HIP-TIME MAGAZINE 83
Molenwijk tussen 1913 en 1930
Dit is weer zo’n schitterende foto uit de uitgebreide collectie van dr. Hubert Adriaan Veltman. In het fotoarchief van het museum Willem van Haren is dit beeld terug te vinden onder objectnr. 03802. In een grijs verleden van de Oudheidkamer Heerenveen hebben de archiefvormers de mogelijkheid gehad enkele afdrukken van zijn glasdia’s aan het fotoarchief toe te voegen. Deze en nog drie andere beelden - van zeer bescheiden afmetingen - hebben als een vierling op een zuurvrij fotokarton van het bekende A4-formaat hetzelfde invoernummer gekregen. Eerder in deze rubriek (HIP-Time 72) hebben we U laten meegenieten van de - in onze terminologie - Dwarsgracht (van de Molenwijk), waaruit blijkt dat Veltman geen moeite teveel vind om een origineel dorpsgezicht vast te leggen. Dat is ook bij deze opname het geval. Heerenveen-kenners gaan ervan uit, dat Veltman voor deze foto positie heeft gekozen op de brug aan het eind van de Munnikssteeg over de Molenwijk. Het pad naar het westen langs de voormalige drukkerij van Jacob Hepkema komt dan haaks uit op de Propstrasingel. De royaal besneeuwde praam op de voorgrond lijkt aangemeerd, net ten noorden van die hoge houten brug. De afwijkende positie van de kademuur is terug te vinden op meer foto’s van deze locatie. Om de afstand van de Spandawbrug tot de ‘Munniksbrug’ te bepalen gaan we uit van de Waterleidingkaart van 1913, die op een schaal van 1 op 1250 is ontworpen. De afstand van het midden van de daarop getekende bruggen - hart op hart - blijkt 52 millimeter. Elke millimeter staat dus voor 1,25 meter en de totale afstand is dan: 65 meter.
Inmiddels weten we dat het Fries Fotoarchief de volledige collectie Veltman-glasdia’s in haar bezit heeft gekregen en toegankelijk heeft gemaakt. In dat archief kunt U de opname vinden onder ‘Veltman-108’. Daar ook staat aangegeven het kleine formaat van 7 bij 8 centimeter en een zeer ruime dateringsperiode 1900-1940. Gelukkig kunnen we meteen al een zestal jaren van die ruime periode afhalen. De Molenwijk is immers nog in een onmiskenbaar bevaarbare toestand. De conclusie is gerechtvaardigd, dat er in ieder geval vóór de demping van 1934 is gefotografeerd en vermoedelijk zelfs een flink aantal jaren eerder. Van een verregaande vervuiling van de Molenwijk is weinig te zien in ieder geval, maar met zo’n pak sneeuw lijkt uiteraard bijna alles ongerept. De achterzijde van de museumfoto geeft dezelfde informatie door te dateren rond ± 1930. Maar ook in de beginperiode van de activiteiten van Veltman in Heerenveen valt wel het een en ander af te dingen. Dr. Gabriël Schouwen, arts en de stichter van de Röntgen-en Finseninrichting op de hoek van de Stationsstraat met de Heerenwal, overlijdt in 1913. Zijn weduwe doet deze artsenpraktijk over aan Hubert Adriaan Veltman, die zich eveneens in dit specialisme gaat bekwamen. Hij gaat ook wonen in dat pand. Het lijkt onwaarschijnlijk, dat hij al vóór 1913 voor zijn fotografische hobby het Heerenveen als onderwerp heeft uitgekozen. Overigens is de afdruk van de glasplaat in het museum-archief van het formaat: 10.3 bij 7.8 cm. Samenvattend is zijn actieve fotografisch carrière in Heerenveen voor wat betreft deze foto terug te brengen tot de periode 1913 - 1930.
Sterk beeldbepalend is natuurlijk - zelfs onder winterse omstandigheden - Heerenveens Nederlands Hervormde Kruiskerk. Tegen die achtergrond, samen met de besneeuwde bomen op het kerkhof, zien we het profiel van de ophaalbrug over de Molenwijk, die het eerste deel van het Breedpad verbindt met het tweede deel: de Spandawbrug. Daarachter ligt een groot schip afgemeerd, waarvan de mast goed zichtbaar is.
De Molenwijk heeft een lange geschiedenis en een duidelijke relatie met de daaraan opgerichte molens. De eerste die in aanmerking komt, is de koren-en pelmolen ‘De Windhond’. Deze wordt in 1613 gebouwd in opdracht van Meijnt Douwes door zekere Thijs Peters. De tweede molen die ook letterlijk z’n stempel op de naam heeft gezet is de houtzaagmolen ‘Fortuna’ of ‘De Fortuyn’. Die wordt gesticht in 1711 door Inne Teeckes. Daarna heeft het in de geschiedenis van Heerenveen in bijna anderhalve eeuw een grote naam opgebouwd onder de directie van enkele generaties Hiddinga. In 1801 krijgt houtzaagmolenaar en koopman Elias Hiddinga toestemming om in de ‘algemeene vaart loopende agter de Dragt op ‘t Heerenveen een Boom gesloten te leggen en dezelve alleen by nagt te sluyten, met belofte dat diegene welke dezelve vaart moeten gebruiken dezelve op de requisitie (= eis) te openen en ontsluiten ter mijner lasten’. (SCO 2314)
Uiteraard is onze bron opnieuw ‘De sfeer van weleer, Over molens in Heerenveen’ door drs. D.M. Bunskoeke. Overigens wordt de vaart of wijk in stukken van voor die tijd ‘Brandenburch’s wijk’ genoemd. De link naar het ‘Brandenburch’s Huys’ met hofstede aan het Breede Pad is dan een terechte associatie. Aan diens bezittingen wordt door historicus Gerrit Kramer in zijn manuscript ‘De geschiedenis van Heerenveen’ ruim aandacht besteed. En uiteraard ook Dick Bunskoeke in een artikel in ‘De Veenbrief’, jrg. I, nr. 6 , november 1987 met als titel: “Breedpad 21 (Tuymelaarshuis)”.
Zoekend op de kaarten van de 17e eeuw worden we teleurgesteld. Niet één van de kaartenmakers uit die periode - zelfs Bernardus Schotanus à Sterringa in de versie van Nicolai Visscher niet - heeft deze wijk ingetekend. Pas bij de bewerking van Francois Halma uit 1718 staat de eerste wijk aan de westkant van de Dracht afgebeeld en loopt het op het grondgebied met de naam: ‘Commandery Akkers’. Aan het eind van de 18e eeuw vinden we in de stukken over de plannen tot slatting van de ‘wijk agter de Dragt’ (1778) geen nadere toponiem. In het dossier met de Molenwijkstukken bevindt zich een schetskaartje uit circa 1797, waar de wijk is getooid met het toponiem ‘Molenvaart’. Daarin wordt de brug tussen de twee stukken Breedpad het ‘Notaris J.G. Semlers Bruggie’ genoemd. Daaruit wordt geconcludeerd, dat de eigenaar van het ‘Grote Huys’ ook het eigendom heeft van het Breedpad tot aan de Dracht, inclusief het brugje over de Molenvaart.
Kennelijk heerst er in die jaren enige onzekerheid over het onstaan en de onderhoudsplicht van de wijk. De advocaat mr. Jacobus Hendrik van der Schaaff, in 1796 nog wonend in een pand Achter de Kerk, heeft op zich genomen contact op te nemen met de Rentmeester van de Duitsche Orde of de Commanderij van Schoten om daarover duidelijkheid te krijgen. Het toeval wil, dat Van der Schaaff zelf ook is verhuisd naar Utrecht - waar ook de Duitsche Orde zijn domicilie heeft - en van daaruit de brieven over dit onderwerp stuurt aan Pieter Bootsman, notaris en secretaris te Heerenveen. Spijtig genoeg zijn de ‘echte’ antwoorden niet op te maken uit de brieven, die in het Molenwijkdossier zijn bewaard gebleven. De reden zou best eens kunnen zijn, dat de secretaris Bootsman slordig heeft gearchiveerd. Van der Schaaff laat zich namelijk niet bijzonder lovend uit over de respons op zijn geschriften.
Mr. J.H. van der Schaaff heeft een korte carrière gehad in Heerenveen. Hij is gekomen uit Amsterdam met attestatie van de Franse Gemeente, trouwt in Heerenveen op 14 mei 1795 met Magdalena Noyon, afkomstig uit Sneek en laat zich pas inschrijven in de kerk van Schoterland op 2 augustus 1795. Zijn echtgenote heeft op 8 februari 1795 al belijdenis gedaan in Heerenveen. Zij laten op 24 april 1796 hun dochtertje Maria Louise Petronella dopen als ze een week oud is. Met z’n drieën worden ze op 7 mei 1797 uitgeschreven naar Utrecht.
Opnieuw kijkend naar de foto zien we links van de ‘Spandawbrug’ het huis, waar tussen 1747 (toen het huis is gebouwd op een ‘koud steed’) en 1818 (wanneer Bote Spandaw zich er vestigt als koopman-schipper-in granen) vier jeneverstokers hun ambacht hebben uitgeoefend. Eerst is dat Arjen Anthony en na diens dood in 1769/1770 zijn weduwe. Daarna vanaf 1788 Sybolt Cuperus gedurende tien jaar. Vervolgens stookt Andries Piebes de Lang de jeneverketels tot de 16e van Wijnmaand 1810 als hij op 40 jarige leeftijd van vrouw en vijf kinderen afscheid moet nemen. Zijn weduwe Jiskje Jans Oppedijk zet de zaak door met hulp van Johannes Luitzens Kalverboer, die haar in 1812 ook als echtgenoot ter zijde gaat staan. In maart 1818 wordt de affaire afgebouwd, de jeneverstokerij en de tapperij “Drie Kronen” wordt gesloten en het echtpaar verkoopt het pand met toebehoren aan Bote Sibles Spandaw voor fl.3215,-. Notaris J.P.J. Greydanus verricht de officiële plichtplegingen.
Bij de volkstelling van 1830 blijkt het huisnummer 262 meer bewoners te kunnen bevatten dan alleen de familie Spandaw. Op de kadastrale kaart van 1832 hebben naast de nummers A-383 ook ten zuiden daarvan nog de kadastrale nummers A-384, A-385 en A-386 een woonbestemming (huis). Spreken we in zo’n geval niet van een ‘lange jammer’ ? Met 30 centiare oppervlak is er bij een 5 x 6 meter ruimte zonder erf zeker geen sprake van een ‘kapitale’ woning. En van drie naast elkaar zeker niet van een villawijk ! Uit de namen én de beroepen van de verschillende bewoners blijkt ook een lage sociale status: (ambachtelijke)knegt, arbeider, sjouwer, spinster en zonder beroep.
In 1856 overlijdt Bote Sibles Spandaw (voor de gelegenheid geschreven als Spandau) en volgt zijn zoon Fokke Botes Spandaw hem op. Ook hij zit dus in de graanhandel en wordt soms ook grossier en koopman genoemd. Wanneer Fokke Botes Spandaw in 1885 overlijdt, blijft zijn weduwe Catharina Kornelis de Jong hier wonen en wordt als ‘hoofd van het bedrijf’ haar zwager en vrijgezel Bote Botes Spandaw de opvolger van haar overleden man.
Ondanks de verschillende kadastrale nummers van de huisjes ten zuiden van hun pand blijken de Spandaw’s steeds eigenaren daarvan te zijn geweest. In het dienstjaar 1878 worden de vier kadastrale nummers ‘verenigd’ (= samengetrokken) en krijgt het nieuwe complex het kadastrale nummer A-1550. De ‘gebouwde waarde’ stijgt daarmee in één slag van fl.120,- naar fl.350,-. In het kadastrale dienstjaar 1882 wordt door Albert Kornelis Propstra een ‘soort’ boerderijtje gebouwd achter de eerste drie huizen van dat gedeelte van het Breedpad. Op de foto zien we daarvan de contouren van het dak tussen de besneeuwde bomen duidelijk aanwezig. Van een groepsportret uit 1908 van de familie Van den Berg, welke zich ook bevindt in het fotoarchief van het museum Willem van Haren, is bekend dat zij hebben gewoond in dit ‘boerderijtje’. In die tijd blijkt de familie Taconis, tabaksfabrikanten de eigenaar te zijn, waar Van den Berg werknemer is geweest. Waarschijnlijk heeft de schuur in het bedrijfsgebeuren een rol gespeeld: opslag, drogen, etc. ?
Op een andere, vergelijkbare foto van de heer Veltman, welke op 9 maart 1988 van een tekst is voorzien door Dick Bunskoeke in de rubriek ‘Ut it Feanster Printeboek’ in De Koerier, zijn de houten hokken op de wal van het Achterom bij café De Veehandel van Prinsen iets duidelijker in beeld. Prinsen ontleent op de marktdag daaraan een deel van zijn bestaan: het wegen van kalveren en verzenden naar de exportslagerij te Wolvega en het plaatsen van de rijwielen van marktbezoekers. Bijzonder opvallend is de smalle doorgang tussen de door Bunskoeke genoemde ‘varkenshokken’ en de zijgevel van het pand. Tegen de zijkant van het hok zien we duidelijk een uitzetbaar ‘droechrak’ staan voor de was. Aan de zuidgevel van het hoge pand van Lammert Prinsen staat het huis met dakkapel, waar de weduwe Lucas Prinsen (Maike Ales Wiersma) bij aanbesteding in april 1894 twee woninkjes (kadastraal A-381 en A-382) laat afbreken om er een nieuw huis voor haarzelf (A-2220) neer te laten zetten. Op 31 december 1910 staat dit burgerhuis te koop in het Nieuwsblad van Friesland, met als inhoudelijke omschrijving: een voorkamer, zijkamer, keuken, gang en kelder beneden en daarboven een slaapkamer en zolder met een beschoten dak.
Het laatst zichtbare pand links staat op een gemeentelijke kaart uit 1955 met het huisnummer 7 aan de Gedempte Molenwijk en wordt in de huisnummeringconcordans van oud-archivaris van het gemeentearchief Jan Werkman in 1994 met de bestemming ‘pakhuis Vrind, nr. vervallen’ gekwalificeerd. De bron van dit gegeven is de woningkaart.
Een aantal jaren later is van de idyllische illusie van deze foto weinig meer terug te zien als ‘De Blauwe Donau’ (de koosnaam van de cynische Heerenvener) door de aanwonende bewoners praktisch is gedempt met hun afval en de volksgezondheid in het geding komt. (Tussen haakjes: Herinnert U zich de ‘bjinstap’ nog van het Roode dorp in 1898, aflevering HIP-Time 21)
In 1931 is die aftakeling voor T. Swart - in een door hem gemaakt gedicht over de Molenwijk - de reden van de verzuchting:
“Kleine fijne Friese Haagje.
Jij bent mooie dingen rijk.
Maar een schandvlek op je schoonheid,
is die vieze Molenwijk.”
Na de demping in 1934/1935 gaan ook de dichtaders van voordrager-reciteerkunstenaar en dus ook volksrijmer Douwe Lap volop stromen over de onderwerpen ‘Oer forkearsboerden, de Mounlewyk en de nije brêge”. In vier regels zijn tevredenheid over het middelste onderwerp:
“Bisjoch mar d’âlde Mounlewyk,
Hwet wier dat oars in smoarge klyk,
Nou is’t in moaije, brede strjitte,
Hwer’t tegels en ek klinkerts sitte.”
HIP-TIME MAGAZINE 83. - 2014, mei 17 - wibbo westerdijk - hip-backup