login     icon mail

logo werkgroep oud heerenveen 250

Crackstate en RK kerk
In het centrum van Heerenveen. (Collectie: Museum Heerenveen)
Gezicht op Heerenveen
Geschilderd door Goffe Struiksma in 1951. (Collectie: Museum Heerenveen)
Schoterlandse Kruiskerk
Geschilderd door Durk Piebes Sjollema van 1825 tot 1835

HIP-TIME MAGAZINE 59

Depôthuisje Museum Willem van Haren c. 1981

Tussen alle panoramafoto’s, genomen vanaf hoge posities in het Heerenveense (Watertoren, de Drie Gebroeders, Ziekenhuiskamer, Crackstatetorentje) deze keer een winters beeld van het Haringspad 52, ten oosten van het gebouw van het museum Willem van Haren. Op deze foto met nr. 01724  - formaat 13 bij 18 cm - is er sprake van het bouwjaar 1905, het jaartal dat is gebeiteld in de bovenste deksteen van het trapgeveltje in retrostijl. Wat zegt het rapport ‘Monumenten Inventarisatie Project’ over ‘Bouwkunst en Stedebouw 1850-1940‘ daar op bladzijde 28 over? Niet meer dan dat de huidige functie ‘Dienstruimte museum’ is en de bouwstijl onbekend, maar dat de ‘motivering’ voor het opnemen in het project de ‘bouwstijl’ is.

Voor het in 2010 uitgevoerde onderzoek voor de ‘Conceptnota Cultuurhistorisch Erfgoed Gemeente Heerenveen ‘ (deel 2 )wordt het van Harenspad 52 bestempeld als ‘BBP’, d.w.z. Beeld Bepalend Pand. Ook lezen we dat het een ‘Karakteristiek Pand in het bestemmingsplan’ is.

Op de avond van zaterdag 9 januari 1904 slaat Sijbren van Oostrum zijn Hepkemakrant op en ziet, dat het “Heerenhuis met Koetshuis, Erf en Tuin, tegenover de Garstenbrug door mr. Daniel Jacob Rudolph Brants via notaris Marius Verkouteren in veiling wordt gebracht. Het wordt in percelen aangeboden en Sijbren wil zijn steenhouwerij aan de Nieuwburen eigenlijk verplaatsen en mogelijk uitbreiden. Er moet snel worden gehandeld want aanstaande maandagmiddag kan het perceel bezichtigd worden en ‘s avonds is in het Posthuis zowel de provisionele als de finale veiling al.

De familie spreekt af, dat zoon Marius de biedingen zal doen. In het repertoire van deze verkoop, die gedateerd is eveneens op de 11e januari 1904, valt te lezen dat het herenhuis en het koetshuis  met erf en tuin, samen fl.12.000,- moeten opbrengen. Het lukt Marius het koetshuis in bezit te krijgen. Het ‘Heerenhuis’ - ook wel ‘Dekemahuis’ genoemd -  blijkt gekocht door Lambertus Geerts Feits te Heerenveen.

 In de ‘Bekendmakingen van B. en W. van Schoterland’ zit de tekst van Sijbren van Oostrum van 9 februari 1904. Hij laat weten, dat hij voornemens is een steenhouwerij op te richten op het kadastrale perceel A-2114 en dat hij daarvoor toestemming vraagt. (SCO 1007). Hij realiseert zich dat het op te richten gebouw binnen de 200 meters grens ligt (art. 5 sub 3q van de hinderwet). Maar de inrichting veroorzaakt geen gevaar, schade of hinder, o.a. omdat er geen krachtwerktuig geplaatst zal worden.

Met het ‘Dekemahuis’ zit Lambertus Geerts Feits een beetje in zijn maag. Er ligt kennelijk een vloek op, want de Raad van Schoterland bemoeit er zich in haar zitting van 25 februari 1904 mee. Het huis met tuin wordt door ‘een ingezetene van Heerenveen’ te koop aangeboden voor fl.9747,-. Als beweegredenen worden genoemd het kerkhof, de zuidelijke lichtschepping, de steenhouwerij en de gasfabriek. In een besloten zitting besluit de gemeente het perceel voor fl.10.000 te kopen. De krant (N.v.Frl. 27-2-1904) verhult de naam van Feits - (mogelijk angst voor belangenverstrengeling ? Lambertus Geerts is immers ook burgemeester van Schoterland).

Inmiddels is Sijbren van Oostrum in afwachting van de hinderwetvergunning voor de steenhouwerij. Het duurt lang, want pas op 23 maart 1904 krijgt hij een afwijzende beschikking - onder no. 108 - op zijn aanvraag. Deze is gebaseerd op de op diezelfde dag om elf uur ‘s morgens ingebrachte bezwaren. G.J. Gerritsma heeft dat schriftelijk gedaan en Lambertus Feits doet dat mondeling. Zijn argumentatie is dat het altijd doorgaande geklop en gebik in de steenhouwerij zeer hinderlijk zal zijn voor de bewoners van zijn in de onmiddellijke nabijheid staand huis. Sijbren van Oostrum, die bij deze zitting aanwezig is, merkt op dat het werk wordt uitgevoerd in een gesloten gebouw wat nauwelijks hinder geeft. Bovendien wordt er ‘slechts’ gewerkt van 6 uur ‘s morgens tot 8 uur ‘s avonds !

Volgens de notulen (SCO 373) wordt het hem pas op 21 april 1904 geweigerd op grond van het feit, dat het perceel slechts op 42,5 meter van een school is gelegen. Die school is de ‘School voor Meer Uitgebreid Lager Onderwijs’ in de straat vanaf het Gemeenteplein: het meestershuis en het schoolgebouw daarnaast.

De procedure mag als zeer vertragend  worden beschouwd als we archiefstuk 1159 uit het Schoterlands archief erbij nemen. Dat is een afschrift van de koopacte - gepasseerd ten kantore van notaris Verkouteren van 25 juni 1904. Het Gemeentebestuur, vertegenwoordigd door Cornelis Gerritsma, koopman in ‘t Meer en wethouder, en Anne Rodenhuis, secretaris, koopt het volgens Raadsbesluit van 15 februari 1904 perceel A-2494 (huis en erf) en A-2496 (tuingrond ten westen van de Koolsingel)  van L. Feits Gzn. De gemeentelijke uitleg zal stellig als ‘zeer zorgvuldig’ worden geïnterpreteerd. Uit die acte is één bijzondere bepaling zonder meer interessant te noemen. Van perceel twee (het koetshuis) is een noordelijke strook ter breedte van drie meter en een decimeter bezuiden het ijzeren hek bezwaard met recht van uitzicht ten nutte en gebruike van perceel één.

In de begin van 1904 is het kadaster bezig geweest de nieuwe eigendomssituaties te registreren. Het kadastrale nummer A-2114 (het volledige perceel van Dekemahuis, koetshuis en erf met een grootte van 17.30 are) wordt onderworpen aan een zgn. ‘splitsing’. Het deel dat Marius van Oostrum heeft gekocht, krijgt het kadastrale nummer A-2495 en beslaat het koetshuis met erf, doch in kadastrale termen ‘schuur en erf’ met een grootte van 6.65 are.

De flinke streep door de rekening vanwege de afwijzing door de gemeente maakt Sijbren van Oostrum strijdbaar en dient begin 1905 opnieuw een aanvraag in, die helaas niet is bewaard gebleven. Het valt evenwel op te maken uit de ‘Bekendmakingen’ door de bestuurlijke organen (SCO 1007), want onder no. 6 B. en W. van Schoterland laten weten dat Sijbren van Oostrum een verzoek met bijlagen ter visie heeft gelegd op de secretarie. Hij vraagt (opnieuw) vergunning voor de oprichting van een steenhouwerij voor het (nieuwe) perceel A-2495. Dat is het door ‘splitsing’ verkregen kadastrale nummer hiervoor beschreven. Op 24 januari 1905 berichten B. en W. bovendien, dat de inspraakprocedure voor het indienen van bezwaren is vastgesteld op 7 februari 1905 om elf uur ‘s morgens op het gemeentehuis en de reacties daarop kunnen gedurende drie dagen worden ingezien.

De verwerking duurt relatief erg lang, want op 9 maart 1905 besluiten B. en W. pas tot (opnieuw) weigering. In de bekendmaking op de 10e wordt vermeld, dat krachtens artikel 15 van de Hinderwet van die beslissing binnen 14 dagen in beroep kan worden gegaan bij Hare Majesteit de Koningin. (SCO 1007)

Indirect halen we uit een uitgaand stuk aan B. en W. van Aengwirden het antwoord op de vraag of Sijbren van Oostrum in beroep is gegaan bij H.M. de Koningin. Expliciet schrijven B. en W. van Schoterland op 18 maart 1905 (SCO 903) namelijk aan hun Aengwirder collega’s: “Door Sijbren van Oostrum is van onze beslissing d.d. 9 maart  j.l., waarbij hem de oprichting eener steenhouwerij te Heerenveen, op het kadastraal perceel gemeente Heerenveen sectie A-2495 is geweigerd, bij H.M. de Koningin beroep is ingesteld. Wij verzoeken U daarvan openbare aankondiging te doen.” Duidelijk is dus dat van Oostrum de gemeente daarvan heeft kennis gegeven, wat ook blijkt uit een bericht van B. en W. van Schoterland aan Gedeputeerde Staten van Friesland van 26 augustus 1905. Als onderdeel van die zending aan G.S. vinden we daarin een stuk van de getuigen van Van Oostrum en hun argumenten ten positieve van de steenhouwerij en de veronderstelde overlast. Maar ook de tegenargumenten van het gemeentebestuur en hun zegslieden. Een brief van 1300 woorden en helaas te lang om hier aan toe te voegen. De uiteindelijke afloop kunnen we U helaas (nog) niet melden. De ingekomen stukken van het jaar 1905 bieden daarvoor geen afschrift van de beschikking van Hare Majesteit, maar uit de latere praktijk van Van Oostrum blijkt niettemin dat hij in de ‘schuur’ heeft ‘geklopt en gebikt’. We proberen het stuk nog te vinden.

Apart van de hinderwetsaanvraag heeft zijn zoon Marius van Oostrum op 28 februari 1905 een aanvraag voor de oprichting van een burgerwoning op het perceel ingediend. Bij bouwvergunning 138 krijgt hij daar op dezelfde 9 maart 1905 wél toestemming voor. De bouw van dit allerliefste woninkje in retro-stijl kan beginnen. Inmiddels heeft de familie Van Oostrum ook een hypotheek veilig gesteld door fl.1200,- tegen 4,5 % ‘s jaars aan kapitaal te lenen van Wilhelmina Maria de Ree te Nijehaske. In het dossier van de bouwvergunning is geen aanwijzing aangetroffen van de man, die als architect is opgetreden, evenmin de naam van de timmerman-aannemer.

Op dinsdag 7 februari 1905 wordt om 11 uur in het gemeentehuis gelegenheid gegeven bezwaren in te brengen, zowel mondeling als schriftelijk. Datzelfde jaar betrekken Marius van Oostrum en zijn echtgenote Jeltje Sijtsma het huis, dat het nieuwe nummer Haringspad 199a heeft gekregen. Zij hebben eerst korte tijd op de Heideburen gewoond en daarvoor bij zijn ouders ingewoond. Hun huwelijk dateert van mei 1901. Marius is de opvolger in het ambacht van steenhouwer en ziet kennelijk kans langs een slinkse weg de ‘schuur’ in gebruik te nemen als werkplaats. In 1910 vindt een hernummering plaats van het huis naar Haringspad 187 en dat blijft het tot hun vertrek in augustus 1921. (SCO 1962) Vader Sijbren, die op de Nieuwburen in huisno. 178(a) heeft gewoond, is namelijk op 1 augustus 1918 overleden. Zij trekken dus bij moeder c.q schoonmoeder in.

Wat de bewoning betreft treedt er nu voor dit onderzoek een moeilijke periode in, want er is niets bekend over de volgende bewoner. Het adresboek 1922 en evenmin dat van 1927 laat ons in de steek voor wat betreft het Haringspad nr. 187. En zonder naam van de bewoner is het zoeken naar een gezinskaart gelijk aan het zoeken van een speld in een hooiberg. Overigens zet het adresboek 1922 wel de “Steenhouwerij - Grafversiering - Graniet-en Marmerwerken van de Fa. S. van Oostrum, Nieuwe buren - Haringspad “ in het reclame-zonnetje. Uit de kadastrale leggers weten we, dat Marius van Oostrum wel eigenaar blijft en zelfs de verantwoordelijkheid neemt voor een ‘aanbouw’ in het dienstjaar 1924. De kadastrale aanduiding ‘schuur’ vervalt en wordt vervangen door werkplaats en tegelijk betekent dat een verhoging van de ‘gebouwde waarde’ van fl.260,- naar fl.274,-.

We mogen aannemen, dat tot 1933 de bedrijfswerkzaamheden in de ‘werkplaats’ onverminderd zijn doorgegaan, doch dat het huisje òf als bedrijfswoning voor een knecht wordt gebruikt òf in de verhuur is terechtgekomen.

In het kadastrale dienstjaar 1934 verandert de eigendomssituatie. Het gaat over op koopman-turfhandelaar Hendrikus Hermanus Laagland. Hij verhuurt met ingang van 17 mei 1933 het huisje aan Jacob van der Klok. Inmiddels heeft de gemeente de straatnaam leidinggevend verklaard voor de adressering met als resultaat: Haringspad 52. Tegelijk met deze maatregel zijn ook de woningkaarten ingevoerd. Het is het adres tot op de huidige dag, behoudens de officiële wijziging per 1 januari 1960 van de straatnaam naar  ‘Van Harenspad’. Rept het manuscript Kramer in een acte uit 1611 al over ‘half veen en fullingh, gelegen by de Haringhbuiren’, en legt de 18e eeuwse volksmond de relatie met huisman Jan Harings aan het eind van het pad, de 20e eeuwse bestuurders zijn in het gebruik van de locatie meer gecharmeerd geweest van de adellijk geachte familie van Haren.

Jacob van der Klok gebruikt de werkplaats voor de opslag van de goederen, die hij als expediteur naar hun bestemming brengt. Op 12 mei 1939 maakt hij plaats in de woning ten behoeve van zoon Hendrik. Deze is eveneens expediteur, heeft op de 25e mei alles ‘te plak’ en draagt zijn kersverse bruid Johanna Mast door het smalle gangetje naar de voorkamer. Hendrik maakt als ‘vervoerder’ stellig lange dagen. Het is anders niet te verklaren, dat hij op 7 februari 1940 om half drie in de ‘voormiddag’ (wij zeggen dan ‘s nachts half drie) een noodlottig ongeval krijgt in Wolvega. Zijn jonge weduwe staat na 8 maanden huwelijk voor de taak voor zichzelf een bestaan op te bouwen. In het Nieuwsblad van Friesland van 12 februari 1940 laat zij de volgende advertentie opnemen: “Wij delen onze geachte clientèle mede, dat het Expeditiebedrijf van der Klok: Leeuwarden - Heerenveen - Rotterdam, op dezelfde voet wordt voortgezet. Beleefd aanbevelend.” Ook richt zij zich op het met succes faciliteit bieden aan inwonende kostgangers. In de loop der jaren maakt een stoet van ‘starters’ op de werknemersmarkt van Heerenveen gebruik van haar gastvrijheid. Oudere Heerenveners zullen herinneringen kunnen hebben aan Klaas Balkema (van 26 febr. 1946 tot 2 jan. 1947) of Johannes Wegerif (1949-1952), Derk J. Berents (sept. ‘59-febr. ’60) en Albert Kros (april-juni 1968), de laatste drie medewerkers van de Algemene Technische School Heerenveen. Zelfs Hugo J. Roepel, later verzorger bij de S.C. Heerenveen, heeft er tijdelijk onderdak gehad van 4-2-’63 tot 18-10-’63.

Eigenaar Laagland verkoopt het in het kadastrale dienstjaar aan Auke Douma, die het twee jaar later door verkoopt aan Bernardus Cornelis Leenes c.s., welke het onderbrengen in de vennootschap onder firma Theodorus Leenes.  In 1961 wordt de gemeente Heerenveen eigenaar, maar Johanna van der Kolk-Mast blijft er haar pension tot 1 april 1976 bestieren.

Na een korte periode van leegstand worden de nieuwe gebruikers van het pand de medewerkers en bezoekers van "De Halte", Aktiviteiten-en Adviescentrum voor Sociaal en Cultureel werk voor werklozen uit Heerenveen.

Het is dan 15 september 1976 en een bestuurscommissie art. 61 gemeentewet neemt het voortouw (met vertegenwoordigers van gemeenteraad, G.A.B., jeugdwerk, vakbonden, maatschappelijke dienst, industriële kring, bureau Welzijn, gemeentelijke sociale dienst en drie werklozen).

Het centrum krijgt een bord (zie foto) aan de gevel: “ HALTE. Openingstijden 8.30-12.30 maandag t/m vrijdag 13.30-17.00 Aktiviteiten-en Adviescentrum”. Het huisje word ingericht. In de voorkamer was de ontvangst-en informatieruimte; twee andere benedenvertrekken worden kantoorruimte, een voor meer persoonlijke gesprekken en de ander voor vergaderzaaltje met koffiedrinkfaciliteiten. Later word ook de zolder ingericht als stencilruimte. In een evaluatie-rapport (I) over de periode 15-10-1976 t.e.m. 31-12-1976 worden de bevindingen gecommuniceerd naar de gemeente.

Het Contactblad voor Mensen zonder Werk van november 1980 formuleert vier doelstellingen voor ‘De Halte’: 1. de sociëteit - de ontmoeting; 2. het advies-en informatiecentrum; 3. de cursorische aktiviteiten; 4. overige aktiviteiten. Omdat een deel van de staf de soos-ontmoetingsruimte wil laten verdwijnen per 1 januari 1981 zonder overleg met de bezoekers, stuurt het Aktiviteiten-en Adviescentrum  namens de bezoekers een protestbrief aan de Kommissie van ‘de Halte’. Uiteindelijk zal de sluiting toch doorgaan, hoewel de exacte datum daarvan voorlopig nog niet is getraceerd. Immers de sociaal-culturele sector was in die jaren volop in beweging. Initiatieven als “Het Pakhuis” hadden daar ook mee te maken en waren er deels een voortzetting van.

De volgende fase wordt op de foto het meest duidelijk in beeld gebracht. Het bouwbord verschaft ons informatie uit de eerste hand:

“UITBR(EIDING) & RESTAURATIE MUSEUM WILLEM VAN HAREN; OPDRACHTGEVER: GEMEENTE HEERENVEEN. DIREKTIE: ARCH.BURO VAN DER MOLEN B.V.: AANNEMER: BV. TJ. SMITS EN ZOON.”   Schilder: (één van de volgende uitgenodigde bedrijven: Bakker, Veldkamp, of Huitema)

In het bestek staat de verplichting het belendende huisje degelijk te stutten. De grafitti achter de steunconstructie wordt er ‘gratis’ bijgeleverd.  Met de grote verbouw van het museumgebouw (het voormalige bedrijf van Theodorus Leenes) zijn we beland in het jaar 1981 en wordt ‘De Halte’ getransformeerd tot werkplaats en opslag van museumgoederen. Het krijgt de functie van ‘depôt’ en wordt beschouwd als een ‘dependance’. Onderhoudsman wijlen Ruurd Zoetendal en huidig technisch medewerker Peter Appelhof moeten iedere krakende traptrede in hun systeem hebben gehad; duizenden voorwerpen en gereedschappen zijn door hun handen gegaan; kilometers plaatmateriaal is door hen verwerkt en zonder computergeheugen hebben ze steeds de opgeslagen voorwerpen tevoorschijn gehaald.

Bij de grote verbouwing en inrichting van 1999 van de voormalige openbare mavo tot ‘Heerenveense School’ hebben zelfs de administratieve medewerkers het voorkamertje als kantoor mogen gebruiken. Ze hebben daaraan ongetwijfeld nog steeds goede herinneringen. Korte tijd is er nog de museale hoop op een zilversmederij-werkplaats met een reeds toegezegde ‘stavelij’ geweest - het Gildehuis -, maar de gezamenlijke ambachtslieden en hun organisatie hebben de financiering niet rond kunnen krijgen.

2013, juni 16 - wibbo westerdijk - hip-backup

Onze sponsors: