HIP-TIME MAGAZINE 106
Fascinerend en imponerend zijn twee begrippen, die van toepassing zijn op de geschiedenis van het eerste meest linkse pand op deze prentbriefkaart uit de museumcollectie. Die kaart is bijna honderd jaar oud, want op de gevelbalk boven de winkel staan restanten van de zich aldaar in mei 1918 gevestigd hebbende N.V. VAN DER SCHAAR’S HEEREN & DAMES KLEEDERMAGAZIJN. Na bedrijfsleider-kleermaker Daniël Jans Rorije wordt in 1920 directeur Harmen Jans Kremer de bewoner van het pand tot mei 1933. Dan verlaat hij het pand Dracht 42 ten faveure van Jan Bunt, die er volgens het adresboek 1934 een bloeiende meubelhandel sticht. Deze blijkt een volhouder zelfs tot in de jaren zeventig als woninginrichter onder de nrs. 42-44-46. Maar niet alleen in deze twee bedrijven zitten fascinerende en imponerende elementen ook in een lange periode daarvoor zijn daarvan de bewijzen te vinden. Het is daarom dat we terug willen gaan in de tijd.
Eerst de periode vanaf 1865 tot mei 1918. Op 12 januari 1865 wordt door de ontbinding van de vennootschap, die bestaat tussen Edske Smit Janszoon, fabrikant en koopman te ‘t Meer, en Meine Meinesz Anneszoon, een rigoureuze streep gezet door de op 31 juli 1863 aangegane vennootschap onder de firma Smit en Meinesz. Hun bedoelingen zijn dan het “uitoefenen van een Stoom-en Windolieslagerij, tevens dienstbaar tot het malen van granen en een smederij” en de daaraan verbonden handel. Smit is dan al een flink aantal jaren bezig om de molen “De Hoop” in ‘t Meer tot bloei te brengen, maar dat is door gebrek aan middelen en ondanks de aandrijving met stoom en zijn smidsvakmanschap niet in voldoende mate gelukt. Uit een correspondentie tussen notaris Arjen Binnerts en zijn zoon Halbe van 16 januari 1865 blijkt de bedrijfsontbinding door ‘volslagen onvermogen om te betalen ofwel failliet’ het meest te treffen Edske Smit en zijn echtgenote Berber Overdiep. Zij zitten zo diep in de schulden, dat ze zelfs een erfrecht op de nalatenschap van haar moeder Sijmentje Hendriks Taconis moeten verkopen aan haar broer Hendrik Overdiep en haar zwager Nicolaas Lublink jr.. Meine Meinesz zet de zaak in ‘t Meer voort, blijkt uit de Leeuwarder Courant van 17 januari 1865.
Niettemin worden er nieuwe verplichtingen aangegaan door Edske Smit. Hij ziet mogelijkheden om op de westkant van de Dracht koper te worden van “een huis en herberg “de Wijnberg” met stalling, wagenhuis en en erf te Heerenveen, sectie A. nr 337 en 338, groot 0.04.56 voor f.6000,00”. Hij koopt het pand op 27 februari 1865 van de koopman Joseph Rose. Overigens blijkt de financiering aan een dun draadje te hebben gehangen, getuigen een vertrouwelijke reactie van notaris Arjen Binnerts naar zijn zoon Halbe: “Vandaag (27 febr.) was het weer (de hoofdpijnveroorzaker) de onwil van H. Overdiep, die, na beloofd te hebben om Smit te helpen ten einde het huis van Rose te krijgen, nu allerhande bezwaren had. Het is toch in orde gekomen.”
Vervolgens vraagt Smit een hinderwetvergunning aan - destijds doet men dat met een procesverbaal met informatie de commodo et incommodo - voor het uitoefenen van een smederij in de huizinge no. 207. De omwonenden stellen als enige voorwaarde, dat de schoorsteen zo hoog wordt opgemetseld, dat geen hinder wordt toegebracht aan het opvangen van zuiver regenwater. Eén jaar na de start van zijn bedrijf sluit Smit een overeenkomst met mr. Herman Ulrich Huguenin, lid van de Hooge Raad der Nederlanden te ‘s Gravenhage, die hem op obligatie 7000 gulden leent. (Tresoar T.26, inv.nr. 56055, aktenr. 189, notaris A. Binnerts)
Enkele fragmenten uit de beginjaren van zijn nieuwe carrière geven we weer. De hoofdelijke omslag van het jaar 1866 is de eerste, waarin zijn naam voorkomt met de kwalificatie ‘grofsmid’ en een gezin van 4 mannelijke en 5 vrouwelijke personen. Uiteraard op het huisnummer 207. Het jaar daarna staat als zijn beroep reeds vermeld: ‘fabrikant’. In de periode 1870-1880 breidt het doopsgezinde gezin zich nog uit tot negen kinderen, die in die periode de zorg genieten van 13 elkaar opvolgende dienstboden. Eind 1879 wordt het huis vernummerd naar nr. 359.
De periode 1880-1900 vermeldt het bevolkingsregister eveneens de naam van Wiebe Joustra, ingenieur, die van 27 september 1884 tot 25 september 1895 zijn capaciteiten mag inzetten. Een smidsknecht Bouwe Vlas is van november 1888 tot 18 juni 1889 tevens inwonend, net als Gerhardus Dirks Harmsen uit Vriezenveen van september 1891 tot en met september 1892. Deze persoon vinden we in begin april 1894 als directeur van een nikkelfabriek aan de Parallelweg als zelfstandig fabrikant. E. Smit Jzn. schrijft voor het Nieuw Advertentieblad van 4 april 1894 een ingezonden brief, betreffende een door hem ontworpen kachel geschikt voor turf en verbindt daaraan de uitnodiging aan de turfmakers een ander model turf te maken om een zo groot mogelijk rendement te krijgen.
Op 16 mei 1894 wordt door E. Smit Jzn. geadverteerd met zelfvoedende spaarturfkachels voor huiselijk gebruik, grote lokalen, scholen en kerken, welke naar gelang van de buitentemperaturen 4 à 24 uur met één vulling kan branden en niet duurder dan met buitenlandsche brandstoffen, die desverkiezende een enorme hitte, doch ook een bijna onvoelbare warmte kunnen produceren zonder uit te doven. Voor de verkoop is afgesproken, dat wie voor 1 Juli bestelt de levering in het najaar tegemoet kan zien. In dat geval wordt zelfs 5 % korting gegeven. Verder zijn de kachels dagelijks in werking te zien en heeft de zaak een geïllustreerde catalogus, die op aanvraag franco te krijgen is.
In de morgen van 9 september 1895 zijn twee werklieden zo onfortuinlijk om met een praam met steenkolen geladen in de spoorhaven, bestemd voor E. Smit Jzn. te verongelukken. De praam is te zwaar beladen, schept water en zinkt. De opvarenden worden gelukkig bijtijds gered, maar er is wel een schade van 25 à 30 gulden. (N.A. 11-9-1895)
Op 5 juni 1896 doet zich met de verkoop door leerlooier Lambertus Feits van een pakhuis met ondergrond (kadastraal A-339) - te weten de voormalige gevangenis aan de Molenwijk - de kans voor om het gehele terrein van Dracht tot Molenwijk in bezit te krijgen. De koopsom van fl.1000,- contant wordt speciaal door notaris Verkouteren vermeldt in de acte. Rond 1900 is het adres van de N.V. Spaarkachel-en Haardenfabriek v.h. E. Smit Jzn daarom op het Achterom / Ged. Molenwijk 25, hetgeen blijkt uit een verkoopfolder. (Knipseldoos Handel, Bedrijf en Ambacht - Fabriek - Smit).
Op 12 juli 1907 doen twee werknemers van Edske Smit aangifte van het overlijden van zijn 73 jarige echtgenote Berber Gerrits Overdiep. Willem de Jong, in de acte als klerk aangeduid, en Nanne Boersma, metaalslijper, beide 33 jaar, verzorgen de aangifte ten gemeentehuize. Er komt voor de organisatie van zijn privéleven een huishoudster Doetje van der Stal, die in 1911 naar Utrecht gaat, en enkele dienstmeisjes. Na wat wisselingen in deze bezetting vertrekt Edske zelf op 3 mei 1913 naar Sneek. Willem de Jong, die inmiddels boekhouder is, wordt de nieuwe hoofdbewoner en wordt in het bevolkingsregister ‘directeur kachelfabriek’ genoemd.
De bevestiging van zijn betrokkenheid vinden we in de oprichtingsakte van een naamloze vennootschap met de naam “N.V. Spaarkachel en Haardenfabriek v/h E. Smit Jzoon te Nijehaske. Als oprichters staan in die acte van 9 oktober 1913 (bankier) Willem Hendrik de Gréve te Nijehaske en Willem de Jong te Heerenveen. De notaris jhr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma zorgt ervoor dat deze overeenkomst als bijvoegsel wordt opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 28 oktober 1913. Twee dagen eerder wordt ook de verkoop vastgelegd van een gebouw waarin een ijzerslijperij en kachelfabriek met pakhuis, erf en steeg aan het Achterom te Heerenveen. De verkoop Willem de Jong ontvangt daarvoor fl.4156,-. De koper is de N.V. met als commissaris eerdergenoemde Willem Hendrik de Gréve en de directeur Willem de Jong.
De periode Van der Schaar breekt aan, overigens alleen voor het pand voor aan de Dracht. Het achterste deel blijft gewoon in exploitatie bij de N.V. Spaarkachel-en Haardenfabriek v/h E. Smit Jzn. De op 6 februari 1918 aangevraagde bouwvergunning nr. 888 beoogt de ombouw van de kachelwinkel (sectie A-1351) tot een winkelhuis op het terrein van 225 vierkante meter met een hoogte van 11.10 meter en een frontbreedte van 8.90 meter. De verdiepingsgevel telt 4 ramen en op de verdiepingsscheiding wordt de tekst N.V. VAN DER SCHAARS HEEREN & DAMESKLEEDERMAGAZIJN aangebracht. Bouwmeester is aannemer K. Westra.
Het moet gezegd, de N.V. P. van der Schaar’s kleermakerij te Heerenveen blaast met een koopsom van fl.15.000,- flink in de bus en het blijkt dat verkoper Jacob Hendriks Bekkering de begunstigde verkoper is. Notaris Schipper passeert niet alleen deze akte op 15 mei 1918, maar ook de akte voor een schuldbekentenis aan de Rotterdamsche Hypotheekbank voor Nederland voor eenzelfde bedrag. Dat is ruim een jaar later op 16 mei 1919 en de vertegenwoordiger Harmen Kremer tekent die overeenkomst. De stichter Pieter Heeres van der Schaar is immers in 1897 als 35 jarige ondernemer al overleden.
Bij de start van het bedrijf van Edske Smit Jzn. in 1865 blijkt uit de koopacte al dat dit pand aan de Dracht een bijzonder interessante voorgeschiedenis heeft. Daar is immers sprake van het logement ‘De Wijnberg’. Daarvoor zit meer dan een eeuw exploitatie als - in moderne woorden - ‘horeca’-pand of in een fantasie-afkorting een ‘helota-pand’. Dat moet U lezen als ‘herberg, logement en taveerne’. Termen uit de 18e eeuw en eerder. Uit de aantekeningen van een vroegere onderzoeker van de oudheidkamer ontlenen we de kennis van de gebeurtenissen rond Heerenveen rond 1748. Als een lont in het kruidvat van de zgn. Pachtersoproer in de grietenij Schoterland wordt in 1748 het gerucht onder het volk, dat grietman Menno Coehoorn van Scheltinga de rechtkamer zou hebben verplaatst van Oudeschoot (‘De Drie Pilaren’) naar Heerenveen (‘alwaar 't wapen van Schoterland uithangt’). De eigenaar van het Oudeschoter etablissement zou daardoor een belangrijke bron van inkomsten gaan missen en zijn ‘zeer onrustige geest’ zou uit rancune de knecht van de grietman hebben gesard en gestoten.
Vaststaat dat in het Reeëlkohier van Heerenveen-zuidzijde van 1749 onder kohiernummer 110 en 111 als eigenaren staan aangegeven van “een huys zijnde de herbergh”: Notaris publicus Egbartus Oosterkamp nom. uxor. (mede namens zijn 2e vrouw Magteltje van Putten), voor de helft, en Ruurd Ruardi, voor de helft. De exploitant is de herbergier Hendrik Terweel. Reeds in 1748 zwaait hij daar de scepter in een pand met 4 schoorstenen met een gezin van 3 hele hoofden en als vee: één rier (vaars). Een volgende gebeurtenis, die in het Nedergerechtsarchief wordt ondersteund door een ‘acte van koop van een dubbel huis en herberg’, wordt beschreven in 1755. Bij die transactie verklaart Evert Veurman, meester chirurgijn op ‘t Heerenveen, schuldig te zijn aan Magteltje van Putten, huisvrouw van Egbartus Oosterkamp, een som van 1024 goudguldens en 28 stuivers, voor de overdracht van het dubbele perceel waar het wapen van Schoterland uithangt, maar ook voor een deftige nieuw gebouwde huizinge c.a. daarachter. De bovenkamer daarvan is gedurende jaren door de grietenij Schoterland als ‘regtkamer’ gebruikt. Op dat ogenblik wordt het bewoond door de weduwe en kinderen van Marten Engeles. (R.A. toegang 13.40, inv. 181, pag. 151v) Kastelein Evert Veurman ziet kans als borg voor de koopsom over te halen de jeneverstoker Arjen Antony van Merken, meester stoker, voor een totaal bedrag van Car. glds. 1574-13-12. Daarvan is een ‘renversaal’ uit hetzelfde jaar. In het speciekohier van 1756 blijkt Evert Veurman van de 4 schoorstenen anderhalf te hebben ‘digtgem.’ om het bedrag schoorsteengeld naar beneden te brengen. Zijn welstand is met twee halve hoofden dan ook aanzienlijk bescheidener dan de 3 hele hoofden van zijn voorganger Terweel. Met 2 koeien is hij grotendeels zelfvoorzienend en het tweetal paarden zou kunnen wijzen op het niet helemaal willen loslaten van zijn chirurgijnspraktijk.
De verkoopadvertentie in de Leeuwarder Courant van 5 januari 1771 bevat een openhartige ontboezeming. Hij laat schrijven: “door het meenigvuldige aanstaan eeniger zyner Patienten om uit de HERBERG te gaan woonen, is dezelve geresolveert om zyn Herberg uit de hand te verkopen.” Duidelijk is het frisisme ‘oanstean’ te herkennen, wat dus wil zeggen, dat hij op gedurig aandringen van enkele van zijn patiënten heeft besloten z’n herberg te verkopen. Hij verzekert de mensen dat je er goed de kost mee kunt verdienen, mede door de aanwezigheid van een kolfbaan, boven-en benedenkamers en stalling voor meerdere paarden. Het lukt hem in 1771 nog niet, maar hij doet eind december 1771 nog een tweede poging om het uit de hand te verkopen. Ook die poging heeft geen resultaat en hij moet besluiten er te blijven. Bijna tien jaar later doet hij opnieuw een poging zijn herberg te slijten door een ‘gastmaal’ te organiseren, vanwege het feit dat hij al meer dan 25 jaar zijn affaire met veel succes heeft gedaan en zelfs nu noch voortzet. Maar ...... als er iemand is die er gading naar maakt, zal hij in alle billijkheid accoord gaan met verkoop. De situatie blijft onveranderd tot hij in 1784 overlijdt, en op 4 december van dat jaar komt het onder de hamer. Inmiddels wordt Alt Hessels, die kort daarvoor met de weduwe Krijn Jitzes (Wybrigjen Alberts) van specienummer 82 is getrouwd, in de advertentie als de kastelein van het Wapen van Schoterland genoemd. De ‘actuarius’ - de man die de openbare veiling leidt - is G. van Terwisga van Heerenveen, die uiteraard de klandizie van de veiling gunt aan Alt Hessels. Onderdeel van de veiling is de “Oude Regtkamer”, die wordt aangeduid als zeer geschikt voor pakhuis.
De eerste bieding op de tapperij blijkt 1525 goudguldens te zijn geweest en de ‘Oude Regtkamer’ brengt het bij de provisionele veiling niet verder dan 200 goudguldens en 7 stuivers. Op 4 december is de finale palmslag van 5 uur ‘s namiddags.
Noch enkele aanwijzingen voor de ouderdom van deze prentbriefkaart vinden we aan de overkant. Die informatie ontlenen we aan de rubriek “Ut it Feanster printeboek” troch Dick Bunskoeke, welke op 7 oktober 1987 in De Koerier heeft gestaan. Hij somt een aantal zaken aan de oostkant van de Dracht op, die allen nog hun eigen stoep - soms zelfs met hekwerken en fietsenrek hebben liggen aan de de bestrating met klinkers en ‘kinderhoofdjes’.
Drogist B.J. Talsma blijkt op 19 december 1916 reeds een overeenkomst met wijnhandelaren Ferwerda & Tieman tot uitvoer te brengen in het pand aan de overkant van de straat de Dracht op nr. 221. Aan de gevel hangt een reclamebord met de namen van die landelijke firma. Dat huisnummer werd in 1921 vervangen door het nummer 216. In 1931 wordt dan het nummer gekoppeld aan de straatnaam en wordt het adres: Dracht 25. B.J. Talsma wordt in 1941 opgevolgd door zijn zoon Johan Bernard, die hetzelfde beroep heeft gekozen. In 1962 maakt hij plaats voor Pieter Wiersma, die aan de drogisterij een minstens zo bekende fotohandel heeft verbonden. Mogen we aannemen, dat Piet Wiersma door ‘Foto Wiersma’ te stichten aan de Lindegracht zich meer als fotograaf is gaan opstellen en de drogisterij op de Dracht heeft toevertrouwd aan Willem Jongejan, die in november 1972 op de woningkaart wordt bijgeschreven. Overigens, aan de westkant is ook nog een bord aan de gevel met de tekst: “Lunchroom”. Frederick Hartmann heeft daar als banketbakker - in 1911 hier begonnen - een lunchroom aan de zaak verbonden. Bij de verbouwing van 1919 is er door R. Post & Zoon een (melk)salon gesticht van 19.50 m2 oppervlak, zodat er zelfs bijeenkomsten van de schaakclub konden worden gehouden. Destijds is het Dracht no. 394, tegenwoordig is het Dracht 40.
2015, mei 3 - wibbo westerdijk - hip-backup