HIP-MAGAZINE 26
Het dokstershuis, van waaraf de fotograaf deze opname (MWvH., nr. 244) heeft gemaakt, heeft een groot plat ‘dak’. De aldaar wonende arts J. Bijlsma heeft circa 1928 toestemming gegeven het te beklimmen. Mogelijk dat er sprake is geweest van een dakluik, maar luchtfoto’s sluiten de waarschijnlijkheid daarvan uit. Hoewel moeilijk bereikbaar, dus niet onmogelijk en ideaal voor de fotograaf om zijn statief op te stellen. Een meer voor de hand liggend draaiboek is dat de fotograaf na de brand in 1924, de sloping en de herbouw van het huis de faciliteiten kreeg aangereikt unieke opnames te maken. Immers, de aanbesteding van de wederopbouw onder architectuur van C.J. Wierda vindt plaats op 31 oktober en de gunning aan aannemer Joh. de Haan op een bedrag van fl.7880,- wordt bekend op dinsdag 11 november 1924. De bouwvergunning nr. 1378 is twee dagen later al af te halen bij gemeentewerken. Die brand trouwens is in een royaal bericht terug te lezen in de Leeuwarder Courant van 6 oktober 1924. Alleen de bovenverdieping brandt volledig uit, ondanks en dankzij de inzet van veel slangen door de gemeentelijke én de vrijwillige brandweer. De brand ontstaat - volgens zeggen - door een gebrek aan de geiser in de badkamer; de dienstmeisjes verliezen hun hele hebben en houden. Dienstbodes Geertje Sijtsma (1898) sinds mei 1922, en Fokje Kromhout (1905) sinds mei 1923 vertrekken noodgedwongen, resp. in november en december 1924. Bijlsma kan gelukkig de schade claimen bij de maatschappij Woudsend (voor het huis) en bij Zevenwouden (voor de inboedel). Niettemin vertrekt het gezin met drie kinderen half december 1928 naar Amsterdam. De Hepkemakrant van de 18e december bevat een vestigingsadvertentie van zijn opvolger Stephanus Jacobus van Royen, een beginnende arts van 27 jaar.
Van het doktershuis is op de foto nog net de ouderwetse dubbelpijps schoorsteenconstructie te zien. Daarachter ten oosten een verrassend beeld van het dak met twee kapellen van Theodorus Leenes, grossier in vetwaren en suikerwerken. Van de Nieuwburen zijn slechts wat herfstachtige bladerloze bomen te zien, die langs de Knijpstervaart staan.
Nee ... dan een verrassende blik op de bovenzijde van de pas vernieuwde Garstenbrug. Maar eerst even met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van de brug. De oostelijke afsluiting van de Kolk - een in de eerste jaren van de vervening door de Heeren Compagnons aangelegde schutsluis van bijna 200 meter - is een sluisdeur geweest, waarbij de sluiswachter via een smalle richel boven de sluisdeur naar de overkant kan komen. In 1842 worden op initiatief van het bestuur van Schoterland plannen ontwikkeld om ter plaatse van de oosterse sluisdraai een wipbrug te plaatsen, mede in verband met de plannen voor de aanleg van een kunstweg naar Gorredijk. Na een bestuurlijke stilte besluit de raad van Schoterland in april 1845 tot de aanleg van een klapbrug, die geschikt is als rijbrug. Een tikje dwarsliggende hoofdingenieur van de Waterstaat doet de raad van Schoterland besluiten advies te vragen op het ontwerp van gemeentearchitect De Graaf aan de architect M.G. Tetar van Elven, Directeur van de Koninklijke Akademie voor Beeldende Kunsten en A.C. Pierson, Directeur der Stedelijke Publieke Werken, beide van Amsterdam. Er komt een degelijk rapport en een vergelijk, welke leidt tot de publieke aanbesteding op zaterdag 3 mei 1846. Aannemer W.K. Oosterhout, timmerman te Joure, mag het ter plaatse van de sluisdraai aanleggen voor fl.1195,-. De Compagnons van de DCF-compagnie formaliseren een jaar later de aanleg met een overeenkomst met het grietenijbestuur van Schoterland. De gemeentelijke rekening wordt verder nog belast met de nota’s van de heren Tetar van Elven en Pierson van elk 100 gulden. Daarna volgt een periode waarop de Garstenbrug uitsluitend met herstellingen te maken krijgt. In 1896 is de Garstenbrug het toneel van een anecdotische gebeurtenis op de avond van de 18e februari. Die avond passeert de bierwagen van de heer Hergarden de brug en breekt doormidden. “Tal van volle en lege flessen laten bij dit ongeval het leven’.
De houten Garstenbrug is de eerste van de houten ophaalbrug in Heerenveen, die wordt vervangen door eentje van metaal. De brug was zelfs in deze laatste versie verboden voor 'rij-en voertuigen bespannen met paard of paarden' en tevens voor 'motorrijtuigen behalve tweewielers' (zie het gebodsbordje !). Het jaar 1923 wordt het jaar van de firma Groothoff en zoon te Nijehaske, die de opdracht binnenhaalt voor de complete bovenbouw, dus excl. de betonfundering. De nota van 29 november 1923 valt iets hoger uit de begroting van fl.2400,-. nl. fl.2438,10. De vereniging Heemschut vindt het volgens een ingezonden stuk maar niks, dat de nieuwe Garstenbrug met stille trom aan het algemeen verkeer is overgegeven. Zij vindt ‘alleszins reden, om dit mooie bouwstuk met eenig eerbetoon in te wijden’ vooral omdat het plaatselijk werk is van zowel ontwerper als uitvoerder. Naast deze lof critiseert de scribent de onmiddellijke omgeving van de brug, die tot nu toe steeds ernstig wordt ontsierd door permanente opslag van kisten, vaten, karren, e.d. Hij refereert aan een gemeentelijke verordering, die de wallen en kaden slechts voor tijdelijk lossen en laden toestaat. Wordt het niet eens tijd om het ‘Stede schoon’ te respecteren?
Inmiddels is het natuurlijk allang duidelijk dat de Garstenbrug niet ligt in het verlengde van de Nieuwstraat, waarvan we het eerste huis op de hoek met de Heideburen wat brokkelig in beeld hebben door de geometrische brugconstructie. Dat huis is volgens het bord op de zijmuur de ‘salon’ van kapper A. Bouma op no. 91. Het volgende huis met no. 92 en mansarde-uiterlijk is de woonplaats van J.J. van der Werf, zonder beroep, en zijn zoon J. van der Werf, kandidaat-notaris. Het daaropvolgende herenhuis van twee verdiepingen herbergt de artsenpractijk (no. 93) van dokter F. Frik, die in 1923 zijn carrière in Heerenveen is gestart. Over no. 94 valt wel iets meer te vertellen; niet zozeer om de in 1923 aldaar gevestigde caféhouder van “Café Neuf” Joeke van der Mei, de inwonende manufacturenkoopman P. Jager of de arbeider H. Mintjes. Het is tot de omlegging de stopplaats geweest voor de tram richting Gorredijk-Drachten. Tussenpaus in ‘Café Neuf’ wordt Anne Boschker, die Heideburen 7 gewoon ‘Café Boschker’ noemt. Enkele jaren later - vanaf 1934 - wordt de nieuwe cafébaas W. Ekkers de persoon, die lange jaren het bedrijf onder zijn hoede heeft en tot grote bekendheid heeft gebracht. Café Ekkers wordt een begrip in Heerenveen. Zelfs een tweede generatie - in de persoon van Lammert Ekkers - vindt er haar bestaan: veel verkopingen, dansles, dansavonden, en niet te vergeten ‘bruin café’. Later (c. 1990) heeft het nog geheten “Café ‘t Friesche Haagje” en thans in 2012 noemt men het “Stamcafé”.
Het tuitgeveltje (5e pand, nr. 95) is in 1927 het onderkomen van de Gez. Hiltje en Atje de Vries, die in het adresboek als ‘zonder beroep’ worden aangeduid. In 1934 is het D. Heeringa, die er als barbier staat ingeschreven (nr. 9). Zijn inwonende zoon is M.B. Heeringa en schildersknecht. Heideburen 96 is in 1927 de woning van ir. H.N. Biezeveld, directeur van de N.T.M. (Ned. Tramweg Maatschappij). Hij verhuist later naar Oranjewoud en de adresboeken hebben voor Heideburen geen vermeldingen meer van bewoners. De simpele verklaring is dat er een bedrijfsbestemming aan is gegeven. Het is het Hoofdbureau geworden voor de N.T.M., die eerder als ‘administratiegebouw’ is gevestigd geweest op het adres Stationsplein C 28. Pas als de Friesche Koerier het pand in 1951 betrekt, komt het terug in de adresboeken. Het verdere deel van de Heideburen laten we nu even met rust en constateren dat de kade met in ieder geval enkele pramen nog een - zo te zien - deugdelijke houten beschoeiing heeft. Het is toch niet voor te stellen, dat de in 1898 aangelegde nieuwe houten walbeschoeiing er na dertig jaar nog zo gaaf bij kan liggen. Dan heeft Kerst Fokkema uit Nijehaske voor 518 harde guldens een duurzame oplossing geboden. Het gedeelte voorbij de Spekbrug over de Pastoriewijk onttrekt zich aan onze waarneming door de bomendichtheid rond het buiten Voormeer. Zie ook hoe verkeersarm de Heideburen erbij ligt; welgeteld één wandelaar is duidelijk waarneembaar. Hij kan nog niet gebruik maken van een trottoir, maar mag wel genieten van de luxe van stoepen en voortuintjes. Met enige fantasie kun je je voorstellen, dat tussen de bomen en de kade in de huidige tijd de auto’s een plekje kunnen vinden. Destijds blijft het bij een handkar of een kruiwagen.
2012, september 9 - wibbo westerdijk - hip-backup