder Sijmentje Hendriks Taconis moeten verkopen aan haar broer Hendrik Overdiep en haar zwager Nicolaas Lublink jr.. Meine Meinesz zet de zaak in ‘t Meer voort, blijkt uit de Leeuwarder Courant van 17 januari 1865.
Niettemin worden er nieuwe verplichtingen aangegaan door Edske Smit. Hij ziet mogelijkheden om op de westkant van de Dracht koper te worden van “een huis en herberg “de Wijnberg” met stalling, wagenhuis en en erf te Heerenveen, sectie A. nr 337 en 338, groot 0.04.56 voor f.6000,00”. Hij koopt het pand op 27 februari 1865 van de koopman Joseph Rose. Overigens blijkt de financiering aan een dun draadje te hebben gehangen, getuigen een vertrouwelijke reactie van notaris Arjen Binnerts naar zijn zoon Halbe: “Vandaag (27 febr.) was het weer (de hoofdpijnveroorzaker) de onwil van H. Overdiep, die, na beloofd te hebben om Smit te helpen ten einde het huis van Rose te krijgen, nu allerhande bezwaren had. Het is toch in orde gekomen.”
Vervolgens vraagt Smit een hinderwetvergunning aan - destijds doet men dat met een procesverbaal met informatie de commodo et incommodo - voor het uitoefenen van een smederij in de huizinge no. 207. De omwonenden stellen als enige voorwaarde, dat de schoorsteen zo hoog wordt opgemetseld, dat geen hinder wordt toegebracht aan het opvangen van zuiver regenwater. Eén jaar na de start van zijn bedrijf sluit Smit een overeenkomst met mr. Herman Ulrich Huguenin, lid van de Hooge Raad der Nederlanden te ‘s Gravenhage, die hem op obligatie 7000 gulden leent. (Tresoar T.26, inv.nr. 56055, aktenr. 189, notaris A. Binnerts)
Enkele fragmenten uit de beginjaren van zijn nieuwe carrière geven we weer. De hoofdelijke omslag van het jaar 1866 is de eerste, waarin zijn naam voorkomt met de kwalificatie ‘grofsmid’ en een gezin van 4 mannelijke en 5 vrouwelijke personen. Uiteraard op het huisnummer 207. Het jaar daarna staat als zijn beroep reeds vermeld: ‘fabrikant’. In de periode 1870-1880 breidt het doopsgezinde gezin zich nog uit tot negen kinderen, die in die periode de zorg genieten van 13 elkaar opvolgende dienstboden. Eind 1879 wordt het huis vernummerd naar nr. 359.
De periode 1880-1900 vermeldt het bevolkingsregister eveneens de naam van Wiebe Joustra, ingenieur, die van 27 september 1884 tot 25 september 1895 zijn capaciteiten mag inzetten. Een smidsknecht Bouwe Vlas is van november 1888 tot 18 juni 1889 tevens inwonend, net als Gerhardus Dirks Harmsen uit Vriezenveen van september 1891 tot en met september 1892. Deze persoon vinden we in begin april 1894 als directeur van een nikkelfabriek aan de Parallelweg als zelfstandig fabrikant. E. Smit Jzn. schrijft voor het Nieuw Advertentieblad van 4 april 1894 een ingezonden brief, betreffende een door hem ontworpen kachel geschikt voor turf en verbindt daaraan de uitnodiging aan de turfmakers een ander model turf te maken om een zo groot mogelijk rendement te krijgen.
Op 16 mei 1894 wordt door E. Smit Jzn. geadverteerd met zelfvoedende spaarturfkachels voor huiselijk gebruik, grote lokalen, scholen en kerken, welke naar gelang van de buitentemperaturen 4 à 24 uur met één vulling kan branden en niet duurder dan met buitenlandsche brandstoffen, die desverkiezende een enorme hitte, doch ook een bijna onvoelbare warmte kunnen produceren zonder uit te doven. Voor de verkoop is afgesproken, dat wie voor 1 Juli bestelt de levering in het najaar tegemoet kan zien. In dat geval wordt zelfs 5 % korting gegeven. Verder zijn de kachels dagelijks in werking te zien en heeft de zaak een geïllustreerde catalogus, die op aanvraag franco te krijgen is.
In de morgen van 9 september 1895 zijn twee werklieden zo onfortuinlijk om met een praam met steenkolen geladen in de spoorhaven, bestemd voor E. Smit Jzn. te verongelukken. De praam is te zwaar beladen, schept water en zinkt. De opvarenden worden gelukkig bijtijds gered, maar er is wel een schade van 25 à 30 gulden. (N.A. 11-9-1895)
Op 5 juni 1896 doet zich met de verkoop door leerlooier Lambertus Feits van een pakhuis met ondergrond (kadastraal A-339) - te weten de voormalige gevangenis aan de Molenwijk - de kans voor om het gehele terrein van Dracht tot Molenwijk in bezit te krijgen. De koopsom van fl.1000,- contant wordt speciaal door notaris Verkouteren vermeldt in de acte. Rond 1900 is het adres van de N.V. Spaarkachel-en Haardenfabriek v.h. E. Smit Jzn daarom op het Achterom / Ged. Molenwijk 25, hetgeen blijkt uit een verkoopfolder. (Knipseldoos Handel, Bedrijf en Ambacht - Fabriek - Smit).
Op 12 juli 1907 doen twee werknemers van Edske Smit aangifte van het overlijden van zijn 73 jarige echtgenote Berber Gerrits Overdiep. Willem de Jong, in de acte als klerk aangeduid, en Nanne Boersma, metaalslijper, beide 33 jaar, verzorgen de aangifte ten gemeentehuize. Er komt voor de organisatie van zijn privéleven een huishoudster Doetje van der Stal, die in 1911 naar Utrecht gaat, en enkele dienstmeisjes. Na wat wisselingen in deze bezetting vertrekt Edske zelf op 3 mei 1913 naar Sneek. Willem de Jong, die inmiddels boekhouder is, wordt de nieuwe hoofdbewoner en wordt in het bevolkingsregister ‘directeur kachelfabriek’ genoemd.
De bevestiging van zijn betrokkenheid vinden we in de oprichtingsakte van een naamloze vennootschap met de naam “N.V. Spaarkachel en Haardenfabriek v/h E. Smit Jzoon te Nijehaske. Als oprichters staan in die acte van 9 oktober 1913 (bankier) Willem Hendrik de Gréve te Nijehaske en Willem de Jong te Heerenveen. De notaris jhr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma zorgt ervoor dat deze overeenkomst als bijvoegsel wordt opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 28 oktober 1913. Twee dagen eerder wordt ook de verkoop vastgelegd van een gebouw waarin een ijzerslijperij en kachelfabriek met pakhuis, erf en steeg aan het Achterom te Heerenveen. De verkoop Willem de Jong ontvangt daarvoor fl.4156,-. De koper is de N.V. met als commissaris eerdergenoemde Willem Hendrik de Gréve en de directeur Willem de Jong.
De periode Van der Schaar breekt aan, overigens alleen voor het pand voor aan de Dracht. Het achterste deel blijft gewoon in exploitatie bij de N.V. Spaarkachel-en Haardenfabriek v/h E. Smit Jzn. De op 6 februari 1918 aangevraagde bouwvergunning nr. 888 beoogt de ombouw van de kachelwinkel (sectie A-1351) tot een winkelhuis op het terrein van 225 vierkante meter met een hoogte van 11.10 meter en een frontbreedte van 8.90 meter. De verdiepingsgevel telt 4 ramen en op de verdiepingsscheiding wordt de tekst N.V. VAN DER SCHAARS HEEREN & DAMESKLEEDERMAGAZIJN aangebracht. Bouwmeester is aannemer K. Westra.
Het moet gezegd, de N.V. P. van der Schaar’s kleermakerij te Heerenveen blaast met een koopsom van fl.15.000,- flink in de bus en het blijkt dat verkoper Jacob Hendriks Bekkering de begunstigde verkoper is. Notaris Schipper passeert niet alleen deze akte op 15 mei 1918, maar ook de akte voor een schuldbekentenis aan de Rotterdamsche Hypotheekbank voor Nederland voor eenzelfde bedrag. Dat is ruim een jaar later op 16 mei 1919 en de vertegenwoordiger Harmen Kremer tekent die overeenkomst. De stichter Pieter Heeres van der Schaar is immers in 1897 als 35 jarige ondernemer al overleden.
Bij de start van het bedrijf van Edske Smit Jzn. in 1865 blijkt uit de koopacte al dat dit pand aan de Dracht een bijzonder interessante voorgeschiedenis heeft. Daar is immers sprake van het logement ‘De Wijnberg’. Daarvoor zit meer dan een eeuw exploitatie als - in moderne woorden - ‘horeca’-pand of in een fantasie-afkorting een ‘helota-pand’. Dat moet U lezen als ‘herberg, logement en taveerne’. Termen uit de 18e eeuw en eerder. Uit de aantekeningen van een vroegere onderzoeker van de oudheidkamer ontlenen we de kennis van de gebeurtenissen rond Heerenveen rond 1748. Als een lont in het kruidvat van de zgn. Pachtersoproer in de grietenij Schoterland wordt in 1748 het gerucht onder het volk, dat grietman Menno Coehoorn van Scheltinga de rechtkamer zou hebben verplaatst van Oudeschoot (‘De Drie Pilaren’) naar Heerenveen (‘alwaar 't wapen van Schoterland uithangt’). De eigenaar van het Oudeschoter etablissement zou daardoor een belangrijke bron van inkomsten gaan missen en zijn ‘zeer onrustige geest’ zou uit rancune de knecht van de grietman hebben gesard en gestoten.
Vaststaat dat in het Reeëlkohier van Heerenveen-zuidzijde van 1749 onder kohiernummer 110 en 111 als eigenaren staan aangegeven van “een huys zijnde de herbergh”: Notaris publicus Egbartus Oosterkamp nom. uxor. (mede namens zijn 2e vrouw Magteltje van Putten), voor de helft, en Ruurd Ruardi, voor de helft. De exploitant is de herbergier Hendrik Terweel. Reeds in 1748 zwaait hij daar de scepter in een pand met 4 schoorstenen met een gezin van 3 hele hoofden en als vee: één rier (vaars). Een volgende gebeurtenis, die in het Nedergerechtsarchief wordt ondersteund door een ‘acte van koop van een dubbel huis en herberg’, wordt beschreven in 1755. Bij die transactie verklaart Evert Veurman, meester chirurgijn op ‘t Heerenveen, schuldig te zijn aan Magteltje van Putten, huisvrouw van Egbartus Oosterkamp, een som van 1024 goudguldens en 28 stuivers, voor de overdracht van het dubbele perceel waar het wapen van Schoterland uithangt, maar ook voor een deftige nieuw gebouwde huizinge c.a. daarachter. De bovenkamer daarvan is gedurende jaren door de grietenij Schoterland als ‘regtkamer’ gebruikt. Op dat ogenblik wordt het bewoond door de weduwe en kinderen van Marten Engeles. (R.A. toegang 13.40, inv. 181, pag. 151v) Kastelein Evert Veurman ziet kans als borg voor de koopsom over te halen de jeneverstoker Arjen Antony van Merken, meester stoker, voor een totaal bedrag van Car. glds. 1574-13-12. Daarvan is een ‘renversaal’ uit hetzelfde jaar. In het speciekohier van 1756 blijkt Evert Veurman van de 4 schoorstenen anderhalf te hebben ‘digtgem.’ om het bedrag schoorsteengeld naar beneden te brengen. Zijn welstand is met twee halve hoofden dan ook aanzienlijk bescheidener dan de 3 hele hoofden van zijn voorganger Terweel. Met 2 koeien is hij grotendeels zelfvoorzienend en het tweetal paarden zou kunnen wijzen op het niet helemaal willen loslaten van zijn chirurgijnspraktijk.
De verkoopadvertentie in de Leeuwarder Courant van 5 januari 1771 bevat een openhartige ontboezeming. Hij laat schrijven: “door het meenigvuldige aanstaan eeniger zyner Patienten om uit de HERBERG te gaan woonen, is dezelve geresolveert om zyn Herberg uit de hand te verkopen.” Duidelijk is het frisisme ‘oanstean’ te herkennen, wat dus wil zeggen, dat hij op gedurig aandringen van enkele van zijn patiënten heeft besloten z’n herberg te verkopen. Hij verzekert de mensen dat je er goed de kost mee kunt verdienen, mede door de aanwezigheid van een kolfbaan, boven-en benedenkamers en stalling voor meerdere paarden. Het lukt hem in 1771 nog niet, maar hij doet eind december 1771 nog een tweede poging om het uit de hand te verkopen. Ook die poging heeft geen resultaat en hij moet besluiten er te blijven. Bijna tien jaar later doet hij opnieuw een poging zijn herberg te slijten door een ‘gastmaal’ te organiseren, vanwege het feit dat hij al meer dan 25 jaar zijn affaire met veel succes heeft gedaan en zelfs nu noch voortzet. Maar ...... als er iemand is die er gading naar maakt, zal hij in alle billijkheid accoord gaan met verkoop. De situatie blijft onveranderd tot hij in 1784 overlijdt, en op 4 december van dat jaar komt het onder de hamer. Inmiddels wordt Alt Hessels, die kort daarvoor met de weduwe Krijn Jitzes (Wybrigjen Alberts) van specienummer 82 is getrouwd, in de advertentie als de kastelein van het Wapen van Schoterland genoemd. De ‘actuarius’ - de man die de openbare veiling leidt - is G. van Terwisga van Heerenveen, die uiteraard de klandizie van de veiling gunt aan Alt Hessels. Onderdeel van de veiling is de “Oude Regtkamer”, die wordt aangeduid als zeer geschikt voor pakhuis.
De eerste bieding op de tapperij blijkt 1525 goudguldens te zijn geweest en de ‘Oude Regtkamer’ brengt het bij de provisionele veiling niet verder dan 200 goudguldens en 7 stuivers. Op 4 december is de finale palmslag van 5 uur ‘s namiddags.
Noch enkele aanwijzingen voor de ouderdom van deze prentbriefkaart vinden we aan de overkant. Die informatie ontlenen we aan de rubriek “Ut it Feanster printeboek” troch Dick Bunskoeke, welke op 7 oktober 1987 in De Koerier heeft gestaan. Hij somt een aantal zaken aan de oostkant van de Dracht op, die allen nog hun eigen stoep - soms zelfs met hekwerken en fietsenrek hebben liggen aan de de bestrating met klinkers en ‘kinderhoofdjes’.
Drogist B.J. Talsma blijkt op 19 december 1916 reeds een overeenkomst met wijnhandelaren Ferwerda & Tieman tot uitvoer te brengen in het pand aan de overkant van de straat de Dracht op nr. 221. Aan de gevel hangt een reclamebord met de namen van die landelijke firma. Dat huisnummer werd in 1921 vervangen door het nummer 216. In 1931 wordt dan het nummer gekoppeld aan de straatnaam en wordt het adres: Dracht 25. B.J. Talsma wordt in 1941 opgevolgd door zijn zoon Johan Bernard, die hetzelfde beroep heeft gekozen. In 1962 maakt hij plaats voor Pieter Wiersma, die aan de drogisterij een minstens zo bekende fotohandel heeft verbonden. Mogen we aannemen, dat Piet Wiersma door ‘Foto Wiersma’ te stichten aan de Lindegracht zich meer als fotograaf is gaan opstellen en de drogisterij op de Dracht heeft toevertrouwd aan Willem Jongejan, die in november 1972 op de woningkaart wordt bijgeschreven. Overigens, aan de westkant is ook nog een bord aan de gevel met de tekst: “Lunchroom”. Frederick Hartmann heeft daar als banketbakker - in 1911 hier begonnen - een lunchroom aan de zaak verbonden. Bij de verbouwing van 1919 is er door R. Post & Zoon een (melk)salon gesticht van 19.50 m2 oppervlak, zodat er zelfs bijeenkomsten van de schaakclub konden worden gehouden. Destijds is het Dracht no. 394, tegenwoordig is het Dracht 40.
2015, mei 3 - wibbo westerdijk - hip-backup
Molenwijk tussen 1913 en 1930
HIP-TIME MAGAZINE 83
Molenwijk tussen 1913 en 1930
Dit is weer zo’n schitterende foto uit de uitgebreide collectie van dr. Hubert Adriaan Veltman. In het fotoarchief van het museum Willem van Haren is dit beeld terug te vinden onder objectnr. 03802. In een grijs verleden van de Oudheidkamer Heerenveen hebben de archiefvormers de mogelijkheid gehad enkele afdrukken van zijn glasdia’s aan het fotoarchief toe te voegen. Deze en nog drie andere beelden - van zeer bescheiden afmetingen - hebben als een vierling op een zuurvrij fotokarton van het bekende A4-formaat hetzelfde invoernummer gekregen. Eerder in deze rubriek (HIP-Time 72) hebben we U laten meegenieten van de - in onze terminologie - Dwarsgracht (van de Molenwijk), waaruit blijkt dat Veltman geen moeite teveel vind om een origineel dorpsgezicht vast te leggen. Dat is ook bij deze opname het geval. Heerenveen-kenners gaan ervan uit, dat Veltman voor deze foto positie heeft gekozen op de brug aan het eind van de Munnikssteeg over de Molenwijk. Het pad naar het westen langs de voormalige drukkerij van Jacob Hepkema komt dan haaks uit op de Propstrasingel. De royaal besneeuwde praam op de voorgrond lijkt aangemeerd, net ten noorden van die hoge houten brug. De afwijkende positie van de kademuur is terug te vinden op meer foto’s van deze locatie. Om de afstand van de Spandawbrug tot de ‘Munniksbrug’ te bepalen gaan we uit van de Waterleidingkaart van 1913, die op een schaal van 1 op 1250 is ontworpen. De afstand van het midden van de daarop getekende bruggen - hart op hart - blijkt 52 millimeter. Elke millimeter staat dus voor 1,25 meter en de totale afstand is dan: 65 meter.
Inmiddels weten we dat het Fries Fotoarchief de volledige collectie Veltman-glasdia’s in haar bezit heeft gekregen en toegankelijk heeft gemaakt. In dat archief kunt U de opname vinden onder ‘Veltman-108’. Daar ook staat aangegeven het kleine formaat van 7 bij 8 centimeter en een zeer ruime dateringsperiode 1900-1940. Gelukkig kunnen we meteen al een zestal jaren van die ruime periode afhalen. De Molenwijk is immers nog in een onmiskenbaar bevaarbare toestand. De conclusie is gerechtvaardigd, dat er in ieder geval vóór de demping van 1934 is gefotografeerd en vermoedelijk zelfs een flink aantal jaren eerder. Van een verregaande vervuiling van de Molenwijk is weinig te zien in ieder geval, maar met zo’n pak sneeuw lijkt uiteraard bijna alles ongerept. De achterzijde van de museumfoto geeft dezelfde informatie door te dateren rond ± 1930. Maar ook in de beginperiode van de activiteiten van Veltman in Heerenveen valt wel het een en ander af te dingen. Dr. Gabriël Schouwen, arts en de stichter van de Röntgen-en Finseninrichting op de hoek van de Stationsstraat met de Heerenwal, overlijdt in 1913. Zijn weduwe doet deze artsenpraktijk over aan Hubert Adriaan Veltman, die zich eveneens in dit specialisme gaat bekwamen. Hij gaat ook wonen in dat pand. Het lijkt onwaarschijnlijk, dat hij al vóór 1913 voor zijn fotografische hobby het Heerenveen als onderwerp heeft uitgekozen. Overigens is de afdruk van de glasplaat in het museum-archief van het formaat: 10.3 bij 7.8 cm. Samenvattend is zijn actieve fotografisch carrière in Heerenveen voor wat betreft deze foto terug te brengen tot de periode 1913 - 1930.
Sterk beeldbepalend is natuurlijk - zelfs onder winterse omstandigheden - Heerenveens Nederlands Hervormde Kruiskerk. Tegen die achtergrond, samen met de besneeuwde bomen op het kerkhof, zien we het profiel van de ophaalbrug over de Molenwijk, die het eerste deel van het Breedpad verbindt met het tweede deel: de Spandawbrug. Daarachter ligt een groot schip afgemeerd, waarvan de mast goed zichtbaar is.
De Molenwijk heeft een lange geschiedenis en een duidelijke relatie met de daaraan opgerichte molens. De eerste die in aanmerking komt, is de koren-en pelmolen ‘De Windhond’. Deze wordt in 1613 gebouwd in opdracht van Meijnt Douwes door zekere Thijs Peters. De tweede molen die ook letterlijk z’n stempel op de naam heeft gezet is de houtzaagmolen ‘Fortuna’ of ‘De Fortuyn’. Die wordt gesticht in 1711 door Inne Teeckes. Daarna heeft het in de geschiedenis van Heerenveen in bijna anderhalve eeuw een grote naam opgebouwd onder de directie van enkele generaties Hiddinga. In 1801 krijgt houtzaagmolenaar en koopman Elias Hiddinga toestemming om in de ‘algemeene vaart loopende agter de Dragt op ‘t Heerenveen een Boom gesloten te leggen en dezelve alleen by nagt te sluyten, met belofte dat diegene welke dezelve vaart moeten gebruiken dezelve op de requisitie (= eis) te openen en ontsluiten ter mijner lasten’. (SCO 2314)
Uiteraard is onze bron opnieuw ‘De sfeer van weleer, Over molens in Heerenveen’ door drs. D.M. Bunskoeke. Overigens wordt de vaart of wijk in stukken van voor die tijd ‘Brandenburch’s wijk’ genoemd. De link naar het ‘Brandenburch’s Huys’ met hofstede aan het Breede Pad is dan een terechte associatie. Aan diens bezittingen wordt door historicus Gerrit Kramer in zijn manuscript ‘De geschiedenis van Heerenveen’ ruim aandacht besteed. En uiteraard ook Dick Bunskoeke in een artikel in ‘De Veenbrief’, jrg. I, nr. 6 , november 1987 met als titel: “Breedpad 21 (Tuymelaarshuis)”.
Zoekend op de kaarten van de 17e eeuw worden we teleurgesteld. Niet één van de kaartenmakers uit die periode - zelfs Bernardus Schotanus à Sterringa in de versie van Nicolai Visscher niet - heeft deze wijk ingetekend. Pas bij de bewerking van Francois Halma uit 1718 staat de eerste wijk aan de westkant van de Dracht afgebeeld en loopt het op het grondgebied met de naam: ‘Commandery Akkers’. Aan het eind van de 18e eeuw vinden we in de stukken over de plannen tot slatting van de ‘wijk agter de Dragt’ (1778) geen nadere toponiem. In het dossier met de Molenwijkstukken bevindt zich een schetskaartje uit circa 1797, waar de wijk is getooid met het toponiem ‘Molenvaart’. Daarin wordt de brug tussen de twee stukken Breedpad het ‘Notaris J.G. Semlers Bruggie’ genoemd. Daaruit wordt geconcludeerd, dat de eigenaar van het ‘Grote Huys’ ook het eigendom heeft van het Breedpad tot aan de Dracht, inclusief het brugje over de Molenvaart.
Kennelijk heerst er in die jaren enige onzekerheid over het onstaan en de onderhoudsplicht van de wijk. De advocaat mr. Jacobus Hendrik van der Schaaff, in 1796 nog wonend in een pand Achter de Kerk, heeft op zich genomen contact op te nemen met de Rentmeester van de Duitsche Orde of de Commanderij van Schoten om daarover duidelijkheid te krijgen. Het toeval wil, dat Van der Schaaff zelf ook is verhuisd naar Utrecht - waar ook de Duitsche Orde zijn domicilie heeft - en van daaruit de brieven over dit onderwerp stuurt aan Pieter Bootsman, notaris en secretaris te Heerenveen. Spijtig genoeg zijn de ‘echte’ antwoorden niet op te maken uit de brieven, die in het Molenwijkdossier zijn bewaard gebleven. De reden zou best eens kunnen zijn, dat de secretaris Bootsman slordig heeft gearchiveerd. Van der Schaaff laat zich namelijk niet bijzonder lovend uit over de respons op zijn geschriften.
Mr. J.H. van der Schaaff heeft een korte carrière gehad in Heerenveen. Hij is gekomen uit Amsterdam met attestatie van de Franse Gemeente, trouwt in Heerenveen op 14 mei 1795 met Magdalena Noyon, afkomstig uit Sneek en laat zich pas inschrijven in de kerk van Schoterland op 2 augustus 1795. Zijn echtgenote heeft op 8 februari 1795 al belijdenis gedaan in Heerenveen. Zij laten op 24 april 1796 hun dochtertje Maria Louise Petronella dopen als ze een week oud is. Met z’n drieën worden ze op 7 mei 1797 uitgeschreven naar Utrecht.
Opnieuw kijkend naar de foto zien we links van de ‘Spandawbrug’ het huis, waar tussen 1747 (toen het huis is gebouwd op een ‘koud steed’) en 1818 (wanneer Bote Spandaw zich er vestigt als koopman-schipper-in granen) vier jeneverstokers hun ambacht hebben uitgeoefend. Eerst is dat Arjen Anthony en na diens dood in 1769/1770 zijn weduwe. Daarna vanaf 1788 Sybolt Cuperus gedurende tien jaar. Vervolgens stookt Andries Piebes de Lang de jeneverketels tot de 16e van Wijnmaand 1810 als hij op 40 jarige leeftijd van vrouw en vijf kinderen afscheid moet nemen. Zijn weduwe Jiskje Jans Oppedijk zet de zaak door met hulp van Johannes Luitzens Kalverboer, die haar in 1812 ook als echtgenoot ter zijde gaat staan. In maart 1818 wordt de affaire afgebouwd, de jeneverstokerij en de tapperij “Drie Kronen” wordt gesloten en het echtpaar verkoopt het pand met toebehoren aan Bote Sibles Spandaw voor fl.3215,-. Notaris J.P.J. Greydanus verricht de officiële plichtplegingen.
Bij de volkstelling van 1830 blijkt het huisnummer 262 meer bewoners te kunnen bevatten dan alleen de familie Spandaw. Op de kadastrale kaart van 1832 hebben naast de nummers A-383 ook ten zuiden daarvan nog de kadastrale nummers A-384, A-385 en A-386 een woonbestemming (huis). Spreken we in zo’n geval niet van een ‘lange jammer’ ? Met 30 centiare oppervlak is er bij een 5 x 6 meter ruimte zonder erf zeker geen sprake van een ‘kapitale’ woning. En van drie naast elkaar zeker niet van een villawijk ! Uit de namen én de beroepen van de verschillende bewoners blijkt ook een lage sociale status: (ambachtelijke)knegt, arbeider, sjouwer, spinster en zonder beroep.
In 1856 overlijdt Bote Sibles Spandaw (voor de gelegenheid geschreven als Spandau) en volgt zijn zoon Fokke Botes Spandaw hem op. Ook hij zit dus in de graanhandel en wordt soms ook grossier en koopman genoemd. Wanneer Fokke Botes Spandaw in 1885 overlijdt, blijft zijn weduwe Catharina Kornelis de Jong hier wonen en wordt als ‘hoofd van het bedrijf’ haar zwager en vrijgezel Bote Botes Spandaw de opvolger van haar overleden man.
Ondanks de verschillende kadastrale nummers van de huisjes ten zuiden van hun pand blijken de Spandaw’s steeds eigenaren daarvan te zijn geweest. In het dienstjaar 1878 worden de vier kadastrale nummers ‘verenigd’ (= samengetrokken) en krijgt het nieuwe complex het kadastrale nummer A-1550. De ‘gebouwde waarde’ stijgt daarmee in één slag van fl.120,- naar fl.350,-. In het kadastrale dienstjaar 1882 wordt door Albert Kornelis Propstra een ‘soort’ boerderijtje gebouwd achter de eerste drie huizen van dat gedeelte van het Breedpad. Op de foto zien we daarvan de contouren van het dak tussen de besneeuwde bomen duidelijk aanwezig. Van een groepsportret uit 1908 van de familie Van den Berg, welke zich ook bevindt in het fotoarchief van het museum Willem van Haren, is bekend dat zij hebben gewoond in dit ‘boerderijtje’. In die tijd blijkt de familie Taconis, tabaksfabrikanten de eigenaar te zijn, waar Van den Berg werknemer is geweest. Waarschijnlijk heeft de schuur in het bedrijfsgebeuren een rol gespeeld: opslag, drogen, etc. ?
Op een andere, vergelijkbare foto van de heer Veltman, welke op 9 maart 1988 van een tekst is voorzien door Dick Bunskoeke in de rubriek ‘Ut it Feanster Printeboek’ in De Koerier, zijn de houten hokken op de wal van het Achterom bij café De Veehandel van Prinsen iets duidelijker in beeld. Prinsen ontleent op de marktdag daaraan een deel van zijn bestaan: het wegen van kalveren en verzenden naar de exportslagerij te Wolvega en het plaatsen van de rijwielen van marktbezoekers. Bijzonder opvallend is de smalle doorgang tussen de door Bunskoeke genoemde ‘varkenshokken’ en de zijgevel van het pand. Tegen de zijkant van het hok zien we duidelijk een uitzetbaar ‘droechrak’ staan voor de was. Aan de zuidgevel van het hoge pand van Lammert Prinsen staat het huis met dakkapel, waar de weduwe Lucas Prinsen (Maike Ales Wiersma) bij aanbesteding in april 1894 twee woninkjes (kadastraal A-381 en A-382) laat afbreken om er een nieuw huis voor haarzelf (A-2220) neer te laten zetten. Op 31 december 1910 staat dit burgerhuis te koop in het Nieuwsblad van Friesland, met als inhoudelijke omschrijving: een voorkamer, zijkamer, keuken, gang en kelder beneden en daarboven een slaapkamer en zolder met een beschoten dak.
Het laatst zichtbare pand links staat op een gemeentelijke kaart uit 1955 met het huisnummer 7 aan de Gedempte Molenwijk en wordt in de huisnummeringconcordans van oud-archivaris van het gemeentearchief Jan Werkman in 1994 met de bestemming ‘pakhuis Vrind, nr. vervallen’ gekwalificeerd. De bron van dit gegeven is de woningkaart.
Een aantal jaren later is van de idyllische illusie van deze foto weinig meer terug te zien als ‘De Blauwe Donau’ (de koosnaam van de cynische Heerenvener) door de aanwonende bewoners praktisch is gedempt met hun afval en de volksgezondheid in het geding komt. (Tussen haakjes: Herinnert U zich de ‘bjinstap’ nog van het Roode dorp in 1898, aflevering HIP-Time 21)
In 1931 is die aftakeling voor T. Swart - in een door hem gemaakt gedicht over de Molenwijk - de reden van de verzuchting:
“Kleine fijne Friese Haagje.
Jij bent mooie dingen rijk.
Maar een schandvlek op je schoonheid,
is die vieze Molenwijk.”
Na de demping in 1934/1935 gaan ook de dichtaders van voordrager-reciteerkunstenaar en dus ook volksrijmer Douwe Lap volop stromen over de onderwerpen ‘Oer forkearsboerden, de Mounlewyk en de nije brêge”. In vier regels zijn tevredenheid over het middelste onderwerp:
“Bisjoch mar d’âlde Mounlewyk,
Hwet wier dat oars in smoarge klyk,
Nou is’t in moaije, brede strjitte,
Hwer’t tegels en ek klinkerts sitte.”
HIP-TIME MAGAZINE 83. - 2014, mei 17 - wibbo westerdijk - hip-backup
Pastoriewijk met sluis en trambrug 1932
HIP-TIME MAGAZINE 116
Pastoriewijk met sluis en trambrug 1932
“Niettegenstaande ‘t stoomgemaal reeds geruimen tijd in werking is gesteld en iederen dag ‘n ongeloofelijke hoeveelheid water in zee stort, is de waterstand, ten gevolge van de aanhoudende regenval der laatste dagen zeer hoog. Ziet U maar eens hoe hoog ze is aan de Pastoriesingel te Heerenveen”. Die mededeling wordt ondersteund door de neerslaggegevens over de periode 27 maart tot 14 april 1932, welke in totaal 89 mm regen oplevert.
Deze tussen aanhalingstekens geplaatste tekst staat als bijschrift bij bovenstaande foto, welke in ons geval afkomstig is uit de collectie van de heer L. Goldhoorn, die zijn verzameling heeft overgedaan aan de gemeente Heerenveen. Je mag aannemen, dat hij deze afbeelding hetzij als foto dan wel als fotokopie van de originele sepiakleurige afdruk in het geïllustreerde weekblad Fen Fryske Groun van 29 april 1932 op bladzijde 139 heeft gemaakt. In de verzameling van wijlen Hendrik Jan Boer op internet, die ze voor het publiek heeft geschikt gemaakt op <www.noordnl.nl/>, is ook sprake van deze foto als ‘gescande’ afbeelding.
Het ontstaan van deze afwateringssluis ligt in het feit, dat vanaf 1847 de weg van Heerenveen en Langezwaag naar Gorredijk is aangelegd. In 1850 komt in verband daarmee de bepoldering van het zuidelijke deel van het 5e Veendistrict tot stand. Bij één van de aan te besteden kavels wordt o.a. een schutsluis in de Pastoriewijk gepland (en voor de bediening een sluiswachterswoning aan de oostzijde), die verbonden is met de Schoterlandsche Compagnonsvaart. In de Leeuwarder Courant van 7 oktober 1940 wordt het bestaansrecht van het sluisje door de Staten van Friesland ontnomen. Een deel van de Pastoriewijk wordt gedempt en de andere onderhoudswerken daaraan komen te vervallen. Op termijn wordt de hele wijk gedempt en het sluisje onttakeld. De oorlog rekt het laatste nog even, maar na bijna een eeuw laat de historische stukjesschrijver Arjen Fetzes Koopmans in de Heerenveensche Koerier van 19 april 1946 in een gedegen verhaal zijn visie los op “It âlde slúske”. Zijn woordkeus is het Fries en daarvan citeren wij enkele zinnen:
“Ald slúske dêr oan de Pasterije-singel, mei dyn bihyplik (gebrekkige) grêftsje en dyn smelle paedsjes dêr by lâns; al kin oan 'e iene kant in wein dêr amper noch by troch. Nou 't dêr fan fierren de greate „forkearswei" syn earmen slacht om 't Fean, omt dy troch it Fean to binypt (kleinzielig) achtenearre (gewaardeerd) wurdt, binn' wy dy net mear brek (nodig), dyn útfeart ticht, dou sels oan kant. ln nije brede wei — de nije tiid! Wy wolle net eamelje dat dêr nou wer in tipysk stikje Hearrenfean fordwine sil, lyk as dy âlde Spekbrêge doe’t er noch yn 'e fleur wie, mei it slúske en it romme fjild dêrefter, ús foar eagen spile.........”.
We weten natuurlijk al heel lang van het sluiswachtershuis, maar zou het nu ook mogelijk zijn om die vanaf de stichting te stofferen met bewoners. Omdat het om pastoriegoederen gaat kammen we eerst de inventaris van dat archief eens uit op zoek naar aanknopingspunten. De eerste aanwijzing vinden we in het kerkelijk archief onder inventarisnummer 1383. Klaas Post, ‘sluiswachter te Heerenveen’ huurt van de Pastorievoogden een huis met erf aan de Pastoriewijk, genaamd ‘De Bleek’ onder Terband. Dat huis is eerder gewoond geweest door zekere Johannes Bosma. Dat contract wordt in 1850 voor de eerste keer opgemaakt voor 10 jaar en vervolgens wordt het een aantal keren verlengd.
Fotobijschrift: De stichting Oudheidkamer Heerenveen brengt in 1978 het fotoboekje ‘Een wandeling door Oud-Heerenveen’ uit. Op bladzijde 77 schrijft samensteller Douwe Miedema, dat de foto van deze sluiswachterswoning uit het begin van de eeuw dateert. De grote schuur links behoort tot ‘Voormeerszathe’ en rechts zien we de achterkanten van het laatste strookje huizen van de Heideburen.
In dit huis is Klaas Harmens Post op 10 januari 1894 overleden op 90 jarige leeftijd en twee jaar later zijn weduwe Christina Corée als 89 jarige. Klaas Harmens Post is afkomstig uit een Leeuwarden. (Dat blijkt o.a. uit het koninklijk besluit uit 1869, waarin hij wordt aangeduid als de zoon van Claas Sijbrens, zie verderop in de tekst). In 1832 vestigt hij zich in Heerenveen (SCO) gedurende twee jaar op het huisnummer 48b aan de Oude Kerkstraat, met zijn vrouw, waarmee hij op 14 mei 1829 te Leeuwarden is gehuwd. Hij is dan nog ‘huisbediende’ en in Leeuwarden wordt dochter Geertje geboren in 1830. In Heerenveen wordt hij aangesteld als ‘justitiedienaar’ (zeg maar de wetshandhavende rechterhand van de grietman). Per 1 januari 1834 woont hij onder Aengwirden en wel op het huisnummer 19 aan de Fok. Het gezin woont in een huis van de erven Fokstra en bestaat dan uit 4 personen (AEN 1210, Staat van de Bevolking 1834). Inmiddels is tweede dochter Tietje in 1833 erbij gekomen. Van dit kind moeten de ouders op 25 augustus 1834 al weer afscheid nemen. Zij wordt slechts 19 maanden oud. Op 19 juni 1835 wordt opnieuw een Tietje geboren en in 1838 nog het meisje Harmina Johanna. Niet zo erg lang daarna wordt er weer verhuisd naar Heerenveen-Schoterland. In de Staat der Bevolking van 1840 (SCO 2109) staat Klaas Post ingeschreven als bewoner op huisnummer 59. In die jaren is het een huisje aan de Premierswijk, wat later de Nieuwstraat wordt genoemd en wel aan de westkant op kadastraal nr. A-83. Daar wordt op 29 april 1840 zoon Harmen geboren; op 1 augustus 1842 Johannes, op 9 oktober 1846 Rienk en op 21 september 1849 Theuntje.
In 1850 breekt er een nieuwe fase in hun levens aan. In de Pastoriewijk wordt een nieuwe afwateringssluisje aangelegd met daarbij een nieuwe woning en dat wordt dus de nieuwe betrekking van Klaas Harmens Post. Hij wordt aangenomen als sluiswachter, en hoewel hij nog regelmatig als justitiedienaar en sinds een beschikking van de minister van justitie van 29 januari 1858
als rijksveldwachter 3e klasse (op een jaarwedde van fl.375,-) wordt aangeduid, blijft hij tot zijn dood (vermoedelijk in partnerschap met zijn vrouw Christina Corée) de sluisdeuren bedienen. Miedema onthult ons in het bijschrift van het fotoboekje, dat het bedienen van de deuren gebeurt met een ‘kaapstander’. Uit de omschrijving in de Grote Van Dale maken we op dat het een vaste, verticale windas is om de sluisdeuren (met menskracht) te kunnen openen en sluiten.
In de verschillende bronnen, die we hebben kunnen raadplegen, wordt Klaas Harmens Post in de oudere stukken - na de aanleg van de sluis - eerst in de huurakte van “De Bleek” opgevoerd als “sluiswachter”, terwijl hij daarna tot 1872 steeds als ‘rijksveldwachter’ wordt genoemd. Dat komt - bijna - overeen met het Koninklijk besluit van de Staatscourant van 16 december 1869, waarin hem op 7 december 1869 een pensioen van fl.237,- ‘s jaars wordt toegekend voor zijn carrière als rijksveldwachter der 3de klasse te Heerenveen. Aan het ‘huisnummer’ 173a bij zijn inschrijving in het bevolkingsregister 1872-1880 én het nummer 173b voor zijn buurman de boer IJde Keimpes Keimpema, bewoner van de boerderij ‘Voormeerszathe’, kunnen we zien, dat hij het sluiswachtershuis nog steeds bewoond.
Pas in 1880 wordt hij in het bevolkingsregister van Aengwirden weer als “sluiswachter” ingeschreven en wel op huisnummer 190. Gezien het gegeven, dat de boerderij Voormeerszathe (liggend in Aengwirden) op 12 mei 1880 afscheid neemt van boer IJde Keimpes Keimpema en als nieuwe pachter de veehouder Albert Klazes Oenema verwelkomt en beide onder het huisnummer 189 registreert; vervolgens het armhuis aan het eind van de Pastorielaan het nummer 191 toekent, mogen we ervan uitgaan, dat op het sluiswachtershuis het nummer 190 van toepassing is. Alles uiteraard onder Aengwirden. Vanaf 1890 wordt het huis vernummerd naar nr. 193 en tot zowel de dood van Klaas - die opnieuw als sluiswachter te boek staat - op 10 januari 1894 als het overlijden van Christina op 23 augustus 1896 blijft dat zo.
Wie daarna die functie gaat vervullen is nog niet uit de bevolkingsregisters op te maken. Hun kleinzoon Klaas Harmens Post, geboren november 1868 als zoon van Harmen Klaas Post, tuinman, en Jeltje Jans Bakker, treedt op 23 mei 1895 in het huwelijk. Hij zet zich als tuinier met zijn bruid Annigje Freerks Vis te wonen in een éénkamerwoning aan de Heideburen huisno. 138. Daar wordt zoon Harmen op 6 mei 1896 geboren, hetgeen kennelijk aanleiding is om te verkassen naar het sluiswachtershuis, waar zijn grootmoeder op 23 augustus is overleden en Harmen per 4 december 1896 intrekt. (SCO 1927) Dat is ook in de onmiddellijke nabijheid van zijn tuinderij. Hij staat geregistreerd als tuinman, maar is vooreerst de belangrijkste kandidaat voor het bedienen van de sluis.
Zijn adres wordt in de periode 1900-1920 tot twee keer hernummerd: eerst naar nr. 207 en daarna nog eens tot 223. Dat is steeds het ‘sluiswachtershuis’.
Met behulp van HIS-GIS - de kadastrale kaartensite op internet - wordt duidelijk dat het ‘sluisje’ aan de oostkant wordt begrensd door kadasternummer Tjalleberd A-1776 (legger 396, vlg.nr. 15, eig. de Pastorij van Aengwirden). Het wordt aangeduid als ‘weiland’ met een grootte van 47.80 are. Op dat perceel vinden onder A-1775 (legger 396.14) een - dus al langer bestaand - huis op een perceel van 0.84 are. We mogen aannemen, dat daaruit het latere ‘sluiswachtershuis’ is ontstaan. Dat klopt ook want uit 396.14 én 396.15 ontstaat 396.410 met als perceelsomschrijving ‘sluiswachterswoning met erf’. Daarvoor is in het dienstjaar 1868 een nieuw kadasternummer toegekend: A-3553, met een perceelgrootte van 7.24 are en een gebouwde waarde van het huis van fl.40,-. De ‘tuingrond’ met een grootte van 8.40 are - waar de Postfamilie haar tuinmanschap bedrijft - heeft het nieuwe kadasternummer A-3554 toegekend gekregen.
Het oorspronkelijk nummer A-1777 - het weiland van 1.09.90 ha - wordt volgens een akte in het kerkelijk archief onder nr. 1135 door sluiswachter K.H. Post gehuurd voor drie jaar in 1869, hernieuwd in 1873, 1876, 1879, 1883 en vervolgens een aantal keren verlengd van jaar tot jaar voor fl.165,-. Dat jaartal 1869 valt natuurlijk niet toevallig samen met zijn pensionnering als veldwachter en we nemen zonder meer aan, dat hij zijn oude dag als ‘tuinman’ op dit perceel tot een nuttige en misschien zelfs noodzakelijk aktiviteit uitbouwt. Overigens doet hij dat niet in z’n eentje, want in een bewonerslijst van 1871 staat zijn zoon Harmen (Klazes) Post met een gezin van 4 personen reeds als ‘tuinman’ te boek. In zijn huwelijksacte in 1866 met Jeltje Jans Bakker staat dat al vermeld. Hij woont in ieder geval tot 22 juni 1874 in Heerenveen (Aengwirden). De gemeente Schoterland denkt daar even anders over, want die schrijft hem in per mei 1874 als ‘tuinman’ en komend uit (natuurlijk) Aengwirden. Als adres heeft hij een gloednieuwe, pasgebouwde éénkamerwoning gevonden, bereikbaar door de huidige ‘Eric Bramsteeg’ en destijds achter kadastraal nummer A-783, practisch tegen de grens met Aengwirden aan. (SCO 1912) Die woning heeft tot ongeveer 1955 bestaan en is toen afgebroken.
Harmen en zijn vrouw Jeltje met hun twee kinderen Klaas en Janke wonen daar tot mei 1878 en alleen zoon Jan wordt daar in 1877 geboren. Vervolgens gaan ze dus in mei 1878 naar het adres Heideburen nr. 93 - onder welk nummer ook de veehouder van ‘Voormeerszathe’ IJde Keimpe Keimpema staat geregistreerd. Het is het laatste huis van het rijtje woning na de Spekbrug, want Voormeerszathe ligt immers in Aengwirden, terwijl op nr. 94 de familie Heloma in Huize Voormeer hun domicilie hebben.
Bij de Volkstelling van 1880 wordt het huisnummer opnieuw vastgesteld en krijgt het nummer 158. In mei 1896 schuiven ze een woning oostelijk op en wordt hun huisnummer 159. Inmiddels is zoon Klaas getrouwd en voert een zelfstandig huishouden elders op de Heideburen, waar zijn ouders ook zijn begonnen toen ze uit Aengwirden kwamen. In de periode 1900-1910 blijft het huisnummer 159 van kracht.
Op 25 maart 1902 komt hij evenwel te overlijden. Het blijkt even lastig hem te vinden in de acten van Tresoar. De ‘digitalist’ heeft hem door een leesfoutje namelijk voorzien van de voornaam ‘Herman’, terwijl de akte no. 69 van 26 maart 1902 toch overtuigend spreekt van “Harmen”. Omdat er geen adres in die akte staat hebben we gekeken, wie hem als buren hebben aangegeven op Oenemastate. Dat blijken te zijn de brievenbesteller Rutger Jongbloed (van Heideburen 158) en de veehouder Jeep Heida (van Heideburen 160 = Voormeerszathe). De burenplicht is dan nog de gewoonste zaak van de wereld. Uit de financiële administratie van de Pastorij van Aengwirden (K.A. 1631. Journaal 1903-1913) blijkt dat de weduwe van H.K. Post (Jeltje Jans Bakker dus) niet alleen op 12 mei 1903 en 10 november 1903 het termijnbedrag van de huur van ‘t huis en land bij ‘t sluisje te Heerenveen betaalt, maar tevens van de tuin bij ‘t Armhuis. Samen 400 gulden. Over de jaren 1904 tot en met 1906 eveneens, maar met ingang van 1907 is het huurcontract verhoogd tot fl. 450,- per jaar. De per november 1909 vervallen huur betaalt de weduwe - zeer tegen haar gewoonte - pas in januari 1910. In november 1910 blijkt de huur te zijn overgenomen door haar zoon Klaas Harmens Post (geb. 28 november 1868), die al sinds 23 mei 1895 gehuwd is met Annigje Freerks Visser uit Terband en in feite het ‘erfelijke’ familiebedrijf gaat voortzetten. De eerste twee jaar gaat dat vlekkeloos, maar op 26 oktober 1912 noteert de ontvanger van de Pastorij een uitgave van deurwaarder de Lang van fl.3,95 over de ‘huuropbrengst van K.H. Post van 30 december 1911’. Op 11 november 1913 wordt bemiddeld door notaris van Beyma thoe Kingma, die in het Journaal van de Pastorij ‘de huur van landen behoorende tot het plaatsje bij het sluisje over 1913...fl.319,20’ laat inboeken. Wanneer we op 28 december 1915 in het journaal lezen dat P. Makkinga de opbrengst van het haver op de tuin bij ‘t sluisje laat boeken, bekruipt ons de vrees, dat kleinzoon de controle enigszins kwijt is. Die vrees krijgt een acceptabele verklaring, wanneer we vernemen uit de overlijdensregistratie van Aengwirden, dat echtgenote Annigje Freerks Visser op 24 februari 1915 in Terband is overleden. Zij is 42 jaar geworden en laat vier kinderen na die de tienerleeftijd hebben tussen 12 en 19 jaar. Weduwnaar Klaas Post (de jongere) hertrouwt op 30 oktober 1919 op 50 jarige leeftijd met de niet eerder gehuwd geweest zijnde Wietske Vis uit Nijehorne, die twee jaar ouder is.
Even hebben we de gedachte gehad dat tijdens het desastreuze jaar van Klaas Harmens Post en zijn kinderen, hij het beroep van tuinman heeft moeten opgeven en heeft moeten vertrekken. Voor het gebruik van een perceel land onder kadasternummer A-1777 tegenover het armhuis is dat ook zo, want Sijtze Reins Jonker krijgt daarover de beschikking bij onderhandse akte van april 1915. Hij mag het van de Pastorie van Aengwirden huren voor een jaarlijkse huur van 140 gulden. Het gegeven dat in deze acte als zijn beroep ‘sluiswachter te Heerenveen’ wordt genoemd versterkt de gedachte dat hij tevens de bewoner van het sluiswachtershuis is geworden. Het bevolkingsregister van Heerenveen (AEN) van de periode 1890-1920 bevestigt dat vermoeden door hem tussen 29 juni 1914 en 12 mei 1916 de huisnummers Heerenveen 224 en 223 toe te kennen. Dat kan betekenen, dat in die periode het huis ook nog een keer een ander nummer heeft gekregen. Wat daarvan de reden zou kunnen zijn, is volstrekt onduidelijk.
Uit de kohieren van de hoofdelijke omslag kunnen we vaststellen, dat als opvolger van Jonker - op basis van het huisnummer - in aanmerking komt Albert Jans Piek. Na zijn komst - het bevolkingsregister (AEN 1325) geeft naast zijn geboorte in 1866 te Luinjeberd en familiaire samenstelling, als opeenvolgende woonplaatsen Tjalleberd, Luinjeberd (op twee adressen), Terband (op twee adressen) en Heerenveen. Daar is huisno. 223 zijn adres: dus het brugwachtershuis. Over de jaren 1917, 1918, 1919 en 1920 registreert de gemeente-ontvanger hem op dit huisnummer. In 1921 wordt dat het huisnummer 371: het hoogste en laatste nummer van Aengwirdens Heerenveen. Het armhuis aan het eind van de Pastorielaan heeft dan nummer 370. In 1922 staat hij in het adresboek vermeld als ‘arbeider’, terwijl hij in die eerdere jaren als ‘arbeider gemeentereiniging’ staat geboekt. In dat jaar komt op 12 mei zijn in juni 1921 gehuwde zoon Jan, die brievenbesteller is, bij hem inwonen op nr. 371. Het adresboek van 1927 kent Albert Jans Piek onder hetzelfde nummer en hetzelfde beroep. Maar ..... in dat van 1934 blijkt hij als ‘sluiswachter’ te wonen op het adres ‘t Meer 1 (voormalig Aengwirden). Deze hernummering sluit ogenschijnlijk niet aan op de steeds gebruikelijke locatie: Pastorielaan. Mogelijk dat er een reparatiebeslissing is gemaakt door een ‘Commissie Herziening Huisnummering (?)’, want in het adresboek 1938 en ook de gezinskaart tot 1940 blijkt het adres gewijzigd naar Heideburen 83b. Dat is de locatie ten noorden van broodventer en winkelier in suikerwerken Fokke Mulder, die in die jaren op de zuid-oostelijke hoek van de Heideburen met de Pastorielaan woont.
Als ‘uitsmijter’ en tevens als ‘bekroning’ van deze aflevering willen we U graag het als gevaarlijk bekend staande kruispunt laten zien, waar een NTM-tramstel de trambrug het sluisje in de Pastoriewijk en de Pastorielaan kruist om bij de ‘opstapplaats’ tussen Heideburen en Pastoriedwarsstraat haar passagiers te kunnen gerieven.
Deze opname is afkomstig uit de collectie van arts dr. J.H. Brouwer, verzamelaar, tramdeskundige en bewoner van ‘Huize Voormeer’. Detailgegevens over deze foto zijn niet beschikbaar, maar er is een grote waarschijnlijkheid, dat de heer Brouwer zelf de opname heeft gemaakt. Het beeld is te danken aan een scan van één van zijn grote collectie dia’s, welke onderdeel uitmaken van het fotoarchief van het Heerenveen Museum. Dit exemplaar is nr. 168 van de ’Collectie Brouwer’.
Bij het naspel van de gebeurtenissen van wijk, sluis en trambrug realiseren we ons, dat het gebruik van de wijk aanzienlijk zal zijn teruggelopen door de verbetering van het wegenstelsel. Het verkeer door de pastoriewijk met uitsluitend pramen dient in 1930 zeker niet meer de vervening. Stellig zal er wel eens een praam met mest, mogelijk vee en zeker met de grondverbeterende ‘terpaarde’ of een incidentele verhuizing de noodzaak van het klappen van de trambrug en het openen van de sluisdeuren noodzakelijk hebben gemaakt. De sluiswachter is inmiddels duidelijk een bijbaantje geweest zonder de noodzaak van permanente beschikbaarheid. Het blijkt in ieder geval prima te combineren met het tuinmansambacht. Met gedeeltelijke buitengebruikstelling en tenslotte volledige demping voor de plaatselijke infrastructuur eindigt ook de Pastoriewijk haar bestaan. Hetzelfde lot van afbraak en onttakeling zijn de trambrug en de tramlijn tenslotte beschoren. De dienst Gemeentewerken van Heerenveen heeft in mei 2003 haar best gedaan om een stukje historisch tramverleden te reanimeren. In de parallel aan de Pastoriestraat lopende vroegere trambaan (tegenwoordig het achterom van de panden aan de Heideburen) uitmondend op de Zonnebloemstraat, heeft de dienst bestratingen in een contrasterende kleur het 1.50 meter brede tracé zichtbaar gemaakt.
2015, september 20 - wibbo westerdijk - hip-backup
VAN HARENSPAD-NIEUWBUREN, JAREN ’90
HIP-TIME MAGAZINE 109
Het is ‘m niet hoor, maar de man met in zijn hand de overbekende L.C. draagtas, pet en op klompen - toch een minder vertrouwd beeld in het Heerenveen van de tachtiger jaren van de vorige eeuw - lijkt wel erg veel op de bekende Jeen van der Berg. Zeker is dat hij duidelijk plezier heeft in deze situatie, want van zijn gezicht is een stralende lach én binnenpret af te lezen. Hij is zich kennelijk zeer bewust van de fotograaf. Laatst genoemde heeft ongetwijfeld ook plezier gehad met het maken van deze foto door optimaal te profiteren van dat rimpelloze spiegelende oppervlak van het water van de Kolk. Zoals met veel foto’s in het museum Heerenveen is dit nummer 01870 ook slechts voorzien van informatie, die iedereen al weet bij de eerste aanblik, namelijk: ... Heerenveen ... van Harenspad ... de Kolk ... fiets-en voetgangersbrug. Opnieuw dus een beeld van een onbekende fotograaf en de zeer ruime datering: jaren ’90.
Topografisch is verder nog te wijzen op het rijtje huizen aan de Nieuwburen, waarvan het grote herenhuis historisch toch nog wel even de moeite waard is daarover het een en ander te vertellen.
De gevel van het blokvormige pand aan het begin van de Nieuwburen is het hoekpand met de Van Kleffenslaan en adresseert zich als Nieuwburen no. 8. Dankzij de adresboekjes van Heerenveen weten we dat in ieder geval vanaf 1914 tot zeker het jaar 1966 het in gebruik is geweest door zeker twee generaties kleermakers uit de familie Nauta: Jan Arends en Arend Jans. In een oudere versie van haar bestaan - volgens de kadastrale minuutkaart van 1832 - zijn er zelfs drie kleine woningen aan een steeg, welke doodloopt tegen de destijds nog aanwezige wijk als onderdeel van het grachtennetwerk om de ‘adellijke’ behuizingen van Heloma, Scheltinga en Oenema. Later vormde dat een natuurlijke barrière om het scholencomplex, de begraafplaats, de gemeentetuin en de gasfabriekgebouwen, maar tegelijk een mogelijkheid om per praam vracht te vervoeren (kolen voor de gasfabriek; mest voor de tuinderij; afvoer van afval).
Het volgende huis aan de Nieuwburen met no. 10 is een pand met een geschiedenis, waaraan de naam van twee belangrijke ‘executeurs’ zijn verbonden. Een ‘executeur’ is een man, die de rechterlijke uitspraken die door grietman werden genomen - met name in de civiele en criminele sfeer - ten uitvoer moest brengen. Daarbij beschikt hij dan over de hulp van ‘assistenten’ (in Friesland: soms ‘bysfeinten’ genoemd). Na de franse omwenteling wordt de executeursfunctie veelal gecombineerd met ‘bode’-werkzaamheden en ‘deurwaarders’-akties, uiteraard alles nog in opdracht van de grietman, maar ook van de nieuwe rechterlijke organisatiestructuur van het vredegerecht. Twee generaties Gorter-personen hebben deze functie van harte uitgeoefend. Sjoerd Wigles Gorter (1744-1822) blijkt in de franse tijd dit ambt te hebben gepraktiseerd en zoals gebruikelijk in die tijd wordt hij daarin opgevolgd door zijn zoon Wigle Sjoerds Gorter. Hoewel deze uit het goede hout blijkt te zijn gesneden is hij minder fortuinlijk voor wat betreft zijn gezondheid. Het is niet ondenkbaar, dat hij medeslachtoffer is geweest van de gevolgen van de moeraskoorts na de watersnoodramp van februari 1825. Op 26 september 1826 sterft hij al op 50 jarige leeftijd. (SCO 4170) Het huis aan de Nieuwburen heeft rond de jaren dertig van de 19e eeuw het huisnummer 119 en houdt dat zelfs tot het jaar 1879. Ook de volgende Gorter - in dit geval opnieuw Sjoerd Wigles Gorter (geb. 1812) genoemd - mag zich tot 1871 eigenaar noemen van het pand. Hij maakt een carrière als gemeente-ontvanger van Schoterland.
In het particulier archief van de familie wordt melding gemaakt van een acte van scheiding van huwelijksche goederen, waarvan de ‘huizinge no. 119 met vrije stede, erf en tuin aan de Nieuwburen te Heerenveen, kad. gem. Heerenveen, sectie A., no. 980, groot 2 are 30 centiare.’ onderdeel uitmaakt. Rond 1900 is hoofdbewoner Hendrik Jan Barend Biekart, (gymnastiek)-leraar R.H.B.S (bevolkingsregister onder huisno. 191). In adresboeken van 1938 tot en met 1966 staat Nieuwburen 10 op naam van R. van Dijk, aannemer-timmerman en na diens verscheiden op die van zijn weduwe G. van Dijk-Post. In 1997 is het pand nog in gebruik bij de gemeentelijke sociale dienst. Wanneer we nu Google raadplegen vertelt deze ons, dat het aanzien van het huidige pand is ontstaan in 1880. Aangezien gemeenteontvanger Sjoerd Wigles Gorter pas in het pand no. 191 overlijdt op 16 januari 1891, mogen we aannemen dat hij de verbouwing tot stand heeft laten brengen. Eerder genoemde Biekart heeft - na een korte periode van inwoning bij de familie Gorter en na het vertrek van de weduwe Gorter en haar kinderen - de bewoning overgenomen. Pas op 3 november 1911 vertrekt Biekart naar Nijehaske, nadat kort daarvoor het huis is hernummerd naar Nieuwburen 180.
Het verhaal over de Nieuwburen mag beslist niet compleet worden genoemd als daarin niet het verhaal voorkomt van de notaris - aanvankelijk koninklijk en later keizerlijk notaris - Wesselius Balster Kool, die door zijn studie in Delft kennis krijgt aan Jacoba Cornelia van Schuijlenburgh. Zij laat zich met attestatie uit Amsterdam inschrijven als lidmaat bij de kerk van Oudeschoot op 15 februari 1807, waarna ze met hem trouwt op 24 september 1807 te Oudeschoot. Interessant is het te weten, dat zij vanaf februari tot haar huwelijk in september heeft gelogeerd op Huize Veenwijk onder Oudeschoot bij de familie Epke Roos van Bienema. (bron: L.C. 9-9-1807)
Wessel Balster Kool is geboortig uit Wolvega als tweede zoon van Balster Willems Kool en Trijntje Wessels Heerens. (DTB 777). Op 25 september 1784 kwam hij ter wereld. Het moet een helder baasje zijn geweest, want op 24 oktober 1806 meldt de Leeuwarder Courant, dat de Minister van Financiën van Zijne Majesteit de Koning van Holland - Lodewijk Napoleon - hem benoemd tot Commissaris van het Werk der Verponding der Beschrevene Middelen te Heerenveen. Hij is dan nog slechts 21 jaar. Eerder - al op 27 december 1805 - heeft het Departementaal Bestuur van Vriesland hem - zich inmiddels noemende Wesselius Balster Kool - toestemming verleend om op te treden als notaris en de eed daarvoor afgelegd bij de president van dat bestuur. Volgens A. Taconis heeft hij zich toen eerst gevestigd op de Fok. Dezelfde Taconis heeft in het advertentieblad ‘De Schakel’ van november 1956 uit de rechterlijke archieven verteld van een inbraak in het huis van de notaris op 26 november 1807 door winkelier Hans Jarings. Diens dochter is dienstbode bij Kool en zodoende wist Hans Jarings wat er te halen viel. Wat hij niet wist was dat een andere dienstbode samen met een schipper in opdracht juist die spullen uit dat huis had gehaald. De executeur en zijn adsistent Johannes Vuur posten die avond in het huis en tegen half drie ‘s nachts zien ze kans dronken Hans Jarings te overrompelen. Uiteindelijk krijgt Hans Jarings in de kanselarij door het Hof van Friesland een straf opgelegd van drie jaar verbanning uit Friesland. Dat alleen al voor ‘poging tot diefstal’ !!!
In maart 1808 koopt - volgens het Proclamatieboek van Schoterland - Kool het huis op de Nieuwburen van Petrus Eekma, J.U.D. en advocaat bij het Hof van Friesland, ondanks protesten van zowel Epke Roos van Bienema als van Jetse Gerbens Brouwer. Beide protesten, gebaseerd op geldelijke vorderingen, worden evenwel afgewezen en voor 18.000 carolus guldens krijgt Kool “fiat consent”. Datzelfde jaar - na de zoveelste administratieve omwenteling - blijkt hij ‘amanuensis’ (de rechterhand) te zijn van de onderprefect Tinco Martinus Lycklama, wonend in Oldeboorn. Samen houden ze evenwel ‘bureau’ op het Achterom te Schoterland "in de huisinge, gemerkt met No. 245".
Verfraait Wessel Balster Kool in eerste instantie zijn voornaam met de latijnse uitgang -ius tot ‘Wesselius’, in de Leeuwarder Courant van 12 mei 1813 heeft hij zijn achternaam uitgebreid en verdubbeld met de familienaam van zijn moeder “Heerens” en laat hij zich “Kool van Heerens” noemen. Voor zijn secretarisfunctie heeft hij op 25 april 1813 dan al met het ‘wapenstempel’ van zijn echtgenote de ‘Inschrijvingslijst voor de Nationale Garde (20-40 jarigen)’ (SCO 172) in was gezegeld.
De notaris en mevrouw stichten een groot gezin van 8 kinderen, waarvan er bij de dood van vader Wesselius Balster Kool van Heerens op 1 maart 1827 nog een zestal in leven is en eentje postuum wordt geboren op 27 april 1827. De weduwe en haar kinderen blijven er wonen, tot ze besluiten notaris Arjen Binnerts opdracht te geven voor een ‘Zeer belangrijke Verkooping’. Dan is het inmiddels 21 januari 1841 en hebben ze het vooruitzicht van minstens twee dagen in februari voor de ‘publieke verkooping van alle de Vastigheden in eigendom aan mej. de Wed. en Erven van wijlen de Heer W.B. Kool van Heerens, in leven secretaris te Heerenveen’. Een belangrijk object, dat wordt ingezet is het grote Heerenhuis met no. 115 met een beste vruchtdragende tuin voorzien van circa 100 ‘exquise’ fijne vruchtbomen, bloemen en heesters. In de tuin staat een afzonderlijk turfhok met stalling voor twee paarden en een hooizolder. Het huis heeft beneden twee grote, fraai behangen voorkamers en een sierlijke achter-of tuinkamer. Verder een gang met marmeren vloer, een ruime keuken met twee koperen pompen en een regenwatersbak, maar ook fornuizen. Voor het kantoor is er een afzonderlijke ingang. Tenslotte een ruime kelder met twee ramen, twee secreten (toiletten), boven een logeerkamer aan de straat en over het hele huis een ruime zolder. Bij het kadaster is het geheel bekend als Heerenveen, sectie A, nrs. 166 (het huis, groot 1 roede en 87 ellen), 167 (de schuur, groot 27 ellen) en 168 (een moestuin, groot 31 roede en 50 ellen). Bijzonder is dat het verkoopboek (aanwezig in het museum Heerenveen) ook rept van het toponiem ‘Lijnbaansingel’, die in het verlengde ligt van de steeg langs het pand richting Oranjewoud en later ook wel ‘Koolsingel’ (ja, ja) wordt genoemd, maar pas ná de verlengde aanleg in 1902 door koopman-vervener Geert Korf de grootste bekendheid als ‘vrijerslaantje’ kreeg onder de naam ‘Korfsingel’. Ab Taconis, bekend Heerenveens sneuper, vertelt in zijn artikel in het Nieuwsblad van Friesland van 4 februari 1949, dat Kool van Heerens het recht van vrije opslag op de Lijnbaansingel “echter voor niet langer dan twee maal vier en twintig uur” heeft gehad. In de periode 1870-1875 moet er door een touwslager nog gebruik zijn gemaakt van deze lijnbaan. In 1830 blijkt die singel - kad. nr. A-171 - overigens het bezit van de wed. Menno Coehoorn van Scheltinga.
De koper, die al dit fraais heeft ‘gemijnd’, blijkt uit de aantekeningen in De Veenbrief van maart 1990, welke Katrinus Hoornveld heeft gemaakt uit het verkoopboek. Lollius Adema, officier van justitie, is uiteindelijk in 1841 na drie verhogingen tot een totaal van fl.1300 eigenaar geworden voor 8366 gulden. De enorme waardedaling na de aankoop door Kool van Heerens in 1807, toen hij er 18000,- carolus guldens voor betaalde, is duidelijk.
In de repertoires van notaris Gauke Peeting hebben we al eerder een aanwijzing gevonden van de nieuwe eigenaar. Mevrouw (en tante) Martha Kinnema van Bienema, weduwe van Jan Kymmell te Leeuwarden heeft van begin december 1845 namelijk een volmacht van mr. Lollius Adema te Heerenveen, dat zij in opdracht het heerenhuis nr. 115 mag verkopen. Op 27 december 1845 passeert dezelfde Peeting inderdaad de finale verkoopacte van het huis met tuin en schuur aan jhr. Daniël Engelen te Oranjewoud voor 7236 gulden. Het pand wordt verhuurd in de periode, dat Adema eigenaar is. De ‘Staten van de Loop der Bevolking’ geven voldoende aanknopingspunten om vast te stellen, dat van 1843 tot en met 1845 als huurder optreedt de huisarts Jan Houwink, die op 1 januari 1845 overlijdt maar zijn weduwe Sara Susanna Adema blijft er wonen. Inderdaad, een dochter van Lollius Adema, de eigenaar !
Als volgende huurder vinden we de collega-arts Frederik Bening (officieel Johann Wilhelm Friedrich Bening), die dus als huurbaas jhr. Daniël Engelen krijgt. Zijn echtgenote Anna Elisabeth Helena Wichers vraagt op 27 september 1847 voor drie jaar vrijstelling aan voor vergroting of uitbreiding van het woonhuis (SCO 1633). Zij blijven daar in ieder geval - volgens de zelfde Staten van de Loop der Bevolking - wonen tot ruim in de jaren zestig, want op 9 april 1866 overlijdt de heer Bening aldaar. Enkele maanden later staat in de Leeuwarder Courant (3 aug. 1866) een advertentie waarbij Mevr. de Wed. Bening haar dubbele heerenhuis op de ‘Nieuwe Burengracht’ te koop aanbiedt ‘door verandering van woonplaats’. Notaris A.R. van Voorst mag bij de Mejufvrouw de Wed. Jorissen op 9 augustus
publiek veilen.
Voor het vervolg van de bewoning hanteren we even de telegramstijl van zakelijke gegevens: periode, naam en beroep bewoner c.a., volgens opgave van - opnieuw - Ab Taconis: 1866-1868 Jelte Nederhoed, chr. afgescheiden gereformeerd predikant; 1868-1890, Otto Luites de Boer, koopman; 1890-1902, J.C. van den Berg, leeraar R.H.B.S.; 1902-1922, Hoito Godert Dornseiffen (en weduwe), doopsgezind predikant; 1922-1934, Bonne Wisman, brandstoffenhandelaar. Vanaf 12 mei 1934 wordt het huis volgens de woningkaart in twee gedeelten - en mogelijk gedurende een aantal jaren in drie gedeelten, ook boven - bewoond. Hoofdbewoner blijft Bonne Wisman, geassisteerd door huishoudsters, tot september 1962. In het achterste deel van het pand zijn dat achtereenvolgens Jan Dijksma, arbeider, 1934-1937; Roelof Westerveld, chauffeur, 1937-1937; Jan Dijksma, veehouder, 1938-1957; Jan Wakker, los werkman, 1957-1958; Roelof van Dijk, timmerman, 1958-1964.
Bronnen voor de periode 1964 tot heden zijn minder beschikbaar. De Woningkaart meldt eind 1964 nog wel ‘thans Gem. Sociale Dienst’, de Gemeentegids van 1978/79 geeft voor Nieuwburen 10 en 12 de ‘Gemeentelijke Sociale Dienst’ en de Gemeentegids van 1985/1986 en ook latere exemplaren melden als gebruiker ‘Gezinszorg Schoterwerven”. Ook is bekend, dat in 1997 er gevestigd is Strategiedesign Noord-West, en thans is op nummer 12 het onderdeel ‘ClickQ’ van de eerder genoemde ‘Crossmedia Communicatiegroep (CMCG)’ de gebruiker.
Alle genoemde personen en instellingen hebben ongetwijfeld hun sporen nagelaten in de gemeentelijke archieven en meestal om zeer verschillende redenen.
Over het toponiem Nieuwburen tenslotte nog de volgende opmerkingen. Er valt daarvan alleen te vermelden een aantal vondsten met klankverwantschap, maar niets over het eerste ontstaan van de naam. Bij een lijst van de Ned. Hervormden uit 1739 worden de lidmaten langs de Compagnonsvaart aangeduid als “Na booven opt Dieps-wal aen beide zijde”. Dat wijst er op dat dan het gebruik van Nieuw-en Heideburen nog niet in de Heerenveense taal is opgenomen. Dat is al wel het geval op 14 juli 1745. Dan vraagt in het Wypke Jans, schipper op ‘t Heerenveen in het proclamatieboek (1742-1751, fol. 92verso) consent op de koop van ‘zeekere huyzinge en hovinge’ op de zgn. “Nijeburen” door hemzelf bewoond...... en waarvan IJsbrand Willems, schipper te Langweer, de verkoper is. In een verkoopadvertentie in de Leeuwarder Courant van 25 januari 1783 valt dan voor het eerst de term “Nieuwbuuren”, weliswaar met twee ‘u’-s , maar ..... Vervolgens in een lidmatenlijst van 1789 van de doopsgezinden (DTB 610), waar de “Domeny Jan Kalker en syn vrouw Jantie” destijds wonen, wordt de ‘Nubueren’ genoemd. Dezelfde soort lijst van 1791 geeft als naam “Op de Nuwe Buren” met 10 namen van Lidmaten.
Dezelfde Leeuwarder Courant, maar nu het exemplaar van 15 februari 1811, annonceert een publieke verkoop door notaris W.B. Kool van een welbezeild Tjalkschip, “liggende voor de huizinge van opgemelde notaris aan de Nieuweburen op het Heerenveen”.
2015, juni 14 - wibbo westerdijk - hip-backup
- 1e Herenwal 1972
- 1ste Heerenwal omstreeks 1930
- Achter de Kerk en Oude Koemarkt 1976
- Achter de Kerk vòòr 1929
- Afbraak in het Kerkstraatgebied
- Afbraak van voormalig Huis van Bewaring in 1973
- Arm-en Ziekenhuis
- Blauwe zaal van de schouwburg
- Breedpad / Veenscheiding omstreeks 1900
- Breedpad nà 1905
- Breedpad vòòr 1900
- Breedpad, Heerenwalsterbrug, Posthuis omstreeks 1910
- Breedpad, panorama omstreeks 1910
- Bruggen van en naar het Haringspad c.1945
- Burg. Falkenaweg vóór 1972.
- Compagnonsstraat, noordoostzijde, 1931
- De Greiden 1980 of later
- De Kolk en omgeving 1976
- Depôthuisje Museum Willem van Haren c. 1981
- donderdag 16 dec 1937
- Dorpspomp Aengwirden ca. 1872
- Dracht 1904
- Dracht 1920
- Dracht 1973-74
- Dracht omstreeks 1980