Historie in beeld
HIP-Time Magazin 23
Dracht 1904
Het is ongelofelijk wat mensen beweegt om in 1904 zo massaal de straat op te gaan om in ‘vredesnaam’ maar op de foto te komen. Het excuus zal wel zijn, dat het een prachtige zomerse dag is waarin de zon praktisch van zuid naar noord het eerste stukje van de Dracht laat zien en misschien heeft de fotograaf ook wel gevraagd om op te treden als passant. Is de argwaan van de rechtse dame echt of gespeeld? Ze heeft in ieder geval geen aandacht voor de uitstalling in de etalage van de winkel van Hans, Sipke en Jacoba Tammes Keimpema (nr. 220 in de periode 1903-1910), die nog maar net hun vader zijn opgevolgd in de galanteriewinkel, waar de 'bakjeskooplui' hun waren gewend zijn te kopen. In 1910 wordt dat vernummerd naar 215. Hans is dan degene die in de Personele Omslagen wordt aangeslagen (1914-1920). Later is het de drankwinkel - in 1921 vernummerd tot nr. 210 - van G. Wind, die er van 1920-1929 een bestaan probeert te vinden. In 1929 verplaatst kapper G.F. Schermer zijn salon voor ‘scheren en haarsnijden’ van nr. 207/boven naar dit adres nr. 210, waar hij ook rookartikelen gaat verkopen.
Bij de volgende winkel zal de interesse van de omziende dame ongetwijfeld gewekt worden door het assortiment van manufacturenhandel Meindert Josephs Witteveen, wiens reclamebord aan de gevel tevens is gericht op ‘mantels’. Begonnen in de Vermaningsteeg in 1883 zit hij zit hier al een flink aantal jaren - eerst als huurder vanaf 1884 en omstreeks 1893 heeft hij het gekocht van koopman Jozef Padberg. In 1905 vindt er door architect H.J. Voogden uit Zwolle een ingrijpende verbouwing plaats, hetgeen blijkt uit een gedenksteen in de gevel. Het pand wordt in de periode 3 juli tot 15 october 1905 afgebroken en herbouwd in de stijl van de Jugendstil. De benedenverdieping met drie grote ramen en een deur is indrukwekkend versierd. (Bouwvergunning 157, d.d. 3-6-1905) Dochtertje Geertruid van vier jaar mocht die eervolle eerste steen plaatsen. (nr. Dracht 7, A-199), later spreekt men door de grootte van het pand van de “grote Berkemeijer”. Overigens is Meindert Witteveen met zijn inzet als voorzitter van de katholieke vereniging St. Vincentius à Paulo te kenschetsen als een betrokken katholiek. De doelstelling om de armen van zijn gemeenschap tot steun te zijn o.a. door het houden van verlotingen, spreekt hem kennelijk wel aan.
Onvoorstelbaar groen is het voor Dracht nr. 5 die zomer. Het ontneemt ons volledig het zicht op de rest van de bedrijven, winkels. En toch zijn het slechts twee linden, zoals op andere foto’s duidelijk is te zien. Ze staan voor de “kleine Berkemeijer”. Daar wonen in 1904 de ongehuwde zusters Petronella (1835) en Joukjen Jans Braaksma (1840).
Richt U uw blik nu eens even op dat apart vormgegeven wandelwagentje waarmee het 10-11 jarig meisje haar zusje over de bestratingssteentjes voert. Lijkt het net óf is het zo, dat het een dubbelwagentje (rug-aan-rug) is met voetensteun? Ze zijn in ieder geval wel zo slim, dat ze de keienbestrating van het middengedeelte zorgvuldig mijden. Verder valt ook het prachtige gietijzeren gevelgasornament op.
Aan de westkant van de straat is de gevelwand bijzonder interessant en dan voornamelijk omdat het begint met die schitterende klokgevel van de Tabaksfabriek De Rookende Moor van de familie Taconis met gebeeldhouwde, segmentvormige afdekking en aanzetkrullen uit 1741. Helaas kunnen we nu niet meer genieten van dit fraaie stukje oude bouwkunst, welke in 1930 nog in volle glorie valt te bewonderen. Nog steeds is niet duidelijk, wanneer het definitief is verwijderd ten gunste van een zakelijke gevel. Waarschijnlijk in 1939 bij een grootscheepse verbouw.
Iedereen weet inmiddels, dat hun perceel van de Dracht volledig de noordwand van de Munnikssteeg inneemt. Aan de Drachtzijde de winkel en de bovenwoning en achter bij de Molenwijk de fabriek met de machinerieën. Die steeg is van zeer oude datum; het is de eerste steeg ten zuiden van de Compagnonsvaart, waaraan in de loop van de tijd meerdere namen zijn gegeven. De oudste is vermoedelijk ‘Boelesteegh’ (genoemd in 1716), omdat er een kastelein Boele Jans op een van de hoeken zijn etablissement moet hebben gehad. Ook komen we de naam ‘Wijde Steeg’ en ‘Oude Vermaningsteeg’ tegen. In 1764 wordt door mannen van de Mennonyte gemeente een ‘huysinge c.a., waarin de Mennonyte Leere is gehouden geweest’ verkocht op de ‘wijkswal agter de Dragt op ‘t Heerenveen’, waarbij de Oude Vermaningsteeg ten Noorden ligt. Verreweg de bekendste naam is echter de Munnikssteeg. Hendrik Munniks, vervener en lid van de grietenijraad na 1811, woont in het pand van 1773 tot 1817, welke door Hendrik Taconis wordt gekocht ten behoeve van de stichting van een tabakskerverij voor zijn zoon Simon. Deze noemt zich al vrij spoedig ‘tabaksfabrikant’. De gehele 19e eeuw is dit perceel de economische basis voor de generaties Taconis. Het stoomtijdperk en de daarmee gepaard gaande ambachtelijke industrialisatie gaat zeker de vooruitstrevende Taconisfamilie niet voorbij. Zij richten daarvoor graag een deel van de bebouwing aan de Molenwijk in, zorgen voor de bouw van de nog steeds kenmerkende schoorsteen en treffen een overeenkomst met de grutterij van buurman Mollema. Deze kan via een ‘gat’ in de muur gebruik maken van de aandrijving door riemen van de stoommachine voor de maalmachines in de grutterij. In 1900 woont Johannes Hendriks Taconis er nog, maar in de volgende jaren ontwikkelt hij het plan om in Oranjewoud een villa te laten bouwen. Dat gebeurt in 1906 en het wordt een buitentje in de stijl van de heersende mode van de Jugendstil: “Blau Hûs” naar ontwerp van de architect Andries van Driesum.
Naast de Tabaksfabriek exploiteerde op huisno. 369 in 1904 Molle Mollema een grutterij, een bedrijf van meer dan een eeuw oud op dat ogenblik. Wobbe Molles, na 1811 Mollema, is in 1782 al vanuit Aengwirden naar het bedrijf van Wijnolt Kuipers gekomen, omarmt in de Franse tijd het nieuwe bewind en vervult daarvoor bestuurlijke functies, verliest aan dat bewind in 1813 door krijgsgevangschap en overlijden zoon Elbertus waarover de familie pas in 1825 absolute zekerheid krijgt van de instanties van die tijd. De stamboom blijkt sterk, want steeds weer is er een opvolger in het bedrijf en daar komt pas een eind aan als Reitze Keizer, koopman in manufacturen, het pand kan overnemen rond 1909. Jarenlang heeft magazijn ‘De Duif’ aan de gevel haar opvallend symbool aan het publiek getoond.
De Hepkemakrant onthult in haar krant van 12 september 1903 een overlevering uit de Franse tijd, die door de familie Mollema al die generaties is gekoesterd. Tussen twee vertrekken - waarboven de zolder en beneden de kelder - is tijdens een verbouwing een kleine ruimte aangetroffen, die gediend heeft voor het verbergen van een vluchteling. De ongezonde ruimte is via een luik op de zolder bereikbaar geweest om erin te klimmen en via een luikje in een bedstede om voedsel aan te reiken. Wie er ooit in heeft gezeten, vermeldt de historie jammer genoeg niet.
Voor deze bijdrage duiken we ook nog even in de geschiedenis van het lage derde pand vanaf de Munnikssteeg.
Bij de eerste beschrijvingen van het kadaster uit 1832 blijkt het te worden bewoond door bakker Tjepke Taconis, eveneens een zoon van Hendrik Taconis, bakker op de Vleesmarkt. Tjepke Taconis oefent hier tot de middenjaren vijftig van de 19e eeuw zijn bakkersberoep uit om door een winkelier - Halbe de Vrieze - te worden opgevolgd. Per 12 mei 1860 vestigt de arts Joannes Willem Groeneboom er zijn dokterspraktijk voor langere tijd. In het bevolkingsregister, welke de periode 1900-1910 administreert, is de naam van de hoofdbewoner Tjebbe Boonstra, die als kleermaker de kost verdient. Een bewoner die de oudere bewoners ongetwijfeld nog vertrouwd in de oren klinkt is Jan Alberts Vrind, die als koopman in granen, meel en grutterswaren zelfs in het adresboek van 1960 nog voorkomt. Inmiddels is het adres geëvolueerd tot Dracht no. 18 en het bedrijf tot ‘dierenspeciaalzaak’. En dat nummer paste tot voor enkele jaren op de bloemenwinkel ‘De Zilveren Roos’. Speciaal voor de ouderen is er nu: FiftySix !!!
De panden op dit fotonr. 175, welke in de richting van de hoofdbrug - thans overkluizing - nog volgen zijn historisch minstens zo interessant maar komen ongetwijfeld nog wel eens aan de orde bij de beelden van een andere foto.
Oh, ja, welke directeur van gemeentewerken haalt het nou in 1953 in zijn hoofd om een reeds eeuwen bestaande steeg - zonder de historisch geïnteresseerde betrokken inwoners te raadplegen - middels een simpel briefje aan B. en W. om te dopen in ‘Munnikstraat’ ? Zelfs tegen alle taalkundige regels in met één enkele ‘s’, terwijl dat er twee moeten zijn !!! Gelukkig toont de ‘volksmond’ meer piëteit jegens de historie van dit ‘stadsdorp’!
2012, augustus 19 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-magazine 96
Dorpspomp Aengwirden ca. 1872
Deze sepiakleurige foto met afgeronde hoeken lijkt te zijn gemaakt ter gelegenheid van de plaatsing en/of ingebruikneming van de ‘dorpspomp’ - links vooraan - op de Oude Koemarkt in Heerenveen. Dat is ongetwijfeld een bijzondere gebeurtenis geweest. We stellen ons voor, dat de heren initiatiefnemers zich in feestelijke kledij hebben gestoken en de plaatselijke fotograaf hebben verzocht deze gebeurtenis luister bij te zetten door het nemen van een ‘photographie’. Met op de achtergrond een gemengd publiek van jonge en oudere, vrouwelijke en mannelijke belangstellenden wordt deze gebeurtenis nog onderstreept.
Vroegere leden van de Stichting Oudheidkamer Heerenveen, verantwoordelijk voor het inbrengen van deze foto in de fotocollecte van de Oudheidkamer onder nummer 06897, hebben daaraan een datering gekoppeld van omstreeks 1875. Uit vondsten in archiefstukken komen enkele feitelijke gegevens naar voren, die een bijzonder licht werpen op de betekenis van dit nuttige stuk ‘straatmeubilair’. Uit de gegevens van het onderzoek, die we in de volgende alinea’s beschrijven, willen we graag de conclusie verbinden dat de foto is gemaakt bij de allereerste installatie, maar daarvan is het speculatieve element te groot. Zo vroeg heeft Heerenveen nog geen plaatselijke fotograaf.
De zomer van 1858 blijkt volgens berichten in de Leeuwarder Courant een bijzondere hete zomer te zijn geweest. Door de lange duur van de hoge temperaturen - schommelend in juni en juli tussen 80 en 90 graden Fahrenheit en dus omstreeks 26.6 en 32.2 graden Celsius - ontstaat geleidelijk een tekort aan drinkwater (lees: regenwater). Regenwatersbakken vallen droog en veel helder slootwater is er in de plaats Heerenveen uiteraard ook weinig te vinden. Zowel het gemeentebestuur van Schoterland en in navolging daarvan die van Aengwirden besluiten tot het slaan van een put en de plaatsing van een pomp. Schoterland acht een geschikte plaats vóór het gemeentehuis (Oenemastate) en Aengwirden besluit dat te doen op de zogenaamde ‘Oude Koemarkt’. Van het besluit van de raad van Aengwirden is een verslag weergegeven in de notulen van 17 juli 1858. Het blijkt, dat B. en W. van Aengwirden (AEN 32) het initiatief volgen van Schoterland tot het graven van een put. Aanvankelijk meent burgemeester Van Beyma thoe Kingma aan 50 à 60 gulden voldoende te hebben voor de realisatie, maar aan het eind van het overleg wordt besloten een bedrag van 100 gulden beschikbaar te stellen. Het gemeenteverslag van 1858 - ingezien door David Hartsema in 1987- bevestigt bovenstaande bevindingen: “Omdat deze zomer zeer droog is en er grote behoefte aan drinkwater bestaat, wordt voor fl.261.03 en een halve cent op de Oude Koemarkt een put gegraven met een pomp. Het blijkt, dat deze ‘het heerlijkste drinkwater’ levert.” (De Koerier 21-1-1987) De Rekening over het jaar 1859 werpt nog een bijzonder licht op de motivatie van het gemeentebestuur, omdat zij daarin tot uitdrukking laten komen, dat de ‘nieuw gegraven put en de daarin geplaatste pomp’ ten behoeve is van de ‘arme en mindervermogende ingezetenen’. (AEN 2119 Journaal). Vier ambachtslieden hebben hun bescheiden daarvoor overgelegd.
Na het slaan van de put en de plaatsing van de pomp is er volgens de ‘registers van afgegeven mandaten’ ieder jaar 10 gulden begroot voor onderhoud, maar de eerste vijf jaar ‘zijn daarop geen uitgaven geschied’. In het jaar 1865 worden er door Sipke Jetzes de Boer, pompmaker te Nijehaske, op 7 januari herstellingen gedaan aan de pomp op de ‘zoogenaamde oude koemarkt’ te Heerenveen voor een bedrag van fl.2,20. In april ontvangt Gerben Postma, verver te Heerenveen, fl.5.56 voor het verven van die pomp. Andere ambachtslieden die in de loop der volgende jaren bij de pomp worden geroepen zijn o.a. Harmen Martinus Wagenaar, smid (Achter de Kerk), Karel van Tongeren, timmerman (op de Fok) en Johannes Cuiper, pompmaker te Heerenveen. Meestal bleven ze met hun kosten binnen het begrote bedrag van 10 gulden.
Het ingekomen stuk bij de gemeente Aengwirden van 28 september 1870, opgesteld door Mr. Daniël de Blocq van Scheltinga, advocaat en bewoner van ‘het Slotsje’ of het voormalige ‘Lyts Idemahûs’ aan de westzijde van dit plein, en ondersteund door Jan Harmens Kempes, kleermaker, en de weduwe Paulides, verzoekt de gemeente om de pomp op het plein op te ruimen. Het water stinkt en de pomp is steeds stuk. Het beantwoordt niet aan haar doel. Het is geen sieraad en veroorzaakt nutteloze kosten. Jan Harmens Kempes blijkt in het bevolkingsregister van de periode 1872-1880 te wonen in een pand (met no. 53) achter de weduwe Martje Ates Reitsma-Veenstra, winkelierse aan de oostkant van het plein (nu opgenomen in Paul Kruger). Derde ondergetekende is de weduwe Paulides ofwel Sophia Reinders van der Wal, sinds 21 mei 1859 weduwe van Tjeerd Johannes Paulides. Zij woont ook aan de oostkant maar enkele huizen naar het zuiden op het grondgebied van Schoterland (thans Oude Koemarkt 8).
Deze aktie van het drietal is tegen het zere been van een aantal andere aanwonenden, die een dag later op 29 september 1870 een contra-petitie bij de gemeente inleveren. Zij vinden dat de pomp moet blijven staan, omdat de straat er goed mee schoon te maken valt. Bovendien geeft het enige geruststelling bij het bestrijden van - eventuele - brandjes. Hun namen zijn de weduwe Hans Barteles Reitsma, de winkelierse; haar zoon Jan Hanzes Reitsma; Doetje Sakes Kromhout, ongehuwd naaister (overleden 1878); Hendrik Roelofs van Reen, gehuwd met Siebrigje Sakes Kromhout, een zuster van Doetje; Gerrit H. Grevenstuk, die of werkzaam is geweest en/of inwoont bij de weduwe Giel Cornelis de Vrieze, welke weduwe zelf als laatste tekent.
Op 3 oktober 1870 buigt de raad zich over de beide elkaar bestrijdende groepen bewoners. Het conflict valt uit in het voordeel van de ‘laat staan die pomp, want het kan z’n diensten bewijzen’-voorstanders van de groep van de weduwe H.B. Reitsma. De raad besluit, met het oog op de nogal aanzienlijke kosten van plaatsing destijds in 1858 en gezien de vele diensten die de pomp aan de buurtbewoners bewijst, de pomp in orde te brengen. In 1871 wordt er van januari tot en met april door Wagenaar, Postma, Cuiper en de Boer samen aan kosten gemaakt fl.14,55. Op 22 maart 1872 wordt er door de raad zelfs besloten de pomp te vervangen.
In het resolutieboek van Aengwirden over de periode 1869-1885 (AEN 76) lezen we, dat er een brief zal worden gestuurd naar de Directie van de IJzergieterij ‘De Prins van Oranje’ te ‘s Gravenhage. Daarin wordt gevraagd wat het moet kosten om een pomp model 3, die in hun prijscourant voor fl.22,- staat genoteerd, bij de Heerenveense beurtschipper op Amsterdam te krijgen. De bevestiging vinden we in het kasboek van Aengwirden van 1872 (AEN 2130). Daarin wordt gemeld dat aan ‘De Prins van Oranje’ fl.21,90 is betaald wegens leverantie van een pomp voor de Oude Koemarkt. Na de winterperiode komen op 3 maart 1873 in aktie: Johannes Cuiper, Heere Durks Sjollema (koperslager), Harmen Martinus Wagenaar en Gerben Postma. Sjollema levert voor het stellen van de ijzeren pomp met bijlevering van materialen zelfs een nota in voor fl.25,65 en Wagenaar voor geleverd materiaal fl.8,-. Het is deze pomp, die prachtig is weergegeven op een tekening van de franse kunstenaars (illustratoren) Eugène en August Tilly in een boek met de titel “Friesland in Grootvaderstijd” (MWvH., bibl. cat. 11.18). Op bladzijde 41van dat boek staat daar de afbeelding, die volgens de inleiding van redacteur Sytse Jan van der Molen eerder afgedrukt is geweest in jaargang 1883 van een tijdschrift met de titel “De Aarde en haar volken”.
In de Rubriek “Heerenveen uit vroeger dagen” schreef Leo Leenes begin jaren zeventig bij deze oude foto van Oude Koemarkt de volgende tekst: (MWvH., foto 6913):
Hierbij( Links) een foto van de Oude Koemarkt waar vroeger de markt werd gehouden. Momenteel denkt men bij het gemeentebestuur er over de markt weer terug te brengen, waar onze voorouders hun vee kochten en verkochten. Een voornemen dat nog al tegenkanting ondervindt van de betrokken marktkooplieden. De foto is afkomstig uit het archief van de Stichting Oudheidkamer Heerenveen.”Eerder is die foto al eens geplaatst in het fotoboekje “Heerenveen in oude ansichten”, van de uitgeverij Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1968. De tekst van Douwe Miedema staat op bladzijde 41 en wordt door hem gedateerd op plm. 1890. Naast Crackstate en het huis van Daniël de Blocq van Scheltinga (ook bekend als het “Lytshûs” ook wel ‘t Slotsje, later hotel Jorissen, nu: cafetaria) en café Reitsma, de voorloper van Paul Kruger, zijn er als straatmeubilair een aantal bomen, een gaslantaarn, de grensbalk en overduidelijk de ‘dorpspomp’. Dirk Aartsma geeft als extra informatie aan Douwe Miedema, dat met het rijtuig de logé’s van Hotel Jorissen van de trein worden gehaald.
Met een iets ander camerastandpunt ( Rechts) heeft de fotograaf de westkant van de Oude Koemarkt vastgelegd. De opname straalt een serene rust uit. De tramrails markeren de datering als ‘na 1882’. Iets rechts van het midden is er de onmiskenbare dorpspomp en geheel rechts inmiddels ook de gaz-lantaarn. Opvallend is ook de kenmerkende bouwstijl van de benedenverdieping van het ‘slotsje’. Die moet ongetwijfeld tot stand zijn gekomen in het kadastrale dienstjaar 1874 als Daniël de Blocq van Scheltinga na aankoop een complete herbouw uitvoert.
De mandaatregisters van Aengwirden geven koperslager Dirk (Heeres) Sjollema - kleinzoon van de kunstschilder Dirk Piebes Sjollema - de eer de laatste herstellingen aan de pomp te hebben verricht. Hij krijgt op 14 januari 1888 als allerlaatste fl.7,60 vergoedt voor zijn werkzaamheden. Dat leidt tot de conclusie dat tussen 1888 en 1897 (als het plantsoen op de Koemarkt wordt aangelegd) de pomp is verwijderd. Op foto’s van nadien is de pomp niet meer terug te vinden.
Initiatiefnemer in de raad van Schoterland is geweest de heer Hendrik Tuymelaar, die op 26 juni 1858 zijn mening uit. De aanhoudende droogte en de daardoor ontstane schaarste aan gezond drinkwater wil hij op kosten van het dorp Heerenveen bestrijden met een te graven welwaterput en dito pomp ‘voor algemeen gebruik’. Het lukt hem de mederaadsleden te overtuigen en B. en W. te machtigen op een door hen te beoordelen geschikte plaats een pomp te plaatsen. Het bovengrondse deel daarvan moet wel zo zijn geconstrueerd dat “aan het oog behoorlijk voldoening worde gegeven”. (SCO 285) Met andere woorden ‘het moet er knap uitzien’!
De gemeenteontvanger begroot voor de ‘klus’ fl.250,- (SCO 3742), die door de uitvoerders met fl.30.15 wordt overschreden. De timmerman R.E. van der Wal toucheert fl.239,88; de smid Jan A. Kuipers rekent voor ijzerwerk fl.31,91 en koperslager H.D. Sjollema brengt voor koper, zink en loon fl.8,36 in rekening. Totaal derhalve fl.280,15.
De plaats van de pomp is volgens een mededeling uit 1872 ‘het gemeenteplein’ geworden, waar dat jaar een bedrag aan onderhoud van fl.2,25 wordt geboekt. Spijtig genoeg zijn er geen afbeeldingen bekend van de exacte locatie op dat plein. De oude ansichtkaarten bieden geen soelaas.
2014,nov. 29 -wibbo westerdijk-hip-backup
<?div>HIP-TIME MAGAZINE 111
Donderdag 16 dec 1937
De Leeuwarder Courant van 27 april j.l. (2015) illustreert een artikel ‘Liever in den bioscoop dan in zak en asch’ - het verhaal van Asing Walthaus - met nevenstaande afbeelding. Medewerkgroeplid Piet van der Land tipt ons en vraagt zich af of deze foto ook in de museumcollectie is aan te treffen. Dat blijkt niet het geval en dus gaan we op zoek naar meer informatie daarover. Uiteraard denken we dan allereerst aan het Fries Fotoarchief en schakelen daarvoor de mogelijkheden in van de computer en van de collecties ondergebracht bij it Tresoar. Daar bevindt zich inderdaad een deelcollectie van het Fries Fotoarchief met onder identificatienummer 40677 deze foto van Charles Gombault (1880-1961), een zeer bekende Leeuwarder fotojournalist. Het is een klein formaat zwart-wit beeld van 11 bij 8.5 cm, met als dateringsjaar 1940. De in beeld gebrachte gebeurtenis zou een luchtbeschermingsoefening zijn bij de oude schouwburg te Heerenveen.
Nieuwsgierig geworden naar de juistheid van die toeschrijving zoeken we eerst de gemakkelijke weg. Het wordt ons op een presenteerblaadje aangeboden in de vorm van de op de foto zeer prominente filmposter van de MGM-film “Fury” (Furie) van de regisseur Fritz Lang met als hoofrolspeelster Sylvia Sydney. Deze anderhalf uur durende film beleeft eerder op 29 mei 1936 haar première. Uiteraard niet in Heerenveen ! Wanneer deze film nu in 1940 in de Schouwburg zou zijn vertoond dan moet het antwoord te vinden zijn in de wekelijkse aankondiging van de schouwburgexploitant. Omdat de luchtbeschermingsoefening in die week moet hebben plaats gevonden blijft er niets anders te doen dan in het Nieuwsblad van Friesland (dé Hepkemakrant) te zoeken naar de betreffende filmweek. Evenwel nochtans ...... die zoektocht levert een indrukwekkende lijst op van 54 films maar de film ‘Fury’ zit daar niet bij ! Conclusie: de foto dateert dus niet uit 1940 !
Een tweede optie om juister te dateren vinden we in de drie panden aan de K.R. Poststraat. Het adresboek van 1938 verschaft ons de informatie, dat de huisnummers 7, 9 en 11 worden bewoond respectievelijk door rijwielhandelaar M.F. van der Meer, handelsreiziger W. Jansma en timmerman M. de Groot. Met het opvragen van de bouwvergunningen van deze drie panden blijken alle drie bewoners in 1937 hun vergunning te hebben gekregen. De eerste die zijn toestemming op 3 februari 1937 heeft gekregen is W. Jansma (nr. 9), die voor de bouw Bosma’s architectenbureau inschakelt. Het is een woning met pakhuis en garage met een woningoppervlakte van 58 m2 op een perceelgrootte van 312 m2. Kosten fl.2500,-. (dossier 10-37)
Vervolgens wordt op 5 april 1937 de vergunning verleend aan de heer Tj. van der Meer, wiens zoon M.F. van der Meer de bewoner wordt van woning nr. 7 met garage. De opdracht voor de bouw van dit pand (± 60 m2 op terrein van ± 360 m2) valt eveneens toe aan Bosma’s Architectenbureau Drachten-Heerenveen. De bouwsom is overigens wel flink royaal: fl.7000,-. (dossier 63-37)
Tenslotte bouwt timmerman M.K. de Groot zelf het perceel, welke huisnummer 11 krijgt. De 82 m2 woonoppervlak komt te staan op een terrein van 312 m2. Een ondiepe serre onderscheidt dit huis van de andere twee, net als de zeer traditionele vormgeving. Zijn investering blijkt fl.4000,- te zijn geweest. Hij heeft toestemming gekregen om te bouwen bij vergunning van 14 juli 1937. De ‘Provinciale Commissie ter wering van inbreuk op de schoonheid van stad en land’ vindt het nodig minimale wijzigingen aan te brengen in de indeling van de bovenramen van de serre en de deur. (dossier 208-37).
Aangenomen mag worden dat alle drie de woningen nog datzelfde jaar zijn voltooid. Verder staat er nog het huis - het meest links - met de verbrede dakkapel in de Leliestraat nr. 2. Deze wordt per 6 mei 1937 betrokken, nadat aannemer S. de Haan uit de Jac. Hepkemastraat de wensen van gemeenteveldwachter Tj. van der Horst als opdrachtgever (vergunning 12-37) vanaf 19 januari 1937 heeft mogen vervullen tegen een contraprestatie van fl.3900,-. Het is dan de eerste woning in de Leliestraat, met huisnummer 2. Ook vader A. van der Horst Sr., kantoorbediende N.T.M. en A. van der Horst Jr., monteur, maken deel uit van de bewoners (adresboek 1938). De gedeelde bewoning blijft ook in latere jaren gebruik, waarbij de bovenwoning blijkt te worden verhuurd aan verschillende personen. Thans in 2015 zit B. Ytsma in Leliestraat 2.
Tegenwoordig kunt U de drie panden aan de K.R. Poststraat vinden onder hetzelfde huisnummer nr. 7, in gebruik bij “Camerik en Voortman”, die er communicatie-en public relationsadviezen formuleren; nr. 9 met de discongruente dakvorm is in 2015 in gebruik bij makelaardij o.g. “R. Scheper & Zoon”. Het laatste huis met dubbele bovenramen is thans ook nr. 11 en het stichtingsjaar staat prominent op de topgevel. Googlemaps, noch andere internetzoekmogelijkheden, biedt voor bewoningsgegevens voor no. 11 geen soelaas. Dat dienen we te respecteren!
Kijken we met een scherpe blik naar de personen dan valt het aantal hoeddragende mannen - en in feite uitsluitend mannen - wel heel erg op. Eén persoon valt wat dat betreft heel erg uit de toon. Het is de man die rechts op de onderste trede van de stoep van de schouwburg staat. Dat is onmiskenbaar een hoge militair. Zou dit een marechaussee kunnen zijn met de schuin van rechtsboven naar linksonder over de borst lopende riem ? Uit de krantenberichten van 14, 16 en 17 december 1937 over de luchtbeschermingsoefening blijkt zonneklaar, dat Heerenveen een voorbeeldfunctie vervult in de opzet en organisatie van deze instelling. (Tussen haakjes: Op 23 april 1936 wordt de wet betreffende bescherming tegen luchtaanvallen aangenomen). De twee laatstgenoemde dagen -16 en 17 december 1937 beheerst de berichtgeving over deze regionale gebeurtenis met landelijke uitstraling de kolommen van de Leeuwarder Courant en het Nieuwsblad van Friesland. En zoals gebruikelijk bij deze kranten .... zeer gedetailleerd. Zo mogen we U noemen als ‘gasten’ de twee Commissarissen der Koningin van Friesland - Van Harinxma thoe Slooten - en Groningen - Linthorst Homan - en een vertegenwoordiger namens de C.d.K. van Drente, mr. J. Spoor. Verder zeer veel burgemeesters, uiteraard onder aanvoering van J.J.G.S. Falkena van Heerenveen, en ook de zeer deskundige ambtenaar op het terrein van de luchtbescherming mr. F.R. Mijnlieff.
Het mag duidelijk zijn, dat een aantal personen uit het volgende rijtje een duidelijk militaire achtergrond hebben. We noemen de luitenant-generaal Quanjer, territoriaal bevelhebber in de drie Noordelijke Provincies; Luitenant-generaal de Ridder, inspecteur van den Luchtbeschermingsdienst; luitenant-kolonel van Heilst en zijn adjudant, luitenant van der Werf; de districtscommandanten van de marechaussee, luitenant van Waning, en van de Rijksveldwacht, den heer D.W. Toussaint. Verder de voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging, den heer van Lek, en mr. H.H.A. Sluis, procureur-generaal bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
De luitenant-generaal b.d. P.H.A. De Ridder, inspecteur, is zeer gecharmeerd van het verloop van de oefening. Hoewel in de ochtendzitting spijt is uitgesproken over de afwezigheid van de minister van Binnenlandsche Zaken blijkt de avondoefening vanaf 8 uur wel degelijk te worden bijgewoond door Zijne Excellentie H. van Boeijen. Ook wordt een bezoek gebracht aan het ziekenhuis, waar door de architect A. Baart uit Leeuwarden een scherf-en gasvrije kelder is aangebracht onder de nieuw gebouwde vleugel met een capaciteit van circa 200 personen. Twee belangrijke namen in de Heerenveense luchtbeschermingsorganisatie zijn de heren J. Busquet, docent wiskunde-mechanica-natuurkunde aan de Rijks HBS, en H.C. Hooghoudt, koopman en directeur van de N.V. Radiodistributie in het pand Dracht 84. Zij zijn resp. het hoofd en waarnemend hoofd van de luchtbeschermingsorganisatie, die voorts uit talloze vrijwilligers bestaat.
De heer Busquet vertelt dan nog een en ander over de organisatie, waarbij hij vooral wijst op het belang van decentralisatie van verschillende diensten en instelling van een viertal stormploegen, opgesteld in verschillende delen van Heerenveen. Deze stormploegen bestaan uit goed opgeleide manschappen, te weten een leider, een waarnemer, een ordonnans, vertegenwoordigers van de gasfabriek en de waterleiding, van den geneeskundige dienst, van de ontsmettingsploegen en voorts uit twee gasverkenners. Zodra men de bommen hoort vallen gaat de ploeg er onmiddellijk op uit om de eerste hulp te verlenen, terwijl de waarnemer voortdurend in contact blijft met het hoofd van de luchtbeschermingsdienst.
In het nagesprek ‘s avonds in de foyer van de Schouwburg waarschuwt de minister Boeijen, dat men geen te hoge verwachtingen mag koesteren voor wat betreft steun van de regering. Hij uitte evenwel zijn waardering voor dit waardevolle gebeuren.
Als een extra aanwijzing voor een eerdere datering mag ook worden beschouwd de aanwezigheid van bussen in de K.R. Poststraat, die volgens de berichtgeving dienen om de hoogwaardigheidsbekleders naar de verschillende ‘locaties’ te vervoeren. Maar ook om straten te kunnen versperren met het doel het verkeer te kunnen blokkeren.
De belangrijkste en meest verbazingwekkende ontdekking evenwel is dat in dezelfde Hepkemakrant van vrijdag 17 december 1937 de advertentie staat van de Schouwburg-Bioscoop, die voor zaterdag, zondag en maandag de film met Sylvia Sydney en Spencer Tracy in de film ‘Massa-Justitie’ (Fury) aankondigt met als extra nummer: “Luchtgevaar”. Toegang 18 jaar. Met de datum donderdag 16 december 1937 mogen we toch gerust het archief van Charles Gombault een dienst bewijzen ! (zie bovenstaande affiche).
Bij de zoektocht naar de vertoning van de film ‘Fury’ vinden we nog een tweede gelegenheid, waarop deze is vertoond. Overigens ook in de Schouwburgbioscoop. De Heerenveense Koerier van 24 november 1948 plaatst namelijk een artikel over de Heerenveense Filmkring met een inhoudelijke beschrijving en beoordeling van bovengenoemde film van de hand van F.S. (Fedde Schurer). Een kolfje naar de hand van de - toen nog - adjunct-hoofdredacteur van de Heerenveense Koerier. Sjoerd van der Schaaf is in die tijd nog hoofdredacteur. Pas na diens vertrek in 1951 volgt Fedde Schurer hem in die functie op.
2015, juli 12 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-TIME MAGAZINE 59
Depôthuisje Museum Willem van Haren c. 1981
Tussen alle panoramafoto’s, genomen vanaf hoge posities in het Heerenveense (Watertoren, de Drie Gebroeders, Ziekenhuiskamer, Crackstatetorentje) deze keer een winters beeld van het Haringspad 52, ten oosten van het gebouw van het museum Willem van Haren. Op deze foto met nr. 01724 - formaat 13 bij 18 cm - is er sprake van het bouwjaar 1905, het jaartal dat is gebeiteld in de bovenste deksteen van het trapgeveltje in retrostijl. Wat zegt het rapport ‘Monumenten Inventarisatie Project’ over ‘Bouwkunst en Stedebouw 1850-1940‘ daar op bladzijde 28 over? Niet meer dan dat de huidige functie ‘Dienstruimte museum’ is en de bouwstijl onbekend, maar dat de ‘motivering’ voor het opnemen in het project de ‘bouwstijl’ is.
Voor het in 2010 uitgevoerde onderzoek voor de ‘Conceptnota Cultuurhistorisch Erfgoed Gemeente Heerenveen ‘ (deel 2 )wordt het van Harenspad 52 bestempeld als ‘BBP’, d.w.z. Beeld Bepalend Pand. Ook lezen we dat het een ‘Karakteristiek Pand in het bestemmingsplan’ is.
Op de avond van zaterdag 9 januari 1904 slaat Sijbren van Oostrum zijn Hepkemakrant op en ziet, dat het “Heerenhuis met Koetshuis, Erf en Tuin, tegenover de Garstenbrug door mr. Daniel Jacob Rudolph Brants via notaris Marius Verkouteren in veiling wordt gebracht. Het wordt in percelen aangeboden en Sijbren wil zijn steenhouwerij aan de Nieuwburen eigenlijk verplaatsen en mogelijk uitbreiden. Er moet snel worden gehandeld want aanstaande maandagmiddag kan het perceel bezichtigd worden en ‘s avonds is in het Posthuis zowel de provisionele als de finale veiling al.
De familie spreekt af, dat zoon Marius de biedingen zal doen. In het repertoire van deze verkoop, die gedateerd is eveneens op de 11e januari 1904, valt te lezen dat het herenhuis en het koetshuis met erf en tuin, samen fl.12.000,- moeten opbrengen. Het lukt Marius het koetshuis in bezit te krijgen. Het ‘Heerenhuis’ - ook wel ‘Dekemahuis’ genoemd - blijkt gekocht door Lambertus Geerts Feits te Heerenveen.
In de ‘Bekendmakingen van B. en W. van Schoterland’ zit de tekst van Sijbren van Oostrum van 9 februari 1904. Hij laat weten, dat hij voornemens is een steenhouwerij op te richten op het kadastrale perceel A-2114 en dat hij daarvoor toestemming vraagt. (SCO 1007). Hij realiseert zich dat het op te richten gebouw binnen de 200 meters grens ligt (art. 5 sub 3q van de hinderwet). Maar de inrichting veroorzaakt geen gevaar, schade of hinder, o.a. omdat er geen krachtwerktuig geplaatst zal worden.
Met het ‘Dekemahuis’ zit Lambertus Geerts Feits een beetje in zijn maag. Er ligt kennelijk een vloek op, want de Raad van Schoterland bemoeit er zich in haar zitting van 25 februari 1904 mee. Het huis met tuin wordt door ‘een ingezetene van Heerenveen’ te koop aangeboden voor fl.9747,-. Als beweegredenen worden genoemd het kerkhof, de zuidelijke lichtschepping, de steenhouwerij en de gasfabriek. In een besloten zitting besluit de gemeente het perceel voor fl.10.000 te kopen. De krant (N.v.Frl. 27-2-1904) verhult de naam van Feits - (mogelijk angst voor belangenverstrengeling ? Lambertus Geerts is immers ook burgemeester van Schoterland).
Inmiddels is Sijbren van Oostrum in afwachting van de hinderwetvergunning voor de steenhouwerij. Het duurt lang, want pas op 23 maart 1904 krijgt hij een afwijzende beschikking - onder no. 108 - op zijn aanvraag. Deze is gebaseerd op de op diezelfde dag om elf uur ‘s morgens ingebrachte bezwaren. G.J. Gerritsma heeft dat schriftelijk gedaan en Lambertus Feits doet dat mondeling. Zijn argumentatie is dat het altijd doorgaande geklop en gebik in de steenhouwerij zeer hinderlijk zal zijn voor de bewoners van zijn in de onmiddellijke nabijheid staand huis. Sijbren van Oostrum, die bij deze zitting aanwezig is, merkt op dat het werk wordt uitgevoerd in een gesloten gebouw wat nauwelijks hinder geeft. Bovendien wordt er ‘slechts’ gewerkt van 6 uur ‘s morgens tot 8 uur ‘s avonds !
Volgens de notulen (SCO 373) wordt het hem pas op 21 april 1904 geweigerd op grond van het feit, dat het perceel slechts op 42,5 meter van een school is gelegen. Die school is de ‘School voor Meer Uitgebreid Lager Onderwijs’ in de straat vanaf het Gemeenteplein: het meestershuis en het schoolgebouw daarnaast.
De procedure mag als zeer vertragend worden beschouwd als we archiefstuk 1159 uit het Schoterlands archief erbij nemen. Dat is een afschrift van de koopacte - gepasseerd ten kantore van notaris Verkouteren van 25 juni 1904. Het Gemeentebestuur, vertegenwoordigd door Cornelis Gerritsma, koopman in ‘t Meer en wethouder, en Anne Rodenhuis, secretaris, koopt het volgens Raadsbesluit van 15 februari 1904 perceel A-2494 (huis en erf) en A-2496 (tuingrond ten westen van de Koolsingel) van L. Feits Gzn. De gemeentelijke uitleg zal stellig als ‘zeer zorgvuldig’ worden geïnterpreteerd. Uit die acte is één bijzondere bepaling zonder meer interessant te noemen. Van perceel twee (het koetshuis) is een noordelijke strook ter breedte van drie meter en een decimeter bezuiden het ijzeren hek bezwaard met recht van uitzicht ten nutte en gebruike van perceel één.
In de begin van 1904 is het kadaster bezig geweest de nieuwe eigendomssituaties te registreren. Het kadastrale nummer A-2114 (het volledige perceel van Dekemahuis, koetshuis en erf met een grootte van 17.30 are) wordt onderworpen aan een zgn. ‘splitsing’. Het deel dat Marius van Oostrum heeft gekocht, krijgt het kadastrale nummer A-2495 en beslaat het koetshuis met erf, doch in kadastrale termen ‘schuur en erf’ met een grootte van 6.65 are.
De flinke streep door de rekening vanwege de afwijzing door de gemeente maakt Sijbren van Oostrum strijdbaar en dient begin 1905 opnieuw een aanvraag in, die helaas niet is bewaard gebleven. Het valt evenwel op te maken uit de ‘Bekendmakingen’ door de bestuurlijke organen (SCO 1007), want onder no. 6 B. en W. van Schoterland laten weten dat Sijbren van Oostrum een verzoek met bijlagen ter visie heeft gelegd op de secretarie. Hij vraagt (opnieuw) vergunning voor de oprichting van een steenhouwerij voor het (nieuwe) perceel A-2495. Dat is het door ‘splitsing’ verkregen kadastrale nummer hiervoor beschreven. Op 24 januari 1905 berichten B. en W. bovendien, dat de inspraakprocedure voor het indienen van bezwaren is vastgesteld op 7 februari 1905 om elf uur ‘s morgens op het gemeentehuis en de reacties daarop kunnen gedurende drie dagen worden ingezien.
De verwerking duurt relatief erg lang, want op 9 maart 1905 besluiten B. en W. pas tot (opnieuw) weigering. In de bekendmaking op de 10e wordt vermeld, dat krachtens artikel 15 van de Hinderwet van die beslissing binnen 14 dagen in beroep kan worden gegaan bij Hare Majesteit de Koningin. (SCO 1007)
Indirect halen we uit een uitgaand stuk aan B. en W. van Aengwirden het antwoord op de vraag of Sijbren van Oostrum in beroep is gegaan bij H.M. de Koningin. Expliciet schrijven B. en W. van Schoterland op 18 maart 1905 (SCO 903) namelijk aan hun Aengwirder collega’s: “Door Sijbren van Oostrum is van onze beslissing d.d. 9 maart j.l., waarbij hem de oprichting eener steenhouwerij te Heerenveen, op het kadastraal perceel gemeente Heerenveen sectie A-2495 is geweigerd, bij H.M. de Koningin beroep is ingesteld. Wij verzoeken U daarvan openbare aankondiging te doen.” Duidelijk is dus dat van Oostrum de gemeente daarvan heeft kennis gegeven, wat ook blijkt uit een bericht van B. en W. van Schoterland aan Gedeputeerde Staten van Friesland van 26 augustus 1905. Als onderdeel van die zending aan G.S. vinden we daarin een stuk van de getuigen van Van Oostrum en hun argumenten ten positieve van de steenhouwerij en de veronderstelde overlast. Maar ook de tegenargumenten van het gemeentebestuur en hun zegslieden. Een brief van 1300 woorden en helaas te lang om hier aan toe te voegen. De uiteindelijke afloop kunnen we U helaas (nog) niet melden. De ingekomen stukken van het jaar 1905 bieden daarvoor geen afschrift van de beschikking van Hare Majesteit, maar uit de latere praktijk van Van Oostrum blijkt niettemin dat hij in de ‘schuur’ heeft ‘geklopt en gebikt’. We proberen het stuk nog te vinden.
Apart van de hinderwetsaanvraag heeft zijn zoon Marius van Oostrum op 28 februari 1905 een aanvraag voor de oprichting van een burgerwoning op het perceel ingediend. Bij bouwvergunning 138 krijgt hij daar op dezelfde 9 maart 1905 wél toestemming voor. De bouw van dit allerliefste woninkje in retro-stijl kan beginnen. Inmiddels heeft de familie Van Oostrum ook een hypotheek veilig gesteld door fl.1200,- tegen 4,5 % ‘s jaars aan kapitaal te lenen van Wilhelmina Maria de Ree te Nijehaske. In het dossier van de bouwvergunning is geen aanwijzing aangetroffen van de man, die als architect is opgetreden, evenmin de naam van de timmerman-aannemer.
Op dinsdag 7 februari 1905 wordt om 11 uur in het gemeentehuis gelegenheid gegeven bezwaren in te brengen, zowel mondeling als schriftelijk. Datzelfde jaar betrekken Marius van Oostrum en zijn echtgenote Jeltje Sijtsma het huis, dat het nieuwe nummer Haringspad 199a heeft gekregen. Zij hebben eerst korte tijd op de Heideburen gewoond en daarvoor bij zijn ouders ingewoond. Hun huwelijk dateert van mei 1901. Marius is de opvolger in het ambacht van steenhouwer en ziet kennelijk kans langs een slinkse weg de ‘schuur’ in gebruik te nemen als werkplaats. In 1910 vindt een hernummering plaats van het huis naar Haringspad 187 en dat blijft het tot hun vertrek in augustus 1921. (SCO 1962) Vader Sijbren, die op de Nieuwburen in huisno. 178(a) heeft gewoond, is namelijk op 1 augustus 1918 overleden. Zij trekken dus bij moeder c.q schoonmoeder in.
Wat de bewoning betreft treedt er nu voor dit onderzoek een moeilijke periode in, want er is niets bekend over de volgende bewoner. Het adresboek 1922 en evenmin dat van 1927 laat ons in de steek voor wat betreft het Haringspad nr. 187. En zonder naam van de bewoner is het zoeken naar een gezinskaart gelijk aan het zoeken van een speld in een hooiberg. Overigens zet het adresboek 1922 wel de “Steenhouwerij - Grafversiering - Graniet-en Marmerwerken van de Fa. S. van Oostrum, Nieuwe buren - Haringspad “ in het reclame-zonnetje. Uit de kadastrale leggers weten we, dat Marius van Oostrum wel eigenaar blijft en zelfs de verantwoordelijkheid neemt voor een ‘aanbouw’ in het dienstjaar 1924. De kadastrale aanduiding ‘schuur’ vervalt en wordt vervangen door werkplaats en tegelijk betekent dat een verhoging van de ‘gebouwde waarde’ van fl.260,- naar fl.274,-.
We mogen aannemen, dat tot 1933 de bedrijfswerkzaamheden in de ‘werkplaats’ onverminderd zijn doorgegaan, doch dat het huisje òf als bedrijfswoning voor een knecht wordt gebruikt òf in de verhuur is terechtgekomen.
In het kadastrale dienstjaar 1934 verandert de eigendomssituatie. Het gaat over op koopman-turfhandelaar Hendrikus Hermanus Laagland. Hij verhuurt met ingang van 17 mei 1933 het huisje aan Jacob van der Klok. Inmiddels heeft de gemeente de straatnaam leidinggevend verklaard voor de adressering met als resultaat: Haringspad 52. Tegelijk met deze maatregel zijn ook de woningkaarten ingevoerd. Het is het adres tot op de huidige dag, behoudens de officiële wijziging per 1 januari 1960 van de straatnaam naar ‘Van Harenspad’. Rept het manuscript Kramer in een acte uit 1611 al over ‘half veen en fullingh, gelegen by de Haringhbuiren’, en legt de 18e eeuwse volksmond de relatie met huisman Jan Harings aan het eind van het pad, de 20e eeuwse bestuurders zijn in het gebruik van de locatie meer gecharmeerd geweest van de adellijk geachte familie van Haren.
Jacob van der Klok gebruikt de werkplaats voor de opslag van de goederen, die hij als expediteur naar hun bestemming brengt. Op 12 mei 1939 maakt hij plaats in de woning ten behoeve van zoon Hendrik. Deze is eveneens expediteur, heeft op de 25e mei alles ‘te plak’ en draagt zijn kersverse bruid Johanna Mast door het smalle gangetje naar de voorkamer. Hendrik maakt als ‘vervoerder’ stellig lange dagen. Het is anders niet te verklaren, dat hij op 7 februari 1940 om half drie in de ‘voormiddag’ (wij zeggen dan ‘s nachts half drie) een noodlottig ongeval krijgt in Wolvega. Zijn jonge weduwe staat na 8 maanden huwelijk voor de taak voor zichzelf een bestaan op te bouwen. In het Nieuwsblad van Friesland van 12 februari 1940 laat zij de volgende advertentie opnemen: “Wij delen onze geachte clientèle mede, dat het Expeditiebedrijf van der Klok: Leeuwarden - Heerenveen - Rotterdam, op dezelfde voet wordt voortgezet. Beleefd aanbevelend.” Ook richt zij zich op het met succes faciliteit bieden aan inwonende kostgangers. In de loop der jaren maakt een stoet van ‘starters’ op de werknemersmarkt van Heerenveen gebruik van haar gastvrijheid. Oudere Heerenveners zullen herinneringen kunnen hebben aan Klaas Balkema (van 26 febr. 1946 tot 2 jan. 1947) of Johannes Wegerif (1949-1952), Derk J. Berents (sept. ‘59-febr. ’60) en Albert Kros (april-juni 1968), de laatste drie medewerkers van de Algemene Technische School Heerenveen. Zelfs Hugo J. Roepel, later verzorger bij de S.C. Heerenveen, heeft er tijdelijk onderdak gehad van 4-2-’63 tot 18-10-’63.
Eigenaar Laagland verkoopt het in het kadastrale dienstjaar aan Auke Douma, die het twee jaar later door verkoopt aan Bernardus Cornelis Leenes c.s., welke het onderbrengen in de vennootschap onder firma Theodorus Leenes. In 1961 wordt de gemeente Heerenveen eigenaar, maar Johanna van der Kolk-Mast blijft er haar pension tot 1 april 1976 bestieren.
Na een korte periode van leegstand worden de nieuwe gebruikers van het pand de medewerkers en bezoekers van "De Halte", Aktiviteiten-en Adviescentrum voor Sociaal en Cultureel werk voor werklozen uit Heerenveen.
Het is dan 15 september 1976 en een bestuurscommissie art. 61 gemeentewet neemt het voortouw (met vertegenwoordigers van gemeenteraad, G.A.B., jeugdwerk, vakbonden, maatschappelijke dienst, industriële kring, bureau Welzijn, gemeentelijke sociale dienst en drie werklozen).
Het centrum krijgt een bord (zie foto) aan de gevel: “ HALTE. Openingstijden 8.30-12.30 maandag t/m vrijdag 13.30-17.00 Aktiviteiten-en Adviescentrum”. Het huisje word ingericht. In de voorkamer was de ontvangst-en informatieruimte; twee andere benedenvertrekken worden kantoorruimte, een voor meer persoonlijke gesprekken en de ander voor vergaderzaaltje met koffiedrinkfaciliteiten. Later word ook de zolder ingericht als stencilruimte. In een evaluatie-rapport (I) over de periode 15-10-1976 t.e.m. 31-12-1976 worden de bevindingen gecommuniceerd naar de gemeente.
Het Contactblad voor Mensen zonder Werk van november 1980 formuleert vier doelstellingen voor ‘De Halte’: 1. de sociëteit - de ontmoeting; 2. het advies-en informatiecentrum; 3. de cursorische aktiviteiten; 4. overige aktiviteiten. Omdat een deel van de staf de soos-ontmoetingsruimte wil laten verdwijnen per 1 januari 1981 zonder overleg met de bezoekers, stuurt het Aktiviteiten-en Adviescentrum namens de bezoekers een protestbrief aan de Kommissie van ‘de Halte’. Uiteindelijk zal de sluiting toch doorgaan, hoewel de exacte datum daarvan voorlopig nog niet is getraceerd. Immers de sociaal-culturele sector was in die jaren volop in beweging. Initiatieven als “Het Pakhuis” hadden daar ook mee te maken en waren er deels een voortzetting van.
De volgende fase wordt op de foto het meest duidelijk in beeld gebracht. Het bouwbord verschaft ons informatie uit de eerste hand:
“UITBR(EIDING) & RESTAURATIE MUSEUM WILLEM VAN HAREN; OPDRACHTGEVER: GEMEENTE HEERENVEEN. DIREKTIE: ARCH.BURO VAN DER MOLEN B.V.: AANNEMER: BV. TJ. SMITS EN ZOON.” Schilder: (één van de volgende uitgenodigde bedrijven: Bakker, Veldkamp, of Huitema)
In het bestek staat de verplichting het belendende huisje degelijk te stutten. De grafitti achter de steunconstructie wordt er ‘gratis’ bijgeleverd. Met de grote verbouw van het museumgebouw (het voormalige bedrijf van Theodorus Leenes) zijn we beland in het jaar 1981 en wordt ‘De Halte’ getransformeerd tot werkplaats en opslag van museumgoederen. Het krijgt de functie van ‘depôt’ en wordt beschouwd als een ‘dependance’. Onderhoudsman wijlen Ruurd Zoetendal en huidig technisch medewerker Peter Appelhof moeten iedere krakende traptrede in hun systeem hebben gehad; duizenden voorwerpen en gereedschappen zijn door hun handen gegaan; kilometers plaatmateriaal is door hen verwerkt en zonder computergeheugen hebben ze steeds de opgeslagen voorwerpen tevoorschijn gehaald.
Bij de grote verbouwing en inrichting van 1999 van de voormalige openbare mavo tot ‘Heerenveense School’ hebben zelfs de administratieve medewerkers het voorkamertje als kantoor mogen gebruiken. Ze hebben daaraan ongetwijfeld nog steeds goede herinneringen. Korte tijd is er nog de museale hoop op een zilversmederij-werkplaats met een reeds toegezegde ‘stavelij’ geweest - het Gildehuis -, maar de gezamenlijke ambachtslieden en hun organisatie hebben de financiering niet rond kunnen krijgen.
2013, juni 16 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-TIME magazine 99
De Kolk en omgeving 1976
Ze heeft het getroffen bij het maken van deze foto in 1976 vanuit het raam van één van die prachtige dakkapellen van de zolderverdieping van het bakkerijcomplex op de hoek van de Vleesmarkt. Zij legt de geheel gerenoveerde, vernieuwde en gerestaureerde sluisklok met de nagelnieuw geplaveide Lindegracht en van Harenspad vast, inclusief de frisgroene nog jonge boompjes langs de beide kademuren en de weerspiegeling daarvan in het ‘blakstille wetter’ van de Kolk. Zij heeft zelfs de voorgevel van Oenemastate op het beeld kunnen vastleggen, met het inmiddels immense voorplein. Jammer genoeg ten koste van de afbraak van het oude postkantoor, maar gelukkig nog voor de huidige nieuwbouw van projectontwikkelaar Dijkoma-beheer op die plek (1978). Zij is een kind van deze tijd en kijkt niet vreemd op van de geluifelde panden van de Lindegracht en het file-geparkeerde autoblik langs de kademuur tussen de in slagorde geplante bomen. Zij vereeuwigt de op de voorgrond duidelijk zichtbare vervanger van de hoofdbrug - de overkluizing, met als blikvanger het prachtige bronzen meisjesbeeld ‘Ús Famke’ van beeldhouwster Eja Siepman-van den Berg. De latere, jeugdige fotografe heeft in 1974 ongetwijfeld gezien, dat het meisje daar op haar sokkel is geplaatst en de brommerjeugd er zich kennelijk op hun gemak voelt. Dit potentiële hangplekje wordt van de Kolk afgeschermd door een degelijk hekwerk, welke in latere jaren weer is weggehaald. Net als dat verkeersbord, waarbij de Lindegracht is bestemd voor uitsluitend voetgangers. Nu staat er het bekende bord met de rode rand voor ‘verboden in te rijden’, met de uitzondering voor de fietsers.
De vraag brandt inmiddels stellig bij de lezers van deze tekst: W I E IS Z I J ? Wie is onze fotografe ? Wij stellen haar aan U voor met de tekst, welke zij richt aan de website van de Werkgroep Oud Heerenveen, samen met nog een tweetal opnamen van andere locaties. Er spreekt duidelijk enige trots uit !
Citaat: “ Deze foto is gemaakt vanuit het dakraam voorheen Bakkerij Jelle Wijnja Vleesmarkt 1a. Ik heb hem zelf gemaakt, ik denk in 1976 met mijn 1e fototoestel, hij is toch wel erg mooi. Uiteraard mag hij gepubliceerd worden.”
Ongetwijfeld gaat er nu bij een aantal Heerenveners een lampje van veronderstelling knipperen. Bespaar U de moeite van al te veel gokjes. Kortom: we hebben deze foto te danken aan Thea Wijnja.
Zij levert ons meteen ook een klein stukje bedrijfsgeschiedenis van vader bakker Jelle Wijnja door een foto mee te sturen van de Molenstraat 16, waar haar ouders in 1959 een bakkersbedrijf zijn begonnen. Door dit pand over te nemen besparen ze zich de investering van een oven, want talloze jaren daarvoor zijn vader en zoon Sjoerd Krikke daar als bakker aktief geweest. Het adresboek van 1934 heeft Krikke al geregistreerd als de Molenstraat nog Molensteeg wordt genoemd. In dat jaar wordt hij bakker genoemd. De adresboeken van 1922 en 1927 geeft als adres Feitsbuurt en het huisnummer 615. Beide keren met Sjoerd Krikke als gebruiker; in 1922 als ‘los werkman’ en in 1927 als ‘bakker’. Het kohier van de Personele Omslag van 1921 vermeldt ook de naam van Krikke en als bijzonderheid, dat hij voor een inkomen van fl.100,- wordt aangeslagen en een belastingbedrag van fl.4,65. Dan is het huisnummer voor het eerst 615.
De wijziging van Feitsbuurt naar Molensteeg is in 1931 gemaakt en tegelijk heeft de gemeenteraad besloten elke straat of steeg zijn eigen huisnummers te geven. Daarvoor heeft Heerenveen onafhankelijk van de straatnaam een volledig doorlopende nummering gekend, die bij iedere tienjaarlijkse volkstelling werd ‘geüpdatet’ door de tussenliggende, nieuwe gebouwde woningen in te passen. Sjoerd Krikke maakt al als eigenaar gebruik van deze woning, sinds hij het pand rond 1919 heeft gekocht van timmerman Meint Zuidersma. Bij die gelegenheid blijkt dat huis het nummer 598 voert, o.a. in de Kohieren van de Personele Omslag van 1919 en 1920. In de leggers van het kadaster staat Sjoerd Krikke Jzn. na zijn aankoop te boek als ‘opperman’. Later blijkt hij de switch te hebben gemaakt naar het bakkersvak.
De gezinskaart van Sjoerd Krikke laat ons weten, dat hij eigenlijk Sjoerd Krikke senior moet worden genoemd, want hij heeft sinds 1912 een zoon met de naam Sjoerd. Wanneer Sjoerd senior op dinsdag 26 september 1939 verhuist naar de Nieuwburen nr. 18, volgt Sjoerd junior hem op in het bedrijf aan de Molenwijk 16. Junior staat dan nog in ondertrouw, maar de volgende dag stapt Sjoerd junior in het huwelijksbootje te Leeuwarden met mej. K. Faber.
Zeer vermakelijk is een advertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 5 januari 1940, wanneer je de volgende tekst leest: “Gevraagd op 12 Mei a.s. een Bakkersknecht voor gemengd bedrijf. Krikke’s Bakkerij, Molensteen 16, Heerenveen.” Inderdaad, het adres is verhaspeld ! We mogen hopen, dat hen dit niet om de nek is gaan hangen. Het lijkt er niet op, want met een zekere regelmaat zoekt Sjoerd junior de advertentiekolommen van de Hepkemakrant en na de oorlog de Heerenveense Koerier: voor nieuwjaarswens, voor vakantie-aankondiging, voor oudejaars-oliebollen, voor sinterklaas-taai, en uiteraard personeel: knechten, meisje voor huishouding en winkel. Verder bevestigen de adresboeken van 1949 en 1954 het bestaan van de bakkerij van Sjoerd Krikke. Zoals eerder gezegd eindigt de Krikke-periode in 1959 en volgens de woningkaart op 12 oktober 1959 en begint de Wijnja-tijd een dag later! In dit pand dus !
Om terug te komen op Jelle Wijnja; deze gaat na ruim twaalf jaar in de Molensteeg te hebben gebakken zich sterk verbeteren door naar een lokatie in Heerenveens centrum te verhuizen en zijn bakkerij te vestigen in ‘het’ historische bakkerspand op de Vleesmarkt bij de overkluizing. Hij neemt de ovens over, die namens de Coöperatie zijn bediend door broodbakker P. Kuipers. Jelle Wijnja ziet kans de in verval geraakte kruidenierswinkel annex bakkerij als brood-en banketbakkerij weer tot bloei te brengen. Door zich aan te sluiten bij het gilde van ‘Echte Bakkers’ krijgt het bedrijf een ‘boost’. Later in 1991 participeert het bedrijf in een samenwerkingsverband van verschillende soorten consumenten-topproducten ‘t Verse Haagje, wat een aanwinst voor het centrum van Heerenveen wordt genoemd. Op steenworp afstand van de vroegere bakkerij aan de Molenstraat is bakker Wijnja (Lenes) daar ook bij. Slager van der Meer, Henk Dijkstra en Gerda van Dijk zorgen voor een breed assortiment: brasserie, gebak, brood, fromagerie, pasta’s, jam, chocolaterie, vleesprodukten, nasi, kip en lasagne worden genoemd als trekkers. Omstreeks 1999 is het samenwerkingsverband Wijnja-Lenes in een fase gekomen, dat de bedrijfsvoering volledig wordt overgenomen door Piet Lenes, die de ‘Echte Bakker’-status volledig vorm blijft geven.
Het ‘Woon-en winkelhuis Molenstraat 16, Heerenveen (Centrum)’ wordt in de Leeuwarder Courant van 15 mei 1971 te koop gezet door notaris J.F. Oosterwerff te Heerenveen. Hij zal op dinsdag 18 mei 1971 ‘s avonds om 8 uur in hotel-café-restaurant ‘De Koornbeurs’ woning, winkel, erf en grond, groot 2.30 are, provisioneel veilen. Opvallend is het beding, dat in het pand niet meer een bakkersbedrijf mag worden uitgeoefend. Niettemin wordt het geheel ingezet op fl.25.056,-. De finale veiling is veertien dagen later en het is verkocht aan een Turkse familie (volgens Thea), maar het kadaster noemt ons Oeds de Boer, winkelier in Heerenveen-zuid als nieuwe eigenaar.
Merkwaardig is het, dat slechts het Nieuwsblad van het Noorden van 10 juni 1971 ons in kennis brengt met het volgende bericht van de verkoop: “Heerenveen. Ten overstaan van notaris J.F. Oosterwerff werd finaal verkocht een woon-en winkelhuis met grond aan de Molenstraat 16, groot 2.30 are. Koper de heer O. de Boer te Heerenveen voor fl.27.900.” De vraag is dan meteen wanneer zijn er nieuwe bewoners in gekomen ? Die vraag wordt beantwoordt door de woningkaart van de Molenstraat 16. Deze noteert daarvoor als nieuwe bewoners zes personen, die er de 10e en 11e november 1971 worden ingeschreven. Het betreft Osman Ergec, Hayrulla Ipeksoy, Ali Molu, Mehmet Ersoy, Remzi Yigit en Mohamed Belarbi. Dit zestal mag gerust worden beschouwd als ‘pensionbewoners’, die zich destijds in Heerenveen vestigen als gastarbeiders. Oeds de Boer, de eigenaar en pensionhouder, vraagt vrijwel onmiddellijk (op 22 november 1971) een bouwvergunning (nr. 285-71) aan voor de percelen A-4485 en A-4486 voor het maken van een nooduitgang met een brandtrap. Dat is duidelijk bedoeld voor haar functie als pension voor de turkse gastarbeiders, waarvan zich later nog een viertal voor een kamer melden.
2015, januari 10 - wibbo westerdijk - hip-backup, op aangeven van Thea Wijnja