HIP-TIME MAGAZINE 35
Schilderij van Durk Piebes Sjollema (1760-1840)
Dick Bunskoeke heeft in De Koerier van 24 februari 1988 in zijn rubriek ‘Ut it Feanster Printeboek’ de Heerenveense primeur van het kunnen tonen van deze feestelijke afbeelding. Hij geeft daarmee door, wat het dagblad “Tubantia” eind 1987 in haar krant afdrukte uit een particuliere verzameling. Hij oppert de waarschijnlijkheid van de maker als zijnde Durk Piebes Sjollema (1760-1840) uit Heerenveen. Daarbij dateert hij het schilderij rond 1810. Hij rept niet over de stangen, omdat ze waarschijnlijk op de krantenafbeelding ook niet zichtbaar zijn.
Als in 1993 het boek ‘Vereeuwigd’ verschijnt, schrijft Frédérique van der Palm bij afbeelding 35 op pagina 36 ‘De oude Koemarkt te Heerenveen ca. 1810’ (olieverf op doek, 70 x 90 cm, particuliere collectie). Sytse ten Hoeve is in het Jaarboek 1997 van het Fries Scheepvaart Museum en Oudheidkamer in zijn overzicht van het oevre van “Dirk Piebes Sjollema (1760-1840). Fries schepenschilder’ bij dezelfde afbeelding op bladzijde 37 ‘Veemarkt te Heerenveen’ (olieverf op doek; 70 x 90 cm; ongesigneerd en ongedateerd; collectie particulier Almelo) specifieker. In de toelichting bij het doek vult hij aan met “Voorstelling van de Oude Koemarkt te Heerenveen. Op de voorgrond de veemarkt: een groot aantal koeien en mensen. Links op de voorgrond een vrouw aan een tafel. In het midden een koopvrouw en een man met een houten been. Centraal op de achtergrond de Schoterlandse Kruiskerk in de gedaante die het gebouw tot 1859 had. De bij de toren aangebrachte stangen moeten geplaatst zijn in 1816, zodat het schilderij van na dit jaar dateert. Links en rechts van de kerk een aantal huizen. Achter de kerk de Heerenwal met de woning van D.P. Sjollema.” Ten Hoeve verwijst voor literatuur naar Frédérique Bruyel-van der Palm, Vereeuwigd., p. 35.
De teksten van alledrie geciteerden geven aanleiding tot nadere beschouwing. Van der Palm dateert de afbeelding op ca. 1810, naar het voorbeeld van Bunskoeke, maar geeft daarvoor evenmin argumenten. Ten Hoeve geeft in de opsomming van kenmerken de term ‘ongedateerd’, doch in de toelichting op de afbeelding het jaartal 1816, waarop de stangen moeten zijn geplaatst. Op een ander schilderij van Durk Piebes Sjollema - Gezicht op de Heerenwal en de Kruiskerk - van ca. 1815 zien we eveneens dat het torentje wordt gestut door meerdere stangen, bevestigd aan het kerkedak. Bezien we die afbeelding iets nauwkeuriger en dan met name het kleine stukje bewoning van de Heerenwal, dan valt op dat de ‘Sociëteit De Eensgezindheid’ is afgebeeld. Dat betekent dat de datering moet worden bijgesteld, omdat de sociëteit is gebouwd in 1819. Conclusie: ná 1819.
Het jaartal 1816 blijkt inderdaad een cruciaal jaar voor de toren te zijn geweest. De bouwvalligheid van het torentje is op dat ogenblik zo groot, dat de kerkvoogden besluiten tot het bouwen van een nieuwe toren. De resultaten van de uitvoering vinden we terug in ‘Jaarrekeningen van de Kerkvoogdij 1795-1816’ (inv. nr. 2609). Op 31 december 1816 worden gemeld de rekeningen van Beerend Jacobs Niks (arbeidsloon aan de toren), Jan Wiltjes Nauta (arbeidsloon aan de toren), W.S. Gorter (verkoop van oud hout van de toren en van registratie) en de weduwe van P. Greijdanus (voor geleverde jenever tot de toren over de periode 19 september tot 28 december). Als totaal van de uitgaven voor de toren staat er een bedrag van 169 gulden 19 stuivers en 12 penningen. Ook in de jaren erna worden er nog rekeningen betaald voor de bouw en de afwerking. De daarbij het meest in het oog springende is..... “op 1 september 1817 aan O.M. Wagenaar betaald weegens geleeverd ijzerwerk aan de toorn volgens kwitantie no. 15 ... fl.118,86.” (Wagenaar is sterk betrokken bij het wel en wee van de kerk: hij woont er practisch tegenover op nr. 30; hij doet de boekhouding van de kerkvoogdij en hij levert het ijzerwerk voor de toren.) Op grond van deze gegevens mogen we dus wel vaststellen, dat ‘zelfs’ bij de nieuwbouw van de toren in 1816 er in ieder geval stangen zijn geplaatst. Als de toren ook voordien al is ondersteund, kan dat betekenen, dat de datering c. 1815 en zelfs c. 1810 een juiste kan zijn.
Wat wel uit de correspondentie met de grietenij Schoterland duidelijk is geworden, dat er over het onderhoud van de toren jarenlang gesteggel is geweest over de rechten en plichten van de kerkvoogdij en de grietenij (dorpsadministratie). In een stuk uit 1835 blijkt dat de kerkvoogdij tot dan toe het onderhoud van toren, zonnewijzer en uurwerk uit hun middelen hebben betaald. Als reden wordt opgegeven, dat zij niet voldoende op de hoogte zijn geweest van de wettelijke bepalingen maar wel meerdere keren hun twijfel hebben uitgesproken over de rechtmatigheid. Zelfs in 1816 is daarover geamendeerd. Kerkvoogd Gerrit Gooitzens Attema is erbij geweest in 1816. Alle dorpstorens in de grietenij worden immers onderhouden door de gemeente. Heerenveen zal daarop geen uitzondering mogen maken. Kerkvoogden hebben geen wettelijke bepalingen kunnen vinden, maar gaan uit van de bepalingen op de administratie der kerkelijke en plaatselijke fondsen. De grietman stuurt in 1835 aan op een interventie door de gouverneur van Friesland.
Uiteindelijk blijkt bij resolutie van de Grietenijraad van 9 sept. 1839, no. 52/154 de grietenij bereid tot overname van alles wat bovendaks aan toren en uurwerk is. Zij achten het alleszins billijk, dat de toren en het uurwerk ten algemenen nutte en gebruike voor de plaats dienstbaar zijn. De kerkvoogden blijven vinden dat de dwarsbalken tot de toren behoren. Hun eis tot restitutie van voorschotten wordt door de grietenij van de hand gewezen. Wel geeft de grietenij nog 500 gulden om het benedendakse te verbeteren.
Daarmee blijkt het vertrouwen tussen kerkvoogdij en grietenij niet hersteld, noch minder als de grietenijraad kennis krijgt van het adres van de kerkvoogden aan de Gedeputeerde Staten over de bezwaren van de overname door de grietenij. De raad is zwaar gepikeerd en trekt alle aanbiedingen in. Zelfs de timmerman die net was begonnen met het herstel van de toren, krijgt de opdracht zijn werk onmiddellijk te stoppen. Hoe de kerkvoogden de machtiging door Gedeputeerde Staten hebben ervaren - om de overeenkomst aan te gaan met het grietenijbestuur op de door dat bestuur gemelde voorwaarden - wordt verder duidelijk door het volgende.
In 1840 maakte het grietenijbestuur van Schoterland in de persoon van grietman mr. Hans Willem de Blocq van Scheltinga en secretaris mr. Anne van der Laan een overeenkomst op met de kerkvoogden Anne Braaksma, Halbe de Vrieze en Lambertus Feits. Laatstgenoemden waren daartoe gemachtigd bij resolutie van Gedeputeerde Staten van Friesland van 27 februari 1840. De kerkvoogden dragen over aan de dorpsadministratie van Heerenveen de toren, voorzover deze boven het dak van het kerkgebouw uitrijst, met inbegrip van het daaronder geplaatste uurwerk. Zij ontvangen daarvoor een bedrag van 500 gulden van het grietenijbestuur. De rest blijft eigendom van de kerkvoogden. Op de tekeningen van de kerk zijn met de kleuren rood en geel de eigendomssituaties precies aangegeven. Omdat de kerkvoogden enorme kosten hebben gehad aan reparaties en herstellingen wordt uit de dorpskas 500 gulden besteed, die reeds tegen kwitantie door hen zijn ontvangen. Het initiatief tot reparaties zal bij de kerkvoogden blijven. Helaas blijkt de overeenkomst niet getekend en komen er in latere jaren moeilijkheden over bij de verbouw van kerk en toren. Het Schoterlandse bestuur onttrekt zich aan deze niet getekende overeenkomst. Daarbij moet worden vermeld, dat in 1851 de grietenijen worden vervangen door de gemeenten met alle gevolgen van dien. Genoeg nu over de gedurige kwesties tussen de verschillende invloedrijke colleges.
De twee achterelkaarstaande en verbonden panden staan op een historische zeer interessante plaats. Op een plattegrondtekening uit het Dekema-archief (nr. 1754) met de uitnodigende titel “Caerte van de Caercke op ‘t Heeren Veen op de Camp after de school”, uit het jaar 1634 is dit de locatie van -‘t gemene huis - op een perceel van 8.1.2 diepte en 2.2.- breedte. Uitgaande van de koningsroede van 3.9127 meter, verdeeld in 12 voeten en de voet in 12 duimen als lengtemaat, levert dat een diepte op van 31.6547 meter en voor de breedte 8.5774 meter. Berekenen we daaruit de totale oppervlakte - aannemende dat er sindsdien niets zou zijn veranderd - dan komen we op circa 271,5150 m2 = 2 are 71 ca. De latere kadastrale grootte werd in 1832 gewaardeerd op 1 are 80 ca. Bij de plaatsgehad hebbende veranderingen dienen we dan te bedenken, dat in ieder geval de halve straat niet meer tot het eigendom behoorde en evenmin de helft van de vroegere kerkhofshaven, hetgeen eerder wel het geval was. Overigens stelt drs. D.M. Bunskoeke, dat de maten ook wel eens zouden kunnen zijn aangegeven in de Utrechtse roede van 3.76 meter. Als dat het geval is geweest, komen we uiteraard tot kleinere getallen: ruim 2 are 60 ca.
In zijn aflevering van 15 juli 1987, gebaseerd op fotonr. 3468 uit het foto-archief van het museum Willem van Haren, schrijft Dick Bunskoeke o.a.: "In 1636 spreekt men van "het Hooghuijs" alwaar toen een bord met Benthem uithing, wat zoveel wil zeggen dat daar toen een herberg van die naam was, op dezelfde hoek. In 1689 bleek die herberg afgebroken.
Veel later vanaf 1766 - volgens de speciekohieren - is de bewoner van het pand Jelle Pieters, afkomstig uit Leeuwarden, die in 1796 in kerkelijke stukken voor het eerst voorkomt met de familienaam Regnery. Hij wordt daarin opgevoerd als koopman, die een financiële verantwoordelijkheid draagt als administrerend kerkvoogd. Bovendien wordt hem ook een positie toebedeeld binnen de Municipaliteit van Aengwirden.
In maanden oktober tot en met december 1811 geeft de Leeuwarder Courant ons enig inzicht in de afloop van dit bezit van Jelle Pieters Regnery als H.L. van Eekma, “praktizijn bij de Regtbank ter eerste instantie in het Arrondissement Heerenveen” op de rol van de “Geregtelyke uitwinningen by des Arrondissements vierschaar” ten verkoop houdt de Huizinge met no. 6 op ‘t Heerenveen. Hendrik Ekkes, eveneens koopman, heeft redenen Regnery op deze manier te treffen. U moet dan denken aan te hoog opgelopen schulden. De kopers moeten zijn geworden Klaas Adams Korf en zijn vrouw, die het op 13 april 1812 doorverkopen aan Jacob de Looze, meester horologiemaker. De acte geeft een beschrijving, welke op deze prent voor een deel goed herkenbaar is: “een ruim voorhuis, zijdkamertje aan de Straat, waarin een bedsteed en kast; een kelderskamer met twee bedsteden en kasje; een kelder en keuken of doorlopende gang, met een bedsteed; een winkel hebbende eenen vrijen uitgang op de straat ten noorden; een bovenzolder, lopende van voren tot achteren over gedachte huizinge voorzien van een bedsteed, en op de plaats een stookhok; verders met put en regenwatersbak en uitlopend secreet”.
De Looze wordt in 1814 niet alleen horlogemaker en koopman genoemd, maar tevens ‘tapper’. Met hem heeft Heerenveen een kleurrijke figuur binnen haar grenzen gehad, die zijn sporen een halve eeuw in het zakelijke leven van de herbergen, logementen, tapperijen, e.d. heeft getrokken. Hij is regelmatig cliënt van het notariaat, maar soms ook van het gerecht. Zijn leven moet nimmer saai zijn geweest, zelfs als het hem fysiek minder voor de wind gaat, zorgt hij voor reuring ‘waarover bijna een boek valt te schrijven’. Niettemin is er ten aanzien van bovengenoemde ‘tapperij’ een eigendomsovergang vastgesteld in 1822. Klaas Luiten Krikke is door koop eigenaar geworden.
Rechts op de hoek staat het huis - Aengwirden nr. 31 - van Jelle Petrus Jacobus Greydanus, die in januari 1815 volledig eigenaar is geworden door de helft van het huis van zijn broer Harmen uit Wolvega over te nemen. Collega-notaris W.B. Kool van Heerens maakt de acte daarvan op. J.P.J. blijkt op 10 maart 1811 in een ingekomen stuk genoemd te worden als ‘keizerlijk notaris’. Hij is dan 25 jaar en 4 maanden oud. Dit is ook het huis, waar vader Petrus Greijdanus op 25 december 1814 overlijdt en de weduwe de jenever verschaft aan de werkers van de toren. Dochter Grietje Geertruida (1812) trouwt in 1832 met Giel Conelis de Vrieze, die later in ditzelfde pand zijn apothekerschap vorm zal geven. Oudere Heerenveners hebben aan het pand plezierige associaties met het assortiment van bazar “De Stad Parijs” of aan het Chinees-Indisch restaurant “Hong Kong” van Tak K. Chan (1972-1979).
We maken nog even een uitstapje naar de huizen op de achtergrond. Inderdaad, deze staan op de eerste Heerenwal en zelfs daarvan kunnen we aangeven wie er destijds wonen. In een Lijst van Gebouwen van Haskerland uit 1816 is het een huis, waarin twee gezinnen zijn gehuisvest. Als bewoners staan dan vermeld: Hendrik J. Boetje en Jacob J. Kokjen. In het repertorium van familienamen van 1812 staat Hendrik Jochums Boetje ingeschreven met een gezin van 3 personen. Voor Jacob Gerbrants Kokjen is een gezin van 5 personen genoteerd. Een meer aansprekende naam vinden we in een transportakte van 18 februari 1817. De koopman Sijbe Tuijmelaar wordt dan door koop eigenaar van het huis Heerenwal nr. 1. Een schitterend gegeven is dat het huis nr. 2 wordt bewoond door de schilder van dit tafereel Durk Piebes Sjollema. Het feit dat hij zijn achternaam op 29 januari 1811 in het Registre Civique van Nijehaske heeft laten vastleggen en op 2 en 7 maart in Nijehaske heeft laten registreren, betekent dat hij zich bewust moet zijn geweest van deze bijzondere afbeelding.
Maar ... er zijn nog veel vragen te stellen over deze boeiende afbeelding. Wie is die heer als ruiter te paard en wie de heer in de open calèche verderop in de straat ? Bent u ook zo nieuwsgierig naar de man met de krukken en het houten been ? Is het de marktmeester of is het de dorpsomroeper ? Verkoopt die mevrouw met het tafeltje links vooraan koek uit de mand onder haar tafel ? Hoe zit dat met het doorgaande verkeer langs de straat langs de kerk ?
Gelukkig mogen we heerlijk speculeren !!! Voor de datering zijn we langzamerhand overtuigd van een datum na 1816 !!! En het tijdstip van deze marktdag ligt duidelijk in de ochtend !!!
2012, december 2 - wibbo westerdijk - hip-backup