Dorpen
Heerenveen
Wat betreft de bebouwing op de plaats waar nu Heerenveen ligt is uit de begintijd niet al te veel bekend. We weten dat er een grote strook grond ten noorden van de latere Lindegracht en ten oosten van de latere Herensloot was, die Geerts Willigen heette en waarop een boerderij stond (Geerts Willigen betekent zoveel als de wilgen van Geert, dus kennelijk stonden die hier.
De Compagnons kochten deze strook grond aan en er kwamen vijf huizen op te staan - op die plaats is nu de westelijke gevelwand van de Vleesmarkt (ten zuiden van bakker Leenes). Een deel van die grote strook land werd aan Jacob Buijrevelt gegeven, die veenmeier van de Compagnie was en voor het graven van de Compagnonsvaart zorg droeg. Zijn gebied strekte zich uit ten oosten van de Vleesmarkt, tussen de Lindegracht en de Kerkstraat, die toen nog "wechg van Geerts Willigen" genoemd werd.
Op dit terrein stond ook de boerderij van Buijrevelt en in 1587 gaven enkele van de Compagnons (aan wie het eigendom was teruggevallen) aan Jan Corsz. een stuk grond in erfpacht, waarop een groot huis (hoek Vleesmarkt / Lindegracht) en enkele kleinere stonden en die op Buerevelts hofstede en Geerts Willigen waren gelegen (oostrand van de Oude Koemarkt / Vleesmarkt). Er moeten al vrij snel enige huizen aan de latere Lindegracht hebben gestaan, daar er in 1594 al sprake is van een noord-zuid lopende steeg op Buerevelts hofstede. In ditzelfde gebied moeten ook de brouwerij van de Compagnie, met het kantoortje van Octavianus, hebben gelegen. Bij een deling in de Compagnie, die regelmatig nodig was om duidelijk te maken wie nu welk aandeel in het totaal bezat is in 1571 opgemaakt, toen bestond de brouwerij al. Waarschijnlijk is die een van de eerste voorzieningen geweest, die de Heren voor de arbeiders lieten bouwen, omdat bier zowat de enige drank was die men zonder gevaar voor de gezondheid kon drinken
Aan het latere Van Harenspad stonden in 1571 ook enkele huizen van belang. Vanaf de Hoofdbrug was het eerste dat van Gerrijt Craack, welk huis met sloten was omringd en waarbij ook het boerenbedrijf zal zijn uitgeoefend. Craack was ook in dienst van de Veencompagnie en is de voorvader van het latere zo belangrijke geslacht Crack. Daar hij voor 1566 al was overleden en nu alleen zijn nabestaanden het huis nog bewoonden, werd het toegewezen aan mevrouw Van Loo, de weduwe van Pieter Van Dekema. ( hiernaast het wapen van Dekema)
Hoornsterzwaag
Hoornsterzwaag is een streekdorp aan de Schoterlandseweg in het oosten van de gemeente, dat tot in de tweede helft van de 19de eeuw zeer dun bevolkt is gebleven. Het dorp had wel een eigen kerk.
De verbindingsweg van Oudeschoot naar Donkerbroek in Ooststellingwerf die vroeger de Binnenweg werd genoemd en nu de Schoterlandseweg heet, was de ontsluiting voor de verspreid staande bebouwing. Ten zuiden van deze as strekten zich hooilanden naar de vallei van de Tsjonger uit: ten noorden van de weg lagen hoge venen

De dorpskerk is een rijksmonument en staat aan de Schoterlandseweg op een vrij hoog kerkhof. In de voorgevel van het eenvoudige gebouw vertellen de jaartalankers dat het gebouwtje in 1621 tot stand is gekomen. Andere berichten melden dat het in 1761 is geweest. De kerk die er nu staat is in 1856 nog eens in gele steen verbouwd. De oude klokkenstoel die er lang heeft gestaan, is in 1972 afgebroken.
In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘Het Kerkje benevens de Boereplaatsen liggen aan den rydweg naar Donkerbroek in Ooststellingwerf, zeer vermaaklyk in ’t geboomte. In ’t Noorden van dit Dorp heeft men hooge veenen, en in ’t Zuiden naar de Kuinder, of Tjonger, meest laage Hooilanden.’
10e wijk in Hoornsterzwaag
De venen zijn tot turf gewonnen en de turf werd over de noordelijk gelegen Schoterlandse Compagnonsvaart vervoerd. De landerijen zijn daarna in cultuur gebracht, al resteren ook bospercelen en fraaie lanen. Dat gebeurde tot in de jaren dertig en toen zijn er landarbeidershuizen, waarvan aan de Dekemawei en het Rogmounepaed nog exemplaren zijn te vinden, en boerderijen ontwikkeld.
Na de oorlog zijn hier en daar nieuwe ontginningsboerderijen gebouwd. Aan de Schoterlandseweg is de meeste bebouwing na de oorlog tot stand gekomen.

Jubbega Schurega
Saksische boerderij uit 1661 in Schurega
De erbarmelijke omstandigheden op de dorre heidevelden in de Kompenije bij Jubbega kunnen decennia voortduren. Bijna niemand die er echt naar om kijkt. Daar leven mensen heel lang in bittere armoede in krotten, holen, plaggenhutten en keten.
De armoede trekt als een magneet de bewoners naar de Belgische wijk, een vaart voor afwatering uit de vervening. Daar leven ze afgescheiden van anderen, ze zoeken de verbondenheid in hun lot. Haast lethargisch aanvaarden ze dit lot. Zij die in armoede moeten leven, kruipen bij voorkeur weer bij elkaar. In wat in de volksmond België wordt genoemd: afgescheiden van de rest.
Ze wonen er in kleine hokjes, van wat planken gespijkerd, ongeveer 3 bij 3 meter groot. Zonder houten vloer, zonder dicht dak of dichte wanden. De koude wind jaagt alle warmte weg. Het slapen doen de meesten op wat stro of mos op de koude grond. Het ongedierte heeft er alle gelegenheid, ook ratten, padden en slangen. Soms heeft ook de geit er een plaats, die geeft tenminste nog warmte.
Huisje aan de Jobswijk Jubbega
Lang is België de dichtstbevolkte wijk rond Jubbega en ook die met de grootste armoede en de hoogste werkloosheid. Hier huist een deel van het volk dat anders is, anders doet en zich anders voelt. Ze voelen zich lotgenoten en kruipen bij elkaar. In de tweede helft van de negentiende eeuw is de bevolking er meer dan verdubbeld, Friesland als geheel groeit met een kwart.
Het is er eeuwenlang woest land, zonder bomen, zonder woningen, zonder voorzieningen. Pas in de jaren vijftig van de negentiende eeuw had ieder huis er waterleiding. Zo lang duurde het, voordat de verheffing voor een ieder beschikbaar was.
Schoterlandseweg bij de smederij
Ook al verbiedt de uit 1901 daterende Woningwet nog langer plaggenhutten, langs de wijken bij Jubbega zijn ze een halve eeuw later nog steeds te vinden. Sterker nog, na de Eerste Wereldoorlog is er een sterke toename van deze armeluiswoningen. In 1928 worden er weer 150 geteld, terwijl het er eerder nog maar 11 waren. Het lukt veenarbeiders nog maar moeilijk om werk te vinden en als het al lukt dan is het voor lagere lonen. Het is barre ellende, stakingsacties ten spijt.
Langs de wijken rond Jubbega is er in de hele veenderijgeschiedenis vanaf 1700 sprake van armoede. Maar ook van criminaliteit, drankzucht en bedelarij. Ze worden genegeerd door omliggende boeren en gegoede burgerij, ze moeten zich maar redden. Bijna niemand die zich om hen bekommert.
Het SDAP-kamerlid Gosswijn Sannes begrijpt in 1927 waardoor het socialisme en het communisme in Jubbega kunnen bloeien. Er is crisis, er is armoede, er is veel werkloosheid. Zijn betoog in de Tweede Kamer in dat jaar slaat in als een bom. Met eigen ogen heeft hij het leed van de Belgische wijk in Jubbega gezien: slechte hygiëne, kindersterfte, mensen die er als dieren in holen leven. En wat hij ook aan de kaak stelt is dat de gemeente Schoterland niet ingrijpt.
Terstond is het Jan Kan, de minister van Binnenlandse Zaken die een falend gemeentebestuur op zijn nummer zet. Kan, de vader van cabaretier Wim Kan, is gegrepen door het relaas van het kamerlid Sannes. Binnen enkele weken is hij zelf naar de Kompenije gereisd om te zien wat hij niet voor waar wil houden. Hij is slim, hij heeft de laarzen aan en laat zich door België rondleiden door Kompenijsters.
Plaats- en streeknamen kunnen het verleden vasthouden. Zonder de Belgische opstand, waarna in 1830 België zich afscheidde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, zou België bij Jubbega-Schurega nooit de naam gekregen hebben. Ditzelfde geldt trouwens voor veel andere plekken in Friesland: Moskou, Petersburg, Egypte. Uitgangspunt is vaak verzet, opstand of anarchisme. Een motief om dergelijke namen te kiezen is dat de bewoners van bepaalde buurten, gehuchten en straten ruw, asociaal, ruzieachtig of armoedig worden gevonden.
Oude school Gorredijksterweg in Jubbega
Kan schrikt, het is nog erger dan hij voor mogelijk houdt. Nog voordat hij naar Den Haag terugkeert heeft hij in Jubbega in het café een Opbouwcommissie geregeld met daarin Kompenijsters die zich willen inzetten voor verbeteringen. En hij bedenkt terstond maatregelen. Jubbega moet een eigen ambachtsschool krijgen. Waar de jeugd leert timmeren en metselen. Het onderwijs moet naar de Kompenijsters. Het is naïef om te denken dat de arme sloebers naar Heerenveen zullen reizen, dit heeft Kan snel bedacht.
Politiek speelt er nog niets. Want het bloeiend communisme en socialisme vervult een deel van de Haagse politici met grote zorgen. Reden dus om actief te worden in die streken waar het ‘rode gevaar’ opdoemt. Het bezoek van Kan aan Jubbega is op een cruciaal moment. Het ongenoegen kiemt. Tot die tijd kijken gemeente- en kerkbestuur de andere kant op. Zij bekommeren zich amper om de Kompenijsters.
België is vernietigd. In de jaren vijftig is de laatste spitkeet in vlammen opgegaan, inclusief huisraad. Conform afspraak. De Belgische wijk is er nog. Nog staan er enkele speciaal gebouwde arbeiderswoningen die in de vorige eeuw arme gezinnen een beter leven gaf. In Jubbega zijn echter de extremen verdwenen, de Kompenijsters zijn minder anders.
Kerk Schurega
De kerk van Schurega valt niet meteen op wanneer je op de Schoterlandse weg rijdt. Zij staat wat achteraf, maar wanneer men langs de lijkweg (oude naam) of kerklaan (moderner) gaat, komt men bij het eenvoudige, maar mooi in verhoudingen zijnde 1 8' eeuwse kerkje.
Het gebouw is geplaatst tegen de grens met het dorp Jubbega. ln de '15" eeuw hebben beide parochies elk hun eigen zelfstandigheid gehad, met ook een eigen kerk. Uit een belastinglijst van 1408 blijkt dat de beide dorpen kerkbelasting moesten afstaan aan de bisschop van Utrecht, Frederik van Blankenheim.
Voor de reformatie meldden beide dorpen aan de bisschop dat ze één nieuwe kerk willen bouwen, omdat de twee oude in verval zijn. De beide dorpen zijn dan eigenlijk al een duodorp geworden. Kort voor 1580 is de nieuwe kerk klaar gekomen, die was gebouwd op een andere locatie dan de vorige. Waar dat precies was is onduidelijk.
Met de bouw van de huidige kerk werd in 1713 begonnen met steun van de grietman van Schoterland, Martinus van Scheltinga. Boven de ingang van de kerk is een steen met de wapenschilden van zijn familie en van die van zijn vrouw (de- zelfde familie) ingemetseld.
Bij restauratiewerkzaamheden in 1995 zijn er nog restanten gevonden van de zes- tiende - eeuwse kerk.
Katlijk
Van het ontstaan van Katlijk als dorp is niet zo heel veel bekend.
Waarschijnlijk is er pas in de middeleeuwen, omstreeks 1100 na Christus, sprake van enige bewoning geweest. Op zich is dit niet zo verwonderlijk, omdat het gebied, waarin Katlijk gelegen is, niet zo gemakkelijk te betreden was. Het was een gebied van water, bossen en heidevelden. Wel mag worden aangenomen dat vissers en jagers al eerder het gebied doorkruisten, maar daar geen vaste woonplaats hadden.
Atlas Schotanus 1664
De eerste bewoners zijn waarschijnlijk het riviertje de Tjonger af komen zakken. Zij vestigden zich in de nabijheid van de Tjonger en legden de eerste wegen aan of iets wat daarop moest lijken. Ook ontgonnen zij voor eigen gebruik de eerste stukken grond. Deze ontginners mogen we de eerste boeren noemen die in deze omgeving vertoefden. Hierbij moet worden aangetekend dat de loop van de rivier de Tjonger zich door de jaren heen nog al eens wijzigde, waardoor ook de bewoning van het gebied aan veranderingen onderhevig was.
Waren de eerste bewoners van dit gebied te vinden in de nabijheid van de Tjonger, later trokken ze naar de hoger gelegen gronden. Dit is dan met name het gebied tussen de huidige Breedsingel en de Bisschoplaan. In 1739 werd dit gebied nog het 'dorpsland' genoemd. Het was begrijpelijk dat men naar de hoger gelegen gronden trok, want wanneer er een straffe zuidwesten wind opstak kon het water wel eens flink omhoog gestuwd worden. De Tjonger was in die tijd nog niet gekanaliseerd en voor 1500 waren er ook nog geen dijken die het water konden keren. Dat ook na 1500 de waterbeheersing een belangrijke rol speelt blijkt wel uit het volgende stuk:
'Heden 25 juni 1609 wy gehmeene ingezetenen van ende compareerde gemerckende de overfloedige wateren en de schaeden aen de hoy-ende weydlanden int dorp, streckende van X aen 't Rippertswad ofte de Russchenmaden, acc: De dycken en de meenwarcken maken en van Jeip Piers streckende aen Rippertswad, zullen onderhouden worden By die van de Opper- ofte Boevenbuiren. Ieder zyn dyck zoo hoog En sterk als noodig om den regenwaeteren te stouwen daer vuyt het Kuynderdiept, ofte Tjonger aenvalt soe wel den meenwarcken als Andere dycken; controle van sterckte op de dyck door vier mannen Van het dorp, ofte commissaris vangerechte ev. Verzocht en straf Met boete. Wie nalatig is, de soemerdyck te laten maken op kosten van de onwilligen en tevens geacordert dat een of twee watermoelens gezet. zullen worden als noodig.'
Katlijk kerk 1972
In de omgeving van de Breedsingel moet ook de eerste kerk, dan wel kapel, van Katlijk zich hebben bevonden. De parochie Kathaleke wordt in 1315 reeds genoemd (Halbertsma 1962). In de geschiedschrijving van de gemeente Schoterwerf, later de gemeente Schoterland en nog weer later de gemeente Heerenveen, wordt Katlijk voor het eerst in 1308 en 1309 genoemd.
Overigens is het nog maar de vraag of de naam Katlijk van Kathaleke is afgeleid. Ook de namen Cathalec, Catlike en Cattelick komen voor. Op een kaart uit 1640 staat Ketlyck, maar elders weer Catlyc. In 1664 vinden we de naam Ketlyk en in 1752 weer Catlyck. Rond 1800 werd de naam Katlijk algemeen.
Jachtslot it slotsje
Het zou kunnen dat de naam Katlijk te maken heeft met het stichten van een katholieke parochie; een andere verklaring van de naam is dat het zou afgeleid zijn van 'leke'. Een leke was een waterlossing. De nabijheid van de Tjonger zou die verklaring daarbij kunnen ondersteunen.
Katlijk wordt altijd onderverdeeld in twee buurtschappen, te weten Groot Katlijk en Klein Katlijk. Groot Katlijk was het gebied van de omgeving van de huidige W.A. Nijenhuisweg en Klein Katlijk was de omgeving van de huidige Weversbuurt. Op oude kaarten is ook nog de naam van Nij Katlijk te vinden. Dit Nij Katlijk was een deel van Boven Knijpe, maar die naam verdween al weer snel.
De raaptepper
Mildam
Mildam aan de Tjonger
Wie nu Mildam binnenkomt, kan zich moeilijk voorstellen dat het dorp in 1900 werd beschreven als ‘een uit landschappelijk oogpunt prachtig dorpje, “anderhalf gaans van Heerenveen”, aan de bogtende weg van Veenwijk over Annebuorren naar het Oosten. Het is zeer gezellig, noordelijk een heuvelrij van bosschen – ’t Woud – en zuidelijk vergezichten over de Tjongervallei met zijn uiterdijken. ’t Dorp is een rechte buurt, twee rijen huizen, elke rij ± 30 in getal van kerk tot kerk. Men ziet er nog een drietal huizen met de jaartallen 1623, 1692 en 1700. Langs den weg hier – aan het eind van het dorp – eene rij zware eiken, in ’t dorp zelf een dubbele rij, dunner dochs eveneens hoog op stam. ’t Kan een fraaie laan worden.’
En dat was het ook, tot in 1958/59 die fraaie bomen werden gekapt, tot groot verdriet van velen – maar niet van degenen, die aan de noordkant van de Schoterlandseweg woonden. Die kregen nooit een streepje zon in huis en klaagden steen en been over vocht en schimmel…
In 1408 werd er een Verdrag van Vreede van den Bisschop van Utrecht gesloten met de Vriezen van Stellingwerf, Schoterland en Oosterzeenigen landen. De aan dit vredesverdrag verbonden voorwaarde was dat Suage, Jobbegea, Scueringa, Olde Hoerne, Neye Hoerne, Catlyck, Brumergea en Olde Schoten een aantal Olde Schilden moesten betalen aan Bisschop Frederik van Blankenheim van Utrecht. Dit was achterstallige pacht voor de omstreden hooilanden ten zuiden van de Tjonger. Brumergae moest 50 oude schilden betalen. Mildam werd niet afzonderlijk genoemd in dit vredesverdrag, maar zal als uitbuurt van Brongerga vermoedelijk wel een gedeelte van de oude schilden hebben meebetaald.
Omdat het dorp op een hoge, droge en veilige zandrug ligt, woonden er vermoedelijk al lang voor 1408 mensen. Dat is ook geen wonder, want de infrastructuur was voor die tijd uitstekend. De plaats lag aan een rivier en ook al aan de verkeersweg uit die tijd, die de hoge zandgronden verbond met die van Gaasterland. De Binnenweg in Oude- en Nieuwehorne is een oude Hessenweg, die van Noord-Duitsland richting Utrecht liep. Bij de Kiekenberg zijn sporen van de Trechterbeekcultuur gevonden. Ook rendierjagers hebben in de omgeving geleefd.
Florenen
In 1853 werden de inwoners van Mildam aangeslagen voor dertien floreenen, voor het onderhoud van de zeedijken. Waterschapsbelasting dus. Hoeveel inwoners daarvoor moesten opdraaien, was ook toen niet bekend, omdat in die tijd de inwoners van Brongerga en Nieuw-Brongerga (nu De Knipe) bij die van Mildam werden geteld. Tezamen waren dat er 1254 in het jaar 1815 en om 1895 zelfs 1764. Toen de cijfers in 1900 uitgesplitst werden en Mildam voortaan apart werd vermeld, bleken daar 458 mensen te wonen.
Wie in de verkoopadvertenties van de notaris soms stuit op een perceel land, kadastraal bekend onder nummer zoveel, gemeente Mildam, treft een overblijfsel aan uit de Franse tijd. Toen was Mildam een aparte commune (gemeente) onder maire (burgemeester) Daniel de Blocq van Scheltinga, die woonde op de Pauwenburg in Brongerga. Die Franse tijd heeft nog meer opgeleverd, want op 24 december 1812 moesten alle inwoners van Mildam voor de maire verschijnen om hun familienaam op te geven. In die tijd vinden we dus voor het eerst officieel een Zwaagstra, Beenen (herbergier), Zoetendal, Kooistra, Van der Honing en verscheidene Heida’s.
Hervormde kerkje nu expositieruimte
Nog steeds staat aan het begin van Mildam het oude hervormde kerkje uit de 18e eeuw, dat nu dienst doet als expositieruimte voor verschillende kunstenaars. Een eindje verderop staat de gereformeerde kerk die uit 1857 dateert en nu in gebruik is bij de Samen op Weg-gemeente. In 1603 had Mildam slechts een verwoeste kapel, die echter herbouwd werd met de stenen van een afgebroken kerk in Brongerga. Over recycling gesproken! De herbouw was blijkbaar niet van al te beste kwaliteit, want al in 1726 is er een nieuwe kerk gebouwd en die staat er dus nu nog.
Wat misschien alleen de dorpsoudsten nog weten, is dat er in Mildam vanaf 1610 ook een doopsgezinde kerk is geweest, aan het begin van de Molenlaan. Die was gevestigd in een langgerekt gebouw, waarvan nog een ansichtkaart bestaat. Het waren zeer orthodoxe, streng in de leer zijnde doopsgezinden, de z.g. “Oude Vlamingen”. Jan Jansz. Heida was er de ‘leraar’ van 1722 tot 1763. In 1767 werd deze gemeente gecombineerd met die van Benedenknipe en stond Anne Hohannes bij beide vermaningen op de kansel. Hij werd in 1784 opgevolgd door Jan Tjerks Vermanje, die tot 1799 het ambt vervulde. De gemeente was toen al verlopen en werd in 1806 opgeheven.
Verplaatste gerestaureerde molen uit Mildam
De Molenlaan – oorspronkelijk een voetpad naar Oranjewoud-Brongerga – dankt zijn naam aan de molen die er inderdaad heeft gestaan. Bekend is, dat toen in 1794 alle mensen in het kader van de Quotisatie extra inkomstenbelasting moesten gaan betalen – ook toen al – molenaar Jan Gerrits tamelijk welgesteld bleek te zijn. Hij kreeg een aanslag van 46 Carolusguldens en zeven stuivers.
Mildam was van oorsprong een boerendorp en een groot deel van de bevolking werkte in de landbouw, in de veeteelt, als dagloner of handwerksman. Er was weinig armoede en iedereen had wel een volkstuintje, een zogenaamde ‘bouw’. Er waren meerdere winkels en dat is meer dan we nu kunnen zeggen… De plaats had een zekere centrumfunctie, want al in 1682 werd bij de grietman een verzoek ingediend om een jaarmarkt te mogen houden. Dat verzoek werd ingewilligd en in de negentiende eeuw waren er zelfs twee ‘beestenmarkten’. De aanvoer bedroeg zo’n 200 tot 400 dieren. Die stonden in twee lange rijen onder schaduwrijke eiken langs de Schoterlandseweg. Kom daar op Skoattermerke nu eens om… Pas in 1952 heeft de gemeente de jaarmarkten opgeheven.
Blijft nog het punt waarom Mildam heet zoals het heet. In de Encyclopedie van Friesland uit 1958 wordt als verklaring gegeven: Mildam betekent de middelste dam in de Tjonger. De vraag is echter: waar lagen dan de onderste en de bovenste dam en wat was hun functie?
Er is echter ook een andere verklaring mogelijk. Er bestaat een akte van 10 november 1523, waarin de verkoop van een stuk grond in Brongerga door Brychert Macklis aan ClaesTyedgers wordt beschreven. Daaronder staan ook keurig de namen van de twee getuigen, Hans Gherkens van Ketteleeck (Katlijk) en Licla Gherleffszoon uit Meyledam, zoals Mildam blijkens oude kaarten in die tijd heette. Meyle is de naam van een man, al weten we niet wie dat is geweest. Het feit echter dat die dam in de Tjonger zijn naam te danken zou hebben aan ene Meyle, ligt volgens sommigen meer voor de hand dan die van de drie dammen. In ieder geval een prachtig onderwerp om eens verder over te filosoferen.
Op de plek van het vroegere stoomgemaal staat nu een klein elektrisch gemaal, tegenover de plek waar de Prinsenwijk in de Tjonger komt. Het fietspad volgt daar een bocht van de oude Tjonger. De foto, gemaakt door Gryt Otter, is van ongeveer 1942. De jongeman op de foto is de broer van Gryt. De vader van Gryt, Hidde Otter (1892 – 1968), was de machinist van het stoomgemaal. Daarnaast was hij meteropnemer voor het PEB in Mildam, Katlijk, De Knipe en in ’t Meer. Aan huis had hij een fietsenmakerij en hij was elektriciën. Aan de noordkant van de Tjonger, tegenover het gemaal was een zanddepot, zand van de Provinciale Waterstaat dat uit de Tjonger was gebaggerd. Hidde Otter verkocht dit zand voor de provincie. Vóór zijn trouwen was Otter bij de marine en op de grote vaart, daar werkte hij ook in de machinekamer. Trouwen betekende een baantje aan de wal. Dat was eerst de buterfabryk yn Langwar en later werd hij technische man op Beatrixoord in Appelscha. Daar in Appelscha was de horizon te dichtbij en daarom werd er verkast naar Mildam. Master Woudstra kwam vaak bij de Otters over de vloer. Hidde Otter was een fjildman, met aandacht voor de natuur en de schoolmeester kreeg van hem af en toe uit de Tjonger een ‘monster’, dat, op sterk water gezet, demonstratiemateriaal was in de biologieles op school. Zo had hij wel eens een puitaal (ielpieper) of een grote ‘kwabbe’, een kreeft?
Het land, dat vroeger van de Kleefstra’s was, is tegenwoordig in bezit van de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij. Het lage deel van het land werd bemalen door een zogenoemde windmotor. In maart 2005, kort na de sneeuw, woei het hard. De molen sloeg op hol. Jacob en Griet Schaap zagen dat het niet goed ging; het molentje was niet uit de wind gezet; het woei stuk. Op dit moment is nog niet helemaal zeker of het molentje wordt hersteld en herplaatst. Verwacht wordt dat de afwatering nu gaat lopen via sloten naar het gemaaltje aan de Prinsenwijk.
Bouwwerk van de ecokathedraal
Nes
Nes
is van oorsprong een agrarisch terpdorp aan de noordelijke oever van de Boarn en later aan de daar aangelegde Leppedyk. Naar het noorden loopt de Nesser Zijlroede richting de boeren buurtschappen Bokkum en Birstum, een waterloop die met een paar naamwisselingen verbinding heeft met het Pikmeer bij Grou. Het is een waterverbinding die zomers druk bevaren wordt door watertoeristen. Bij de twee bruggen van Nes is het dan een drukte van belang.
Nes bestaat uit enkele waterbuurtjes langs de Boarn, aan weerszijden van de bruggen, waarvan die aan de noordwestzijde uit een vriendelijk reeks brede burgerwoningen bestaat. Aan de zuidelijke oever is er aanzienlijk meer bebouwing maar het is niet duidelijk of deze bij het naar het oosten uitgebreide Akkrum gerekend moeten worden of bij Nes. Verder bestaat het dorp uit een oud kerkhof en een moderne watertoren.

Het dorp heeft een kerk gehad met een zadeldaktoren, maar die is al in de 17e eeuw gesloopt en er is geen nieuwe voor in de plaats gekomen. Eerder is op deze plek in 1228 een klooster, een commanderij van de Duitse orde van St.Jan, gesticht die in de omgeving veel kerkelijk gezag verwierf. Het klooster is tijdens de Hervorming opgeheven. Het sfeervolle hooggelegen kerkhof bewaart de herinnering aan de kerk. Er staat nu een klokkenstoel met helmdak waarin een in 1950 door de gebroeders Van Bergen gegoten klok hangt.
In 1956 kreeg Nes een opvallende watertoren.
Het waterleidingnetwerk was na de oorlog dusdanig uitgebreid dat het noodzakelijk was om hier ( en in St.-Jacobiparochie) een toren te bouwen. De door jhr. Ir. A.P. Wesselman van Helmond ontworpen toren is 37 meter hoog me hij kreeg op een gecanneleerde slanke romp een ronde doos van beton met een reservoir voor 515 kubieke meter water. Ten noorden van de Boarn en ten westen van de Nesser Zijlroede is recent de waterwijk Boarnstee ontwikkeld die bij Nes wordt gerekend. Hierdoor is het inwonertal in korte tijd verviervoudigd.




