Boerderij aan de Propstrasingel (1749-1832)
HIP-TIME MAGAZINE 132

Boerderij aan de Propstrasingel (1749-1832)
Het is even geleden, dat deze dorpse foto is gemaakt ! U zult het nauwelijks willen geloven, dat dit een beeld uit Heerenveen betreft. Het Museum Heerenveen is de gelukkige eigenaar van dit beeld van een boerderijtje, gesitueerd achter de bebouwing aan het Breedpad en wel achter de latere nummers 11, 13 en 15. De toren van de voormalige Ned. Hervormde Kruiskerk steekt waakzaam zijn spits boven de bebouwing uit. Het lijkt ‘maandag-wasdag’ te zijn en de dag is gevorderd tot in ieder geval het begin van de middag. De zon krijgt de kans zijn droogfunctie uit te leven op de uitgespreide was op de ‘bleek’. En we moeten ons al erg vergissen als we rechts voor de gevel niet een ‘droegrak’ zien staan. Ook bent U ooggetuige van de eerste meters van de Propstrasingel, die zich westelijk tussen huisnummer 15 en nr. 17 (Van Gend en Loos) perst om zijn ‘pad’ verder langs het lattenhek van de bleek te vervolgen richting het zuiden tot de dwarsgracht.
De data van deze foto willen we U niet onthouden. De foto is afkomstig uit de familie ‘van den Berg’ en is gemaakt omstreeks 1908. Inmiddels is eigenaar geworden een telg van de Taconis-familie - Johannes Hendrikus Taconis - die is getrouwd met Geertje Alberts Propstra. Zij is door een scheiding van goederen in het bezit gekomen en waarschijnlijk hebben de Taconismannen het schuurgedeelte bestemd voor opslag van goederen voor hun tabaksfabriek aan de Munnikssteeg. Daarom zal meesterknecht Johannes Lambertus van den Berg de eer te beurt zijn gevallen het huis te mogen bewonen. In mei 1910 zal hij zijn 50 jarig dienstverband vieren bij de tabakskerverij van Taconis en wordt voor de 61 jarige jubilaris een feest gepland bij Hotel Jager. (NvFrl. 20-5-1910)
De foto van het pand is nog niet eens zolang in het bezit van het museum, getuige het hoge fotoarchiefnummer 14.296.
Voorgeschiedenis van het perceel A-387.
Verder draait het in deze aflevering van onze HIP-Time om de oervorm van dat centraal gelegen perceel op het fragment van de kadastrale minuutkaart uit 1832 van de kadastrale gemeente Heerenveen, sectie A, nummer 387. Steeds nemen we een periode, waarvan we hebben uitgezocht welke personen (persoon, echtpaar, gezin of familie) het boerderijtje met de schuur in huur hebben gehad en er hebben gewoond. Daarbij proberen we vanaf 1832 langzamerhand terug te zoeken naar het ontstaan van het perceel.

De wisseling van het eigendom speelt bovendien ook steeds mee en daarvan willen we U ook op de hoogte brengen. Na de overtuigende boerderijfunctie (veehouderij) heeft het ongetwijfeld ook andere bestemmingen gekend. Wat is niet steeds (helemaal) duidelijk.
1828-1832 Roelof Hendriks van Rheen en Martje Alberts Propstra
In 1832 is het ‘huis met schuur’ met huisnummer 264 weliswaar eigendom van de weduwe Albert Hendriks Propstra met een grootte van 10.20 are en een gebouwde waarde van 45 gulden, maar het wordt bewoond door dochter Martje Alberts Propstra en schoonzoon Roelof Hendriks van Rheen, afkomstig uit Alkmaar en net als zijn vader ‘schipper’. Van welk type boot weten we niet, wel dat hij in 1832 huurder wordt van “De Twee Gebroeders” van 95 ton ‘met reil en treil’ (dus: met alles wat erbij hoort) voor 8 jaar tegen een huurprijs van fl.240,- per jaar. De verhuurders zijn Bartle Pieters Cats en de weduwe van Syger Pieters Cats, scheepstimmerlieden op de Heerenwal op de scheepswerf “De Morgenstond” ter hoogte van de latere Stationsweg.
Roelof en Martje zijn op dat ogenblik resp. 37 en 36 jaar en gebruiken het huis samen met hun vier kinderen: Hendrik van 13 jaar, Trientje van 11 jaar, Jan van 5 jaar en de benjamin Albert van 1 maand oud. De drie oudste kinderen zijn geboren in Nieuwehaske, maar de jongste in dit huis op 15 december 1829. De volkstelling van 1830 heeft hem nog mogen registreren, maar al op 4 januari 1830 overlijdt hij. Overigens is dat het echtpaar Van Rheen-Propstra al eerder overkomen, want kort nadat ze er zijn gaan wonen overlijdt er op 18 juni 1828 hun 15 dagen oude dochtertje Albertje. Haar tweelingzusje Maaike gaat bovendien vier weken na haar geboorte op 4 juli 1828 dezelfde trieste weg. Zelfs buurman J.C. Mann, genees-en heelmeester, heeft dit niet kunnen voorkomen en verzorgt traditiegetrouw samen met de vader de aangifte bij het gemeentebestuur.
1822-1828 Jacobus Suardus Posthuma
De familie die daarvoor in dit perceel heeft gewoond is geweest Jacobus Suardus Posthuma. Hij is getrouwd met Sjoerdje Reitzes Bijlsma. Als zijn beroep wordt afwisselend koopman en winkelier genoemd. Gebruikelijk in die tijd is geweest, dat in de acte van overlijden tevens het nummer van het huis wordt opgenomen. Dochter Suarda Jacoba, die 5 december 1814 is geboren, overlijdt namelijk op 8 juli 1816 op huisnr. 60 in Heerenveen-Aengwirden. Vader Jacobus Suardus Posthuma zelf overlijdt op 23 oktober 1826 op 46 jarige leeftijd als ‘aanspreker’ wel in huisno. 264 aan het Breedpad. Ook schoonvader - de 86 jarige Reitze Geerts Bijlsma overlijdt een maand later op 26 november 1826 in dit huis (SCO 4170) Spijtig voor onze zoektocht is, dat de familie in de personele omslag geen aanslagen wordt opgelegd en dus in die lijsten niet voorkomen. Of ze na het vertrek van de voorgaande bewoners er direct zijn komen wonen, mag je eigenlijk wel verwachten.
1805-1822 Bonne Oepkes van der Schoot
Van die vorige bewoners Bonne Oepkes van der Schoot (geb. 1775) en Eile Oepkes van der Schoot (geb. 1784) weten we, dat zowel Bonne als Eile tot en met 1822 op dit adres no. 264 voorkomt in de lijsten van de personele omslag. Van het jaar 1823 is geen lijst bewaard gebleven, maar in 1824 vinden we Bonne van der Schoot (die als ‘tromslager’ of ‘plaatselijk omroeper’ of plaatselijk tamboer’ wordt aangeduid) op het adres nr. 229 aan het Achterom langs de Molenwijk. Eile van der Schoot verdwijnt - van beroep ‘klerk’, kantoorbediende en ‘commies-griffier bij de regtbank’ - even uit dit deel van Heerenveen, maar in 1830 staat hij bij de Volkstelling op Lindegracht 30 (destijds grietenijhuis).
De Franse tijd - met name de periode 1811-1816 - verwent ons niet bepaald met huisnummerlijsten of adresbestanden. Als er dan in de overlijdensacten ook niemand in die periode overlijdt in huisno. 264 valt niet aan informatie daarover te komen. Maar omdat Bonne Oepkes van der Schoot al in 1809 staat ingeschreven op dit adres, nemen we aan dat hij daar de gehele tijd is blijven wonen. Bovendien staat hij, maar nu ook Eile Oepkes van der Schoot, op nr. 264 in het Plan van Belasting van 1810.
Uit de Leeuwarder Courant van 25 oktober 1813 vernemen we, dat notaris Wesselius Balster Kool van Heerens ‘eerstdaags’ dus binnenkort publiek mag verkopen het ‘Groote Huijs’ met nr. 267. Bovendien de “daar nevenstaande Boerenhuizinge en Schure, waarin een aantal Stallen, zoo voor Koeyen als Paarden worden gevonden, Hornleger, Moestuin, Boomen en Plantagien, gequoteerd no. 264, benevens de achtergelegene allerkostelykste uitgang Greidland, grootendeels in Polder, over het geheel groot ongeveer acht morgens.” (In Friesland wordt voor een ‘Biltse morgen’ land ongeveer 92 are gerekend; de Rijnlandsche morgen van ca. 81.29 are tot ca. 8516 vierkante meter heeft de voorkeur van het Franse bewind in Nederland gehad.)
Het lukte notaris Kool van Heerens in 1813 niet de panden nr. 264 en 267 te verkopen. Hij zal de opdracht hebben teruggegeven aan de familie Semler, die het in februari 1815 via notaris Douwe de Vries door een advertentie in de Leeuwarder Courant van 10 februari 1815 nog eens onder de aandacht brengt van de vermogende Heerenveners. Voor ons onderwerp nemen we ook nu slechts dat deel van de advertentie, waar ons verhaal over zal gaan. De Vries beschrijft het in de percelen II, III en IV als volgt:
“II... Eene daar nevens (naast nr. 267) staande Boeren-Huizinge en Schuure, gequoteerd met no. 264, voorzien van een Boeren-woning, Wagenhuis, Stallinge voor 12 Koeijen en 4 Paarden, met en benevens het daar achter gelegen groot Bleekveld of Hornleger en Cingel.
III... Eene uitgestrekte Moestuin, naast de Cingel van het tweede perceel gelegen.
IV... Ongeveer acht Morgens allerbest Weiland, leggende grotendeels ingepolderd, in 5 Kampen of Stukken, achter de voorschreven 3 percelen.”
Een kleine toelichting is hier op z’n plaats. Die 5 kampen of stukken weiland moet U zoeken ten zuiden van de dwarsgracht van de Molenwijk in het gebied waar later Krugersdorp, Rodedorp en Blauwedorp worden gesticht (dus langs de Molenwijk, Korflaan, e.d. tot de huidige Koornbeursweg). Op ons bovenstaand kaartje ziet afgebeeld het “groot Bleekveld of Hornleger en Cingel”. Ten zuiden daarvan ligt er dan nog een “uitgestrekte moestuin, naast de Cingel van het tweede perceel”.
Deze verkoop lijkt te lukken, want in de advertentie van 8 maart 1815 wordt de finale toewijzing aangekondigd bij de kastelein Dirk Elzinga in de Terbandsterschans op 17 maart daaraanvolgend. Nieuwsgierig als wij zijn, willen we de voorlopige biedingen met u delen: Het grote huis nr. 267 (thans Kuiper) is ingezet op 7000 guldens. Op no. 264 is geboden 1100 gulden en op de daarachter liggende moestuin 560 guldens. Tenslotte moet die 5 kampen weiland (omtrent 9000 vierkante meter) moet 5094 gulden opbrengen. Waar het grote huis en de boerenwoning met schuur op staan zijn 12 mei 1815 te aanvaarden. De stukken moestuin en weiland kunnen direct aanvaard worden na de finale veiling.
Toch gaat de verkoop niet door. De percelen worden opnieuw ingehouden. Kennelijk acht de familie Semler de opbrengst te gering. Dat mag ook blijken uit het feit, dat b.v. het grote huis nr. 267 is verhuurd aan de ontvanger der directe belastingen Helenus Marinus Speelman Wobma, die in het kohier van de personele omslag van 1816 is aangeslagen en ook uit de geboorte van een dochter op 23 september 1816 in huisnr. 267. (L.C. 27-9-1816).
We worden geholpen door het Museum Heerenveen, waar we in een hangmap van de secretaris van het museum een koopcontract van 12 september 1817 aantreffen. Daarbij wordt door schout Frederik Semler, mede uit naam van zijn zuster Frederica Wilhelmina en broer Carel Semler - ‘als gelicensieerd vrijwillig jager gediend hebbend onder het vrijkorps van Prins Frederik’ - verkocht aan Albert Cornelis Propstra en Rinse Stoffel Koopmans een ‘boerenhuizinge, schuur en hornleger’ met nummer 264. Deze bestaat dan uit de boerenwoning, een wagenhuis, stalling voor 12 koeien en 4 paarden, een daarachter gelegen bleekveld (of hornleger) en een een ‘cingel’.
Uiteraard ten noorden daarvan wonen dan Jan Christiaan Mann, Jacob Kerstes Pleunenburg en Johannes Kalverboer c.s. Ten zuiden grenst het aan het derde en vierde perceel (de moestuin en de voorste oosterse kamp weiland. Ten oosten van de boerderij ligt het bezit van Kalverboer en ten westen “een zeer voortreffelijke, zoo wegens derzelver schoonen stand als uitmuntend fraai uitzicht hebbende Heeren Huizinge” oftewel het Groote Huys.
Wobbe Molles Mollema, koopman-grutter op het eerste deel van de Dracht, blijkt de voorlopige koper voor fl.1100,- na tegen elkaar opbieden met Johannes Kalverboer. De finale koopsom wordt tenslotte fl.1400,- voor Hendrik Alberts Propstra en Rinse Stoffels Koopmans.
Op de lijst van de dorpsomslag van Heerenveen uit 1805 staat tussen Sijmen Gosses en J.C. Mann (naar onze berekening dus nr. 264 van de omslag uit 1809) slechts de voornaam van Bonne .......... Dat zou kunnen betekenen - op 5 mei 1805 is hij met Aaltje Jans Piebenga getrouwd in Oudeschoot - dat hij dienstbaar is de heer Jan Georg Semler én in diens boerenhuizinge en schuur mag wonen. Als dorpsomroeper dient dan mogelijk de ‘heerknegt’ (zoals hij in 1813 in een lijst van weerbare mannen -SCO 211- wordt genoemd) het fransgezinde dorpsbestuur.
De quotisatie van 1808 bevestigt in feite dezelfde locatie - weliswaar onder een ander volgnummer 275, maar tussen Georg Luffler (Löffler) en J.C. Mann.
Maken we nu de stap naar het kohier van de speciebelasting uit 1804, dan wordt het met het aanwijzen van een vorige bewoner van het boerenbedrijf met schuur lastiger. Specienummer 128, 129 en 130 vermelden de verwachte namen: Andries de Lang, Sijmen Gosses en J.C. Mann en vervolgens zijn er dan twee specienummers 131 en 132 aangegeven, alvorens het ‘Groote Huys’ van J.G. Semler met specienummer 133 wordt vermeld.
1797-1805 Pieter van Krugten
De meest aannemelijk oplossing is, dat het specienummer 131 met bewoner Pieter van Krugten het boerenbedrijf met schuur is en dat Wyger Sijses Glastra, die juist dat jaar Jacob Klazes wed. opvolgt in specienummer 132 het latere kadasternummer A-395 bewoont of zo U wilt het huisnummer 266 uit de lijst van 1809. Laatstgenoemde veronderstelling blijkt overtuigend juist te zijn. Maar wie is Pieter van Krugten ??? Deze persoon komt in 1797 uit Leeuwarden en neemt op specienummer 131 de plaats over van H. Braunius, die naar Langezwaag in Opsterland gaat. In 1798 schrijft men hem als Pieter van Crugten, eveneens op specienummer 131. Vervolgens blijft hij tot en met 1804 ingeschreven op nr. 131 in de specie. In de Dorpsomslag van 1805 komt hij niet meer voor. Op de site van Tresoar vinden we bij ‘AlleFriezen’ de overlijdensacte van 21 februari 1838 van Leeuwarden. Daarin lezen we dat Pieter van Krugten is geboren te Montfort in Duitschland. Hij is getrouwd met Trijntje Grasman en 71 jaar oud geworden. In Heerenveen is op 21 juni 1797 geboren zoon Hendrik en het gezin blijkt rooms-katholiek. Op een genealogiesite vinden we dezelfde namen, waarbij Pieter zou zijn geboren in St. Odiliënberg in Limburg in 1769 en 68 jaar oud geworden. Trijntje Grasman is daar met haar doopnaam Catharina vermeld. Over een beroep in Heerenveen wordt niet gesproken. In Leeuwarden blijkt hij zich als ‘sleeper’ verdienstelijk te maken. In dat beroep gaat zoon Hendrik zich ook bekwamen.
1796-1798 Henricus Braunius
Voor de bewoning van de boerderij is Henricus Braunius een ‘vreemde eend in de bijt’. Eigenlijk heet hij Hendricus Hermanus Braunius en blijkt predikant te zijn in St. Johannesga vlak voor hij naar Heerenveen komt in 1795. Hij is geboren in 1743 in Menaldumadeel, en in 1772 gehuwd met Janke of Jantje Durks Drijfhout (1740). Braunius staat dan als predikant in Nes op Ameland. Van 1777 tot 1781 staat hij in St. Johannesga om vervolgens een beroep aan te nemen naar Benedenknijpe. In 1796 eindigt zijn verblijf daar en zal hij de pastorie moeten verlaten nog zonder dat hij een nieuwe beroeping heeft. Wel kunnen we vaststellen, dat zijn vrouw Janke een dochter is van houtkoopman Durks Beernts Drijfhout, oud bewoner van het ‘Groote Huys’ op het Breedpad en voorganger van de sinds 1790 daar wonende Jan Georg Semler. Het lijkt erop, dat de familie Braunius - Drijfhout uit een penibele situatie moet worden geholpen. Ze blijven dan ook maar kort in Heerenveen, want in 1797 verhuizen ze alweer. Hij heeft een beroep aangenomen naar Langezwaag, Opsterland en ze vestigen zich dus daar. (**zie verder de herstelstekst onderaan dit verhaal)
1791-1795 Aaldert Sytses vrouw
We vragen ons nu ook af of de vrouw van Aaldert Sytses niet meer in staat is gebleken de huur op te brengen van specienummer 131 en daarom is gaan verhuizen naar specienummer 95 in Heerenveen-zuid om een perceel met verschillende personen te delen. Op dat nummer 95 wordt zij weer herenigd met haar man Aaldert Sytses, die daar nog woont en waar zijn vrouw naar toegaat als ze op nr. 131 plaats maakt voor H. Braunius. Zij heeft haar thuis al sinds 1791 op specienummer 131 gehad, terwijl zij samen met haar man in 1789 en 1790 deel uitmaakt van de bewoning van specienummer 129. Waarom zij - althans volgens de speciekohieren - gescheiden hebben moeten leven blijft mysterieus.
1790-1791 Kristiaan Zivenzee
Op nr. 131 is er dan inmiddels een Groninger met de naam Kristiaan Zivenzee komen wonen. Niet voor lang overigens, want in 1791 is hij ook al weer vertrokken. Over deze persoon is in Heerenveense archieven, noch in die van de digitale bestanden van it Tresoar (allefriezen) niet ste vinden. Ook in de digitale bestanden van ‘allegroningers’ hebben we hem niet kunnen spotten. Google laat ons in de steek en met www.delpher.nl hebben we evenmin succes kunnen boeken. Hij is vertrokken om plaats te maken voor de vrouw van Aaldert Sytses. Terug naar de eerdere bewoners.
1777-1789 Meine Wijbrens
1749-1776 Wijbren Meines
Twee familiegeneraties - vader en zoon - bepalen de geschiedenis van dit boerderijpand van 1749 tot en met 1789. Vader Wijbren Meints (Meintes, Meines) vestigt zich in 1749 in het pand en wordt in de speciebelasting aangeslagen voor anderhalve schoorsteen en 2 halve hoofden (grondslag minder dan 600 carolus guldens bezit; vrijstelling voor kinderen). Van 1749 tot en met 1752 staat het perceel geregistreerd onder wisselende specienummers, maar vanaf 1753 wordt het consequent onder specienummer 130 belast. In 1766 begint Wijbren Meines een ‘komelkerij’ - een veehoudersbedrijfje met 11 koeien en 2 rieren; twee jaar later zijn dat 9 koeien en 2 rieren; weer twee jaar later is er een daling naar 4 koeien en 2 rieren. Van 1772 tot en met 1774 worden dat 7 koeien en (gemiddeld) één rier.
In 1775 is Grietje Jans, de vrouw van Wybren Meines overleden, waarmee hij sinds 11 mei 1738 is gehuwd. Zoon Meine Wybrens is op 20 mei 1770 al getrouwd met Antje Jacobs en hebben al drie kinderen als vader Wybren Meines in 1776 besluit, dat zoonlief het bedrijf maar moet overnemen. Meine heeft enige tijd gewoond (1772-1775) op huisnr. 62 aan de Dracht-oost. Deze gaat op nr. 130 met gemiddeld 6 tot 8 koeien en 2-4 rieren verder. Het gezin breidt zich flink uit. Van de 11 geborenen zijn twee vrij snel na de geboorte al weer overleden. In 1779 wordt het oude nummer 130 hernummerd naar 131. In 1781 overlijdt vader Wybren Meines, die toch nog vijf jaar lang bij hen heeft ingewoond.
Vanaf 1782 tot en met 1789 blijkt Meine Wijbrens een stabiele veestapel te hebben. In het jaar erna gaat Meine Wybrens naar Nijehaske, maar komt in 1791 al weer naar Heerenveen-zuid, maar dan op nr. 39 (dat is een van de bijgebouwen van het meest westelijke Scheltingahuis).
Uit het Bekkengeldregister van de Burgerlijke Armvoogdij Heerenveen vernemen we, dat de boekhouder op 26 mei 1796 fl.0-12-8 (12 stuivers en 8 penningen) ontvangt “bij de begraving in de Bekken op het kerkhof van Meine Wieberen’s vrouw”. Uit andere uitgavenposten zien we ook, dat Meine Wiebrens zelf door de armvoogdij voor bepaalde klussen wordt ingezet als contraprestatie voor ondersteuning. Zo ontvangt hij op 27 mei 1797 tien carolus guldens voor een jaar ‘weegen in de waag’ en samen met Feite Beerents vrijwel jaarlijks 24 carolus guldens voor het ‘opsteeken der lantaarns’. Met Roel Roels gaat hij ook op driewekelijkse basis langs de huizen ‘met de arremschotel’. Meine Wiebrens pacht het ophalen van het marktgeld en betaalt daarvoor per kwartaal fl.50-10-0 aan de armvoogdijboekhouder. Ook wordt hij wel ingezet als ‘armejager’ en verdient daarmee per kwartaal in 1807 fl.23-8-0. In 1809 wordt dat beschreven als ‘tractement voor oppassen om de bedelarij te beletten’.
Triest is het dat hij in die periode twee keer een dochter moet laten begraven. Op 15 september 1801 wordt ‘bij de begravinge van Meine Wiebrens zijn dogter (genaamd Geiske) in de bekken op het kerkhof fl.1-10-8’ ontvangen. En op 29 juni 1802 opnieuw een dochter van Meine Wiebrens fl.0-17-14.
Op de 11e van lentemaand (maart) 1810 wordt Meine Wiebrens zelf het onderwerp van een begraving door zijn overlijden. Hij is inmiddels 69 jaar, gehuwd geweest en heeft nog twee kinders uit één huwelijk. Dit is beschreven in een DTB (Begraafboek in Tresoar, nr. 592 over de periode 1806-1811, met woonplaats Heerenveen.)
Nazaten van deze twee stamgeneraties zijn zich rond 1810-1811 van de toepasselijk familienaam ‘De Boer’ gaan bedienen, hoewel ze de familienaam niet hebben bevestigd bij acte van naamsaanneming. Maar na 1811 gebruiken de nazaten wel deze familienaam. Zo passeert notaris W.B. Kool van Heerens op 26 april 1813 een volmacht van Roelof Keizer uit de Lemmer met toestemming tot het sluiten van een huwelijk van zijn dochter Lijsbeth Roelofs Keizer met Wiebrand Meines de Boer uit Heerenveen. (T26, inv. 55004, akte 123), zowel in het frans als in het nederlands.
************************
**Hersteltekst over de persoon van H. Braunius (1796-1798):
Door alert reageren op de bovenstaande tekst door Wiecher Ponne uit Meppel zullen we diep door het stof moeten. Wiecher Ponne heeft namelijk in zijn stamboom twee naamgenoten, welke een huwelijksverbintenis zijn aangegaan met ene Braunius. Gerrit Pieters Ponne (geb. 1772)huwt (1795) met Johanna Maria Braunius (geb. 1776), dochter van de predikant Ds. Hendricus Braunius met standplaats De Knijpe-‘t Meer (1782-1808). En diens zuster Hiltje Pieters Ponne (geb. 1774) huwt (1796) met Hermanus Fredericus Braunius (geb. 1773).
Het huwelijk van Hiltje en Hermanus Fredericus wordt kerkelijk gesloten op 10 januari 1796 in de kerk van Benedenknijpe, Herv. Gemeente De Knipe-’t Meer. We mogen aannemen door zijn vader Ds. Henricus Braunius.
Ten onrechte heb ik - zonder daarvoor de juiste aanwijzingen te hebben - de predikant voor de bewoning van het boerderijtje in aanmerking laten komen. Ponne attendeert mij er op, dat hij tot 1808 als predikant in de Knipe c.a. heeft gestaan. Hij noemt daarvoor terecht als bewijs Romeins ‘Predikanten in Friesland’ en ook de vermelding op de site <http://www.theologieportaal.nl/predikantenlijst >. Die gegevens wordt ten overvloede bevestigd door de speciekohieren van Benedenknijpe-Zuidkant 1795 tot en met 1799. Daar staat iedere keer onder specienummer 18 (de pastorie) zeer duidelijk: Ds. Braunius, 2 Sch., fl.6-0-0.
Met andere woorden we zullen opnieuw moeten zoeken naar de juiste kandidaat H. Braunius voor de bewoning van ‘ons’ boerderijtje achter het Breedpad. De aanwijzingen in de speciekohieren van 1795 tot en met 1797 zijn overduidelijk.
1795: nr. 131: H. Braunius; 1 Sch; en in de kolom: opmerkingen: eerstbeginnende. Hierbij moeten we als noot wijzen op het feit, dat door de wijziging in de belastinggegevens niet meer het aantal ‘hoofden’ en ‘halve hoofden’ meer worden geadministreerd. Dus: we weten niet of hij er alleen ging wonen of dat hij als nog ongehuwde daar samenwoonde. Ponne vraagt zich hardop af: “Zou dat ongehuwd samenwonen voor een domineeszoon mogelijk zijn geweest?” Het antwoord lijkt te moeten zijn: Niet waarschijnlijk, wetende uit welke sociale omgeving beide personen in kwestie afstammen. Bovendien is er nog een ‘onzekere’ factor in de administratie van de speciekohieren.
In het deel van het jaar “1796; nr. 131; H. Braunius; 1 Sch; en in de kolom: opmerkingen: eerstbeginnende” vinden we exact dezelfde tekst als in het boekdeel 1795. Dat is zeer merkwaardig en de gedachte, dat deze administratie - mogelijk door de veranderde omstandigheden in de heffing daarvan door de roerige tijd van omwenteling naar het fransgezinde bewind - minder accuraat is bijgehouden.
Het begrip ‘eerstbeginnende’ hebben we steeds kunnen interpreteren als ‘ persoon die voor het eerst als zelfstandig persoon een huis bewoont’. Een inwonende knecht wordt als zodanig tot de ‘familie’ gerekend in deze tijd.
De sleutel tot de echte oplossing zullen we moeten vinden in het speciejaar 1797. De aanwijzing in de kolom ‘opmerkingen’ zijn in alle opzichten van toepassing op de zoon van Ds. Braunius, nl. Hermanus Fredericus Braunius als we lezen: “ Heerenveen-Zuid 1797. nr. 131. H. Braunius, na Langezwagen in Opsterland, nu: Pieter van Krugten”.
Na de huwelijksvoltrekking van Hermanus Fredericus en Hiltje op 10 januari 1796 wordt op 9 mei 1796 hun eerste zoontje Henricus geboren te ‘t Meer en ten doop gehouden op 29 mei 1796 in de Kerk van Benedenknijpe. Dat Hiltje na het kraambed ook naar Heerenveen is gegaan om bij Hermanus F. te wonen, mogen we concluderen uit het ‘Bekkengeldenregister’ van de Algemene (= Burgerlijke) Armvoogdij Heerenveen. Daar wordt een bedrag van fl.1-3-6 (1 carolus gulden, 3 stuivers, 6 penningen) als inkomst geboekt door de armvoogdijboekhouder op 4 augustus 1796 met de tekst: “Bij de begravinge van het kind van Harmanus Braunius in de Bekken op het kerkhof ... fl.1-3-6”.
Op welke manier Harmanus Fredericus Braunius het brood moet verdienen voor hem en de zijnen is nog niet aan de orde geweest en valt uit de bovengenoemde stukken niet te beantwoorden. Laten we daarvoor even naar zijn familie kijken en de mogelijkheden bekijken gezien zijn afkomst. Vader is predikant, moeder is de Janke Drijfhout, dochter van de rijke houtkoopman Dirk Berents Drijfhout (1701-1773). Deze is eigenaar-bewoner geweest van het Grote Huis aan het Breedpad, welke na het overlijden van zijn weduwe Imke Nannes Musculus in bezit komt van notaris en wijnhandelaar Jan Georg Semler. In het speciekohier van 1789 betaalt Jan Georg Semler voor het eerst zijn speciebelasting over dit pand. Bij die eigendomsoverdracht behoorde vanouds het boerderijtje ten oosten van het ‘Groote Huys’, zelfs zoon Frederik Semler heeft daarmee nog te maken bij de verkoop van het ‘Groote Huys’ en het boerderijtje in 1817.
Harmanus Fredericus en Hiltje vertrekken dus in 1797 naar Langezwaag in de Wijngaarde. Daar wordt op 5 september 1797 geboren dochter Janke, en op 30 maart 1799 zoon Henricus. (Tresoar-Allefriezen). Vervolgens vertrekken ze naar Joure (Haskerland), waar dochter Johanna, zoon Pieter (1e), dochter Tetje, zoon Hendrikus, zoon Pieter (2e) en dochter Froukje (1e) worden geboren. In haar geboorte-akte van 5 juli 1812 komt als beroep van haar vader voor: ‘kantoorbediende’. Daarna worden nog geboren Froukje (2e), Gerrit en Imkje.
Speculerend over zijn administratieve opties is het niet ondenkbaar, dat door de omwenteling veel administratief personeel nodig was. Jan George Semler, zelf notaris en medevormgever van de omwenteling in Heerenveen en Friesland, heeft het taalvaardige talent van Harmanus Fredericus (zie de tekst van de overlijdensadvertentie van zijn vader in de Leeuwarder Courant van 27 augustus 1808) voor de vele nieuwe taken onderkend en mogelijk kunnen inzetten. Uiteraard kent Semler de familie van nabij. Hij was immers in 1796 nog de eigenaar van dit boerenspultsje met een knap woonhuis daarbij.
2016, juni 13: met dank aan Wiecher Ponne
***************************************************************************************************

Aan het slot van dit verhaal laten we U een detail zien van een luchtfoto uit 1921 met daarop centraal het vroegere kadastrale nummer A-387 en links daarvan het rijtje huizen, waarachter het altijd verscholen heeft gelegen.
***************************
2016, juni 4 - wibbo westerdijk - hip-backup
Propstrasingel-omgeving vóór 1832
HIP-TIME MAGAZINE 131
De minuutkaart van 1832 nodigt uit het gebied met ten Noorden het Breedpad, ten Oosten de Molenwijk, ten Zuiden de Dwarsgracht en ten Westen de wijk (tussen de zgn. Propstrasingel en de tuin van het “Groote Huys” eens nader te bekijken. Er is dan nog slechts een beperkte bebouwing langs het Breedpad. De kadastrale nummers Heerenveen, sectie A-383, A-388 en A-389 staan aan de straatzijde.
Ter illustratie kan een fragment van de prentbriefkaart dienen uit een veel latere tijd. Van links naar rechts de locatie van bovengenoemde kadasternummers. Naast A-389 de toegang tot de ‘Propstrasingel’, welke zelf wordt aangeduid met de term “reed als weiland”. Totale grootte 6.70 are en eigendom van de wed. Albert Propstra. Zij heet Trijntje Hendriks en haar man is bakker geweest en in 1825 overleden.
Ten zuiden van en dus achter A-383 en parallel met de Molenwijk staan drie wooneenheden van een beperkte breedte en diepte, t.w. de kadasternummer A-384, A-385 en A-386.
Voorgeschiedenis van het perceel A-383.
Aan de hand van de bewoningsgeschiedenis - teruggaand vanaf 1832 naar een veel vroeger tijdstip - blijkt dit perceel in 1832 bekend te zijn als ‘huis en erf’ met een kadastrale groote van 3.50 are. Het huisnummer op dat tijdstrip is Heerenveen (SCO) 262 en wordt op dat tijdstip bewoond door de 43 jarige koopman Bote Spandaw en zijn vrouw Wybrigje Veenema en hun zeven kinderen. Zij wonen er sinds - volgens een koopacte van 5 maart 1818 door notaris J.P.J. Greydanus -in het huis met de naam “Drie Kronen”, waar Johannes Kalverboer en zijn vrouw als tapper hun nering hebben gehad. Niet alleen de tapperij blijkt hun bestaanszekerheid te bieden, want in een register van uitgegane stukken van 1814 en 1815 (SCO 211) - maar ook in een lijst van weerbare mannen - staat hij te boek als ‘stoker’. In een inschrijvingsregister voor de schutterij spreekt men ‘distillateur’. Johannes Kalverboer wordt in zijn huwelijksacte (met de 10 jaar oudere Jiskje Jans Oppedijk uit IJlst) overigens ‘stokersknegt’ te Heerenveen genoemd, maar is afkomstig uit Gorredijk. Ze trouwen op 22 april 1812. Zij blijkt sinds 16 oktober 1810 weduwe te zijn van Andries Pijbes de Lang, die zich volgens het speciekohier van 1798 van Heerenveen-Zuid ook het ambacht van ‘distillateur’ heeft uitgeoefend in ditzelfde pand. We mogen gerust aannemen, dat Johannes Kalverboer als knecht Andries Piebes de Lang heeft gediend en na diens dood de weduwe heeft bijgestaan in de bedrijfsvoering en tevens bij de opvoeding van haar kinderen.
Aangezien voor het eerst in 1809 in een ‘Omslag voor de Werving van Vrijwilligers’ op basis van een bestuursbesluit uit 1808 van het Departement Friesland, eerste kwartier, hoofdplaats Heerenveen onder leiding van de kwartierdrost, de Heerenveense huizen een vast huisnummer krijgen toegewezen, blijkt dat Andries Piebes de Lang het huisnummer 262 nog maar kort heeft meegemaakt. Een staaltje efficiency van het Franse bewind met als insteek de heffing van belastingen.
Een volgende fase in ons onderzoek levert enkele problemen op ten aanzien van de huisnummering. Een ‘quotisatie van 1808’ is ingedeeld onder volgnummers, dus geen huisnummers, maar dan wel weer per wijkdeel - of zo U wilt straat - de volgorde van bewoning. En dan vergeleken met de ‘Omslag voor de Werving van Vrijwilligers’ uit 1809, bijv. Breedpad vanaf de Spandawbrug tot aan Konijnenpolle c.q. Badweghaven (met de molens). Ook in 1805 is een ‘Dorpsomslag’ samengesteld o.a. ten behoeve van de heffing van armegeld en van lantaarngeld op dezelfde manier als de quotisatie van 1808.
Daarvoor kunnen we iets meer houvast vinden de in serie ‘Speciekohieren’ van 1779 tot en met 1804, waar in die periode van 35 jaar het systeem van nummering zeer vergelijkbaar is met die van de Wervingsomslag: het eerste nummer is de ‘Kerk van Heerenveen’, gevolgd door Vleesmarkt-west, Oude Koemarkt-oost (het gedeelte van Schoterland), stukje Oude Kerkstraat-noord, en dan Vleesmarkt-oost, de bocht om langs de Lindegracht met haar stegen, de voorloper van de Nieuwstraat en Oude Kerkstraat-oost, en vervolgens Heideburen tot en met Voormeer. Overstekend naar de Nieuwburen en langs Haringspad tot de bocht van de Dracht-oost . Vervolgens Dracht-west met haar stegen tot Hoofdbrug en het eerste stukje Breedpad tot de Spandawbrug om dan de bewoning van het Achterom vast te leggen voorzover bewoond. Vanaf Spandawbrug langs Breedpad tweede gedeelte tot de Badweg, enz.
In het laatste deel van de ‘belasting op de zeven speciën’ - het Speciekohier van 1804 - staat eerder genoemde Andries Piebes de Lang onder specienummer 128. Hij is daar in 1798 gekomen vanuit Sneek en oefent het beroep van ‘(genever)-stooker’ of ‘distillateur’ uit.
Een paar jaar vóór 1798 - namelijk in 1795 - vinden we op specienummer 128 vermeld de ‘eerstbeginnende’ Arjen Bouma, die vermoedelijk heeft geprobeerd de stokerij voort te zetten. Dat is niet gelukt wan in 1796 vertrekt hij al naar Terband. Sijbolt Cuperus heeft in die periode in Oudeschoot gewoond en overlijdt datzelfde jaar 1796. Diens weduwe Elisabeth Vos keert terug op no. 128, waarschijnlijk met de bedoeling de Jenever-stokerij te verkopen. Op 23 september 1797 wordt door de advocaten Bavius van Theeken te Dokkum en Petrus Eekma te Heerenveen aangekondigd in de Leeuwarder courant, dat er ‘eerlang’ op het best van Heerenveen een ruime Huizinge waar in lange jaren met succes een ‘Genever Stokerij’ is gedreven door Sybolt Cuperus, en daarvoor door Arjen Anthony, zal worden geveild. Dat is inclusief koestallen en varkenshokken en dergelijk. In de nabijheid van het huis, dat aan de voorkant (Compagnonsvaart) en zijkant (Molenwijk) aan het water is gelegen, is er ongeveer 20 pondemaat weiland en enkele stukken met beste klijn in de nabijheid beschikbaar.
Op de 8e december is de finale palmslag ten huize van Johannes Fonk, Castelein op ‘s Heerenveen, van ‘Een beklante Jeneverstokerij met deszelfs spatieuse Huizinge, staande op het Heerenveen’, die per 12 mei 1798 vrij is te aanvaarden. Op de voorlopige verkoping is al 2000 Goudguldens geboden. En voor het weiland en de klijn van Neeltje Fooy, de wed. van Arjen Anthonij blijkt dan al 2391 Goudguldens geboden. Die vier percelen worden overigens geveild bij Johannes Riemersma in het Posthuis.
Sybolt of Sibolt Cuperus heeft een flink aantal jaren die stokerij geëxploiteerd. Hij laat zich op 3 november 1786 overschrijven als lidmaat van de Ned. Herv. gemeente Joure naar die van Heerenveen (Schoterland) en huwt op 6 mei 1787 met Elizabeth Vos, afkomstig uit Joure. Het speciekohier van 1787 meldt onder no. 128 voor de wed. Arjen Anthony in de kolom ‘opmerkingen’: “overleden, nu: de knegt Sijbolt Cuiperus.
In de volgende regel van 1787 wordt dat nog eens bevestigd onder de naam van de nieuwe bewoner Sijbolt Cuperus met voor de belastingcategorie: Schoorstenen: 2; Hoofden: 4; Koeien: 6 en Paarden: 1. Als slotzin in de kolom ‘opmerkingen’: “Was knegt bij de weduwe van A. Anthonij.”
De vorige eigenaar van de stokerij is dus geweest: Arjen Anthony, soms met familienaam Hilverling, en Neeltje Fooij. Uit het speciekohier van 1772 halen we de informatie dat Neeltje voor het eerst als Arjen Anthony wed. te boek staat. Vervolgens houdt zij de zaak drijvende tot 1787 met de hulp van ‘meesterknecht’ Sibolt Cuperus. Overigens is het pand door Arjen Anthony “in 1747op een koud steed gebouwt”. Dat houdt in dat op dat perceel niet eerder bebouwing is geweest en het voorrecht dan krijgt van tien jaar vrijdom van belasting in de speciebelasting. Er wordt b.v. geen schoorsteengeld geheven. Dat gebeurt pas voor het eerst in 1757. Wat betreft het gestandaardiseerde speciekohiernummer mogen we zeggen, dat vanaf 1779 tot 1785 het nummer 128 gangbaar blijkt. Daarvoor is vanaf 1753 heeft het specienummer 122 geldigheid. In de periode 1748 tot en met 1752 is er sprake van wisselende nummers via 125, 136, 141, 148 en 145, maar steeds in de kolom ‘opmerking’: “in 1747 op een koud steed gebouwt”.
Het echtpaar Arjen Antonij Hilverling en Neeltje Fooij hebben geen kinderen gekregen en besluiten ‘eeuwige bekendheid’ te verwerven door twee collecteschotels met gegoten kopjes in medaillon en ander Lodewijk XVI-ornament uit 1786 aan de Nederlands Hervormde Gemeente Heerenveen (Schoterland) te schenken. De voorzijde draagt de tekst: Dezen Gegeven ter Gedagtenisse Van Arjen Antonij Hilverling en Neeltje Fooij Echtelieden op het Heerenveen”. Aan de achterzijde de inscriptie: “De Eerste gemeld Overleeden Den 6 February 1770. De Laaste Overleeden Den 19 September 1786”. (K.A. 2496)
Hessel de Walle, samensteller en schrijver van het gigantische standaardwerk: “Friezen uit vroeger eeuwen: verzameling van duizenden opschriften van grafstenen enz. van voor 1811”, Franeker, 2007, geeft ons nog meer feitelijkheden over het genoemde echtpaar en hun mateloze vrijgevigheid. Ook de kerk van Oudeschoot is door hen uiterst genereus bedacht. Arjen Antons Hilverling(h) is afkomstig uit Dokkum, en huwt in 1741 (terwijl hij in Joure woont) met Neeltje Fooij, geboren 27 juni 1718 te Dokkum en overleden 19 september 1786, oud 68 jaar 12 weken. Zeer bijzonder is de grafsteen in de Oudeschoter kerk én de tekst: “Neeltje Fooy huisvrou van Adrianus Hilverling overleden den 19 september 1786 oud 68 jaar 12 weken en leit alhier begraven in leven jeneverstoker op het Herenveen”.
Voorgeschiedenis van het perceel A-388.
Voor de volkstelling van 1830 heeft het echtpaar Coenraad (eigenlijk: Johann Conrad) Sultemeijer (koopman, 37 jaar) en Janke Klazes Visser (57) de beschikking over een huis en erf onder huisnummer 263. De grootte van het perceel is 1.52 are. Het echtpaar is roomsch en maakt gebruik van de diensten van Jeltje Fokkes Veerman. Voor onze hedendaagse begrippen is het een opmerkelijk verbintenis tussen de huwelijkspartners, wanneer ze op 16 april 1820 hun huwelijk sluiten.
Janke blijkt dan sinds 15 juni 1816 weduwe te zijn van Jacob Karstes Pleunenburg, die bij overlijden 44 jaren telt en kinderloos is gebleven. Jacob blijkt volgens een gemeentelijk stuk uit 1914 voor de helft eigenaar te zijn van het veerschip op Leeuwarden. Janke Veerman probeert nu als winkelierske of koopvrouw een bestaan te vinden en daarnaast met het in huis nemen van ‘commensalen’. In 1817 is apothekersknecht Steven Huttinga (SCO 1659) en in 1818 zelfs een tweetal, te weten: de timmerman Anthon Willems Keller (Kelder) en de kramer-koopman Coenraad Sultemeijer, beide afkomstig uit het Duitse Mettingen. (SCO 1660) In 1819 overlijdt op 15 maart het dochtertje Geertruida van ongeveer 6 weken van Anthoon Willems Kelder en Baukjen Hendriks Boetje. (SCO 4168). Daarna komt ook Kelder of Keller zelf niet meer als bewoner voor. Sultemeijer blijft en trouwt de weduwe Pleunenburg. Het echtpaar krijgt geen kinderen, maar biedt steeds wel de mogelijkheid voor inwoning. Zo is er van 1824 tot en met 1829 gevestigd Felix Kampfschmidt, die eveneens afkomstig was uit Mettingen (SCO 2914). Hij is geboren op 10 october 1808 en van beroep inlandsch kramer, en tevens oomzegger van Coenraad Sultemeijer. De zus Angela Sultemeijer is getrouwd geweest met Herman Hendrik Kampfschmidt, inmiddels overleden (SCO 2914) Overigens vernemen we pas weer iets over Herman Conrad Felix Kampfschmidt (zoals hij voluit heette) in een lijst van ingezetenen, welke wordt opgemaakt tussen 1825 en 1848 en waarop hij als winkelier wordt aangemerkt, met als bijzonderheid: "Op 11 oct. 1848 op deze lijst (SCO 2041) ingeschreven. Tengevolge eigen verzoek, na meer dan zes jaren te Heerenveen te hebben gewoond." In de Staten van de Loop der Bevolking vanaf 1840 komt inderdaad zijn naam weer elk jaar voor. (SCO 2109, 1865-1873) en opnieuw op het huisnummer 263. Overigens woonde Coenraad daar ook nog steeds.
De huwelijksacte van Coenraad en Janke is bovendien nog extra bijzonder omdat vier Mettinger kooplieden als getuigen de acte ondertekenen: Pieter Leemeijer, 36 jaar; Herman Gerseman, 28 jaar; Hendricus Verdelman, 29 jaar, en Andries Gildemeijer, 25 jaar.
In 1827 is het huis van Coenraad Sultemeijer opnieuw sterfhuis. Op 7 september 1827 overlijdt een andere oomzegger van hem er ook: Joseph Husmann. Genoemde Joseph is een ongehuwde 28 jarige kramer, zoon van Berend Harmen Husmann en Maria Engel Sultemeijer. Ook hij is afkomstig uit Mettingen en heeft zijn vader al verloren.
Tevens maakt dat jaar ook deel uit van de bewoners Feike Popkes de Jong, die als timmermanknecht een deel van het huis bewoont. Deze is gehuwd en heeft al twee kinderen. In 1828 komt hij overigens al weer voor in de bewoningslijst van Heerenveen-Aengwirden. Er wordt veel verhuisd door de huurders in die tijd. In het volgende jaar sluit de moeder van Janke Klazes Veerman in dit huis eveneens definitief haar ogen. Ykke Bouwes van der Zee heeft op haar sterfdag 30 oktober 1828 de gezegende leeftijd van 78 jaar bereikt. Zij is twee keer gehuwd geweest. Eerst met Klaas Jacobs Veerman en later met Gerben Hommes Overwijk.
Van belang voor de geschiedenis van het pand is te weten, dat wijnkoper en oud-maire Frederik Semler verpachter van dit huis aan het Breedpad is en daar jaarlijks fl.5,- pacht voor ontvangt van koopman Sultemeijer. Notaris J.P.J. Greydanus heeft daarvoor op 6 september 1821 een contract opgemaakt.
Teruggaand in de tijd naar Jacob Karstes is het jaar 1811 voor hem een belangrijk jaar. Op 26 februari 1811 brengt hij een bezoek aan notaris W.B. Kool van Heerens. Deze maakt in opdracht van Kersjen Witteveen, wed Jan Georg Semler te Heerenveen een erfpachtscontract op voor de huisstede met het nummer 263 ten behoeve van Jacob Karstes, veerschipper op Leeuwarden vice-versa, voor een bedrag van fl.5-0-0. Bovendien laat hij zich op 11 december 1811 registreren in de acte van naamsaanneming met de familienaam ‘Pleunenburg’ en verklaart daarbij geen kinderen te hebben. In het speciekohier van 1797 staat, dat hij is getrouwd als ‘Jacob Karsten’ uit Nieuwehaske met Janke Klazes, die op specienummer 102 Heerenveen-zuidzijde deel uitmaakt van de familie Bouwe Sijbes (later van der Zee) midden op de westkant van de Dracht.
Wanneer Jacob Karstes met zijn echtgenote in het pand Breedpad 163 is getrokken valt af te leiden uit de lijst voor de ‘Werving van Vrijwilligers’, want daarin staat hij tussen oostelijke buurvrouw de wed. Andries Piebes de Lang op nr. 262 en de westelijke buurman J.C. Mann op nr. 265. Mocht U denken dat dat niet klopt, dan heeft U gelijk. Ten zuiden van nr. 263 - kadasternummer A-388 - staat namelijk kadastraal nummer A-387 (waarover later meer).
In de ‘Quotisatie van 1808’ staat vervolgens op dezelfde locatie de uit Dornheim, Koningkrijk Pruisen in Duitsland afkomstige Georg Löffler (1774), die later als postloper of postbode zijn brood zal verdienen. Als Jan Georg Löffler wordt hij ook genoemd onder Aengwirden als ‘jager’ in dienst van Martinus Bouricius van Idema. Hij trouwt met Sytske Barteles de Vries en wordt in 1812 vader van zijn eerste kind.
De ‘Gebuurte-omslag van 1805’ situeert als bewoner in het pand - waar Georg Löffler slechts kort heeft verbleven - de persoon Sijmen Gosses, die in 1811 niet de moeite neemt zich te laten inschrijven met zijn familienaam ‘de Groot’. Wanneer hij is geboren valt slechts af te leiden uit zijn overlijdensacte van 23 december 1827, waar hij een leeftijd van 64 jaar heeft bereikt. De verwarring over zijn geboortedatum wordt nog sterker als we ook geloof moeten hechten aan het archiefnummer 3021 van Schoterland (een inschrijvingsregister voor de militie uit c. 1815) waar zowel 14 mei 1766 als 26 augustus 1778 in staat vermeld. Gooi maar in zijn sjako ! Hij is overigens twee keer getrouwd geweest. Eerst met Trijntje Suardus Posthumus (in 1801) en later met Janke Jans Lantinga (in 1808). Dat stond evenwel zijn werk als meester-timmerman niet in de weg. Overigens is het gegoochel met de voornaam een moeizaam verhaal: Sijmen, Symen, Siemen, Sijmon, Symon, Siemon, en Simon ??!!
Hoe zit dat nou met het wonen in huis no. 263 aan het Breedpad ? In 1805 dus op die locatie en in 1804 bij de laatste speciekohier eveneens: op nummer 129 en in een huis met anderhalve schoorsteen. In 1803 woont Sijmen Gosses onder dezelfde condities op nr. 129, waar hij in 1802 als eerstbeginnende als getrouwd man met en bij de weduwe van Abraham Burry is ingetrokken.
In 1798 komen we op specie 129 de persoon van Gerryt Vos tegen. Bijzonder daaraan is de toevoeging ‘cum sociis’ (met zijn ‘maten’) en in de kolom ‘opmerking’ staat vervolgens: “hierbij Abraham Burry”. Wanneer we vervolgens de gegevens vergelijken met wat wijlen mevrouw Greet Sijbesma over de familie Burry c.a. heeft uitgezocht, mogen we spreken van een verrassende vondst. Uit de kerkelijke registratie blijkt dat Abraham Burry op 5 februari 1795 met attestatie is ingekomen uit Bergen op Zoom. Het vermoeden is dat zijn afkomst is te herleiden tot een militair regiment - net als eerder genoemde Gerryt Vos. Abraham Burry is van oorsprong kleermaker en dat zou militair kleermaker kunnen zijn. Hij trouwt vervolgens op 24 maart 1796 te Heerenveen met Trijntje Suardus Posthumus en op 15 oktober 1796 wordt zoon Jacob Burry al geboren. Op 19 april 1799 gevolgd door Suardus Burry. Volgens het bekkengeldenregister van de Hervormde Gemeente Heerenveen (Schoterland) is A. Bore (?) - waarin wij Abraham Burry herkennen - begraven op 17 december 1799. Gerrit Vos is volgens het speciekohier van 1801 vertrokken naar Leeuwarden.
De volgende advertentie in de Bataafsche Leeuwarder Courant van 1 augustus 1801 geeft ons meer inzicht in de situatie van het huis met specienummer 129. Citaat: “De Notaris Jan Georg Semler, (als gelastigde van den Koopman H. Sultemeyer en Comp.) praesenteerd uit der Hand te Verkopen: Zekere deftige Huizinge met derzelver Steede en Grond, cum omnibus annexis, staande en gelegen aan het zo genaamde Breed-Pad op het Heerenveen, wordende bij de Wed. Abraham Burry bewoond, een heerlyk uitzicht hebbende langs de Vaart en algemene Rydweg, op den 12 Mey 1802 te aanvaarden; hebbende ten Oosten Andries Piebes de Lang, ten Westen, Zuiden en Noorden Jan Georg Semler, zynde bezwaard met een jaarlyksche Grondpagt van vyf Caroli Guldens, ten voordele van dezelve volgens de eerste instelling. Wie hier aan gading heeft, vervoege zig hoe eerder hoe beter, by den Notaris Semler hier vorengedagt op het Heerenveen.”

Dit is duidelijke taal: oostelijke buurman Andries Piebes de Lang; bewoner de wed. Abraham Burry (Trijntje Suardus Posthumus); grondpacht betalen aan Jan Georg Semler van het ‘Groote Huys’ en verkoper koopman H. Sultemeijer (en comp.) Deze persoon is de vader van de al eerder genoemde Johan Conrad Sultemeyer, wanneer hij trouwt met Janke Klazes Veerman in 1820.
Tenslotte de weduwe Abraham Burry (Trijntje Suardus Posthumus) hertrouwt met Sijmen Gosses (de Groot) in 1801.
Met de kennis van sneuper-publicist Albert Taconis krijgen we voor dit tweede pand op het Breedpad een compleet overzicht aangereikt, dat hij heeft geschreven voor een plaatselijk blad van 14 maart 1959. De titel daarvan luidt: "Uit de geschiedenis van het pand eigen aan slager O. Hoekstra, Breedpad 13 te Heerenveen". Daar valt weinig aan te verbeteren en we zullen het artikel dan ook grotendeels citeren in de woorden van Ab Taconis.
Citaat: “Er zijn maar weinig panden in Heerenveen die 200 jaar oud zijn, waarvan men de gehele geschiedenis kan nagaan. En nu blijkt juist het pand van slager Hoekstra één van dezen te zijn. Ruim 200 jaar geleden, om precies te zijn in 1747, werd door een zekere Pyter Andries, ook wel Pyeter Schipper genaamd, een huis gebouwd “op een koud steed". Dit betekende dat er nog niet eerder een huis op deze grond was gebouwd. Het Breedpad was toen nog maar schaars bewoond. Met zekerheid valt te zeggen, dat het groot pand van dr. v.d. Meer er heeft gestaan, en hiernaast een boerderij, maar van verdere huizen ten westen van de Molenwijk is weinig bekend.
Vermoedelijk is Pyter Andries schipper geweest. Zijn huis kreeg eerst in 1751 een nummer (139) en in 1752 (nr. 128). Waarom deze nieuwe vernummering is geschied is niet duidelijk, maar ook de naastliggende buren kregen andere nummers, zodat dit een maatregel van Grietman Menno Coehoorn van Scheltinga is geweest. (In 1753 krijgt het pand specienummer 125 en dat blijft het tot 1779, waarna het tot specienummer 129 wordt omgenummerd.)
Pyter Andries werd eerst in 1757 aangeslagen voor de plaatselijke belasting. Dit gebeurde wel meer, dat men nieuw gebouwde huizen de eerste jaren vrijdom gaf. Van zijn gezin is weinig bekend, alleen dat ze in tamelijk goeden doen waren en een dienstbode hielden (welke in 1763 werd ontslagen). In 1767 is Pyter Andries overleden. Zijn weduwe woont er tot 1776 en vertrok toen naar de Lindegracht.
De nieuwe bewoner was Anne Doeyes. Hij was 'eerstbeginnend'. Dit betekende dat hij pas was getrouwd en het eerste jaar voor een deel vrijdom van plaatselijk belasting had. Hij verhuisde reeds in 1778 naar de Dracht, en werd in 1779 opgevolgd door Evert Reinders (komende van de Heerenwal in Haskerland). Het huis bleef het eigendom van de weduwe Pyter Andries, want in 1781 verhuisde Evert Reinders en komt de eigenares (Pyter Andries wed.) er zelf weer in tot zij verhuisde, en in 1787 staat vermeld 'nu de soon Andries Pyters'. Het huis is nu genummerd 129 (wat een bewijs was dat er op de Dracht een nieuw huis was bijgebouwd - men nummerde Heerenveen-zuid van de Kolk vanaf de Nieuwburen langs de Dracht beide zijden, Breedpad tot de boerderij bewoond door Sake Heida).
Reeds in 1788 kwam de wed. Pyter Andries weer terug en woonde hier nog tot 1792, toen ze naar Oldeboorn is vertrokken. Als inwoners had ze de eerste jaren haar zoon Andries Pyeters/Pytters, en in 1790 Aaldert Sytses (ook een eerstbeginnende). In 1792 werd Popke de Lang bewoner, die een schoorsteen liet dichtmetselen (men betaalde in die tijd belasting op de schoorstenen). Hij verhuisde reeds het volgende jaar naar de Dracht, en werd Frans Bontkerk van Leeuwarden bewoner per 1794. Op hem volgde in 1796 Hendrik Roels, executeur (veldwachter) komende uit Nieuweschoot, waar hij boer geweest was”. Het was toen nog genummerd met 129. In het jaar 1795 staat ook nog op nr. 129 nog ingeschreven als inwonende bij Hendrik Roels, de executeur, zekere Jan Tummers. Daarvan staat in de kolom ‘opmerking’: “vertrokken zonder te weten waar”.
Voorgeschiedenis van het perceel A-389.
Het derde pand - waar we ons in verdiepen met het doel zoveel mogelijk informatie tussen 1749 en 1832 op te diepen - ligt ten westen van de beide voorgaande aan het Breedpad. De steeg daarvan ten westen is het begin van wat later genoemd wordt: de Propstrasingel.
Bij de Volkstelling van 1830 is dit perceel met het huisnummer 265 aan het Breedpad het eigendom van Jan Christiaan de Mann (in talloze andere stukken voert hij de naam: Johann Christiaan Mann). Hij woont er zelf - inmiddels 59 jaar oud - met zijn vrouw Hiltje Roelofs Offringa, 55 jaar oud. Zoon Johan Christoffel Mann, 26 jaar oud, woont bij hen in, evenals Fokje Wiebes Offringa, 19 jaar, en de weduwnaar Yzaak Jacobs Sasburg, 48 jaar en tuinier.
Als Mann’s beroep wordt in de Volkstelling genoteerd ‘genees-en heelmeester’, terwijl het kadaster als zijn beroep noemt ‘chirurgijn’. Hij blijkt afkomstig te zijn uit Amsterdam, waar hij op 21 februari 1770 is geboren. Merkwaardig is dat hij op 10 september 1798 te Leeuwarden is geadmitteerd als ‘heelmeester ten plattelande’, terwijl hij pas via een departementaal examen van 14 juni 1804 wordt geadmitteerd als ‘chirurgijn’. Uit een rekeningboek van burgerlijke armvoogdij van Heerenveen ontvangt hij op 31 december 1802 al ‘meesterloon en medicijnen ten dienste van Grietie Jarigs’. Een bedrag van 6 carolus guldens. (SCO 3191.2)
Ingeschreven in het Speciekohier van 1802 onder specienummer 130 volgt hij als ‘eerstbeginnende ‘ bewoner de schoolhouder David Dekker op, die instituteur wordt in Dokkum. Deze komt in 1798 vanuit Utrecht, woont een jaar in specienummer 136 (voorbij de pastorie op het Breedpad), verhuist naar specienummer 18 (Nieuwburen, later W.S. Gorter) en doet dan nog een jaartje specienummer 130.
Mann is op 19 september 1802 gehuwd met Tietje Gosses de Groot, die hem op 24 juni 1803 een zoon schenkt: Johan Christoffel. Deze is zo onfortuinlijk, dat hij na ruim twee maanden als wees én enig kind het leven onder ogen moet zien. Moeder Tietje wordt begraven op het kerkhof van de kruiskerk. In het armvoogdijboek staat onder de bekkengeldeninkomsten op 30 augustus 1803: "Uit de bus op 't kerkhof bij de begravinge van J.C. Mann zijn vrouw. fl.1-5-2." Mann hertrouwt op 10 juni 1804 met Hiltje Roelofs Offringa, die ook geboortig blijkt uit Heerenveen en 4 jaar jonger. Zij blijven onafgebroken op nr. 265 wonen tot en met 1835. Dit huwelijk blijft kinderloos. Inwonende Fokje Wiebes Offringa is een dochter van Wiebe Roelofs Offringa - een broer van Hiltje Roelofs Offringa. Met andere woorden: een tantezegger.
Het heeft er alle schijn van dat David Dekker, die 1801 op specienummer 130 woont, de opvolger is van Sijbe Pietters. Deze is schipper op het veer van Heerenveen-Amsterdam vice-versa. In een dispositie van Tjeerd de Lang uit 1796 - na onderzoek opgesteld door Commissaris Jetse G. Brouwer en de gezworen clerq L Johannes - is Sijbe Pieters het object van ‘dronkemans’ eereschot van Tjeerd de Lang, veenbaas op ‘t Heerenveen, en Cornelis Sijtses, schoenmaker, bij de Tolheksloot op 23 september 1796. Er is sprake geweest van een jachtje met een rood zeil waarvan de opvarenden Siebe Pietters en zijn passagiers in het frans worden toegeroepen. Dan klinken er schoten uit een jachtgeweren - Tjeerd en Cornelis zijn die dag op eendenjacht geweest - met de nodige gevolgen, waarvan Tjeerd de Lang achteraf beweert dat het een welkomstschot was voor hun goede vrind Siebe.

Van Siebe Pieters is in 1811 een acte van naamsaanneming opgemaakt, waarin hij aangeeft voortaan de achternaam ‘Pietersen’ te willen gebruiken. En dat hij geen kinderen heeft. De lidmatenlijst van de Doopsgezinde gemeente laat ons in 1789 weten, dat hij op de Nieuwburen woont en een tweede lijst van 1791 situeert hem dan op het Breedpad. Hij is dan nog gehuwd met Rinkjen Thomas (Toomes, Toomos) eveneens doopsgezind, maar zij overlijdt in 1792 of in 1795. Beide jaartallen staan in de lidmatenadministratie van de Heerenveense doopsgezinde gemeente. In ieder geval is zijn hertrouw in de Doopsgezinde Vermaning op 7 januari 1798 met Trijntje Alberts allerminst omstreden. Wie haar ouders zijn geweest is niet duidelijk. Wel weten we dat ze is overleden op 4 december 1826 en 67 jaar is geworden, wat betekent dat zij in of rond 1759 moet zijn geboren.
In 1789 blijkt Thomas Wypkes overleden dan is het aannemelijk, dat Siebe Pieters is getrouwd met diens dochter Rinkjen Thomas. En in dit geval betekent het dat Sijbe Pieters met zijn Rinkjen in het ouderlijk huis gaan wonen. De moeder van Thomas Wypkes heet bovendien ook nog eens Rinkjen Thomas. De naamgeving van zowel zoon Thomas als kleindochter Rinkjen blijkt dus traditioneel volgens friese gebruiken daarvoor.
Nu deze relatie duidelijk is, kunnen we opnieuw een in 1747 gebouwd huis zelfs zijn bouwheer Thomas Wypkes de eer doen toekomen van zeer lang bewoner van dit pand te zijn geweest; van 1747 tot 1789 is immers meer van 40 jaar.
Naar Thomas Wypkes is door het echtpaar Siet en Lammert de Bruin een degelijk onderzoek gedaan voor hun standaardwerk “Uurwerkmakers in Friesland. Naamlijst van Friese klokkenmakers.” Joure, 2013. In 1742 staat in de lidmatenadministratie van de doopsgezinde gemeente Heerenveen als doopdatum 31 januari 1742. Dat betekent dat hij door deze volwassenendoop omstreeks 1714 moet zijn geboren, als zoon van de grootschipper Wypke Wypkes en Rinkjen Thomas. Hij treedt voor het eerst in het huwelijk met Geertje Ales. Dat is geweest op 8 januari 1741.
Volgens een proclamatie koopt hij in oktober 1742 een huis met tuin op de Nieuwburen. Na het overlijden van Geertje Ales hertrouwt hij in Heerenveen op 19 maart 1759 met Rigtje Ruurds, afkomstig uit Joure. Uit een authorisatieboek van 1752 blijkt hij te zijn benoemd als curator over de kinderen van zijn overleden broer Wypke Wypkes. Als dooplid vervult hij voor de doopsgezinde gemeente ook het diakenschap en het kerkvoogd zijn.
Bij de quotisatie van 1749 is het gezin van Thomas Wypkes samengesteld uit 2 personen ouder dan 12 jaar en twee beneden 12 jaar. Als beroep staat daarin, dat hij uurwerkmaker is. In 1747 is hij de bouwheer van een nieuw huis “op een koud steed” op het Breedpad. De eerste vijf jaren varieert het specienummer van 153 (1748), 149 (1749). 142 (1750), 137 (1751) en 137 (1752) Daarna krijgt het specienummer 126 en dat blijft het tot 1779, waarna het de rest van de speciekohieren tot en met 1804 het nummer 130 voert. In 1789 verkoopt Thomas Wypkes dit huis voor 1800 carolus guldens aan zijn schoonzoon en dochter.

Vroege kaartbeelden van Heerenveen zijn schaars in de archieven. Wanneer we dan een schetskaartje - waarvan hiernaast een fragment - aantreffen van Heerenveen omstreeks 1640 met daarop een stukje Breedpad (in dit geval: ‘de 4 roeden’) en onder de 4 roedengrens staat ‘Suijden’. Het huis met de trapgevel heeft naast de gevel de tekst ‘Brandenburchs huijs’. Onder dat huis staat ‘De Commanderie’. Dat is de plaats waar nu het pand Kuiper staat. De loop van de Heerensloot en de bocht naar de Compagnonsvaart (hoofdbrug en Kolk) zijn te onderscheiden. De ‘molenvaart’ staat er niet op, omdat deze er vermoedelijk nog niet was. Er staat meer wetenswaardigs op, dat voor ons doel er weinig toe doet. Het schetskaartje is aangetroffen in het archief van de familie van Heloma. Dat er niet meer huizen zijn afgebeeld hoeft met een schetskaart niet te betekenen, dat er geen huizen hebben gestaan. (Bron: Barteld de Vries, De geschiedenis van het museumgebouw aan het Van Harenspad 50 in Heerenveen”, Taconisreeks 1, 1892
De manuscriptkaart (detail) van de landmeter Gosen van Terwisga is vervaardigd in 1788 en laat hierop een stukje zien van de Molenwijk met bebouwing en de Munnikssteeg. De Kerk aan de bocht van de ‘Compajons vaart’ met klein stukje van de Heerenwalbebouwing. De Heerenwalster ‘draaij’ in de Veenscheiding naar het Breedpad met als baken het ‘Groote Huys’ van Dirk Beernts en daar ten oosten van de drie door ons beschreven specienummers 128, 129 en 130 of de latere kadasternummers A-383, A-388 en A-389, welke in 1747 ‘op een koud steed zijn gebouwt’.
Voorgeschiedenis van de percelen A-384, A-385 en A-386
Tot nu toe hebben we de huizen, die achter de panden aan het Breedpad staan, buiten beschouwing gelaten. Deze hebben duidelijk minder status en zijn slechts bereikbaar langs een voetpad langs A-383 en de Molenwijk. Eigenaar in 1832 is de koopman Bote Spandaw en als huisnummer van alle woningen wordt SCO 262 genoemd. Met een ‘gebouwde waarde’ van fl.120,- is A-384 een gemiddelde burgerwoning. Bewoner bij de Volkstelling van 1830 is de arbeider Feite Berends Schotanus, 27 jaar, en zijn Tietje Willems de Bruin, 28, en hun kinderen Berend (2 jaar) en Willem (1 maand). Het perceel A-385 met een aanzienlijk lagere gebouwde waarde (slechts fl.21,-) zal zijn bewoond geweest Lucas Prinsen, eveneens arbeider, 32 jaar, en zijn vrouw Joukjen Reitzes de Vries, 32 jaar. Van A-386 hebben we geen bewoner kunnen vaststellen. Gezien het feit, dat Bote Spandaw koopman in granen is, is het heel goed mogelijk, dat de beide arbeiders in een zgn. ‘bedrijfswoning’ wonen. Of dat ook voor de volgende namen van bewoners van nummer 262 geldt, mag worden betwijfeld. In de loop van de jaren twintig van de 19e eeuw zijn er namelijk een aantal personen geregistreerd op huisno. 262, soms voor een aanslag in de personele omslag, soms vanwege een vermelding in een overlijdensregister.
Mr. Ulbo Arends Evertsz, rechter in de rechtbank van eerste aanleg te Heerenveen, wordt in 1824, 1825, 1826 en 1827 aangeslagen. De bijna 1 jarige Andries, zoontje van de arbeider Gooitzen Andries van der Veen, overlijdt op 24 juli 1826 ook huisno. 262. (SCO 4170) De koopvrouw Leentje of Lientje Johannes (de) Vos, in Groningen geboren wordt op dit adres in 1821 en 1822 aangeslagen voor fl.1,00. In welke relatie de 71 jarige Fetje Hanses, weduwe van Jisse Benedictus, bij haar overlijden op 30 september 1819 in huisno. 262 tot de overige bewoners staat, is helaas niet vermeld. (SCO 4168) Aan de aangiftegetuigen te zien heeft ze hier wel gewoond, nl. Bonne Oepkes van der Schoot, plaatselijk omroeper, en Lammert Hanzes de Jong, arbeider, 27 jaar. Het jaar daarvoor - 1818 - biedt Bote Sibles Spandaw naast G.W. Motman, controleur der accijnsen, tevens onderdak biedt aan Lammert Hendriks de Jong, die als sjouwer in een deel van het pand woont en een personele aanslag tegemoet ziet na jaren daarvoor niet te zijn aangeslagen (SCO 1680. Motman krijgt zijn aanslagen over de periode 1818 tot 1822 steeds op dit adres.
Uit niets is gebleken, dat de woningen voor 1818 - toen Spandaw het perceel heeft gekocht - door andere personen dan de distillateurs gebruik hebben gemaakt van het pand. In 1810 is dat Andries Piebes de Lang, net als in 1809, 1808 en 1805, resp. de wervingsomslag, de quotisatie en de gebuurteomslag. Ook in de Speciekohieren is er geen sprake van meerdere bewoners onder het zelfde specienummer 128.
Een voorzichtige veronderstelling is, dat door Spandaw de bijgebouwen van de distilleerderij of stokerij door hem geschikt zijn gemaakt voor bewoning.
In een volgende bijdrage belichten we de geschiedenis van het perceel met kadastraal nummer A-387, terugzoekend vanaf 1832 tot het moment van haar ontstaan. Ongetwijfeld komen we dan ook weer terecht bij de hoofdbewoner van het ‘Groote Huys’ op het Breedpad de houtkooper Dirk Beernts Drijfhout.
2016, mei 22 - wibbo westerdijk - hip-backup
1ste Heerenwal vóór 1906
HIP-TIME MAGAZINE 129: 1ste HEERENWAL vóór 1906

ALGEMENE INLEIDING
Bij het documenteren van de huizen van de Heerenwal (tot 1934 staand in het dorpsgebied van Nijehaske en derhalve in de gemeente Haskerland) is de periode vanaf 1830 tot 1934 (zelfs met behulp van oude foto’s) voor de doorsnee-inwoner van Heerenveen een lastig te nemen hindernis. De eerste problemen worden al opgeworpen bij de start van het kadaster in 1832. De minuutkaartgegevens, waarop de Heerenwal gedocumenteerd zou moeten zijn met de percelen van de woningen en de erven (lees: tuinen), is als aparte uitsnede in een noodzakelijke andere schaal getekend aan de rand van de grote kadastrale minuutkaart. Het vele raadplegen en wijzigen heeft binnen de kadastrale organisatie kennelijk zoveel gebruiksschade aangericht dat het verschrikkelijk moeilijk is een zuiver en absoluut verantwoord beeld daarvan te geven alleen op basis van het kaartbeeld (met in de percelen de handmatig geschreven kadastrale nummers) te ontcijferen.
Met de introductie van de digitale beschikbaarheid b.v. op de HIS-GIS website, is daarom helaas gekozen voor het niet opnemen van deze uitsnede in de bestanden. De hoop, dat er een poging tot reconstructie van de gegevens zou worden ondernomen door deskundige onderzoekers om in dat manco te voorzien, is tot op heden ijdel gebleken. Bij het tot stand komen van de maquette van het Heerenveen (schaal 1:70) voor het Museum Willem van Haren (thans: Heerenveen Museum) hebben de werkgroepleden niettemin geprobeerd - met behulp van kadasterkaarten en kadastrale gegevens én steun van een oud-medewerker met kennis van gebruikte codes - verantwoorde keuzes te maken. Die pogingen zijn vastgelegd in ringbandmappen en staan ter beschikking voor verdere onderzoeksdoeleinden.

Hiernaast ziet U de uitsnede van de minuutkaart Nije-en Oudehaske 1832 (nr. MIN02064A01) van it Tresoar.
De tand des tijds heeft met name aan de randen van de kaart zijn sporen overtuigend nagelaten.
Met behulp van de O.A.T. , een sterke loep én een flinke dosis gezond verstand valt er nog wél iets van te maken.
Synchroon met de bestudering van de minuutkaartbeelden heeft men gebruik moeten en kunnen maken van de inhoud van de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels 1832. De beschrijvingen van de percelen, met de eigenaren van de opgemaakte leggers, hun perceelgrootten en hun bestemmingen en de daarvoor aangewezen kadastrale nummers hebben daardoor een beter beeld van de situatie aan de werkgroepleden verschaft.
Ook complicerend is de omstandigheid geweest, dat de Heerenwal in Nijehaske tot 1934 alleen voorkomt in de archiefbestanden van Haskerland. De toegankelijkheid van het archief van Haskerland in Joure is bovendien weer net een tikje afwijkend van die van Heerenveen, waarin we redelijk de weg kunnen vinden. Dat ligt dus bij de Joure iets anders. Niettemin ...
Van al deze inspanningen willen we gebruik gaan maken bij de beschrijving van de bovenstaande foto, die uit het prentbriefkaartenarchief van het Heerenveen Museum afkomstig is. Het blijkt een uitgave van de N.V. Heerenveensche Boekh. v.h. A.L. Land met als opschrift: “Groet uit Heerenveen. 2700.” De adreszijde is ongescheiden, zoals gebruikelijk is geweest vóór de verandering van de Postwet 1905. De oudste datumstempel van de vier Heerenveense exemplaren is overigens uit het jaar 1906.
Natuurlijk hebben we ons ook even op de hoogte gesteld van het aanbod van het Fries Fotoarchief en zien daar tot onze grote verbazing voor exact dezelfde foto een compleet andere beschrijving. Onder nummer 52032 luidt deze: “Dorpsgezicht van Heerenveen, waarschijnlijk de Schans, maar het kan ook de Fok of de Herenwal zijn. Over het water ligt een brug”. Het opschrift meldt ons: “KIEK te HEERENVEEN”. Als datering wordt een periode gehanteerd “1900-1950”, hetgeen wel erg ruim is genomen ons inziens. Wel bijzonder is dat als fotograaf wordt aangemerkt “Schnabel, Sc.”. De afmetingen 7.5 x 11 cm zijn die van een prentbriefkaart.
Voor Heerenveense begrippen is de beschrijving zeer ruim geïnterpreteerd en weinig gedetailleerd. Voor de standaard van het Fries Fotoarchief loont het de moeite om de ontstaansperiode van deze foto toch nog eens te vergelijken met opnamen uit latere tijd.
Afgezien van het pand met de ronde deur op de hoek van de Stationsstraat met de 1e Heerenwal is en het tweede daarvan ten zuiden staande pand met de tuitgevel is er op het rijtje op onze foto van vóór 1905 geen enkel pand meer in de originele staat. Het stukje straat vanaf de linkerkant van de foto tot aan de Stationsstraat (in totaal 9 panden) is qua bouwstijlen niet meer te vergelijken met de huidige bebouwing. We nemen deze keer een drietal panden uit de serie van negen.
PAND HEERENWAL 64
Het meest linkse pand op onze foto uit het begin van de 20 eeuw oogt als een voornaam pand met een traditionele voorgevel (raam-raam-deur-raam) met een ondiep voortuintje omsloten door een gietijzeren hek en voorzien van een forse dakkapel. De breedte van de voorgevel is in de periode tussen 1887 (het Netteplan) en 1913 (Waterleidingkaart) tot stand gekomen en heeft als gevolg daarvan het kadastrale nummer A-4343 gekregen. In 1887 zijn dat nog twee naast elkaar staande smalle huisjes met de kadastrale nummers A-2856 (huis), A-2855 (huis), plus A-2854 (tuin). Echter, de drie oorspronkelijke nummers zijn A-1573 (huis), A-1574 (huis) en A-1575 (tuin). Twee huisjes en één tuin betekent in dit geval, dat het gaat om een bezit, een eigendom van de Roomsch Catholijke Armen van Heerenveen. De gebouwde waarde van de huisjes voor de belastingaanslag is gesteld op fl.15,- en de bewoners zijn bevoorrecht wegens hun katholieke geloof daar te mogen wonen.
Die bewoners zijn 1830 bij de Volkstelling onder huisnummer 43: het gezin van Anthoon Beekman, plaatselijk commies, bestaande uit 6 personen, en onder nr. 44: Antje Steenbergen, wed. van Andries Hendriks Bleeker, arbeidster, en een kleinkind Johannes Andries Bleeker van een jaar oud. Inwonend noteren we de wed. Johanna Franzes de Jong, 63 jaar oud en eveneens arbeidster. In 1842 wordt de - inmiddels - weduwe Beekman door de R.K. kerk bedeeld en Antje Steenbergen door de armvoogdij van Nijehaske. Bij laatstgenoemde woont in zekere Jan Melijn / Melein. De bewoners uit latere lijsten zijn jammer genoeg niet met zekerheid vast te stellen.
De grote verandering kunnen we waarnemen op de Waterleidingkaart van 1913. Daar blijken alle drie de kadastrale nummers te zijn samengevoegd tot het nieuwe nummer A-4343. En wat in dit verband belangrijk is, is dat dit kadastrale nummer is gekoppeld aan een huisnummer. Dat is overigens gebeurt in het jaar 1911, waarin de raad van Haskerland het besluit heeft genomen een complete vernummeringsronde door te voeren. Er is in de laatste jaren van de 19e eeuw enorm veel bijgebouwd op de Heerenwal, hetgeen in dit geval overtuigend blijkt. Tot 1911 is het huisnummer 55 gangbaar geweest, maar nu wordt het verhoogd tot nr. 79. Plezierige bijkomstigheid is dat de voornaamheid van het pand enigszins wordt bevestigd door een advertentie in de Hepkemakrant van 15 juni 1915. De bewoonster van dat ogenblik Mevr. Korf-Wiegersma, Heerenwal 79, Heerenveen, blijkt de weduwe te zijn van de in 1901 overleden Klaas Adams Korf. Verder blijkt uit het adresboek van 1922, dat het een familiehuis is geworden door de bewoning van zoon Wieger Klazes Korf en zijn gezin. Helaas eindigt op 13 juni 1928 het leven van Wieger Korf op 57 jarige leeftijd in dit huis. Omdat de weduwe met drie nog ongehuwde kinderen niet meer op dit adres voorkomt in het provinciale adresboek van 1928 is de conclusie, dat ze nog datzelfde jaar is verhuisd.
De nieuwe bewoner vinden we in het adresboek van 1934 en heet D. van der Zwaag, die als meubelmaker door het leven gaat. Hij afficheert zich in 1916 als ‘Schoorsteenmantelfabriek”, woont in 1922 op de 1e Heerenwal nr. 83 en adverteert in 1926 met ‘Complete Meubilering’. Douwe van der Zwaag adverteert voor het eerst in de Hepkemakrant van 7 maart 1930 met “Het Meubelhuis” op Heerenwal 79 en op 17 maart 1933 blijkt hij zijn zaak te hebben uitgebreid met Heerenwal 100. Dat is dan een pand op de tweede Heerenwal.
In 1934 blijkt het huis no. 79 te zijn vernummerd naar no. 64. Hij blijft in dit pand zeer lang zijn ambachtelijk bedrijf uitoefenen, maar volgens de adresboeken wordt zijn beroep vaker omschreven als ‘meubelhandel’ en ‘meubelhandelaar’. In 1955 meldt de Heerenveense Koerier, dat de seizoenopruiming van de ‘algehele woninginrichting’ van D. van der Zwaag in het ‘Meubelhuis’ plaats zal vinden in de panden Heerenwal 63-64-65. Dat betekent een behoorlijk expansiedrift van deze ondernemer, maar tevens bijna het einde daarvan. Hoewel ... met de Heropening van “Het Meubelhuis’ v.h. Douwe van der Zwaag op dinsdag 17 december 1957 blijkt, dat hij een ‘huurder’ heeft gevonden in de persoon van M.P. Kouwenhoven. Dat wordt bevestigd door de woningkaart, want Douwe van der Zwaag vertrekt 30 november 1957 naar Heerenwal nr. 17. Mattheus P. Kouwenhoven vestigt zich volgens diezelfde kaart vanuit Voorburg in de bedrijfswoning nr. 64 op 2 december 1957. In zijn advertenties als ‘woninginrichter’ spreekt hij alleen nog over de panden nr. 64 en 65.
Aan het annexeren van dat pand nr. 63 zit een ‘vreemd luchtje’. Dat nummer staat namelijk beschreven in de adresboeken van 1936 en 1938 met als gebruiker H. Posthumus, koopman in manufacturen, en in die van 1949 en 1954 als gebruikster A.T. Posthumus, winkelierster.
Vaststaat dat het “Zakenpand met afzonderlijk pakhuis en werkplaats” op maandag 2 oktober 1967 in Hotel Smid aan de Schans publiek zal worden verkocht. De advertentie van notaris S. Hoekstra geeft enkele waardevolle details, maar blijft hardnekkig alleen Eerste Heerenwal no. 64 noemen. De kadastrale grootte is 6 are 88 centiare en het ruime pand heeft een frontbreedte van plm. 14 meter - dus toch twee samengetrokken panden - en een vloeroppervlakte voor winkel, toonzaal en pakhuis van plm. 300 m2. Opnieuw gaan onze wenkbrauwen fronsen wanneer we nu lezen, dat sedert 1920 in het pand een goed beklante meubelzaak annex gehele woninginrichting is geëxploiteerd. Zou daar sprake kunnen zijn van een zetfoutje: 1920 in plaats van 1930 ?
Die verkoop betekent voor Kouwenhoven een grote opruiming (daarop vooruitlopend is hij op 17 oktober 1966 alvast verhuisd naar Oranjewoud, Brouwerslaan 14). Hij kan natuurlijk in de Minckelersstraat in de winkelgalerij “De Passage” bij de herstart in september 1967, niet beginnen met ‘winkeldochters’. Op 17 oktober 1967 verschaft de Friese Koerier over de nieuwe eigenaar duidelijkheid. De 6.88 are van het zakenpand, met woonruimte, vrijstaand pakhuis en aangebouwde werkplaats, erf en flinke tuin wordt voor fl.49.600,- het bezit van C. Griek. Inmiddels verhuist Cornelis Griek op 27 juni 1968 van de Vuurvlinderstraat naar de bedrijfswoning nr. 64 bij de zaak. De Friese Koerier van 29 juni 1968 volgt het verloop van de inrichting en verhuizing van het Technisch Installatiebureau Griek, die van amper 12 m2 op de tweede Heerenwal 158 nu de beschikking heeft over 100 m2. Met name is geïnvesteerd in etalageruimte voor het assortiment radio's, (kleuren) televisie-ontvangers, kachels, ijskasten, wasautomaten, lampen, droogkappen, enz. Vader Johannes Griek heeft lange tijd te boek gestaan als ‘lood-en zinkwerker’, terwijl zoon Cor Griek er een moderne vorm en uitbreiding aan gaat geven. Het is bovendien op de groei gekocht.
De rest van de bedrijfsgeschiedenis van het Technisch Installatiebureau Griek kent bijna iedere Heerenvener boven de dertig jaar. In 2005 wordt een fusie met Haskotherm Installatiebedrijf uit Joure in gang gezet, die twee jaar later in een nieuw onderkomen op bedrijventerrein De Kavels tot meer efficiëntie zal moeten leiden. Dat gaat helaas niet lukken, want de installtiebedrijven Griek TIB BV en Haskotherm BV worden in januari 2008 failliet verklaard. Sietsma installatietechniek BV uit Drachten neemt begin februari de beide bedrijven over, maar de naam Griek Techniek BV onder directie van Johannes de Vries blijft de werkmaatschappij. De ontwikkelingen gaan zo snel, dat in datzelfde jaar Griek TIB te Heerenveen door ITD (Installatietechniek & Domotica B.V) wordt geannexeerd en Sietsma Installatietechniek in 2014.
Het pand Herenwal 64 / 65 voert op de gevel (Google Maps): ‘JAMA Zonwering Raamdecoratie’. Overigens heeft dit bedrijf volgens Google ook op de Herenwal 183 een vestiging.
PAND HEERENWAL 67
Het tweede pand op onze foto is niet nr. 66, want dat is als huisnummer niet verder gekomen dan de status ‘pakhuis’. Dus richten we ons op Heerenwal 67, maar dat is pas in 1934. Het begint in 1832 met het eigendom van de koopman Jan Hendriks Pasveer. Hij heeft in eigendom de kadastrale percelen A-1576 (huis, met het huisnummer 45), A-1576a (looierij) en A-1577 (tuin).
De daarbij behorende lijst van bewoners is gedateerd: 1830. Op dit adres staan die families geregistreerd, te weten Jan Hendriks Pasveer, 41 jaar, koopman en winkelier, en zijn vrouw Trijntje Oeges Veenstra, 40 jaar. In hun huwelijksacte is Jan nog varensgezel en wordt Trijntje naaister genoemd, maar dat is al op 20 december 1815. Ze hebben geen kinderen gehad en hebben zich kennelijk gericht op verhuur of inwoning. Wel is Jan regelmatige klant bij het notariaat. Tot hun gezin behoren dan ook twee kinderen van Abe de Nes: Baukjen van 16 jaar en Trijntje van 11 jaar. Zij zijn familie van Trijntje Oeges Veenstra, want Elske Oeges Veenstra is hun moeder. Vader en moeder zijn beide al overleden en deze twee wonen derhalve bij Tante Trijntje en oom Jan.
De tweede familie, welke onder huisnummer 45 zijn domicilie heeft, is het gezin van Heere van der Schaar, schipper en 30 jaar én zijn vrouw Annigje Joukes Reinderts, 33 jaar. In 1830 hebben ze een dochtertje Antje van 1 jaar oud en in 1831 staan ze in een personele omslag onder huisnummer 45c. En tenslotte is er het derde gezin, dat van de pottebakkersknecht Sjoerd Sjoerds Knaap, 38 jaar en IJkjen Luitzens Wielinga, eveneens 38 jaar. Hun dochter Trijntje van 12 en zoontje van 3 jaar Jacob hebben bovendien nog wat aanspraak van pottebakkersknecht Sijtze IJnzes de Vries, die inwonend is. In een lijst van gezinnen van 1834 staat de bewuste Jan H. Pasveer als winkelier en koopman op volgnr. 61 op de lijst en hij heeft op dat ogenblik ook nog huisnummer Heerenwal 45. De samenstelling van zijn gezin is dan dezelfde als in 1830, namelijk 1 manlijk persoon en 3 vrouwen. Op volgnummer 62 wordt vermeld - maar eveneens onder huisnummer 45: Knaap, Sjoerd J. Zijn zoontje is gestorven 26 september 1833, zodat het gezin nu nog 1 manlijke en 2 vrouwlijke leden telt.
Op de lijst van bewoners van het jaar 1842 van Nijehaske laat Sietse Krikke weten, dat er op huisnummer 45 vier gezinseenheden worden genoemd, t.w. Jan Hendriks Pasveer (geb. 1788) en nog steeds winkelier en koopman; Sjoerd Knaap, op dat ogenblik zonder beroep; Klaas Brouwer, beurtschipper; Janke J. Wijntjes, zonder beroep, en onder nummer 45a: wed. K. Terpstra.
Bij de bewonerslijst van 1852 blijkt het huisnummer van Jan Hendriks Pasveer te zijn gewijzigd in het huisnummer 59 en heeft hij voor zijn bestaan het beroep van schipper weer opgepakt. Onder het nummer 59a staan Jan Douwes Hemstra, timmerman, en ook Antje Wiebes Knijpstra, wed. J. van der Meulen.
De aanvankelijke kadastrale nummers A-1576 (huis), A-1576a (looierij) en A-1577 (tuin) worden op de kaart van 1868 vervangen - van de Heerenwalzijde naar de erfscheiding - door de nummers A-2857 (huis), A-2858 (huis met erf) en A-2859 (pakhuis), terwijl op het netteplan van 1887 en op waterleidingkaart de situatie -van Heerenslootzijde tot de erfscheiding - is vernummerd naar A-3291 (huis), A-3292 (huis), A-3293 (huis) en A-2859 (huis).
Bij de omnummeringsoperatie van Haskerland in het jaar 1911 staan daarvoor als ‘oud nummer’ 56c, 56b, 56a en 56, terwijl als ‘nieuw nummer’ geldigheid krijgen A-80, A-81, A-82 en A-83. De letter ‘A’ is het wijknummer ! Als extra aantekening is daarin tevens bijgeschreven, dat A-81 de status van ‘pakhuis’ heeft gekregen. In 1922 wordt weliswaar onder no. A-81 nog de naam van mej. G. Sluiter genoemd, maar zij is beslist de laatste bewoner geweest. Met huisno. 56a is iets vergelijkbaars aan de hand. Dat wordt na die vernummeringsoperatie no. A-82 en wordt in 1922 en 1927 bewoond door de wed. C. van der Werf, zonder beroep. Later wordt van beide nummers nooit meer melding gemaakt.
Over het nieuwe nummer A-80, welke in 1934 bij de Heerenveen-één samenvoeging het nummer Heerenwal 66 heeft gekregen, is er nog sprake van bewoning tot 1938. In het adresboek 1922 (de eerste na 1911) is bewoner van Nijehaske A-80: F.W. Westink, stoker van de gasfabriek. De adresboeken van 1927 en 1928 noemen J. B. van Dijk, zonder beroep, als bewoner, en in de boeken van 1934 en 1936 is de opperman J.N. Kok hoofdbewoner en in 1936 de fabrieksarbeider N. Kok medebewoner. Vanaf 1938 zijn er geen vermeldingen meer van het nummer Heerenwal 66 in de adresboeken. Afgebroken ?
Het oude nummer 56 (tot 1911) wordt gewijzigd in én identiek verklaard aan het nummer Nijehaske A-83 (vanaf 1911). Overal op de Heerenwal duikt de naam ‘Pasveer’ op. Zo ook in 1919. In een grote advertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 14 maart 1919 van de wed. H. Pasveer & Zoon, die op Zaterdagavond 6 uur de opening van de nieuwe zaak ‘Pasveer’s Goedkoope Bazar’ in het vooruitzicht stellen. “Porcelein, Glas, Aardewerk en Galanteriën” worden tegen zeer lage prijzen verkocht. Door een combinatie van zaken in Heerenveen, Meppel en Hoogeveen hebben ze grote partijen kunnen inkopen. Het meest opvallende in deze advertentie is dat ze twee nummers op de Heerenwal bezetten, namelijk nr. A-83 ( en dus eerder no. 56) en no. A-89 (meer naar de Stationsstraat eerder no. 62, maar - en dat is belangrijk - later in 1934 is dat no. 69a/70). Op de originele foto 01187 van Museum Heerenveen is - naast de slogan ‘DE GROOTE BAZAR’ langs de gevelplank - in het bovenlicht van de winkeldeur de naam ‘Pasveer en zoon’ duidelijk waar te nemen. Volgens het adresboek van 1922 is de zaak dan definitief alleen functioneel op het nummer A-89.
D. van der Zwaag is volgens het adresboek 1922 dan de gelukkige gebruiker van dat Nijehasker wijk-nummer A-83. Hij staat aangegeven als winkelier. Een gezamenlijke advertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 2 juli 1926 vertelt ons, dat je goedkoop kunt winkelen op de 1ste Heerenwal en o.a. ook bij D. van der Zwaag voor “Complete Meubilering”. In het adresboek van 1927 wordt hij eveneens onder A.83 genoemd: meubelmaker. Ook in 1928 geeft het Provinciale Adresboek voor de meubelen als adres D. van der Zwaag. Eerder hebben we D. van der Zwaag in 1930 al laten verhuizen naar Heerenwal nr. 79, zodat er een opvolger moet zijn geweest tussen 1930 en 1934. Groentenhandelaar J. Liemburg wenst zijn clientèle op 31 december 1933 namelijk vanuit de Nieuwstraat nog een voorspoedig nieuwjaar en gaat in de loop van 1934 het pand Heerenwal 67 betrekken. Dat althans is de conclusie uit het adresboek 1934.
Deze acht pas op 15 juni 1940 de tijd gekomen om te vertrekken naar Tjalleberd 263 (woningkaart). Inmiddels heeft hij dan al een tijdje onderdak gegeven aan Sijbren de Vries, die op 6 december 1939 van Opeinde naar de Heerenwal is gekomen om de groentehandel voort te zetten. Hij doet dat 18 jaar lang, want hij vertrekt pas op 24 oktober 1958 naar de gemeente Tietjerksteradeel. Zijn opvolger blijft in dezelfde branche en heet Jan Bijlsma, die op 6 november 1958 de kisten stapelt, maar op 25 juli 1961 naar de Herenwal 112 gaat. Kort daarvoor heeft hij nog een poging gedaan om via een aanvraag voor vergunning (nr. 147-610 gedateerd 15 juni 1961( door aannemer H.R. de Vries van de Dubbele Regel een forse verbouwing ter waarde van fl.26.000,- het winkel-woonhuis te vergroten tot groentenwinkel-woonhuis. Maar ... omdat hij op 8 augustus 1961 de leges nog niet heeft voldaan, valt er een brief van B. en W. in huize Bijlsma op de mat.
De ‘belanghebbend’ verzoekt in verband hiermee intrekking van de bouwvergunning en restitutie van de leges. We moeten aannemen dat hier sprake is geweest van een zeer ernstig conflict ?!
Kennelijk mag hij dan enige tijd wonen in het huis, welke Smilde kort daarvoor van Hendrik van Leuveren heeft opgekocht. Maar eind 1962 heeft hij zich al weer gevestigd op de 1e Heerenwal op het nummer 49. Daarvan maken de adresboek van 1964 en 1966 trouw melding, zelfs de opvolger raakt bekend door een winkelbedrijvenlijst van 1970 namelijk W. van der Schaar, Heerenwal 49. Ook hij is groentenhandelaar.

Heerenwal 67 heeft enige tijd kennelijk geen bewoner gehad, maar pas op 24 maart 1964 wordt op de woningkaart bijgeschreven Pieter van der Veen. Hij is wijnhandelaar en komt dan van Heerenwal 69. Veertien dagen eerder is hij het slachtoffer geweest van joyrijders, die zijn gele Opel Caravan hebben ontvreemd terwijl deze voor zijn huis geparkeerd stond. Bij een inventarisatie van de bedrijven op de Heerenwal in 1998 blijkt P. van der Veen nog steeds op nr. 67 zijn zaak te hebben.
Hoe een en ander te rijmen is met de site van Funda uit 2016, die als het bouwjaar 1945-1959 (men bedoeld denkelijk in de huidige staat gebracht in die periode, dus nr. 67 en 69 onder het tegenwoordige dak) is nog niet duidelijk.
PAND HEERENWAL 68
Dit pand is ooit begonnen als een looijerij (A-1576a) in de tuin. Het is later meer westelijk verplaatst op het perceel A-1576. Het heeft waarschijnlijk in de geschiedschrijving over de plaats van de synagoge veel verwarring gezaaid. In de concordans op basis van de woningkaarten is er zelfs sprake van ‘paardenstal’, maar wordt later ook ‘pakhuis’ genoemd. Het heeft achter in de tuin “DE GOEDKOOPE BAZAR” gestaan en we mogen aannemen, dat het bij de een of andere verbouwing is opgenomen in de uitbreiding van de nummers 67 en/of 69.
PAND HEERENWAL 69
De Commissie Herziening Grondbelasting Nijehaske (te vinden in it Tresoar onder CHG 523 van het jaar 1832) sluit zich aan bij de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel van kadastraal Nijehaske, wanneer het kadasternummer Nijehaske A-1578 aan de orde is. Dit huis met tuin onder A-1579 wordt beschreven als eigendom van de schipper Jacob Reitzes Roefstra en geschat op een ‘gebouwde waarde’ van fl.30. Overigens is hij nog niet zo lang eigenaar-bewoner, want zijn vader Reitze Frankes Roefstra woonde er in 1825 nog en is in 1828 als weduwnaar overleden. Jacob deelt het huis no. 46 bij de Volkstelling van 1830 als beurtschipper (29) met zijn echtgenote Trijntje Sikkes Vrijmans, 24 jaar. In dat jaar van de Volkstelling heeft Roefstra inwoning van Coenradus Hendricus Barenbrug, een 31 jarige klerk, met zijn vrouw en dochtertje Johanna Dorothea (van 4 maanden). In een belastinglijst uit 1931 staat deze geregistreerd op huisno. 32a. Hij heeft dus maar kort bij Roefstra gewoond.
De situatie in 1834 is vervolgens zo, dat het echtpaar nog met zijn beiden is en om de kosten te bestrijden woont eveneens op Nijehaske no. 46 ook de weduwe G. van Terwisga, met in totaal een gezin van vier personen: 2 manlijke en 2 vrouwlijke. Niets is eeuwig, maar Jacob Roefstra woont ook in 1842 nog op hetzelfde adres nr. 46 op de Heerenwal. Zijn eerste echtgenote is al overleden in 1832, nalatende een dochtertje Sjoerdje. Hij hertrouwt in 1833 met Jeltje Harmens de Bruin. De bijwoning onder het nummer 46a wordt in 1842 gebruikt door Heere J. van der Schaaf.
Tien jaar later in 1852 is een oomzegger van Jacob R. Roefstra, die werkt als veerschipper, de hoofdbewoner van het inmiddels vernummerde huis. Het pand heeft nu nummer Nijehaske nr. 60 en de medebewoner van schipper Johannes Pieters Roefstra maakt gebruik van de ‘bijwoning’. Die persoon is Arend Kolthof. Verder is over hem niets bekend.
Bezien we nu weer de kadastrale kaart van 1868 dan blijken de aanvankelijke kadastrale nummers A-1578 (huis) en A-1579 (tuin) vervangen - van de Heerenwalzijde naar de erfscheiding - door het nummer A-2860. Leggen we het Netteplan van 1887 daarnaast dan geeft deze dezelfde informatie. Zelfs de waterleidingkaart van 1913 bevestigt dat beeld nog eens, maar er zijn in de tuin twee achterelkaar liggende gebouwen, vermoedelijk pakhuizen, opgetrokken en aan weerszijden van het huis bevindt zich een steeg. De zuidelijke daarvan hoort bij dit perceel en de noordelijke heeft lange tijd de toegang mogelijk gemaakt naar de joodse synagoge.
Ook nu maken we een sprong in de tijd en wel naar de omnummeringlijst van Nijehaske uit 1911. Als oud nummer van dit pand wordt gehanteerd het nummer 59. In een register voor de verkoop van sterke drank uit de periode 1882-1885 (arch. HAS 1567) komen we onder nummer 86 tegen Hendrik Kniphorst, Heerenwal nr. 59 met een aanvraag voor een vergunning voor een winkel-woonhuis. Het hernummerde huis wordt in 1911 geregistreerd als Nijehaske wijk A, nr. 85.
In een brief van 10 mei 1997 van Reina Pieters Kniphorst (getrouwd geweest met Rienk Post en destijds wonend in Värmskog in Zweden) sluit zij een foto bij van het betreffende huis. Het is genomen omstreeks 1906 en in de deuropening staat Jacob Albert (1886), de broer van Reina haar vader Pieter Kniphorst (1890). Het huis is eigendom geweest van haar grootvader Hendrik Kniphorst (1849), die is overleden op 18 november 1906 en handelaar en expediteur als beroep heeft gehad. Hij is getrouwd geweest met Janke Wiebes (1848-1909), afkomstig uit Harlingen. Dit huis met een forse dakkapel met op het winkelraam reclame voor ‘De Jong’s Cacao’. Hun oudste dochter mej. Margaretha Johanna Kniphorst (1876), roepnaam Jantje, dochter van Hendrik Kniphorst en Janke Wiebes, is vanaf 1909 ‘winkelierster’ of ‘kruidenierster’ geweest. Zij blijft ongehuwd en overlijdt in 1931 te Leeuwarden. Ten noorden van de Kniphorstwinkel voert de steeg met het pand no. 69a (van J.H. Pasveer) je naar de synagoge en het badhuis waar practisch iedere Heerenveense jood ritueel is gereinigd en vervolgens zijn gebeden heeft gememoriseerd (kad. Nijehaske A-2862 en later A-4573).
De winkel van Jantje blijft opereren onder de naam Fa. H. Kniphorst en zij neemt het initiatief om samen met een aantal andere middenstandsbedrijven de clientèle te confronteren met een ‘winkelsluitingsovereenkomst’. Op 1 april 1911 lezen de abonnee’s in de Hepkemakrant: “Ondergeteekenden berichten hunne geachte clientèle, dat met ingang van 1 April, hunne WINKELS alle werkdagen, met uitzondering van den Zaterdag, ‘s avonds na NEGEN uur en des Zondags geheel zullen zijn GESLOTEN. Fa. H. Kniphorst, Albino Mij. (v.d. Hoek), Boersma’s Winkels, U.J. de Jong, Gez. Laagland, Wed. Popma, K. Hovens Gréve.”
Overigens blijft de winkel op nr. 69 ook de uitvalsbasis voor de aktiviteiten van Jacob Albert. Hij heeft een overeenkomst gesloten van de Meppeler Stoom-Wasch-en Strijkinrichting, Electrische Bleekerij van A. Top & Zonen aan de Ruinerwoldsche straatweg te Meppel. Borkent als expediteur op Heerenwal 59 belast zich met ophalen en bezorgen binnen een week.
Op 1 april 1921 vindt er in de Heerenveense expeditiewereld een geruchtmakende gebeurtenis te beleven. De Stalhouderij en het Sleepersbrijf van de Heer J. Tadema wordt overgenomen door een bedrijfsfusie onder de naam “Heerenveensche Stalhouderij en Transportbedrijf”. Het consortium, bestaande uit Jacob Albert Kniphorst, Pieter Kniphorst, Jan Bunt en Gerrit Tadema regelen verhuizingen door het hele land, expediëren goederen in binnen-en buitenland, maken ‘Vigelanten-ritten’ en verhuren paarden en rijtuigen, enz. Zij krijgen de aanbeveling mee van de heer J. Tadema, die de Heerenveense clientèle dank zegt voor het genoten vertrouwen.
Overigens in Jacob Albert Kniphorst al een tijdje woonachtig op huisnummer Nijehaske A-92, na 1934 vernummerd naar Heerenwal 73. Dat is het huis pal ten zuiden van de bakkerij van Th.S. Bakker aan de Stationsstraat.
Bij hun buitenlandse ambities hoort kennelijk een agentschap door J.A. Kniphorst van “Vogelpoel en Noorweegen, binnen-en buitenlandsche Expediteurs te Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Haarlem”. Hun zgn. Snel-Groupagedienst in speciale Koel-en Kaaswagens op Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, doen Heerenveen op Dinsdag en Vrijdag aan. Kniphorst kan daarvoor vanaf juni 1924 alle inlichtingen geven.
Op verschillende prentbriefkaarten is de kade van de Heerenwal in de buurt van de Stationsbrug gepavoiseerd met de expeditievoertuigen van de Heerenveensche Stalhouderij en Transportbedrijf. Dat geeft waarschijnlijk toch wel enige overlast en zal mede ten grondslag hebben gelegen aan de aanbesteding op zaterdag 27 november 1926, ‘s morgens om elf uur, ten kantore Heerenwal no. 85 van “het bouwen van een houten Wagenloods op het Spoorwegemplacement te Heerenveen”. De advertentie maakt nog wel het voorbehoud van de goedkeuring van B. en W. van Haskerland.
Per 1 oktober 1930 draagt J. A. Kniphorst zijn overeenkomst voor de Groupagedienst van Heerenveen naar Groningen over aan de heren Vleeshouwer & Co en J. Wisman & Zn., Stoombootdienst-ondernemers te Gorredijk en Heerenveen.
Margaretha Johanna Kniphorst, die in de adresboeken van Heerenveen van 1922, 1927, 1928 als kruidenierster wordt beschouwd als hoofdbewoonster van Nijehaske A-85, overlijdt op 18 april 1931 op 54 jarige leeftijd. Zuster Janke (1878) woont dan in Heerenveen; Jacoba (1880) is getrouwd met een onderwijzer R.W.F. Post te Den Haag; Aukje (1883) en Anna Hendrica (1885) wonen daar ook: Jacob Albert (1886), getrouwd met Johanna Catharina Klomp en Pieter (1890) met als echtgenote Johanna Kiestra wonen allebei in Heerenveen. Jongste zuster Jantina zit dan in Leeuwarden.
Als beoogd opvolgster voor Margaretha Johanna in de winkel is daar haar zuster Janke, maar er dient zich een kandidaat aan voor volledige overname. Het is de koopman A. van der Veen, die in het Nieuwsblad van Friesland van 31 juli 1931 een advertentie plaatst met de volgende inhoud: “MORGEN Zaterdagavond 1 Aug. HEROPENING Zaak Fa. H. Kniphorst, Heerenwal. Ruime sorteering Binnen-en Buitenl. Wijnen en Gedistilleerd van 1e klas huizen. Vruchten-Limonades. Fondants, Suikerwerken, Biscuits (Droste en Verkade). Sigaren en verdere Rookart. A. VAN DER VEEN.
Het afscheid van de winkelaffaire Fa. H. Kniphorst door de dames Kniphorst wordt definitief wanneer de eigenaar mej. J. Kniphorst uittreedt volgens een bericht uit het Handelsregister, gepubliceerd in het Nieuwsblad van het Noorden van 14 september 1931.
Abele van der Veen, die sinds zijn huwelijk in 1919 met Geisje Catharina van Slooten al een carrière als handelsreiziger achter de rug heeft, overlijdt vrij plotseling op 45 jarige leefijd in het ziekenhuis aan de Thialfweg op 27 september 1936. Zijn weduwe zet de zaak in gedistilleerd en chocolaterie voort. Pas in 1945 bericht de Heerenveense Koerier, dat haar zoon Jacob en zijn vrouw Rigtje Brandsma hier komen wonen en in het adresboek van 1949 staat dat Jacob zich heeft laten noemen: zaakvoerder gedestilleerd.

Op dit detail uit een prentbriefkaart is de gevel van de drankhandel o.a. vertegenwoordigd met PLANTIAC en louter KABOUTER.
Broer Piet van der Veen blijkt in 1954 vertegenwoordiger te zijn. Het adresboek van 1960 is duidelijk. Hij heeft zich ontwikkeld tot wijnhandelaar en dat blijkt ook uit het adresboek van 1964. D. Buter - als vertegenwoordiger van het bedrijf - onthult ons het adresboek 1966 en dezelfde naam staat op de winkelbedrijvenlijst van 1970. Daar wordt zelfs het oppervlakte van de slijterij in vierkante meters genoemd, nl. 54 m2. Maar er staat ook bij dat D. Buter zelf geen eigenaar is. In 1998 wordt geconstateerd dat het pand in gebruik is bij Super Connie b.v. Wat ‘haar’ aktiviteiten zijn of zijn geweest, blijft voor ons een groot raadsel.
Tegenwoordig beschrijft Google onder Herenwal no. 69 de G.G.Z. groep Heerenveen, met een praktijk voor Neurofeedback. Met beneden een kantoorruimte-oppervlak van 110 m2 wordt de kantoormarkt benaderd door RBMT Bedrijfsmakelaars en Taxateurs.
Volgens de site van Funda is het bouwjaar 1945-1959 (men bedoeld denkelijk in de huidige staat gebracht in die periode ).
Essentieel is - naast het pand nr. 69 van de familie Kniphorst - de noordelijke steeg geweest. Deze verschafte de Heerenveense Joden tot 1933 toegang tot hun badhuis en Synagoge.
Node vragen we U uw nieuwsgierigheid naar de geschiedenis van de panden 69a en 70 nog enige tijd onder controle te houden. Daarvoor hebben we even wat meer tijd nodig om de feiten op een rijtje te krijgen. Mogelijk lukt dat aan de hand van een foto uit een latere tijd nog wel eens. Bovendien ... mocht U voor ons over historisch controleerbare gegevens beschikken (b.v. koopacte, bouwdossier, of dergelijke) dan houden we ons van harte aanbevolen.
2016, april 10 - wibbo westerdijk - hip-backup - met dank aan Sietse Krikke
1e Herenwal 1972
HIP-TIME MAGAZINE 42

In de jaren dat dit soort aktiviteiten - zoals op fotonummer 0317 uit het archief van het Museum Willem van Haren - worden vastgelegd, is dat beslist op de eerste Herenwal nog geen dagelijkse routine. Daar waar de grote vrachtauto met het opschrift “VERHUIZINGEN” staat (en zien we op de bumper het Mercedes-logo. Is dat het niet het merk van transportbedrijf Wierda ?) is al een hiaat in de bebouwing ontstaan in eerder jaren. Voor het verleggen van de tramlijn is in de jaren 1929-1931 het huis van de huisschilder W. Krikke gesneuveld om voldoende ruimte te krijgen voor toegang vanaf het station naar een nieuwe trambrug over de Heerensloot, die zijn traject via de Heerenstraat en de toekomstige K.R. Poststraat buitenom de bebouwing zoekt naar de kunstweg langs het Meer en de Knipe. De originele tramlijn met de nauwe bochten door het centrum van Heerenveen komt daarmee te vervallen.
Bij dit tafereel gaan afbraakbezigheden kennelijk gepaard met de inzet van een bedrijf voor ‘verhuizingen’. Kenners van vrachtauto’s zullen ons feilloos kunnen vertellen met wie we hier als verhuisbedrijf van doen hebben. Het afbreken van het adres Herenwal 42 is beslist geen sinecure en de ‘puinrijder’ lijkt inmiddels vergevorderd in zijn bedoelingen. Die afbraak is het gevolg van het plan van Gemeentewerken Heerenveen uit 1967, uiteraard aangestuurd door B. en W. en de Raad, om een nieuwe en bredere verbindingsbrug aan te leggen over de Heerensloot naar de K.R. Poststraat. In de Friese Koerier van 14 februari 1968 wordt het plan van een miljoen gepresenteerd, maar staat ook een foto van de doorbraak en het eerdere ‘Huize Muller’. Dat pand staat op onze bovenstaande foto nog in volle glorie ‘voornaam’ te wezen. Toch moeten we vrezen, dat de verhuiswagen daar staat als voorbereiding op de afbraak ook van het pand nummer 43. Dossier 312-1 van het gemeentelijk archief uit de periode 1967-1975 vertelt ons immers, dat het in 1971 is aangekocht van keel-, neus-en oorarts A.H. Dekhuyzen voor ruim fl.140.000,-. In hetzelfde jaar heeft D. Smilde, die dan nog als procuratiehouder door het leven gaat maar al enige tijd (vanaf eind december 1968) elders (Prins Bernhardweg 6, Oranjewoud) woont, zijn pand nr. 42 aan de gemeente overgedragen voor bijna fl.56.000,-. De laatste huurder van dat pand is volgens een winkelbedrijvenlijst uit 1970: W. Fontijn, klokkenmuseum. Hij heeft 60 vierkante meter tot zijn beschikking. Als de aanbesteding van de 12 meter brede brug zijn beslag heeft gekregen is het 5 september 1972. We mogen gerust aannemen, dat onze foto uit die periode stamt. En dat klopt; achterop de foto van 8 bij 8 cm. staat 5-3-1972.
Dan zie we nog een kleine stukje gevel van Herenwal no. 41. Een heer rommelt in de laadruimte van de stationcar. Van Herenwal no. 41 is in ieder geval bewoner geweest de heer Hendrik Kuiper uit Nieuwebrug. Die is op 26 februari 1962 het huis gaan bewonen, wordt in het adresboek van 1964 nog winkelier genoemd, doch in dat van 1966 als ‘zonder beroep’ aangemerkt. Ook dit pand zal sneuvelen bij nog nieuwere toekomstplannen voor de verbreding van de ‘Trambaan’ na de verplaatsing van het stationsgebouw.
Het grote huis is in het boek “De Heerenwal. Bruggen en gekromde ruggen” door de gloedvolle betoogtrant van wijlen Jan de Jong ternauwernood ontsnapt aan een cult-status. De immense bewondering voor de persoon van Eelco Nicolaas van Kleffens (1894), die een aantal jaren (met zijn ouders dit huis heeft bewoond en zijn lagere schooljaren doorbracht op de openbare lagere school van Nijehaske, is daaraan debet is geweest. Vader mr. H.C. van Kleffens, substituut-officier van justitie te Heerenveen, krijgt in 1905 in Groningen dezelfde rechterlijke functie. Het huis krijgt opnieuw een justitieel medewerker als bewoner, nl. mr. A. van der Leij, rechter aan de arrondissementsrechtbank te Heerenveen. Deze komt namelijk voor in de adresboeken van 1922 en 1927 weliswaar onder wijk A., huisno. 56, doch hetzelfde huis. Diens opvolger A.P. Lankhorst, directeur van de Friesche Vischhandel maakt de vernummering van 1934 nog mee naar Herenwal no. 43, maar dr. Samuel Muller, keel-, neus-en oorarts, staat in het adresboek van 1936 als eerste onder dit huisnummer. De woningkaart schrijft hem in per 28 september 1936. Het bevalt hem in ieder geval bijna twintig jaar, want hij verhuist per 4 januari 1956 naar Noordwijk. Ruim een maand woont hij samen met zijn collega-opvolger k.n.o.-arts Jan W.E.P. Versteeg (1921-1990), wiens carrière in juli 1962 een vertrek noodzakelijke maakt en vanaf 3 en 5 juli betrekken de k.n.o.-artsen dr. Eberhard H. Kusen. en dr. Auke H. Dekhuyzen het pand. Kusen vindt na bijna twee jaar een ‘gaadlik’ optrekje in de Prinses Irenelaan in Oranjewoud. Dekhuyzen acht de afstand Heerenwal - Ziekenhuis een voor hem passende oplossing: hij blijft tot 1972 en verhuist dan noodgedwongen naar de Van Maasdijkstraat.
De naam W. Krikke (1886) laat in de plaatselijke Heerenveense cultuurgeschiedenis ongetwijfeld bellen rinkelen, zodra we de voornaam Wigle daaraan koppelen. Hij is de zoon van de meer bekende Klaas Krikke (1847-1923), die eveneens als ‘zondagsschilder’ een bijdrage heeft geleverd aan de topografische kennis van de Heerenveners. Hoewel Wigle als minder getalenteerd is te kenschetsen, zijn er ook van zijn hand een aantal kleinere bijdragen geleverd. Door zijn noodzakelijk vertrek vanaf de Herenwal A57 (later 44) is hij gaan wonen aan de Badweg (Bouwlust 33) om daar zijn schilderswerkplaats te vestigen.
Links achter de verhuiswagen ontwaart u een merkwaardig en typerend geveltje. Achter de façade wordt een brede bovenverdieping gesuggereerd, welk effect nog wordt versterkt door drie dicht naastelkaar geplaatste vensters met daarboven aan weerszijden van een borstwering een gemetseld zuiltje. Over de bouwgeschiedenis is verder niets bekend, maar het ontwerp doet wel wat denken aan de huizen van de Verlengde Dracht van omstreeks 1923. Het zou mij niet verbazen of timmerman-aannemer Johannes de Haan heeft ook hier zijn ‘handtekening’ achter gelaten. Zeer waarschijnlijk is deze verbouwing gebeurd in opdracht van winkelier-wolkammer-manufacturier Ale T. de Boer. Zijn naam siert het eerste adresboek van 1922 al onder het destijdse huisnummer Wijk A. no. 58. Bij de ‘Heerenveen-één”-operatie van 1934 krijgt hij van zijn nieuwe overheid het no. 45 op de deurpost geschilderd. Op 26 februari 1942 overlijdt de Boer, en zijn weduwe Hiltje van der Schaar blijft er nog wonen tot ze op 2 februari 1949 naar Dokkum gaat. Het adresboek van 1949 geeft ons de naam van mej. Anna C.E. de Vries, die er dan haar mode-vakschool heeft gevestigd. Zij is er in oktober 1945 als kostgangster komen wonen en vertrekt eind augustus 1949. Vast staat dat Johannes van der Schaar de sleutel per 7 februari 1949 heeft beheerd. Hij komt voor in het adresboek van 1954 als boekhandel. Rond 1970 meldt de winkelbedrijvenlijst, dat hij 20 vierkante meter gebruikt in een matig onderhouden pand, waar hij een stencildrukkerij exploiteert. De rest van het pand is kennelijk verhuurt aan S. Adema, die op 35 vierkante meter een electriciteitszaak runt op het adres Herenwal 45a.
Onder de latere directeur Albert R. van der Schaar komt het bedrijf als ‘Van der Schaar Kantoorefficiency b.v.’ behoorlijk tot bloei met als bedrijfsfilosofie, dat ze geen machines en meubelen leveren, maar kennis en oplossingen ! Het leidt zelfs tot een flinke uitbreiding van het vloeroppervlak.
2013, januari 27 - wibbo westerdijk - hip-backup
Heerenwal omstreeks 1928
HIP-TIME MAGAZINE 130

Heerenwal omstreeks 1928
Uit deze prentbriefkaart van de 1ste Heerenwal te Heerenveen blijkt nog duidelijk het grote belang van vervoer door de scheepvaart. Bussen, tonnen, pakketten, handkarren. Het zicht op de huizenrij is nu vanaf de Stationsbrug in de richting van de Herenwalsterbrug. U ziet dat het stukje kade tot en met het pand Kniphorst - het 3e pand vanaf rechts - voor de handelsaktiviteiten van de winkelstand van essentieel belang is. Even verderop is er sprake van een ongeplaveide kade, terwijl het hier tot aan de kadebalk geplaveid is en er bolders zijn geplaatst voor het aanleggen van schepen. Er is bovendien nog gelegenheid voor toeristisch bootvermaak door een trotse ‘schipper’!
Uiteraard is ook deze prentbriefkaart uit de collectie van het Heerenveen Museum, waarbij één exemplaar als poststempel heeft de datering van 27 X 1928, m.a.w. 27 october 1928. De uitgave is van G. Brouwer en Zoon’s Boekhandel met het kenmerk E&B. Deze laatste lettercombinatie geeft aan dat de Brouwer’s de kaarten niet zelf drukken, maar dat hebben laten doen door de firma Emrik & Binger te Haarlem.
Overigens is overduidelijk dat de twee pandjes rechts op de foto (waarvan de meest noordelijke slechts deels is afgebeeld) de winkel of eigenlijk de ‘goedkoope bazar’ van Pasveer is.
Laten we proberen de geschiedenis van deze twee panden eens te ontrafelen met de hulp van - merendeels - het kadaster, de gegevens vanuit het Haskerlands archief ons ooit aangereikt door Sietse Krikke, de omnummeringslijst uit 1911 uit het Jouster archief, de adresboeken van Heerenveen (vaker in deze rubriek gebruikt) en tenslotte informatie uit de kranten, welke in ons digitale tijdperk voornamelijk te danken zijn aan de website van de Koninklijke Bibliotheek t.w. <www.delpher.nl>.
PAND Heerenwal 69a.
Het eerste begin van dit tweede pand op onze foto is in ieder geval in 1832 vastgelegd onder kadasternummer Nijehaske A-1580 (huis) en A-1581 (tuin). Winkelier Ekke Johannes van der Meer in Heerenveen (AEN) is de eigenaar van huisnummer Nijehaske 47 aan de Heerenwal. Zelf heeft hij daar met zijn echtgenote Martentje Wiebrens de Vries (gehuwd geweest van 1797 tot 1808 met schoolmeester Lammert Woudstra en sindsdien weduwe) gewoond o.a. in 1816 (G.A. HAS, nr. 1496). Zij blijken te zijn gehuwd in de gemeente Haske op 8 januari 1812. Ekke Johannes van der Meer is dan 29 jaar en nog ‘boerenknegt’ in Het Meer. Martentje is dan zes jaar ouder en heeft twee jongens uit haar eerste huwelijk. Overigens wordt het beroep van Ekke van der Meer in een erfpachtcontract van de D.C.F. Veencompagnie van 27 september 1821 (DCF-archief nr. 1091) - als stiefvader van Wybren Lammerts Woudstra, mr. leertouwer - ‘uitdrager’ genoemd. Zijn echtgenote Martentje Wybrens de Vries heeft haar zoon Wybren het recht gegeven op een “huisstede en grond, bebouwd met eene huizinge, gekwoteerd met no. 48, leertouwerswinkel en droogschuur c.a.” (Zo ... dat is al de eerste vernummering van het adres ! en zullen nog enkele volgen.)
Rond 1825 wordt het huis al in twee gedeelten bewoond en blijkt groot genoeg voor twee huisgezinnen. De arbeider Binne Jisses Leertouwer is de ene gebruiker én de leerlooijer of leertouwer Wiebren Lammerts Woudstra (dus de in januari 1798 geboren stiefzoon van Ekke Johannes van der Meer) heeft daar met zijn vrouw Minke Siegers van der Laan, waarmee hij op 25 november 1816 op 17 jarige leeftijd is gehuwd, gewoond met vier kinderen, o.a. in 1825. (HAS 791).
De Volkstelling 1830 registreert op datzelfde pand het echtpaar Binne Jisses Leertouwer, arbeider (58) en Jantje Hijlkes Korver (43), die samen een gedeelte bewonen met nog drie minderjarige kinderen (12, 8 en 6 jaar). Tevens is er dan woonruimte voor het echtpaar Baltus Lijkles Fenema, schoenmaker (43) en Sijtske Aukes van der Werf. Zij mogen samen met vier minderjarige kinderen (12, 9, 7 en 3 jaar) het andere deel gebruiken.
De situatie in een bewonerslijst van 1834 kent de beide families ook nog, maar beschrijft het als volgt: volgnummer 065, huisnummer 047: Venema, Baltus L. ; 2 manspersonen, 4 vrouwspersonen; 6 protestant. Voor de andere familie geldt: volgnummer 066, huisnummer 047: Leertouwer, Binne J.; 3 manspersonen; 1 vrouwspersoon en 4 protestant. (Gegevens afkomstig van Sietse Krikke).
Ook de volgende gegevens zijn ons aangereikt door Krikke. Het jaar 1842 is huisnummer 47 in gebruik bij Baltus Lijkles Venema (1787), schoenmaker, en - voor het eerst nummer 47a het tehuis voor Binne Jisses Leertouwer (1777), die weliswaar arm is maar niet wordt bedeeld. De volgende lijst stamt uit 1852 en daar blijkt Binne Jisses Leertouwer niet meer als bewoner te zijn geregistreerd. Het nummer 47a bestaat niet meer en uit de overlijdensacten blijkt, dat Leertouwer is overleden in 1850. Baltus Lijkles Venema daarentegen heeft een nieuw huisnummer in 1852, namelijk 62.
Een repertoire van notaris Arjen Binnerts, d.d. 5 maart 1859, aktenummer 79 legt de gegevens vast van de verkoop door Ekke Johannes van der Meer (1782), inmiddels zonder maatschappelijke betrekking en wonend in Aengwirden en door de erfgenamen van zijn overleden huisvrouw Martentje Wiebrens de Vries (1776), die eerder getrouwd is geweest met Lammert Lolkes Woudstra. Het eerste onderdeel van die acte gaat over de overdracht aan zijn medeverkoper Sieger Sytzes van der Laan, koopman te Nijehaske, van een huis c.a. te Nijehaske, sectie A., nr. 1580 (huis aan de straat) en deels sectie A., nr. 1950, (tuin daarachter), samen groot 0.02.69 HA., voor fl.880,-. Kijken we hierbij naar de details van de kadastrale registratie dan zien we dat perceel A-1580 slechts een grootte heeft van 0.91 are. Dat zou betekenen dat perceel A-1950 zou moeten zijn geregistreerd op een grootte van 1.78 are. De kadastrale legger van Van der Meer komt evenwel niet verder dan een grootte van 1.40 are. Waar die resterende 0.38 are dan vandaan komt, blijft vooralsnog een groot raadsel.
Na afwikkeling van deze verkoop door de familie Van der Meer c.s. blijken de nieuwe eigenaren te zijn: Sieger Sijtzes van der Laan en Jan Johannes Wijntjes en wel tesamen onder leggernummer 1237. Slechts amper één jaar duurt deze samenwerking, want - zoals het kadaster meldt - er wordt een ‘splitsing vóór 1861’ doorgevoerd tussen de beide deelgenoten.
Jan Johannes Wijntjes (legger 475) wordt eigenaar van 0.90 are, waarbij de omschrijving van het bezit luidt: “synagoge, huis en erf” met als nieuw kadasternummer A-2073. De enige conclusie die we hier uit kunnen trekken is, dat Wijntjes verhuurder is van de ‘synagoge c.a.’ aan de Nederlandsche Israëlitische gemeente van Heerenveen ofwel de Joodse gemeente van Heerenveen. Achter het huis aan Heerenwal met kadasternummer A-1580 ligt tot het kadastrale dienstjaar 1846 een ‘tuin’ met een grootte van 1.40 are. Eerst heeft een ‘grensverandering’ in het dienstjaar 1837 het 2.50 are grote tuingedeelte teruggebracht van 2.50 are naar 1.40 are, ten faveure van stiefzoon Wiebren Lammerts Woudstra, die op het naastliggend perceel een ‘looierij’ gebruikt. Voor de 1.40 are tuin wordt op naam van Ekke Johannes van der Meer vervolgens het nieuwe kadastrale nummer A-1842 toegekend. Dan verandert een zgn. ‘stichting in dj. 1846’ dat in ‘huis met erf’ onder verantwoordelijkheid van Ekke Johannes van der Meer (legger 240.26). Dan komt ook het kadasternummer A-1950 in beeld én tegelijk verwerft Van der Meer daarmee voor 5 jaar belastingvrijdom tot 1851. Na de ‘expiratie’ uit die belasting blijkt de ‘gebouwde waarde’ te zijn vastgesteld op fl.6,-. Naar Heerenveense begrippen een uiterst lage waarde, omdat meestal als ondergrens fl.15,- wordt aangehouden. Het moet een uiterst bescheiden ‘huisje’ zijn geweest. Het is geoorloofd daaruit te concluderen, dat dit ‘huisje’ in huur is gegeven aan de Ned. Isr. Gemeente Heerenveen voor hun sabbathvieringen en hun onderwijs van de Thora. Van der Laan en Wijntjes continueren deze toestand, doch toen de beide partners besloten tot een ‘splitsing’ in hun gezamenlijk bezit in het dienstjaar 1861 en Wijntjes alleen verder gaat met 0.90 are verandert er het een en ander.
Allereerst wordt in Wijntjes z’n legger 475, onder regelnummer 13 het A-1950 kadasternummer vervangen door A-2073. De grootste verandering is evenwel de inhoudelijke omschrijving. Die verandert van ‘huis en erf’ naar ‘synagoge, huis en erf’. Dit schept in ieder geval zekerheid over het gebruik. Tegelijk verdwijnt door de splitsing de term ‘leerlooierij en erf’. De totale grootte van de omschrijving daarvan is steeds 2.20 are geweest. Daarvan gaat 0.95 are naar noordelijke eigenaar Jan Wiebes Nijholt, die na Woudstra eigenaar is geweest van de ‘leerlooierij en erf’ en brengt zijn bezit op 2.75 are. Verder wordt 0.25 are van 2.20 are herverdeelt onder Wijntjes en van der Laan.

Evenwel, in de joodse gemeenschap wordt kennelijk de behoefte gevoeld ‘baas in eigen synagoge’ te zijn, want op 8 augustus 1876 schrijft notaris Gerrit Boschloo uit Heerenveen in het dagregister van het kadaster een koopacte in. De erven Wijntjes - vader Jan Johannes is op 18 maart 1865 als 75 jarige overleden - verkopen ‘een gebouw dienende tot Synagoge en badkamer met stede en grond op de Heerenwal onder Nijehaske, sectie A., no. 1862’, aan Izaäk Veldman en Hartog Izaäks Cohen, beiden koopman te Nijehaske, en tevens voorzitter en penningmeester van het Bestuur van de Nederlandsche Israëlitische Gemeente te Heerenveen.
Deze veranderingen zijn op het Netteplan van 1887 vastgelegd. Daaruit komt het beeld naar voren, dat dit ene perceel zodanig is verkaveld, dat er vier verschillende opeenvolgende kadasternummers zijn ingevoerd. Vanaf de Heerenslootzijde is dat eerst A-2864 (het huis aan de straat), daartegenaan een huis met een stuk erf A-2863. Vervolgens op het middendeel een ‘huis’ met een gebouwtje daar los van staand maar beiden op hetzelfde erf (A-2862) en tenslotte tot de westelijke scheidsloot een stukje tuin c.q. erf (A-2861). De totale grootte van het perceel bedraagt dan 0.59 are (A-2864), 1.12 are (A-2863), 0.92 are (A-2862) en 0.94 are (A-2861), samen is dat: 3.57 are. Volgens een kadastrale kaart uit 1868 wordt aan het perceel ten noorden van dit viertal het kadasternummer A-2865 toegekend. De inhoudelijke omschrijving daarvan is 2.93 are. Als het volledig identiek zou zijn geweest aan A-1582 en A-1582a dan zou de totale grootte moeten zijn geweest: 2.50 are plus 0.40 are is samen 2.90 are. Maar er is een hermeting geweest inmiddels.
Wie er in de periode na 1853 in de als ‘huis’ aangegeven percelen hebben gewoond, hebben we nog niet kunnen vaststellen. Daarvoor is toegang nodig tot de bevolkingsregisters na 1850 van Nijehaske (HAS) en een verschrikkelijke hoop tijdsinzet. We hopen dat ook Haskerland over niet al te lange tijd deze via ‘Alle Friezen’ digitaal beschikbaar kan stellen.
In een eerdere bijdrage over de Heerenwal hebben we U al eens kennis laten maken met de originele vernummeringslijst op het Gemeentearchief van Joure van het jaar 1911. Daarin staan als ‘oud nummer’ tot 1911, respectievelijk nr. 61 (voor de Ned. Isr. Kerk dus A-2862 of eigenlijk A-4573 ), nr. 60a (voor - vermoedelijk - A-2863) en nr. 60 (in pen bijgeschreven: ‘winkel’ , dus aan de straat A-2864).
Na 1911 is het oude nummer 61 vervangen door het Nijehaske A-86 nummer (waarbij deze A staat voor huisnummer in wijk A.) Nummer 60a wordt dan Nijehaske A-87 en nummer 60 krijgt Nijehaske A-88.
Met behulp van het zoekprogramma Delpher van de Koninklijke Bibliotheek hebben we hoop gehad één van deze huisnummers te kunnen koppelen aan een persoon of gebruiker. Dat was een ijdele hoop.

Toch staat op foto 01187 van Museum Heerenveen ten noorden van het pand Kniphorst een huisje met een tuitgevel, twee smalle gevelraampjes op zolderverdiepinghoogte met daartussen een reclamebord van forse afmetingen en de tekst: “Voor ongeregelde goederen vertegenwoordiger K.K. Eppinga”. Die foto is van omstreeks 1910. Die opvatting wordt stevig bevestigd door het Nieuwsblad van Friesland van 23 april 1910, waarvan de tekst luidt: “Aan het geachte publiek van Heerenveen & Omstreken wordt bekend gemaakt, dat voor mijn rekening een handel zal worden begonnen in geregelde en ongeregelde goederen tegen buitengewoon lage prijzen. Met den verkoop dezer goederen heb ik belast den heer K.K. Eppinga, Heerenwal, Heerenveen, voorheen Knijpe. Aanbevelend, E. van der Zwaag.”
Eppinga gaat aan de slag. Zijn werkgever evenwel komt na zo’n jaar of drie in de problemen. Het eerste signaal daarvan vinden we in het Nieuwsblad van Friesland, waarin aangekondigd wordt een “Boelgoed - Nijehaske op Dinsdag den zevenden juli 1900veertien, des voormiddags om 10 uur, ten huize van E. van der Zwaag, koopman en winkelier te Heerenveen, Nijehaske, zal publiek worden verkocht, door deurw. P.L. DE LANG te Heerenveen: Verschillende meubelen en huisgeraden, een partijtje manufacturen, een hond, kippenhok met zes kippen, kar op twee wielen, enz enz.”. In dit bericht wordt niet gesproken van een faillissement, maar in Het Nieuws van de Dag van 7 juli 1914 staat onder “FAILLISSEMENTEN. Failliet verklaard: (o.a.) 4 Juli. E. van der Zwaag, koopman, Nijehaske; -- r.-c. (rechter-commissaris) mr. J.J.E. Boschloo; cur. (curator) mr. M. de Muinck, Heerenveen.”
Het is niet het eind van de loopbaan van de heer K.K. Eppinga, want uit een advertentie op 29 juli 1919 blijkt dat hij in de ‘Manufacturen’ is gegaan en aan de Heerenwal is gebleven. Het assortiment betreft ‘Amerikaansche Lappen’, geschikt voor boezeroens, jongenskielen, morgenjurken, boezelaars, enz. Prima kwaliteit! IJzersterk! Spotprijs! Dames-en Kindermantels, Heerencostuums, Damesrokken, borstrokken, onderlijfjes, onderpakken, damespantalons, dameshoeden, Buckskin lappen, manchester broeken. Ze worden voor spotprijzen opgeruimd door Eppinga. Kort daarna verkoopt slager Franke Bouwes van der Laan het pand nr. 353 op de westkant van de Dracht aan het tweetal S.H. van der Laan uit Nijehaske en R.J. Smilde te Heerenveen, die het op 30 april 1920 finaal hebben gekocht voor fl.10.551,-. Koopman Klaas Klazes Eppinga kan het kennelijk huren. Van der Laan vertrekt op 8 mei 1920 uit het huis en Eppinga kan zijn ‘affaire’ daar beginnen. In het adresboek 1922 blijkt K.K. Eppinga de winkel aan de Dracht no. 106 te exploiteren als ‘koopman in manufacturen’.
Eerder - bij het verhaal over ‘De Goedkoope Bazar’ - onder Nijehaske A-83 hebben we al vastgesteld, dat in het pand waar Eppinga de ongeregelde goederen aan de man heeft gebracht op zaterdagavond 15 maart 1919 om 6 uur ‘s avonds Pasveer’s Goedkoope Bazar met porselein, glas, aardewerk en galanterieën zijn zaak opent. Deze Fa. Wed. H. Pasveer & Zoon heeft nu twee adressen vlak bij elkaar, namelijk nr. 83 (en met het huis met winkel van Kniphorst nr. 85 ertussen) ook nr. 89.

Wij moeten nu onze redenering onderbreken en het woord geven aan een kenner van het huis van de familie Kniphorst op no. 85. Vanuit het zweedse Värmskog schrijft Reina Post-Kniphorst, geboren in Nijehaske op 15 september 1924 en dochter van Pieter Hendriks Kniphorst (1890), op 10 mei 1997 over een afbeelding van het huis van haar grootouders Hendrik Kniphorst (1849-1906) en Janke Wiebes (1848-1909).
Citeren we - uit de tekst van haar brief - het volgende: “Foto moet genomen zijn ± 1906; in de deur staat mijn vaders broer J.A. Kniphorst. Hij was ca. 4 jaar ouder dan vader, dus van 1886. Het huis rechts was later weg, de steeg voerde naar de synagoge, die achter deze huizen stond (herinner ik me nog)”.
Dit bericht van Reina Post-Kniphorst houdt in, dat in het kadastrale dienstjaar 1935 (dus in werkelijkheid iets eerder) de synagoge, badkamer en erf (A-4573) en nog een stuk erf (A-4572) middels een zgn. ‘overdracht’ van de oude eigenaar de Ned. Isr. Gemeente van Heerenveen naar de nieuwe eigenaar de Ned. Isr. Gemeente van Sneek zijn gegaan.
Het pand met kadasternummer A-2864 (aan de straatzijde) en door ons aangewezen als het pand met huisnummer A-87 - dus ten noorden van het het pand Kniphorst met nummer A-85 - is in het kadastrale dienstjaar 1914 onderwerp van een ‘scheiding en verkoop’ in en door de familie Sieger Sijtzes van der Laan. De begunstigden zijn Willem Visscher, touwslager te Steenwijk, en zijn echtgenote Roelofje van der Laan, die het in het dienstjaar 1916 doorverkopen aan Hendrik Johannes Comello, schilder te Benedenknijp e. Hij is de geregistreerde eigenaar van legger 3653.2. Hij bewoont het pand evenmin en na een jaar of vijf verkoopt hij het in het kadastrale dienstjaar 1921 aan de uiteindelijke eigenaar Jan Pasveer met legger 3860.5. Datzelfde is eveneens gebeurd met A-2863, en dus ook in het dienstjaar 1921.
We ronden de brief van Reina Post-Kniphorst af met haar beschrijving van de noordelijk gelegen panden vanaf de Stationsstraat. Alzo: “Vanaf de spoorbrug waren de huizen als volgt: op de hoek een bakkerswinkel (Spoelstra), aansluitend de bakkerij (niet meer in gebruik). Huis waar m’n oom woonde (73); “kleine” Pasveer (72); een woonhuis met gevel in 2 verdiepingen (71); “grote” Pasveer (70) die in mijn tijd 2 percelen besloeg, waarvan het 2e (69a) dat was wat je rechts op de foto ziet; dan het ‘Kniphorst’-huis (69), dus no. 6 in mijn tijd, nr. 7 toen de foto gemaakt werd.”
Nu we de situatie begrijpen welke Reina Post-Kniphorst heeft beschreven, gaan we nog even terug naar de oude huisnummer van vóór de éénwording van Heerenveen op 1 juli 1934.
Heerenwal 73 is eerder Nijehaske A-92 (J.A. Kniphorst, de expediteur); Heerenwal 72 is daarvoor Nijehaske A-91 (‘kleine’ W. Pasveer); Heerenwal 71 is geweest Nijehaske A-90 (Th. Bakker); Heerenwal 70 blijkt Nijehaske A-89 en dus van ‘grote’ J.H. Pasveer te zijn, net als kleine huisje ook van ‘grote’ Pasveer van Heerenwal 69a eerder - waarschijnlijk - Nijehaske A-87 is geweest. De nummers 86 en 88 - huis, loots en erf - en - synagoge, badkamer en erf - zijn niet aan de straatzijde gesitueerd, maar achter Nijehaske A-87.
Zoals aan het uiterlijk op deze foto is te zien, is dat ongetwijfeld te danken aan een zgn. kadastrale ‘herbouw, enz.’ is uit het dienstjaar 1924 en in werkelijkheid dus iets eerder. Pasveer heeft de beide aan de straat staande panden dan sinds dienstjaar 1921 al in zijn bezit: sloopt het tweede pand gedeeltelijk en maakt er ‘winkel met erf’ van.
PAND Heerenwal 70
Het deels afgebeelde pand nr. 70 blijft in zijn originele staat met dezelfde Pasveer als eigenaar. Daarbij blijft het overigens niet, want in 1934 ná de eenwording van Heerenveen neemt het gemeentebestuur van Heerenveen de bouwvergunningen, over die door Haskerland al zijn voorbereid en kan Pasveer opnieuw aan de slag voor een méér dan ingrijpende verbouwing. De bouwtekeningen van de architect A. Laagland uit Den Haag spreken duidelijke taal. Daarbij moet wel worden verteld, dat Pasveer dan ook eigenaar is geworden van het achterliggende terrein met de synagoge, de badkamer en een stuk erf, samen 1.90 are groot. Na die verbouwingen spreekt het kadaster zelfs voor de opnieuw kadastraal onder Tjalleberd ingedeelde bezittingen onder E-380 tot en met E-383 van ‘bovenwoningen, winkel, fabriek en erf’. Wel blijven de gevels van de samenstellende panden iets van elkaar verschillen en blijven in sommige bronnen ook beide huisnummer 69a en 70 in gebruik.
De totale breedte van de twee voorgevels van dit duo-pand wordt in de bouwtekening op circa 12.00 meter gesteld, terwijl het oorspronkelijke pand 69a een breedte heeft gehad van 6.89 meter en het pand 70 van 5.06 meter, samen derhalve 11.95 meter.
Een bijzondere opname van de beide panden staat in het boekje ‘De Heerenwal. Bruggen en gekromde ruggen’ op de pagina’s 82 en 83. Daarop zijn de ramen van de panden beveiligd tegen explosiegevaar in het geval dat de Duitsers de brug zouden opblazen. De Heerenveners zijn nog maar net over de drempel van de bevrijding heen als het bericht de bevolking bereikt, dat Jan H. Pasveer op 31 april 1945 is overleden. Zijn weduwe Johanna Elizabeth Kokxhoorn blijft samen met haar zoon het bedrijf voortzetten. In het adresboek van 1949 is deze jongeman Henricus M. Pasveer ingeschreven als ‘winkelier’. In 1952 neemt de wed. Pasveer architect F.W. Wierda in de arm, laat voor de bovenverdieping van het zuidelijke pand nr. 69a een pakhuisruimte verbouwen tot een aantrekkelijke bovenwoning. Op 17 juli 1952 krijgt ze daarvoor toestemming van de gemeente. (Vergunning 88-52) Inmiddels is ze ook in gesprek voor een overname van de winkel door een huurder. Die huurder (of mogelijk) bedrijfsleider is Bernardus C. Brouwer die op 2 september 1952 wordt ingeschreven op het adres Heerenwal nr. 70 en afkomstig is van Didam bij Amsterdam. In het adresboek 1954 staat hij ingeschreven als ‘etaleur’. Niettemin, hij koopt volgens volgens de kadastrale registratie in het kadastrale dienstjaar 1958 het gehele complex onder kadasternummer E-712 met een grootte van 6.54 are, bestaande uit winkel, bovenwoningen en erf. De verkopers zijn de weduwe J.E. Pasveer-Kokxhoorn en haar zoon Henricus Maria Pasveer (geb. 2 aug. 1926).
Voor de heer Brouwer begint het met een ,valse start’. Nauwelijks begonnen krijgt hij begin oktober 1958 te maken met een oplichter, die voor fl.70,- speelgoed meekrijgt en voor eenzelfde bedrag ook nog een te bezorgen bestelling plaatst voor een adres in Wolvega. Dat adres blijkt evenwel niet te bestaan. Bij de aangifte bij de recherche kan hij
slechts een vaag signalement geven. Een geschatte leeftijd van 40 jaar en drager van een tweedjas. Bovendien blijkt in 1960 de exploitatie van dit warenhuis hem boven het hoofd te zijn gegroeid. Bij vonnis van Arrondissements-Rechtbank te Leeuwarden van 25 februari 1960 is hij in staat van faillissement verklaard. Hij handelde onder de benaming “Pasveer’s Warenhuis”. Als curator wordt aangesteld Mr. B. Daniëls te Leeuwarden. Uiteraard doorloopt hij vervolgens de gehele faillissementsprocedure met schuldvorderingen, verificatievergadering, uitdelingslijst en het verbindend worden van de slotlijst op 1 februari 1963. Zolang wordt uiteraard niet gewacht met de verkoop van het warenhuis. Ook wacht de heer Brouwer niet met verhuizen. Hij wordt al op 28 maart 1960 uitgeschreven naar Didam, waar hij vandaan is gekomen. Op donderdagavond 27 oktober 1960 wordt het kapitale zakenpand op de eerste Heerenwal 70 aangekocht door administrateur Fokke Brugge. Hij doet dat in opdracht van Van Ommen’s Handelsvereniging te Amersfoort. Deze firma heeft dan al een vestiging in Heerenveen aan het Stationsplein nr. 10. Het is een groothandel in huishoudelijke artikelen. De letters op de gevel ‘VOHA’ staan dus voor ‘Van Ommen’s Handels Vereniging’. Op 29 mei 1964 blijkt Van Ommen een onderhuurder te hebben gekregen in de persoon van Fokke Dijkstra, die op deze datum het adres Herenwal 70 aanbeveelt voor alle soorten kampeertenten, ook voor de verhuur (2-. 4- en 6-persoonstenten, luchtbedden, enz.) De adresboeken van 1964 en 1966 maken daar ook melding van. De woningkaart heeft Fokke Dijkstra al ingeschreven op nr. 70 per 21 februari 1961 en hij woont er in 1976 nog steeds. Tenslotte hebben we een winkelbedrijvenlijst uit 1970 kunnen inzien, waarbij de belangrijkste informatie over de handelsvereniging Van Ommen blijkt te zijn dat ze 400 m2 oppervlakte tot hun gebruik hebben. Overigens keert het kadaster in het dj. 1975 - na een hermeting - terug naar een kadasternummer in de sectie A. Vanaf dan staat het perceel geregistreerd onder kadasternummer Tjalleberd, sectie A-9577.
Spijtig genoeg hebben we zeer weinig over het gebruik ná 1970 kunnen vinden, met uitzondering van de naam Joh. Bakker die daar dan onder het adres Herenwal 69a een bandenservicebedrijf exploiteert. In de telefoongids van 1998 staat de Autobandenhandel J. Bakker / W.W. van Bokhorst onder huisno. 69a. Op internet wordt - nu in 2016 - het ‘Handel in en reparatie van autobanden; fietsherstellers- en bromfietsbedrijf.’ genoemd. Zelfs Google Maps laat op de beide gevels van 69a en 70 nog de plank zien met het opschrift: BANDENSERVICE J. BAKKER.
2016, april 24 - wibbo westerdijk - hip-backup - met dank aan Sietse Krikke
Ziekenhuis, jaren ’40
HIP-TIME MAGAZINE 69

Het Ziekenhuis rond de jaren 40
Wanneer de datering - jaren ’40 - van deze foto 01794 uit het archief van het museum Willem van Haren correct is aangegeven door beroepsfotograaf J.D. de Jong, Oudkerk (Fr.) mag je veronderstellen, dat de omgehakte jonge bomen daar vast niet erg lang hebben gelegen. De nijpende brandstofschaarste is misschien zelfs de reden geweest om ze te laten sneuvelen. Als het in de begin jaren ’50 is gebeurd, dan kan het de opmaat zijn geweest voor een van de vele uitbreidingen aan de Thialfzijde van het Heerenveense ziekenhuis. In 1954 is aan het gebouw een nieuwe keuken in gebruik genomen en later komt er een nieuwe entree met daarboven operatiezalen.
We doen even een stapje terug in de geschiedenis van de gezondheidszorg van Heerenveen en omgeving door melding te maken van het historische, eerste en unieke ziekenhuisje aan de Verlengde Dracht te Heerenveen. Freule Cornelia Anna Agatha Albertina baronesse de Vos van Steenwijk, afkomstig uit Beetsterzwaag, sticht in juni 1895 een particuliere verpleeginriching, treedt zelf op als directrice-verpleegster en verzekert zich van de steun van twee plaatselijke artsen. Voor vier volwassenen en twee kinderen heeft ze in het herenhuis voldoende ruimte. De freule blijkt over een kwetsbare gezondheid te beschikken (astmatisch) en vertrekt eind september 1898 om gezondheidsreden naar Zandvoort. Daar begint ze practisch direct in haar villa ‘Frisia’ een herstellingsoord voor kinderen.
Heerenveen blijkt met haar vertrek een enorme aderlating te hebben ondergaan, maar gelukkig worden er onmiddellijk initiatieven genomen om te komen tot een ‘publiek’ ziekenhuis te komen. Er wordt een voorlopig comité gevormd, die gericht is op het leggen van een stevige basis voor het voortzetten van de exploitatie van het ziekenhuis. Alle Heerenveense pommeranten worden gemobiliseerd om dit initiatief van de grond te tillen. Op 2 januari 1899 wordt een oprichtingsvergadering gehouden voor de Vereniging tot Ziekenverpleging “Het Ziekenhuis”, waarvan de presentielijst 24 namen telt. Secretaris Halbe Binnerts kan op 2 maart 1899 zijn medebestuursleden laten weten, dat de conceptstatuten hebben geleid tot de erkenning als rechtspersoon. Inmiddels wordt aktie gevoerd voor het werven van leden, donateurs, subsidies, giften, enz. Er worden spontaan bedragen geschonken, maar ook beperkende voorwaarden voor medewerking gemeld. In de bewaard gebleven archiefbescheiden van de vereniging bevindt zich een bijzonder ‘cynische’ reactie van een ‘anonymus’ uit ‘s Gravenhage, die schrijft niet mee te kunnen doen ‘aan het financieren van een ziekenhuis in het rijke Friesland’.
Kennelijk is Heerenveen nog niet rijp voor dit ingrijpende initiatief, want op 30 maart 1900 gaat een circulaire van het Bestuur van de Vereniging tot Ziekenverpleging uit naar haar leden met het besluit tot ontbinding van de vereniging. De 26e daaraan voorafgaand is aldus door de ledenvergadering besloten. De gezondheidszorg in Heerenveen is op dit punt dus terug bij af, maar heeft wel zeer motiverend gewerkt op de organisatie van de wijkverpleging. Het doel van die beweging is om door middel van één of meer gediplomeerde verpleegsters hulp te verlenen aan zieken in de ruimste zin van het woord. Dat betreft dan die zieken die hun verblijf te Heerenveen hebben of in de onmiddellijke omgeving daarvan. De op 4 juni 1901 vastgestelde statuten en verenigingsreglement van de “Heerenveensche Wijkverpleging” vinden hun koninklijke goedkeuring op 20 september 1901 bij besluit no. 20. De eerste jaren blijken door financiële problemen beslist niet gemakkelijk. Dat zal één van de achterliggende redenen zijn geweest voor ds. P.J.D. van Slooten, predikant van de hervormde gemeente aan de Fok en te Terband, om de pastorievoogden van Aengwirden over te halen een verdieping op het Aengwirder armhuis tot stand te brengen en deze in te richten als ziekenhuis. De voogden belonen zijn initiatief, geven aan architect K.R. Post de opdracht tot de realisatie en staan op 2 maart 1908 uiteraard bij de opening op de voorste rijen. De dag erna komt al de eerste patiënt, die door directrice zuster M. de Boer in het ziekhuisregime wordt ingewijd. De chirurgen van het eerste uur zijn dr. J. de Graaff, dr. G.H. de Kleyn en dr. van Schaik. Er is sprake van een moeizame exploitatie met een diepe crisis in 1911. Maar dan wordt een vereniging op algemene grondslag opgericht, die de accomodatie en inventaris overneemt en een jaarlijkse subsidie krijgt van de pastorievoogden.
De notarieële stichtingsdatum wordt gesteld op 11 mei 1911 en de naam luidt: “Vereeniging tot instandhouding en exploitatie van het ziekenhuis te Heerenveen”. De gemeenten Aengwirden, Haskerland en Schoterland honoreren de subsidieverzoeken, doch de Gedeputeerde Staten blijven van mening - net als in 1895 en 1899 - dat de instelling van té plaatselijk belang is om een subsidieverzoek voor 1000 gulden te kunnen steunen. Positief is de houding van de pastorievoogden, die in ieder geval het gebouw kosteloos in bruikleen afstaan.
Onder het inspirerende directoraat van zuster Telina Dijkstra ziet de vereniging kans haar heilzame opdracht in het tweede en derde decennium van 20e eeuw uit te voeren. In 1916 wordt de wens tot uitbreiding van de verpleegmogelijkheden al geuit, maar het duurt nog tot 4 juni 1927 dat door het Gemeentebestuur van Aengwirden vergunning nr. 857 wordt afgegeven voor de stichting van een ziekenhuis aan de Thialfweg. De bouw neemt enige tijd in beslag en al op 10 april 1929 volgt de eerste uitbreiding met de bouw van een barak voor besmettelijke ziekten met een oppervlakte van 200 m2, in twee afdelingen en met in totaal 10 bedden. (Vergunning no. 982). Het kwam uiteraard los te staan van het hoofdgebouw en op minimaal 30 meter afstand van de weg of straat. Twee jaar later - juli 1931 - is er reden om die barak al weer naar de nieuwste inzichten te herinrichten (Vergunning nr. 1089)
Opnieuw mogen we met eer noemen het nimmer aflatende werk van directrice Telina Dijkstra, die pas afscheid neemt als de nieuwe instelling goed op de rails staat. In 1935 neemt zij na 23 jaar trouwe dienst afscheid en schenkt het ziekenhuis twee prachtige gebrandschilderde ramen.
Wanneer zij in 1938 op 21 augustus ‘ s middags om half één overlijdt doet aanspreker Tjeerd Hoekstra (55) een dag later de aangifte. Zij is 65 jaar geworden en haar grafsteen bevindt zich bij de Rotondekerk van Terband. Een oud-verpleegster verschaft in 1983 bij de publicatie van een foto van mw. Dijkstra in een rubriek van de Leeuwarder Courant enige informatie over dat laatste levensjaar. Kort voor haar pensionering heeft ze een hersenbloeding gehad en raakt dan verlamd aan haar beide benen. „Zij mocht in een mooie kamer verpleegd worden. De adjunctdirectrice, zuster Froukje Hofma, woonde in deze kamer. Als gezelschap mocht ze zelf een zuster van de afdeling kiezen voor drie maanden. Daarna koos ze zelf weer een verpleegster. Je woonde dan zogenaamd in 't klooster! Eten en drinken, en haar verzorgen. Ze kreeg geregeld bezoek. De kamer stond vol mooie bloemen, iedere week andere".
De periode die daarop volgt, zal door de betrokkenen niet spoedig worden vergeten. Zeker is dat de oorlogsjaren niet ongemerkt zijn voorbijgegaan. In de voorbereidingen daarvoor mag gemeld worden dat de splinternieuwe oostelijke vleugel beschikte over een gas-en bomvrije kelder. Tijdens de oorlogsjaren krijgt deze de bestemming van lazaret voor de duitse militairen. Het dak wordt dan voorzien van een rood kruis. Die ‘inwoning’ betekent dat er ruimtenood ontstaat en is reden om barakken van allerlei soort op te richten om de taken te kunnen vervullen.
Het Ziekenhuis wordt steeds meer een dynamisch bedrijf, welke eigenlijk permanent in een staat van uitbreiding, reorganisatie, verbouw, herbouw en nieuwbouw verkeert. De dossiers van de bouwvergunning beslaat een indrukwekkende hoeveelheid. Het gemeentearchief van Heerenveen kan u uit de naoorlogse periode minstens vijftig dossiers overleggen.
In een van de eerste uitbreidingen speelt de Inspectie voor de Volksgezondheid een cruciale rol als ze Heerenveen een bericht sturen, dat het ziekenhuis in aanmerking komt voor streekziekenhuis met een capaciteit van ca. 300 bedden. Onder architectuur van M. Duintjer uit Amsterdam worden een infectiebarak, een uitbreiding van het beddenhuis, de keukenuitbreiding aan de oostvleugel als een noordelijke uitstulping en een polikliniek uit de grond gestampt. Het zusterhuis van 3 verdiepingen en 67 kamers in de ziekenhuistuin wordt in 1954 gegund aan de plaatselijke firma Van der Wijk, Schaap en Buwalda. De lijst wordt langer en langer: aanbouw röntgenafdeling (1955), mechanisatiekamer voor centrale lift (1958), verbouw operatiekamer (1958), bouw rijwielberging (1958), bouw trafo (1958), bouw verpleegpaviljoen (1959), uitbreiding polikliniek (1960), bouw nood-mortuarium (1961), bouw ketelhuis (1963), bouw bedde-en behandelhuis (1969, bouw röntgenpaviljoen (1970), uitbreiding kinderafdeling (1973), bouw school voor verpleegkundigen (1974), bouw psychiatrische afdeling (1978), uitbreiding apotheek (1988), enzovoorts, enzovoorts.
Schaduwkant van al deze uitbreidingen is het verdwijnen van het streekje huizen aan de westzijde van het ziekenhuis, bereikbaar vanaf de Thialfweg. In de straatnamenterminologie is de naam Thialfdwarsweg in gebruik geweest en in een eerdere fase heeft de volksmond de term ‘Vetpolle’ geïntroduceerd. Over de betekenis van deze term wordt door liefhebbers van toponiemen nog heftig gespeculeerd. Zeker is dat destijds de saamhorigheid van de bewoners wel zo groot is geweest, dat ze een deel van de Thialfweg zelf hebben aangelegd en verhard tegen een vergoeding van fl.1,50 per persoon. Op de Aerocarta-foto’s nr. 7133 en 7143 uit 1931 van “Oud Heerenveen vanuit de lucht” bepaalt dit rijtje van tien woningen mede het beeld van het oostelijk daarvan gelegen ziekenhuisterrein met fraaie tuinaanleg. Rond 1954 wordt het noord-zuid lopende weggetje verlengd en opgewaardeerd naar de Tjepkemastraat en krijgt als naam ‘Van Helomalaan’.
Met bovenstaande is uiteraard niet de gehele geschiedenis van ‘ons’ Heerenveense ziekenhuis geschreven. Het enige hoogtepunt waarmee we U uw herinneringen willen ‘updaten’ is de naamsverandering. Op 31 mei 1972 wordt door de jury uit 650 naamsuggesties voorgedragen de historisch verantwoorde naam: De TJONGERSCHANS. Ook deze gebeurtenis is beschreven door wijlen Jan de Jong in een ruim geïllustreerd boekje met de titel: “Strekkend tot heil der lijdende mensheid. 75 jaar ziekenhuis Heerenveen” (1986)
2013, november 3 - wibbo westerdijk - hip-backup
Winteropname omstreeks 1922
HIP-TIME MAGAZINE 18

Op deze manier zie je ze niet vaak. Het is dan ook bepaald geen commerciële prentbriefkaart van de Heerenveense drukkers-uitgevers. Zelfs als foto-duider is het een hele uitdaging om deze foto nr. 117 uit de museumcollectie van Willem van Haren van een zinnige tekst te voorzien, als de fotograaf niet bekend is en de tijdsaanduiding ± 1922 luidt. Want wees nou eerlijk: wie gaat achter de bebouwing kijken hoe dat er uitziet ? Toch bijna niemand ! Er rust ook wel een beetje een taboe op, omdat je misschien de privacy van de gebruikers wel wat onteert ?! Bij deze gebouwen zal dat minder het geval zijn omdat ze een meer algemene bestemming kunnen worden toegekend.
De fotograaf moet ergens gestaan hebben op of bij de ‘Molenreed’, die rond deze tijd vanaf de Fok langs de zuidgevel van de sigaren-, chocolade en suikerwerkenwinkel van Lucas en Jan Bunt loopt en vervolgens met een ruime curve afbuigt naar het noordoosten en na enige afstand naar het oosten om zijn bestemming de molen Welgelegen te vinden. In die tweede curve heb je dan kijkend naar het west-tot-zuidwesten ongeveer dit beeld kunnen zien. Dick Bunskoeke heeft dat in ‘Ut it Feanster printeboek’ op 31 mei 1989 ook al eens gedaan. Het is niet moeilijk om bij dit beeld het seizoen te voorspellen: kale bomen en enkele coniferen in de tuin van het huis van Catharina Amalia Sievers, de weduwe Dirk Woltman, koopman, of haar opvolger zoon Bernard Woltman op Fok 142 (zie Adresboek 1922). Maar vooral veel sneeuw: een lichtelijk desolate en verstilde indruk op het netvlies projecterend. Die tuin behoort thans in 2012 aan de familie Westera onder huisnummer Fok 46. Links daarvan een zelfs voor het midden van de 19e eeuw gigantisch pakhuis, waarvoor de olieslager Epke Roos van Mesdag uit Akkrum ‘vrijdom van belasting’ genoot tot 1841. Bij de overname van de olieslagerij rond 1852 worden de bezitsacten van dit pakhuis eveneens overgedragen aan ‘oliefabrikant’ Jacob Woltman. Het kadaster spreekt tot het dienstjaar 1905 constant van pakhuis en erf, met een grootte van 3.90 are. Maar dan vindt er een ‘bijbouw‘ plaats, waardoor de kadastrale omschrijving wordt uitgebreid tot ‘pakhuis, stal en erf’. Op deze omschrijving baseert de Erfgoednota van de Gemeente Heerenveen kennelijk de term ‘koetshuis‘ voor het schuin achter het pakhuis opgetrokken gebouw met het kenmerkende ‘mansarde’-profiel. Van de gevangenisachtige aanblik met de tralies voor de ramen op de eerste verdieping wordt verteld, dat deze hebben gediend als bescherming voor de kaasopslag van kaashandelaar Klaas Jansz. de Jong, die het pakhuis enige tijd in gebruik heeft gehad.
Het huisnummer 47 dat bij een vernummeringsronde is toegekend aan dit pakhuis rond 1930 duikt weer op in de berichtgeving in 1975 als “de âlde kaei”. Die term gebruikt mevr. A.M. Barteling voor een uitnodiging in handschrift , welke ze rondstuurt namens Galery “De Sleutel” voor een expositie van werk van Ans Wortel (1929 Bergen N.H.) voor de periode 21 maart tot en met 16 april 1975. De galerie “De Sleutel” met het adres Fok 47 komt in de Gemeentegids van Heerenveen 1979-1980 voor het laatst voor.
In 1985 krijgt het Creativiteitscentrum ‘de Cirkel’ het pakhuis als vast onderkomen voor haar activiteiten. Allerlei cursussen zijn daar in de loop der jaren gegeven tot het initiatief van de ‘Heerenveense School’ het mogelijk maakte te verkassen naar de oude Mavo op het Ernst van Harenplein aan de Minckelersstraat. In de in het jaar 2011 verschenen Erfgoednota wordt het door de Cirkel verlaten pakhuis gewaardeerd als ‘Gemeentelijk Monument’. De ‘stal’ is voor dit doel niet gekwalificeerd.
“De zaalkerk op een rechthoekige grondplan met centraal in de voorgevel een klokkentoren met spits en een portaal met kap tegen de voorgevel”, zijn de woorden die wel weer rechtstreeks uit de Erfgoednota zijn geciteerd. Daarin staan nog veel meer mooie termen, die de kerk uit 1867 en de toren uit 1909 tot gemeentelijk monument bestemmen. De zoektocht naar de maker en de schenker(s) van de gebrandschilderde ramen in de rondboogvensters heeft tot nu toe geen resultaten opgeleverd. Van de uitbouw aan de achterzijde van de kerk met zijdeur en venster op het oosten mag je toch niet veronderstellen, dat het een klompenhok is. Tenzij aan de achterzijde de ingang is geweest voor een inpandige kosterswoning.
Uiterst links is een deel van het olieslagerscomplex van Woltman te zien, waarover de aannemer H. Buwalda in 1937 met de gemeente onderhandelingen voert over de sloop van de olieslagerij én over een door hem aan te leggen verbindingsweg van de Fok naar de Van Maasdijkstraat. In 1938 besluit de gemeente deze de naam ‘Woltmanstraat’ te geven.
De onttakeling van het Woltmanimperium is niet alleen in Van der Schaar’s Advertentieblad van 9 juni 1938 onder het kopje “Fabrieksschoorsteen gevallen” heet nieuws. Het bericht in het Nieuwsblad van Friesland van 22 juli 1938, dat ook de garage achter de fabriek zal worden afgebroken, wordt als goed nieuws door de omwonenden beleefd. Aanvankelijk heeft men het plan gehad om die garage te laten blijven bestaan.
De massaliteit van het kerkgebouw voorkomt dat op de foto geen glimp valt op te vangen van de veel minder diepe pastorie, evenmin als van het daarvan westelijk staande pakhuis. Dirk Woltman is in 1907 begonnen met een twee verdiepingen hoog pakhuis van een bijzondere architectuur te laten plaatsen. De aanbesteding wordt aangekondigd in het Nieuwsblad van Friesland van 27 maart 1907, waarvoor bestek en tekening zijn te verkrijgen bij bouwkundige Jelmer Murks Visser te Heerenveen. Iets meer dan een jaar later op 28 mei 1908 overlijdt Dirk Woltman op 71 jarige leeftijd in Heerenveen-Aengwirden. Hij is niet alleen oliefabrikant, maar tevens burgemeester van Aengwirden.
Volgens de gevelsteen aan de Fokzijde: “De eerste steen gelegd door J.D. Woltman Jz. 30 juni 1907”, betekent dat Jan Dirk Woltman (geb. 27-10-1895), zoon van Jacob Woltman en Maria Jacoba de Boer, die steen mocht inmetselen. Hij is als elfjarige de aangewezen bedrijfsopvolger, woont als koopman in 1922 aan de Stationsstraat C 26, in 1934 en 1938 eveneens als koopman in hetzelfde huis als zijn ouders op Dracht 103 (het meest zuidelijke van de Hesselhuizen aan de oostkant van de Dracht met de serre in de tuin). Boven in de (schijn)toren staat nog de tekst ‘Oliefabriek Woltman 1915’ ten teken dat de fabriek is uitgebreid tot een vier verdiepingen hoog gebouw met daarboven een toren. De bouwvergunning AEN 1155, no. 394 wordt verleend per 12 juli 1915 en gaat uit van een gebouwoppervlakte van 8 bij 18.5 meter bij een hoogte van 10.70 meter en in ‘t midden een toren van 5 meter. De tekening blijkt afkomstig van E. Schaap uit Roordahuizum.
De functie van het gebouw uiterst links op deze foto is ons niet bekend, maar de opbouw op het dak lijkt een ‘lift’ te herbergen. De uitgebreidheid van het bedrijf, samen met het huis op Fok 46 maakt dat de lijst van vergunningen voor de firma Woltman alleen al elf dossiers in het bestand bouwvergunningen van Aengwirden beslaat. Daarbij komen dan ook nog vijf hinderwetvergunningen. En dat allemaal in de periode 1904 tot 1934. We kunnen rustig stellen dat het een sterk geïndustrialiseerd bedrijf is geweest, dat niettemin eindigde in een faillissementsprocedure.
De start van het bedrijf wordt merkwaardigerwijs bevestigt vanuit het kerkelijk archief van de Ned. Herv. Gemeente Heerenveen (inv. nr. 2158) door een afschrift van een akte van erfpachtovereenkomst tussen W.M. Mollema, administrerend diaken van Heerenveen, verpachter, en Jacob Woltman, koopman onder Terband, pachter. Woltman pacht een stuk grond aan de Fok waarop een windoliemolen en gebouwen staan, kad. Tjalleberd, sectie A., no. 1860, 1861 en 1863, tegen een jaarlijkse pacht van fl. 1,25. Het stuk was gedateerd 3 juli 1852. Het kadaster, dat altijd enigszins achter de realiteit aan loopt, is het daarmee eens maar beschrijft het als ‘verkoop vóór 1853’ en bedoelt dan de transactie met vorige eigenaar Epke Roos van Mesdag. Naast de gebouwen en de grond neemt Jacob Woltman in ieder geval ook een belangrijk personeelslid over die de klappen van de olieslagerijzweep in de vingers heeft. Dat blijkt in 1902 als Tjeerd Jarings op de avond van 12 mei ‘s avonds een serenade wordt gebracht door de Woudklank voor het feit, dat hij als meesterknecht gedurende 50 jaar en voor drie generaties Woltman de oliefabriek als de zijne heeft beschouwd.
De niet zichtbare pastorie is vanaf het moment van de bouw het huis geweest, waar menige preek zijn vorm heeft gekregen. De voorgangers, die er hebben gewoond zijn ds. Pompejus Johan Diederik van Slooten (1865-1912), ds. Simon Winkel (1912-1942), ds. Jelte Oosterhuis (1943-1950) en ds. Cornelis van ‘t Riet (1950-1963).
2012, Juli 14
wibbo westerdijk-hip-backup
Windwatermolen 1918
HIP-TIME MAGAZINE 52

Windwatermolen 1918
Met foto 00920 is wat merkwaardigs aan de hand. Daarvan zijn twee versies bekend met als overeenkomst dat ze beiden zijn uitgegeven door G. Brouwer & Zoon. Bovenstaande versie is in 1918 in de handel gebracht, volgens een stempelafdruk op dit exemplaar. Het is duidelijk een beeld van de natte herfst-of voorjaarsperiode. Een tegenlichtopname aan het einde van de dag geeft het een desolaat, sprookjesachtig sfeertje. Het watermolentje van het spinnekoptype staat aan een buiten haar oevers getreden ‘wijk’, maar op een eigen perceeltje. Een aantal meters links en rechts van het molentje is het verhoogde ‘dijkje’ voorzien van zo’n typerend hekwerk.
Er is verder weinig fantasie voor nodig om te kunnen vaststellen, dat het molentje weliswaar nog kan functioneren maar dan zal er wel moeten worden ingegrepen in de zeilen van de wieken.
Nemen we de waterleidingkaart van 1913 erbij dan is vrij gemakkelijk vast te stellen, dat het hier gaat om het molentje, dat heeft gestaan aan de ‘gracht’ op de plaats waar nu de Van Dekemalaan ligt. Eigenlijk is dat het het punt waar de Van Riesenstraat uitmondt op de van Dekemalaan, zeg maar vlakbij de werkplaats én het huis van de latere familie Bregman. Op de waterleidingkaart wordt het perceeltje aangeduid als kadastraal Heerenveen A-2082. De achtergrond verraadt ons het molencomplex van Siebenga met de enorme houtopslagloods en de houtzaagmolen in volle glorie. Deze staat er dan al een jaar of zestig (gebouwd in 1858).
Molenkenners zijn er heel lang van overtuigd dat dit de juiste locatie is van deze spinnekop. Zo schrijft Gerben Wijnja in 1977 er al over in ‘Langs oude Friese windmolens’. Of hij ooit de moeite heeft genomen om die bewering ook kadastraal te onderbouwen is niet bekend. Zou hij hebben geweten, dat in de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel van 1832 als bezitter wordt beschouwd B.C.G. van Haeften, directeur der posterijen in Heerenveen, en ‘mede-eigenaren’?
Het watermolentje met erf wordt bemeten op 90 centiare en heeft het kadastrale nummer A-427.
Kort voor 1837 komt het molenperceel met opstal in het bezit van Siebe Tuijmelaar, die het eveneens met enkele mede-eigenaren moet delen. De reden van zo’n gedeeld bezit is veelal, dat het een beperkt poldertje moest bemalen van slechts enkele grondeigenaren. Deze groep heeft het door koop bekomen. Wanneer het vóór 1857 deel gaat uitmaken van een ’scheiding van goederen’ wordt het volledig eigendom van Siebe’s zoon Cornelis Tjepko Tuijmelaar, evenals zijn vader koopman. Na zijn overlijden wordt diens weduwe Elizabeth Theodora Hendrica Blom, samen met haar vijf kinderen de officiële vertegenwoordiger van het bezit. Als locatie hanteert het kadaster dan ‘Konijnenpolle A-427. Opnieuw brengt een verdeling van bezit een verandering, zodat het perceel 30 centiare groter wordt en het alleen-bezit van de weduwe. Dat heeft overigens wel kadastrale gevolgen in die zin dat er een nieuw en hoger kadastraal nummer wordt toegekend in 1889 en wel A-2082. De weduwe is inmiddels vertrokken uit het Heerenveense, woont dan in Haarlem en beschouwt dit bezit nog slechts als ‘geldswaarde’. De koop in het dienstjaar 1904 en de doorverkoop in dienstjaar 1905 is dan ook een zaak van een ‘consortium’ van grondspeculanten (denk ik), gezien namen als Pieter Hendriks Kaars Sijpesteijn, koopman, Krommenie; Jan Cornelis Laan, koopman, Bloemendaal; en Pierre Joseph Ernst Lefèbre, commissionair in effecten, Bloemendaal. Je mag niet aannemen, dat ze het molentje ooit in bedrijf hebben gezien. Tenminste als we de ‘acte de command’ in het repertoire van de notaris goed hebben geïnterpreteerd. Een tussenpersoon treedt in de rechten van de koper of de verkoper.
Het belang van de nieuwe eigenaresse Hobbina Daniëla van Heloma - bewoonster van het Grote Huys op het Breedpad - is weer een pure. Bij notaris Jhr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma wordt de acte opgemaakt d.d. 3 november 1903 en betaalt Hobbina Daniëla van Heloma voor een perceel weiland in Heerenveen zelfs een bedrag van fl.15.600,-. Rond 1915 zullen er gesprekken op gang zijn gekomen, waarbij blijkt dat de gemeente Schoterland in verband met haar uitbreidingsplannen het oog heeft laten vallen op o.a. dit perceel. In het dienstjaar 1917 wordt die transactie ook kadastraal afgerond. Dan wordt de locatie genoemd ‘Roode Dorp A-2082’. U voelt het al: er zal worden gesloopt en inderdaad wordt dat geregistreerd in het dienstjaar 1921. Uiteraard is dan het vervolg de opname in een groter geheel, welke in het kadaster ‘Van Dekemalaan A-2950’ wordt genoemd. Tenslotte krijgen we de situatie dat de Bouwvereniging Heerenveen-Schoterland er een straat mag aanleggen en er eerst een drietal huizen realiseert. In 1919 begint die bouw al.
Nota bene: ook hier ziet U weer in praktijk gebracht de omstandigheid, dat het kadaster in haar registratie gemiddeld één tot twee jaar achter de werkelijkheid van de feiten aanloopt.

Overigens komt het molentje ook in beeld op een foto van de Van Riesenstraat, waar de machinefabriek van Mebius een door hen geproduceerde transportband voor een veenbedrijf laat proefdraaien. Op bladzijde 90 van ‘Een wandeling door Oud-Heerenveen’, een uitgave door de Stichting Oudheidkamer Heerenveen, vindt U deze oude opname. Het foto-archief van het museum Willem van Haren heeft onder nummer 00401 de originele foto (13.3 bij 8.4 cm) van dat testgebeuren met als toevoeging een datering van circa 1920. Bovendien bevindt zich ook onder nummer 07703 een foto (17.0 bij 11.7 cm) met meer omgevingsdetails van het meest westelijke deel van de van Riesenstraat uit die tijd, waar de transportband zonder al het personeel van Mebius op staat. Wanneer we daarbij een kadastraal fragment van ca. 1950 gebruiken zien we, dat het pand is gekenmerkt met A-2622 op de noordwestelijke hoek van de Korflaan met de Van Riesenstraat.
Uitgevers G. Brouwer en Zoon overtreffen zich zelf, wanneer ze deze kaart selecteren voor een romantische ‘Lokkich Nijjier’-kaart. Eén exemplaar daarvan met een poststempel van 2 januari 1923 bevindt zich in het ansichtkaartenarchief. Ze pakken daarbij flink uit door op de rechter bovenzijde een fries gedicht - in een oudere spelling - af te drukken met de volgende tekst:
‘De dei dy fortiget en ‘t ljocht stadich mei
Dochs is der rju moais yn to finen
Ek ‘t spinnekoppe muonltsje giet foart, út ‘e wei
Men sjocht se allinken fordwinen
Dochs ré bliuwt myn hân, ré d’goudene moed
For winsken fol lok op in dei lyk as hjoed'.
2013, april 7 - wibbo westerdijk - hip-backup
Westmuur van de Vermaning 1979
HIP-Time Magazine 81

Westmuur van de Vermaning 1979
Met museumfotonr. 01885 komt de Heerenveense Vermaning op een zeer bijzondere en ongebruikelijke manier in beeld. Evenals trouwens het pakhuis ten zuiden daarvan, behorend bij het pand van Electro World Rinze Hofman aan de Lindegracht 47. Al meer dan 35 jaar inmiddels. Wanneer we de rooilijn van de achterkant van de Vermaning en het pakhuis verlengen tot de Lindegracht zien we op de kaartplattegrond van de kadastrale minuutkaart van 1832 al dat er op het perceel van die rooilijn tot de Vermaningsteeg twee panden hebben gestaan. Het meest westelijke pand is dan eigendom van Rinze Harkes de Vries, die als schipper en koopman bekendheid heeft gekregen. Van 1827 tot en met 1835 krijgt hij volgens de Kohieren van de Personele Omslag op dit adres zijn aanslagen bezorgd. Het blijkt vervolgens dat hij zijn pand heeft verkocht aan zijn oostelijke buurman Atze Halbes de Vrieze, die in 1829 voor het eerst in het door hem bewoonde en gebruikte pand staat aangegeven als winkelier. Het door hem aangekochte pand wordt vanaf 1836 verhuurd aan Jacob Hendriks van Loo, die er zijn kleermakerij gaat uitoefenen. Aan die situatie komt pas een einde als van Loo in 1852 verhuist naar de Vleesmarkt no. 3.
In de tussentijd heeft het perceel door meetwerkzaamheden van het kadaster een nieuw kadastraal nummer gekregen: kad. no. A-62 is vervangen door A-697. Door een zogenaamde ‘splitsing’, waarbij van de grootte van 1.60 are voor het huis en erf 1.25 are wordt vastgesteld en voor een nieuw gebouwd pakhuis 0.35 are, blijkt ook het kadastraal nummer te zijn gewijzigd. A-697 wordt vervolgens opgevolgd door twee nieuwe nummers A-952 (voor huis en erf) en A-953 (voor het pakhuis). Dit speelt zich af in het kadastrale dienstjaar 1857. Tien jaar later verkoopt Atze Halbes de Vrieze c.s. dit bezit via notaris A.R. van Voorst aan twee nieuwe eigenaars, te weten: A-952 aan Sjouke Jelles Koopmans te Oldeboorn, en A-953 (het pakhuis) aan Janna Hessel. Laatstgenoemde is een dochter van de boekhandelaar Franciscus Hessel en zij trouwt met Ghiel Cornelis de Vrieze, zoon van Atze Halbes de Vrieze, tabaksfabrikant te Heerenveen, en Neeltje van Giffen.
Nu valt er een dubbeltje ..... want ooit lazen we in de Leeuwarder Courant van 7 december 1838 een bericht, waarin drie Heerenveense fabrikanten hun ‘geëerde begunstigers’ laten weten, dat hun tabak met 10 cent per Nederlands Pond is verhoogd. Eén van deze drie is de Halbe de Vrieze, vader van Atze. Of het de oude Halbe of de jonge Atze de Vrieze is geweest of misschien wel hun opvolger door koop in 1859 Koenraad Hovens Gréve hebben we niet kunnen achterhalen, maar één van hen heeft de tabaksfabriek (of eigenlijk de tabakskerverij) de toepasselijke naam “De Javaan” gegeven. Overigens is het niet alleen een tabaksfabriek, maar ook koffiebranderij, groot-en kleinhandel in koloniale waren en gedistilleerd. Op zoek naar die overdrachtsacte van de familie de Vrieze aan Koenraad Hovens Greve laten alle Friese notarissen ons in de steek. Wel blijkt de sleutelfiguur in dit verhaal de zoon (en vermoedelijk beoogd opvolger) van Atze de Vrieze te zijn. Ghiel Cornelis (Atzes) de Vrieze gaat op 22 jarige leeftijd een huwelijksverbintenis aan met Janna Hessel op 17 december 1856. Zij is dan in de leeftijd van de ‘jongejuffer’ en 31 jaar oud. Zeer onverwacht overlijdt Ghiel Atzes de Vrieze al na een half jaar op 7 juni 1857 op 23 jarige leeftijd en in het huis met no. 43 (Dat is het hoekhuis van Lindegracht met Vermaningsteeg). Op 6 februari 1858 komt notaris G. Boschloo in aktie om een ‘scheiding van onroerend goed te regelen’. De details daarvan zullen wel in Leeuwarder dossiers zijn terug te vinden, maar het repertoire over dit feit is kort en zakelijk. Halbe de Vrieze (grootvader) krijgt een huis en pakhuis en Janna Hessel, weduwe van Ghiel, en haar minderjarige dochter krijgen ook een huis en pakhuis. Dochter ? Inderdaad ! Posthuum wordt op 23 oktober 1857 geboren Gisela Cornelia de Vrieze. Dan blijkt op 3 augustus 1859 Janna Hessel - inmiddels 34 jaar - een huwelijk aan te gaan met Koenraad Hovens Gréve, 26 jarige jongeman, geboortig van Steenwijk en zoon van een doopsgezinde predikant. Deze gebeurtenis is de reden, dat er geen koopoverdracht van Janna Hessel, wed. de Vrieze aan Hovens Gréve nodig is geweest. Hij stapt in een gespreid bedje.
Duidelijkheid verschaft voor de helft van de scheiding een verkoopadvertentie van notaris A.R. van Voorst in de Leeuwarder Courant van 14 juni 1867. De koopmanshuizinge en tabakskerverij aan de Lindegracht 42 met kadastraal nummer A-952 en een grootte van 1.25 are wordt door de mede-eigenaar A(tze) de Vrieze bewoond. Dat is dus de westelijke van de twee panden. Conclusie moet dan zijn dat Koenraad en Janna wonen op nr. 43 op de hoek van de Vermaningsteeg.
Vreemd in onze ogen is het te moeten lezen in een akte van notaris Arjen Binnerts, dat pas op 3 maart 1868 de ‘scheiding der huwelijkse goederengemeenschap’ van Janna Hessel en wijlen haar eerste man Giel Cornelis de Vrieze plaatsvindt.
Koenraad Hovens Gréve en zijn echtgenote hebben kennelijk een fijne neus voor de specialiteiten in hun branche, want ze zijn als dealer voor bijzondere, soms exotische producten terug te vinden in krantenadvertenties. Levertraan bereid op de Lofodinische Eilanden (1870), Zwitsersch Kindermeel (1876), Peru Guano (vogelmest, 1884), Saksisch Bergzout (1886), Drop uit de blikken trommel (1887), Thomson’s Maizena Pudding (1888), etc. Hun pakhuis is in juni 1895 het podium van een vervelend ongeval. De bejaarde knecht Steven Brandsma (71) valt van de trap en wordt er uitgedragen met inwendig letsel, o.a. twee gebroken ribben. Wat te denken van een berichtje in het Nieuw Advertentieblad van 3 maart 1894, waarin K. Hovens Gréve laat weten dat de bestellingen door tussenkomst van Halbe de Vrieze niet meer worden aangenomen. Klein menselijk drama? Verstoorde familieverhoudingen? Burenruzie?
Tijden veranderen! In 1882 krijgt Koenraad Hovens Greve een hinderwetvergunning (onder voorwaarden) voor een eest (verwarmde droogvloer) in de tabakskerverij in de kadastrale percelen Heerenveen, sectie A-1529 en A-1530 aan de Vermaningsteeg te Heerenveen. Beide percelen heeft hij gekocht van de doopsgezinde gemeente en direct na aankoop samengevoegd. Bij de opkomst van de sociaal democratie laat Hovens Gréve op 15 augustus 1896 weten zijn winkel in kruidenierswaren zondags na 1 uur te sluiten, maar de sigarenzaak blijft wel open. Wat betreft de zakelijke leiding moeten we aannemen, dat zoon Franciscus Hovens Gréve als 26 jarige koopman onderdeel gaat uitmaken van de ‘directie’ van de firma. Hij is op 26 juli 1888 getrouwd met Ida Klazina Wierda, dochter van de bekende administrateur Klaas Willems Wierda van de Fok.
Uiteraard gaan ze eerst wonen aan de Lindegracht. Uit die periode hebben twee knapen van de familie Comello - 4 en 7 jaar oud - uit de Vermaningsteeg hun leven te danken aan het doortastend ingrijpen van Franciscus. Beide jongens zitten de hengelen bij de sluis als de jongste er plotseling in valt. De oudste bedenkt zich niet en springt hem na om hem te helpen. Dat lukt niet en door het gekrijs alarmeren zij de heer Hovens Gréve, die beide drenkelingen voor een verdrinkingsdood kan behoeden. Dit speelt zich af op 4 juni 1901.
Eigenlijk staat Franciscus dan nog maar kort alleen aan het roer van het bedrijf. Vader Koenraad is gestorven op 13 april 1898 op 65 jarige leeftijd en moeder Janna is op 4 februari 1899 overleden op 73 jarige leeftijd.
Zakelijk gaat het Franciscus Hovens Gréve voor de wind, zelfs zo dat hij besluit aan de Zandweg naar Oranjewoud een woning te bouwen. Op 21 november 1910 krijgt hij de vergunning 376 van Schoterland. Op de bouwtekening wordt overigens gesproken van een ‘landhuisje’, die na de bouw de naam ‘Zonnehof’ heeft gekregen.
Wanneer Hovens Gréve op 14 april 1913 een bezoek brengt aan notaris Verkouteren doet hij dat in het gezelschap van Willem IJbe Wierda. Deze wil het koopmanshuis met erf en tabaksfabriek “De Javaan” wel kopen voor fl.1520,- per jaar als lijfrentebedrag op het leven van Franciscus en zijn vrouw. Willem IJbe is de zoon van Jannes Wierda en dus tantezegger van Ida Klazina Wierda.
Onder de directie van W.IJ. Wierda blijft het bedrijf zich bedienen van de naam ‘Firma Hovens Gréve’ en blijft een degelijke kruidenierswinkel met iets extra’s. In 1918 zorgt de verkoop van huishoudzeep voor een dermate grote toeloop, dat ‘s middags 5 juli een ruit wordt ingedrukt. Vermoedelijk heeft die drukte te maken gehad met de strenge distributie die in de eerste wereldoorlog van toepassing is geweest. Dat ook de 2e Wereldoorlog niet het beste in de mens naar boven brengt, is een open deur. Een tweetal jeugdige inbrekers worden op 17 december 1943 voor de rechtbank veroordeeld voor enkele inbraken, o.a. in het pakhuis van de firma Hovens Gréve waar ze een pakje koffie hebben buitgemaakt. De officier eist voor een viertal inbraken in totaal 6 maanden gevangenisstraf.
Als de oorlog voorbij is leest in Enschedé Leo J. Nieuwe Weme in een advertentie in het Kruideniersblad, dat in Heerenveen een koloniale warenzaak te huur wordt aangeboden. Te huur met recht van eerste koop. G.K. Wierda, die de wijn-en gedistilleerdwinkel al heeft overgebracht naar de Dracht, is de verhuurder. Nieuwe Weme gaat akkoord met de overeenkomst en opent op 4 februari 1946 de nog steeds ‘Hovens Gréve’ genoemd kruidenierswinkel met op de ruiten ‘Nieuwe Weme’. Zijn ideeën over de winkelformule blijken een iets andere richting te gaan. Van een elitaire bezorgwinkel wil Nieuwe Weme kiezen voor de zelfbedieningsformule. In 1957 is het eindelijk zover en wordt hij de tweede zelfbedieningszaak in Heerenveen. Zijlstra aan de Vleesmarkt is hem daarin voorgegaan. Krantenlezers en bewoners die de tweede helft van de vorige eeuw hebben meegemaakt, weten hoe het de N.V. Nieuwe Weme is vergaan.
Bijna vergeten we dat het pakhuis nog een 6 à 7 jaren bezit is geweest van Vreelings meubilering, die door een strakke architecturale verbouwing van het oude pand van de begane grond en de drie bovenliggende verdiepingen tot keurige toonzalen zijn getransformeerd. In juli 1958 wordt bijna 300 m2 toonzaal aan de te weinig mogelijkheden biedende zaak aan de Lindegracht 51 toegevoegd.
Terug naar de foto, waar de Doopsgezinde Vermaning wel erg prominent in beeld is gekomen. Van de schuilkerkerfenis uit de 17e en 18e eeuw is weinig meer te merken. Het tolerante Heerenveen heeft de Vlaamse en Waterlandse richtingen beide aanvankelijk apart onderdak verschaft, maar beseft heel goed dat het onvermijdelijke samengaan in 1741 de beste oplossing is geweest. Met het in gebruiknemen van het huidige ‘Vermaanhuis’ op 1 januari 1763, na de eerste steenlegging op 7 juni 1762 door de bijna 3 jaar oude Grietje (Fokkes) Bienema, komt een sober ingerichte kerk tot stand, afgezien van de kapbank van de familie Bienema en de fraai gedecoreerde wapenstenen aan de steeggerichte deurkant. Nog zonder alle aan en uitbouwen uit latere eeuwen. De westelijke muur op de foto tegenover de toegangsdeur blijkt - uit de geschiedschrijving van Douwe Miedema - de plaats te zijn geweest waar de preekstoel heeft gezeten.
Tja ... en dan valt deze foto ook in de categorie ‘documentaire fotografie’ met als onderwerp ‘Kaalslag van de zeventiger jaren’. De deplorabele restanten van het huis met Kerkstraat nr. 30 en vermoedelijk ook nr. 28. Op de woningkaart van beide panden staat “afgebroken volgens GW 5-1-1972”, waarbij GW moet worden vertaald als ‘Gemeentewerken’. De rooilijn, waar we eerder over spraken, situeert nr. 30 aan de westkant van die lijn en dus nr. 28 nog verder westwaarts. De voorlaatste bewoners van Kerkstraat 30 blijken de heer en mevrouw Fokke Joustra, die op 11 maart 1964 een pas gebouwde flat gaan bewonen aan de Coehoorn van Scheltingaweg. Fokke Joustra is meesterknecht geweest bij de veer-en kapokfabriek (Borkent) en komt al voor op dit adres in het adresboekje van 1934. Dan woont hij er al enkele jaren. Joustra heeft in de Heerenveense dorpsgemeenschap een goede naam opgebouwd door zijn passie voor de muziek in één van de Heerenveense korpsen. Johannes de Jong en zijn vrouw Akke Hoekstra, die eerder tien jaar ingeschreven hebben gestaan op nr. 28, hebben er vervolgens gewoond. De heer de Jong overlijdt er in maart 1966 en zijn weduwe vertrekt door de voorgenomen afbraak al op 3 mei 1971.
Kort na de verhuizing van de heer en mevrouw de Jong uit huisnr. 28 vestigt zich daar Sjouke de Vries per 15 mei 1964. Hij heeft kennelijk de beschikking over beide delen van de voormalige Spaar-en Voorschotbank, want hij biedt in de loop van de bijna zeven jaren dat hij er gebruik van maakt tijdelijk onderdak aan 42 verschillende personen. In de taal van die jaren zal zijn gesproken over een ‘sociaal’ pension, waar o.a. veel mannelijke Marokkaanse immigranten hun eerste onderdak vinden.
Bemoedigend is het dat het ‘groene element’ in de vorm van wat boompjes achter of tussen de vroegere bebouwing zich heeft kunnen handhaven. Wanneer je nu de steeg of achtertoegang ten westen van nr. 42 inkijkt, zie je op die locatie tenminste groter gegroeide bomen. En het kwalijke uitzicht op beschadigde muren is tenminste gerepareerd.
2014, april 20 - wibbo westerdijk - hip-backup
Watertoren-uitzicht naar de Greiden en plan Nijehaske
HIP-TIME MAGAZINE 57

Watertoren-uitzicht naar de Greiden en plan Nijehaske
De denkbeeldige lijn, die we kunnen trekken van de onderkant van deze foto verticaal over de schoorsteenpijp van de voormalige tabaksfabriek van Taconis aan de Munnikssteeg langs het zuurkoolpakhuis aan de Veenscheiding mag eindigen in de eerste projecten van het wijkplan ‘Nijehaske’. U ziet dat daar volop wordt gebouwd in het gedeelte ten westen van de Haskeruitgang. Zelfs een dragline is doende zijn aandeel te leveren voor de aanleg van een goede infrastructuur. Iets verder dan de aktieve dragline wordt het fietspad evenwijdig aan het Heerenveense Kanaal naar het sluisje van de Ketting afgebakend door een rijtje hoge bomen.
De Haskeruitgang tussen de Oude Veenscheiding en de Veenscheiding krijgt bij besluit van 25 mei 1970 z’n naam en na de tot standkoming van de brug over de Veenscheiding wordt de weg doorgetrokken naar de Jousterweg. Het besluit om ook dat deel dezelfde naam te geven wordt genomen op 22 november 1978. Zodra er een nog uitgebreidere ontsluiting nodig is zowel naar het noorden als het zuiden wordt de Haskeruitgang van de Jousterweg verlengd naar de Weinmakker. De naamgeving wordt aangepast op 10 september 1987.
In het gedeelte tussen de spoorbaan en de Haskeruitgang is de bouwaktiviteit rond de Jutte zuidelijk van de spoortunnel aan te wijzen. Ook de naamgeving daarvan is van 1987.
De provincie Friesland schept de voorwaarden voor een flinke gebiedsuitbreiding, maar tevens voor de industrie-en businessparken liggend aan het Heerenveense Kanaal. Dossier 329-1 op het gemeentearchief geeft in ieder geval de informatie over het uitdiepen van het kanaal tot grootscheeps vaarwater in de periode 1977 tot 1982.
Het gebied links van onze denkbeeldige lijn geeft ook een goede indruk van de ‘water-en moerasplanten’-buurt tegen de Veenscheiding aan. De parallel daaraan lopende straat ‘Valeriaan’ en de haaks daarop lopende ‘Ratelaar’ evenwijdig met de Haskeruitgang zijn nog niet aan het oog onttrokken door de latere groene long van bomen en struikgewas. Dat deel van de Greiden heeft weinig mogelijkheden meer om ‘in te breiden’ (open plekken met bebouwing te vullen). Het oog reikt tot de service-flats van Heerenhage aan Kattebos en Tjotter. Van deze twee straatnamen heeft het Kattebos een duidelijke relatie met dit gebied. De volksmond heeft voor de stadsuitbreidingen decennialang een als moerasbos bekend staande strook in dit gebied aangeduid als ‘Kattebos’. Zo noteren we uit een acte van notaris van Beijma thoe Kingma van maandag 13 december 1909 uit de collectie Tjaarda al het toponiem ‘Kattebosch’ in het kader van een houtverkoping. Het is verleidelijk om even te speculeren over dit toponiem. Het is bekend dat ‘katten’ nou niet bepaald liefhebbers zijn van natte poten in een moerasachtige omgeving en nog minder bekend staan om een baantje te gaan zwemmen. Veeleer denken we aan de begroeiing van dit gebied met wilgensoorten die de bekende bloeiwijze vertonen van de ‘katjes’. De relatie met de houtverkoping zou dan kunnen liggen in het gebruik van de dikkere wilgentakken voor zogenaamd ‘boerengeriefhout’.
Deze foto “A-VII-5-5 foto 1 “ is een exemplaar uit de gemeentelijke archiefbestanden en gunt ons ook weer een blik uit de hoogte op een stukje Dracht-bebouwing ten zuiden van Munnikssteeg. Het is zo “klaar als een klontje”, dat aan het pand op de hoek van de steeg de bovenelkaar geplaatste borden de letters bevatten van ‘J A M I N ’. Talloze Heerenveners met een voorkeur voor zoetigheid en chocolade zullen daaraan goede herinneringen koesteren. De zoete genotsartikelen van de firma C. Jamin beginnen hun zegetocht in 1956 op Dracht no. 22. Het complete pand heeft nu de nummers 22a en 22b op de gevel. Een deurwaardersrapport uit 1961-1962 constateert ‘geen gebreken’ in de bouwkundige toestand. Dat valt goed te begrijpen omdat er bij bouwvergunning 1959-174 een volledig nieuwe winkel is tot stand gekomen. Overigens heeft dit pand dan al een zeer gevarieerd verleden in haar poriën.
De speciekohieren reiken ons uit de periode 1760-1764 de naam aan van Theeke Roorda, die aldaar boekdrukker is geweest. Twee ‘spraakmakende’ Heerenveense namen zijn die van horlogiemaker Jacob de Looze en logementhoudster Janneke Veenendal. Zij kopen samen volgens acte nr. 32 van 6 februari 1824 van notaris W.B. Kool van Heerens dit huis, destijds met nr. 215, en vestigen daarin een logement, welke volgens een aantal berichten in de Leeuwarder Courant - de kennelijk vacant geworden - naam “Het Wapen van Schoterland” gaat voeren. Eerder heeft ook Dracht no. 207 deze erenaam gevoerd en heeft enige tijd de ‘grietenijkamer’ bevat, nadat deze uit moederdorp Oudeschoot is overgeplaatst naar Heerenveen. Helaas duurt het bestaan onder het bewind van de Looze en Veenendal slechts drie jaren, want op 21 september 1827 staat in de krant “Executoriale Verkooping Ter Rolle Van Geregtelijke Uitwinning Bij De Regtbank Van Eersten Aanleg Te Heerenveen” een nette en sterk doortimmerde Huizinge en Logement, genaamd het Wapen van Schoterland, ten noorden grenzend aan de Boelesteeg (een oud toponiem uit de 17e eeuw). Aan de ondergang ligt een geschil tussen eigenaar de Looze en huurderse Veenendal ten grondslag. De Looze wint de rechtsgang en Janneke Veenendal overlijdt twee dagen later op de 23e september 1927, oud 44 jaar en moeder van een 6 jarige dochter. Van haar echtgenoot Sies Broersma wordt gesteld, dat zijn woonplaats onbekend is. Het vermoeden dat hij evenmin de vader van Hendrika is, wordt bevestigd door de passage in haar geboorte-akte van 18 april 1821. De Vader wordt niet genoemd ! Overigens wordt haar dochter consequent als Venendal aangeduid.
Het volgende pand met de vier verdiepingsramen en de twee dakkapellen is van origine het pand, waar apotheker Jan Dornseiffen sinds 1795 zijn apotheek heeft gehad. Na zijn overlijden in 1826 blijft zijn weduwe met provisor Arie Willem Kraft de apotheek exploiteren, tot zoon Nicolaas in 1837 de ‘vijzel’ overneemt. Vervolgens herhaalt zich eigenlijk de geschiedenis. Als Nicolaas Dornseiffen namelijk zijn hoofd definitief ter ruste legt op 7 april 1855 zorgt zijn weduwe met behulp van provisoren zelfs tot 7 augustus 1888 voor een leefbaar inkomen.
De welstand van de familie mag als zeer behoorlijk worden ingeschat. Ten bewijze daarvan attenderen we U op het enorme schilderij in de bibliotheek van het museum Willem van Haren met een afbeelding van de Kruiskerk én een gezicht op een kermistafereel op het Breedpad. Dit schilderij heeft lang deel uitgemaakt van de aankleding van de apotheek van de grootvader en de vader van Foekje Dornseiffen (geb. 1847). Deze informatie is afkomstig uit het gedenkboek van J. Bruinsma over “De Nederl. Hervormde Kerk te Heerenveen (Schoterland), 1637-1937”, blz. 11. Wanneer Foekje rond 1910 verhuist, sticht Dodo Franciscus van der Kallen een bazar in dit pand na toestemming van de gemeente Schoterland te hebben gekregen voor een gedeeltelijke verbouwing en vergroting tot woon-en winkelhuis met bovenwoning (vergunning no. 322). Aannemer A. Brandsma Jzn. is in die tijd een vooraanstaand aannemersbedrijf en is verantwoordelijk voor het bouwmeesterschap, terwijl de werkzaamheden worden gegund aan timmerman E. Westra & Zoon voor fl.6324,-.
De tot stand gekomen bovenwoning heeft bekende Heerenveners gehuisvest, zoals D. Huizinga, gemeentesecretaris van Schoterland; mr. J. van der Geer, advocaat-procureur; J.L. de Jong, (befaamd) muziekonderwijzer en organist. Na bedrijfsbeëindiging van D.F. van der Kallen vestigt mej. Alida J. Tamboer er zich als ‘kapster’ en in april 1960 heropent De Gruyter jr. de zelfbedieningswinkel, waar kruidenier G. de Goed op Dracht 24-26 als representant van de De Gruyter-formule de scepter mag zwaaien. (F.K. 8-4-1960) Thans in 2013 is Hunkemöller Lingerie gevestigd op Dracht (24)-26.
Tenslotte nemen we ook nog even het pand Dracht 28 - met op de foto op de gevel de naam ‘Steenwijk’ duidelijk leesbaar - onder de loupe. Nu in 2013 is daar nog steeds gevestigd ‘Steenwijk Modeschoenen’. Overigens is dat niet altijd zo geweest, want de woningkaart van Dracht 28 laat Reijnardus Steenwijk het pand betrekken per 1 oktober 1969, na eerder in dezelfde branche te hebben geëxploiteerd in het pand Dracht 5 aan de oostkant. De vader van Reijnardus - Hendrik Steenwijk - staat daar in ieder geval ingeschreven vanaf 1934 (adresboek) en uiteraard ‘in schoenen’. Ook Reijnardus heeft daar van 1963 tot 1969 de zaken waargenomen.
Dracht 28 heeft onder een ander huisnummer overigens op 12 mei 1867 een bijzondere particuliere bestemming gekregen als ‘pastorie’ voor de Doopsgezinde predikant en dan met name de in 1866 benoemde heer Abraham Vis. Hij is in 1911 de veroorzaker van schokkend nieuws op de voorpagina van de krant door als (inmiddels emeritus predikant) in zijn functie als raadslid van Schoterland tijdens de raadszitting van 24 april 1911 zijn laatste adem uit te blazen.
De volgende bestemming van het pand is een strikt economische geweest. Notaris Verkouteren legde daarvoor op 29 mei 1911 de basis in een publieke veiling in opdracht van de Doopsgezinde Gemeente Heerenveen. Het sterk en goed onderhouden Heerenhuis aan de Dracht met nr. 399, groot 3.59 are, met talloze kamers en andere gerieflijkheden, wordt gekocht door de firma Jager en Wierda. Deze richten de volledige benedenruimten voor garagedoeleinden. Er verschijnt in 1923 voor de zaak op het trottoir zelfs een benzinepomp met een ondergronds reservoir van de Acetylena N.V. Na het overlijden van W.J. Jager in 1922 zet H. Wierda de firma voort en draagt pas op 1 maart 1963 zijn autoverhuurbedrijf, inclusief ambulance, lijkauto en VW-busje over aan de firma J. Oenema. Daarna is het de beurt aan Reijnardus Steenwijk, representant van een fikse schoenenketen. Tenslotte een vraag die zomaar bij ons opkomt: waar zijn die prachtige grote groene bomenpartijen toch gebleven in het gebied van de Zonnehoek?
2013, mei 19 - wibbo westerdijk - hip-backup
Watertoren aan het Gemeenteplein 1980
HIP-TIME MAGAZINE 82
Hoe je Heerenveen voor 1980 ook benadert, altijd is er dat onmiskenbare opvallende baken: de Watertoren aan het Gemeenteplein. Bij de datering van fotografische opnamen zoek je steeds de meest prominente herkenningspunten. En het moet worden erkend, dat op dat lijstje meestal als eerste de watertoren wordt genoemd. Deze foto met Museum Willem van Haren-nummer 01794 dateert van augustus 1980 en is gemaakt door Marga Hottinga, de dochter van de heer Hottinga, medewerker van de technische dienst van de P.T.T. Dat zijn althans de gegevens, die achterop de ingevoerde foto staan.
De verschillende gegevens, die U in onze rubriek over de watertoren bent tegenkomen zijn al talrijk, maar vormen natuurlijk geen monografie over dit beeldbepalende pand. Er is wel eens een zinsnede geweest over de stichting en over de problemen daarbij en natuurlijk over de ‘discutabele’ beslissing van de afbraak en de daarmee gepaard gaande onrust onder een deel van de bevolking. Eigenlijk is het wachten op een ‘sneuper’, die het volledige verhaal van stichting tot sloop eens degelijk op papier zet. Er liggen ‘formeel’ voldoende aanknopingspunten in het archief van de gemeente Heerenveen. De inventarissen van de gemeenten Schoterland (inv. nr. 2595) en Aengwirden (inv. nr. 2307) en van de gefuseerde gemeente Heerenveen (talloze dossiernummers) tonen het grote belang van de drinkwatervoorziening. Eerst door N.V. ‘De Heerenveensche Waterleiding’ en na overname in 1954 door de ‘N.V. Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden (IWGL)’.
Op de voorgrond over de gehele breedte van de foto ziet U een detail van het aangelegde hekwerk na de volledige restauratie van de Kolkmuren aan de Lindegrachtzijde. De motieven om deze neer te zetten zijn uiteraard ontleend aan ideeën over veiligheid voor de mensen, maar verschuiven langzamerhand in de loop der jaren naar ‘beheersing van de onderhoudskosten’ en naar ‘meer eigen verantwoordelijkheid’ van de gebruikers. Tenslotte heeft een anderhalf tot twee meter hoge steile kademuur zonder reddingshaken of een ladderconstructie én bij het te water raken een volledige afhankelijkheid van derden de Heerenveense driestelingen waarschijnlijk toch gemaand tot enige voorzichtigheid.
Kennelijk acht men destijds langs het Van Harenspad minder risico’s te lopen en kan daar de kademuur volstaan met een kleine opstaande rand, waar zelfs een auto enige moeite moet doen om er overheen te rijden. Dat is aan de Heerenwal wel eens anders geweest. Wat bovendien aan deze foto opvalt is de afwijkende ‘routing’ op het gemeenteplein, waar het beeld van Fedde Schurer van beeldend kunstenaar Guus Hellegers in 1974 zijn eigen ‘verhoogde’ plekje heeft gekregen. Een reconstructie van het plein ten dienste van de marktfunctie doet de gemeente besluiten het beeld een plaats te geven aan de zijkant van Oenemastate. Tegenwoordig met de serretenten van Het Gerecht is de benodigde ruimtelijkheid voor het bronzen monument (2.30 meter hoog × 70 cm breed × 25 cm diep) van de dichter-schrijver-journalist Schurer min of meer een farce geworden. Beelden
in de openbare ruimte worden gaandeweg overwoekerd door noodzakelijk geachte en gedoogde terrasfaciliteiten, straatmeubilair, reclame-uitingen en/of product-uitstallingen, hetgeen stilaan leidt tot enige ‘verrommeling’ van het straatbeeld.
In de jaren na de totstandkoming van deze foto wordt het autoparkeerbeleid op het Gemeenteplein grondig herzien mede vanwege de terugkeer van de zaterdagmarkt op dit plein. Er volgen in de loop der jaren talloze nieuwe initiatieven op het terrein van het autoverkeer, maar aan de drang om het autoblik zo dicht mogelijk bij je werk-of verblijfsbestemming te willen parkeren helpen zelfs blokkades, hoge parkeertarieven en boetes niet voldoende.
Links op deze foto ziet U een fragment van het pand van de belastingdienst en de uitgebouwde serre met pal om de hoek de toegangsdeur. Het hoge deel is in 1870 gebouwd als ‘postkantoor’ op aandrang van de Kamer van Koophandel, die het van belang vindt dat deze in het centrum van Heerenveen komt. De gemeente Schoterland geeft - na overleg met en op bouwvoorschriften van het rijk - aan gemeente-architect Elbert de Graaf de opdracht het gebouw te realiseren. Timmerman Petrus Anne Dijkstra doet dat voor fl.12500,-. Onderdeel van de voorbereidingskosten is de demping van het eerste deel van de oostelijke gracht van Oenemastate. Dankzij de doctoraalscriptie Kunstgeschiedenis - “Een inventarisatie van postkantoren in Friesland van ca. 1850-1989” - van Johannes Tjepke Engwerda uit Hilversum aan de Universiteit van Utrecht, zijn wij in staat U kennis te laten nemen van de architectonische kenmerken van het oorspronkelijke gebouw.
Hij beschrijft het gebouw met een rechthoekige plattegrond met één verdieping, welke is afgesloten met een schilddak met drie schoorstenen. De gevelverdeling, zowel aan de straatzijde (3 ramen) van het Haringspad als aan het Gemeenteplein (8 ramen), is regelmatig verdeeld door veel bovenelkaarstaande vensters met spaarnissen en afgesloten met een brede korfboog. Gevels en dak zijn van elkaar gescheiden door een rondlopende vlakke lijst en dakgoot met geprofileerde rand, steunend op consoles. De publieksingang is aan het plein (tweede raamnis vanaf het westen) en de deur van de directeurswoning zit aan de linkerzijde van de gevel aan het Haringspad. Aldus de bevindingen van de heer Engwerda. Naast de deur van de bovenwoning zit ook de eerste steen. De tekst daarvan luidt: "De eerste steen gelegd / den 4 Juny 1870 / door / Jan BEECKMAN / oud 9 jaar." Hij is de zoon van de eerste directeur Martinus Hendrikus Beeckman, die deze functie bekleedt van 1870 tot 1874. Op 15 februari 1871 wordt het kantoor in gebruik genomen. In 1892 koopt het rijk niet alleen het pand voor fl.15000,-, maar ook een strook grond van 3 bij 20 meter voor fl.500,- van de gemeente. De verbouw behelst de aanbouw van een serre aan de pleinzijde, waarvan we op deze foto juist een klein verlaagd deel zien.
Overigens moeten we vaststellen, dat als de ‘Commissie Gebouw Thialf’ in 1864-1865 hun aktieplannen voor een feestzaal hadden mogen uitvoeren op de noord-oostelijke hoek van het gemeenteplein, er nimmer een postkantoor gebouwd had kunnen worden. De voorgenomen grootte blokkeerde namelijk de toegang tot de centrumbegraafplaats en dat blijkt de werkelijke reden van het onthouden van een vergunning te zijn geweest. Een doorgang van 1.10 meter bleek te weinig voor de lijkwagens om de begraafplaats op een piëteitsvolle manier te kunnen bereiken. (zie voor het Gebouw Thialf in De Veenbrief, januari 2005, jrg. 19, nr. 1).
De grootscheepse verbouwing van Oenemastate in 1968 leidt ertoe, dat het gebouw de volledige Inspectie der Belastingen binnen haar deuren krijgt. Het adres is dan Van Harenspad onder huisnummer 26. Het betekent meteen ook dat het voormalige postkantoor aan het Van Harenspad 44-46 dan slechts het Ontvangkantoor der direkte belastingen en accijnzen is. In 1980 wordt er een hernummering uitgevoerd. Zo wordt het adres Oenemastate, Van Harenspad 26 hernoemd en hernummerd tot Gemeenteplein nr. 77 en het Ontvangkantoor van Van Harenspad 46 tot Gemeenteplein nr. 81. Die wijzigingen staan ook aangegeven op de woningkaart. Volgens de ‘Gids voor de gemeente Heerenveen 1980/81’ maken zowel de Inspectie als het Ontvangkantoor enige tijd alleen gebruik van Oenemastate. Helaas zijn deze twee bronnen behoorlijk met elkaar in strijd. In 1990 is er in de Gids van de Gemeente Heerenveen sprake van een nieuwe naam voor de Inspectie der Belastingen, nl. Belastingdienst Ondernemingen en Belastingdienst Particulieren Leeuwarden, vestiging Heerenveen. Beiden hebben dan als adres Gemeenteplein 33, waarmee wordt aangeduid het huis van Pothaar ten noorden van de watertoren. In de gids van 1992 wordt dat vervolgens definitief gewijzigd in Stationsplein 4.
Van de Oenemastate zien we nog juist boven het dak uit een van de prachtige puntige schoorsteenkappen de lucht in priemen. Graag willen we vertellen wat zich afspeelde achter de twee grote ramen op de benedenverdieping, die op de foto zichtbaar zijn. Van veel ruimten kennen we de functionele bestemming uit een bestektekening voor de verbouwing uit 1962, maar juist deze ruimte staat niet vermeld. Zelf denken we aan een ‘conciergeruimte’ of een ‘pauzeruimte voor het personeel’. Mogelijk dat iemand daaraan herinneringen heeft en ons dat wil laten weten ?
Voor de voormalige Roomse Kerk en de Watertoren ‘tikt’ inmiddels de ‘klok’ zijn laatste uren weg. Op 2 juli 1980 begint de onttakeling van de kerk en op de avond van 8 september 1980 geeft het Comité tot Behoud van de Watertoren de ‘pijp aan Maarten’. Alle pogingen om de watertoren en zijn beeldbepalend karakter voor Heerenveen veilig te stellen zijn door bestuurlijke onwil in een schaamteloze prestigestrijd ‘om zeep geholpen’. De toren gaat vallen ... direct na de bouwvak ! Slopersbedrijf van der Wal uit Joure klaart de klus nog voor de jaarwisseling !

Van de laatste fase kunnen we U - dankzij een dossier van aktievoerder 1980 Lykele Buwalda en een fotobewerking van werkgroepspitter 2014 Jan Prins - met tranen in de ogen een ontluisterend beeld presenteren.
Met de naam van het plein wordt creatief omgesprongen. In de oorspronkelijke aanwijzende tafel van het kadaster uit 1832 wordt het perceel A-189 ten noorden van Oenemastate aangeduid als ‘marktplein’. Op ansichten uit het begin van de 20e eeuw wordt soms gesproken van ‘Gemeentehuisplein’. In de gemeentelijke administratie en door de volksmond wordt ook regelmatig over het ‘Gemeenteplein’ gesproken, terwijl in 1926 in een geïllustreerd tijdschrift voor de afwisseling het functionele ‘Karrijdersplein’ wordt gebezigd. Begin zeventiger jaren staat er plotseling een straatnaambordje met het opschrift ‘Rishon-le-Zionplein’. In het kader van de zeer bewierookte stedenuitwisseling met de gelijknamige israëlische gemeente Rishon-le-Zion, waarvan in 1966 voor het eerst een deputatie naar Heerenveen komt en later vele malen delegaties van beide landen elkaar over en weer bezoeken hebben gebracht, wordt deze plaatsnaam op zekere dag als straatnaambord aangetroffen. De verantwoordelijke(n) heeft (hebben) zich nimmer bekendgemaakt.
2014, mei 3 - wibbo westerdijk - hip-backup - met dank aan Lykele Buwalda en Jan Prins
Wateroverlast Stationsweg 1916
HIP-TIME MAGAZINE 86

Het Nieuwsblad van Friesland van 1 september 1916 start haar rubriek ‘Berichten uit Stad en Dorp’ met de cryptische zin ‘De Stationsweg overstroomt ... voor het laatst!’ De journalist van deze noodkreet is kennelijk door de ervaringen knap cynisch. Geniet mee van de tekst, die hij de 30e augustus 1816 opstelt om te delen met zijn lezers.
“”Heerenveen, 30 aug's. '''t Mat earst op 't slimst..." Er zal verbetering in den toestand komen, is besloten. Maar een besluit nemen en uitvoeren geschiedt niet altijd op nagenoeg 't zelfde moment. En zo kwam dan de dag van heden ons nog eens aantonen hoe erg het wel kan. De nacht had voor een flink begin gezorgd en overdag deed de gestadige en soms zeer overvloedige regen het "Stationsdiep" al breeder en dieper worden, zodat tenslotte de toestand zo erg werd als nog nooit te voren beleefd.
Passage was op een schappelijke manier niet meer mogelijk. Men trachtte op verschillende manieren de "hindernis" te nemen. Sommigen voorzichtig, op de tenen of op de hakken, zich krampachtig aan hek en haag vastklampend, anderen met enige gewaagde sprongen. 't Is zeker, dat bij de waterdichtheid de voetbekleding op een zware proef werd gesteld.
De "historie" had, dunkt ons, tijdelijk 'n goede bron van inkomsten kunnen worden. Voor een "overhaal", was het "Diep" nog wel niet diep genoeg, maar een ondernemend man, in het bezit van een paar flinke laarzen en een platte kruiwagen of kar, had vandaag heel wat voeten en vooral "voetjes" droog kunnen houden voor enkele centen "per paar". Tegen de avond was zulks niet meer nodig, want toen werd van gemeentewege een "noodbrug" geslagen, die behoorlijk door een petroleumlantaarn werd verlicht.
En zal dit nu het hoogste en laatste stadium van de Stationsweg-ellende zijn? Wij ontvingen hedenavond reeds een brief, geadresseerd "Zeestraat", Heerenveen. Kan men't niet weg spatten, dan wil men 't weg spotten, naar het schijnt.””
Het beeld dat in bovenstaand stukje wordt beschreven, wordt meer dan toepasselijk ondersteund door een exemplaar uit de glasplatencollectie van Mieke Nijland en afkomstig uit de nalatenschap van Hubert Adriaan Veltman. Inmiddels is die grote verzameling terug te vinden op de zoeksite van het Fries Fotoarchief onder het kenmerk: ‘Veltman 109’. Deze meer dan verdienstelijke amateur-fotograaf heeft de aangrijpende gebeurtenis vastgelegd zonder het podium van publicatie in de Hepkemacourant zelfs maar te kunnen overwegen. De Hepkemacourant uit 1916 biedt daarvoor simpelweg nog geen faciliteiten. Zelfs illustraties beperken zich meestal tot gesjabloneerde afbeeldingen. Het is erg spijtig, dat het Fries Filmarchief haar kijkers zonder het te weten op het verkeerde been zet. Zij veronderstellen, dat Veltman de foto enigszins heeft gemanipuleerd. Maar, wanneer de foto om een verticale as wordt gespiegeld, blijkt dat daar geen sprake van is geweest.
Bij het bladeren in de legger van de ‘Hepkemacourant’ of eigenlijk ‘Nieuwsblad van Friesland’ op zoek naar een verslag van de ‘Turnfeesten van het gewest Friesland’ van de 29e en 30e juli 1916 stuiten we per toeval op bovenbeschreven bericht. Onze nieuwsgierigheid is gewekt en voor alle zekerheid leggen we de vindplaats even vast om het later nog eens beter te lezen. Inmiddels komt in onze herinnering het beeld naar boven van die zwart-witte fotoafdruk, welke Mieke Nijland ons eens voorlegde. Is het mogelijk dat het overstromingsbeeld iets te maken kan hebben met dit verhaal ? Deze intuïtieve veronderstelling is voldoende aantrekkelijk om na enkele dagen op zoek te gaan naar meerdere berichten van een vergelijkbare inhoud. De vroegere redacteuren van de Hepkemacourant steken ons de helpen hand toe in de vorm van een door hen aangelegd dictaat, waarin zij rubrieksgewijs de door hen gepubliceerde artikelen chronologisch en met de titel van het stuk hebben vastgelegd. Een vorm van een klapper of repertorium om de stukken te kunnen terugvinden als dat noodzakelijk mocht zijn. Het archief van het Museum Willem van Haren heeft onder de archivalia nummers 442 tot 457 een zestiental klappers, die de verschijningsdata vanaf 1904 tot en met 1942 bijna (er ontbreken helaas enkele jaargangen) geheel bestrijken.
Met als ‘steekwoorden’ de termen ‘Stationsweg’ en ‘Raadsverslag’ blijken daar inderdaad in 1916 enkele publicaties aan te voldoen. En wat komt daar uit naar voren ??? Een verrassend onthullend beeld, dankzij een regelmatige schrijver van ingezonden stukken.
De bijdrage van de heer ‘X’ in de krant van 8 maart 1916 heeft als titel gekregen “De Stationsweg te Heerenveen”. Het is te mooi om samen te vatten en alleen de essentie er uit te halen. We geven U zijn volledige tekst (zonder de dubbele ‘ee’, ‘oo’ en de extra ‘n’).
“”...M.de Red. In de eerste helft van deze week was onze drukke Stationsweg een kijkje waard. Las ik een paar maanden geleden dat hij afdoende zou worden verbeterd? Maar wanneer dan toch? Er zijn deze week wel “ogen over gegaan”, ogen van Raadsleden, ogen van opzichters, maar ze vermochten niet de sneeuwbergen en later de bijna ondoorwaadbare smurrie-plas weg te kijken. Eén ferme man met schep en kruiwagen, maar dan in tijds, zou mij liever zijn geweest dan al die ogen. Dan had reeds Zaterdag heel de weg kunnen zijn geschoond. Nu was hij pas donderdag weer een beetje passabel. Naar ik verneem, dragen Schoterland en Aengwirden ook bij tot de verlichting van de Stationsweg omdat deze beschouwd mag worden niet als een uitsluitend Haskerlandse weg, maar als een drukke toegangsweg tot heel Heerenveen. Zouden Schoterland en Aengwirden, waar ze dus reeds blijk geven dat ze mede belang hebben bij een in goede staat verkeren van deze weg, dan ook niet eens de nodige druk willen oefenen op Haskerland, opdat de in uitzicht gestelde verbetering niet al te lang uitblijve? X...””
De heer ‘X’ verwijst zelfs naar een reeds vroeger verschenen publicatie van enkele maanden eerder. Helaas hebben we dat bericht nog niet kunnen traceren, maar we geven de moed nog niet op. Duidelijk is gemaakt dat de winterse omstandigheden in begin maart oorzaak zijn geweest van een week lang overlast als de dooi is ingevallen.
‘X’ hekelt de verantwoordelijken voor hun passiviteit en hun wegkijken van de problemen.
Een week later - op de 10e maart 1916 - vergadert de raad van Haskerland en als één van de onderwerpen staat op de agenda ‘De Stationsweg te Nijehaske’. Het verslag is zeer summier: het raadslid Visscher wijst op de nog altijd in slechte staat verkerende stationsweg te Nijehaske. Hij heeft al op 25 november 1915 de aandacht gevestigd op de slechte toestand bij regenachtig weer en wijst er dan al op dat het onderhoud van de weg bij de tram berust. Voorzitter - burgemeester jhr. P.B.J. Vegelin van Claerbergen - repliceert in de maartvergadering, dat de Nederlandse Tramweg Maatschappij geen vernieuwingen voor haar rekening wil nemen. Bovendien acht hij Haskerland niet alleen verantwoordelijk voor het betalen van de rekening. Schoterland en Aengwirden profiteren er ook van. Raadslid Boltje - een uiterst deskundige aannemer - stelt dat het verstraten met een flinke zandlaag eronder al behoorlijk zou helpen en dat die kosten niet zo hoog zijn.
Conclusie uit dit raadsverslag is inmiddels wel, dat er zeker een vierde partij wordt genoemd. Deze is een belangrijke belanghebbende maar nog niet duidelijk is zijn rol in dezen voor wat betreft het beheer en onderhoud van de weg.
De raadsvergadering van Haskerland van 11 mei 1916 spreekt raadslid Remminga schande van de voortdurende overlast en hekelt de trage gang van zaken. Hij stelt voor dat Haskerland dan zelf maar de riolering moet blootleggen en onderzoeken. De voorzitter meldt nu dat een plan tot verbetering inmiddels is toegestuurd aan de raad van Aengwirden, nadat de N.T.M. volhardt in haar weigering tot het aanbrengen van vernieuwingen en verbeteringen. Ook Schoterland zal daarvoor nog worden benaderd. Een compromis-oplossing komt van de heer Pasma, die alle drie gemeenten en de N.T.M. om de tafel wil hebben voor een bespreking. Bij de stemming wordt het voorstel van Remminga met 3 voor-en 8 tegenstemmen verworpen, maar de voorzitter zegt toe spoed achter de zaak te zetten.
Weer gaat er een maand voorbij zonder dat er iets gebeurd, wat de journalist van de Hepkemacourant op 13 juni 1916 in een bericht “De Stationsweg na een regenbui” doet grijpen naar het middel van de cynische humor. Hij schrijft: “De jongens hebben er nu een raadseltje van gemaakt! Vraag: ‘Wat is de Stationsweg na een regenbui?’ Het antwoord: ‘Weg!’
Zelf vertelt de journalist de anekdote van de arme paardenbestuurder, die zijn steigerende rossinant niet door de plassen krijgt als hij op de bok blijft zitten. Pas als hij zelf ten koste van een paar natte voeten het paard bij de teugels neemt, ziet hij kans door het ‘Stationsmeer’ te komen. Ook blijkt het gebouw van de Hepkemacourant slechts bereikbaar door bij buren over hekken en stekken te klimmen om via een omweg het bureau te bereiken. De dooddoener ‘Er wordt aan gewerkt’ zal zo langzamerhand moeten worden aangevuld met de term ‘met bekwame spoed’.
Na de raadszitting van 5 augustus 1916 van de gemeente Aengwirden lijken de regenwolken te wijken en schijnt de zon door te breken. Het verslag van die vergadering meldt dat de vergadering van de dagelijkse besturen van Haskerland en Aengwirden met de N.T.M.-ingenieur Biezeveld heeft plaatsgevonden. Laatstgenoemde erkent een contract uit 1888, die de N.T.M. verplicht om de buizenleiding van de riolering in goede staat te houden. Deze zijn nu hier en daar stuk, waartoe de N.T.M. bereid is fl.200,- bij te dragen. Uit de door Haskerland opgestelde begroting van fl.981.20 blijkt dat bij lange na niet voldoende. Inmiddels zijn beide gemeenten bereid ieder de helft van het restant op zich te nemen. Die morele verplichting berust op een overeenkomst tussen het Rijk en de beide gemeenten toen zij destijds de weg samen hebben overgenomen. Sommige raadsleden somberen, dat de N.T.M. door zijn krenterigheid er met een koopje vanaf komt. Zij voorspellen dat het absoluut duurder gaat worden dan het begrote bedrag. De discussie wordt er niet doorzichtiger van als ook de plannen om de tramlijn over niet al te lange tijd te verleggen, doorgang zullen vinden. Uiteindelijk wordt de oplossing aangereikt in de krant van de 18e augustus, als de raad van Haskerland laat weten: er komt een wijdere riolering; voor rekening van Haskerland en Aengwirden met een bijdrage van fl.200,- door de N.T.M.; de N.T.M. doet de bestrating; de burgemeester van Haskerland belooft een snelle totstandkoming!
Wanneer het in orde is gebracht ? De kranten zwijgen daarover in alle talen! Geen enkel berichtje over de werkzaamheden! Zeker is dat de 1e september 1916 - zie het eerste bericht van dit verhaal - nog geen goed nieuws valt te vermelden. Conclusie moet dus zijn: Goed nieuws is geen nieuws !!!
Om het beeld nog even te vervolmaken ziet U links in de Stationsweg eerst het pand van de drukkerij Hepkema, daarna het forse heerenhuis in 1922 door B.J. Roze bewoond, die als inspecteur der registratie in het adresboek 1922 staat onder (wijk) C, no. 9. In 1927 is het in gemeenschappelijk gebruik van L. Haanstra, koopman; D. Bosscher, zonder beroep, en wed. S. Dijkstra, eveneens zonder beroep.
Het ‘buitentje’ aan het einde van de straat is na de aanleg van de Stationsweg in 1875 gesticht door Albert Hendriks Propstra. In 1922 wordt het bewoond door W.H. Bakker, chef van tractie der N.T.M.
Aan de rechterkant van de straat achter het hek en de bomenrij staat eerst het in 1908 door Herman Korf de Jong gestichte woonhuis ‘in overgangsstijl’, waarvan de architectuur wordt toegeschreven aan H.H. Kramer uit Leeuwarden. Een advertentie in de Leeuwarder Courant van 13 mei 1908 maakt melding van de voorgenomen aanbesteding ‘ van het verbouwen van een woonhuis’ en van het feit dat het bestek en de tekeningen zijn te bekomen bij H.H. Kramer te Leeuwarden. Tegenwoordig heeft het op basis van dat ontwerp de status van Rijksmonument nr. 27 in de ‘Nota Cultuurhistorisch Erfgoed van de gemeente Heerenveen, deel 1.’ Eerder is het ook onderwerp geweest van het ‘Monumenten Inventarisatie Project. Regio de Friese Wouden, Heerenveen. 1992. In dat rapport heeft het woonhuis (met praktijk) een plaatsje veroverd onder de unieke code: FR-HEE-169. Nadat Herman Korf de Jong er zelf enkele jaren heeft gewoond, wordt de op 12 september 1932 benoemde internist-röntgenoloog van het Heerenveense Ziekenhuis F.E. Revers de nieuwe bewoner. In mei 1946 gaat hij terug naar Utrecht en wordt dr. Bonne Dijkstra, kinderarts, tot in 1973 bewoner.
2014, juli 6 - wibbo westerdijk - hip-backup
Wandeling langs De Fok 1826
HIP-TIME MAGAZINE 120

Inspiratiebron voor het Fries Scheepvaart Museum zijn ongetwijfeld de schilderijen van ‘schepenschilder’ Dirk Piebes Sjollema (1760-1840), wonend op de Heerenwal te Heerenveen. De oud-directeur van het FSM de heer Sytse ten Hoeve, samen met de huidige directeur Meindert Seffinga, zien er een goede reden in om hun Jaarboek 1997 te verrijken met een gedegen artikel over en een rijke catalogus van het werk van Sjollema samen te stellen. Eerder heeft Frédérique van der Palm bij het 50 jarig jubileum van het Museum Willem van Haren in 1992 uiteraard met graagte in het jubileumboek “Vereeuwigd... Honderd portretten van Heerenveen en omliggende dorpen” gebruik gemaakt van een aantal voor Heerenveen kenmerkende topografisch afbeeldingen en historische gebeurtenissen. Kunt U zich voorstellen dat met name de topografische afbeeldingen ‘koren op de molen’ zijn geweest voor de initiatiefnemers van, onderzoekers en documentalisten van, maar ook de uitvoerders van het maquetteproject van het Museum Willem van Haren voor de ‘stadsmaquette’ van Heerenveen op een schaal van 1 op 70 ?!
Eén van deze schilderingen is ‘Gezicht op de Heerensloot te Heerenveen’ uit de periode 1816 tot 1827. Uit onderzoek is gebleken, dat in 1816 raadsheer Jacob van Haeften, rechter in de Arrondissementsrechtbank te Heerenveen, eigenaar is geworden door het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad nr. 267 te kopen van de familie Semler. Van Haeften treffen we voor het eerst aan in de Omslag voor de werving van vrijwilligers. Deze vrijwillige belasting stamt uit 1809. Hij woont dan als weduwnaar en afkomstig van Utrecht - zijn vrouw Sara Warmoldina Visscher is daarop 9 november 1797 overleden - in huisnummer 123, dat toebehoort aan het Grovestinsslot oftewel Oenemastate aan het Haringspad. Zijn zoon Barholomeus Cornelis Gerardus van Haeften is geboren in Antwerpen, waar zijn vader destijds in 1789 een hoge functie heeft gehad. In de Heerenveense bronnen wordt hij ‘negotiant’ genoemd, terwijl vader in 1809 wordt aangeduid als ‘membre de tribunal’. Op 24 juni 1810 te Heerenveen trouwt Barholomeus C.G. van Haeften met Johannes Hiddinga Hendriksdr. Zij trekken bij vader in op Oenemastate waar dochter Jacoba Sara Warmoldina wordt geboren op 9 maart 1811. Zij is nog gedoopt op 5 december 1811 in Heerenveen. Met de huidige zoekopties van <www.delpher.nl> vinden we een familieadvertentie in het ‘Journal du département de la Frise’ van 1 januari 1812 in de rubriek ‘Geboorte-, Huwelijks-en Sterfberigten’. Citaat: “Heden werd onze teedergeliefde en eenige zuigeling, Jacoba Sara Warmoldina van Haeften, in den ouderdom van byna tien Maanden, door den dood, na eene Ziekte van vyf dagen, uit onze liefdearmen weggerukt. Zy, die het teeder gevoel van het Ouderlyk hart kennen, zullen dit verlies met ons betreuren. - Deze is dienende tot bekendmaking zoo in als buiten de plaats. Heerenveen den 16 December 1811. B.C.G. van Haeften. Joh. van Haeften, Geboren Hiddinga.” Op 16 januari 1813 wordt opnieuw een Jacoba Sara Warmoldina geboren te Heerenveen. Deze blijkt de volwassenheid royaal te bereiken.
Vanaf 1812 fungeert Jacob van Haeften als rechter te Heerenveen in de nieuwe rechterlijke structuur.
Wanneer directeur der posterijen Elbartus Hendrikus Wildeman op 17 oktober 1815 naar Almelo gaat, wordt B.C.G. van Haeften op die post benoemd. Tot die tijd is hij ook nog raadslid van de gemeente (municipale raad) geweest.
Op 10 februari 1815 wordt door notaris Douwe de Vries in opdracht van de familie Semler het pand Breedpad nr. 267 te koop aangeboden. In een vervolgadvertentie in de Leeuwarder Courant van 8 maart 1815 blijkt er 7000 gulden te zijn geboden, maar het pand wordt ingehouden.
De conclusie moet zijn dat de markt voor dit soort heerenhuizen te klein is gebleken, want op 30 mei 1816 wordt het onderhands verkocht aan Mr. Jacobus van Haeften, rechter in de arrondissementsrechtbank te Heerenveen, voor 6600 gulden.
Of mr. Van Haeften er direct in is getrokken valt niet vast te stellen, maar we weten dat hij over het belastingjaar 1816 nog fl.40,- personele omslag betaalt voor Grovestinsslot, terwijl hij over het jaar 1817 wordt aangeslagen voor fl.75,- en over 1818 voor fl.54,- voor het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad. Voor Bartholomeus, die mee verhuist, liggen die bedragen respectievelijk op fl.7,- (voor nr. 123) en fl.24,- en fl.22,- (voor nr. 267). In 1819 betrekt de oude Van Haeften het oostelijk van het ‘Grote Huys’ gelegen pand Breedpad nr. 266, welke hij in februari 1812 heeft gekocht van Wieger Siezes Glastra en door notaris W.B. Kool van Heerens is beschreven met een prijs van 6405 franken. (Tresoar T.26, inv. 55003, akte 13). De directeur der Posterijen heeft het ‘Grote Huys’ dan voor hem en zijn gezin.
Beide panden kunt U terug vinden op deze foto van het schilderij van Sjollema. Het ‘Grote Huys’ (nr. 267) in het verlengde van de Heerensloot en het pand nr. 266 juist rechts van de mast van het afgemeerde beurtschip. Tussen de beide panden door krijgt U een kijkje op de ‘hovinge’ en het ‘wandelbosch’. Samen met het huis, de schuur, het zomerhuis en het erf gaat het om 85.30 are.
In de beschrijving van het schilderij door het Fries Museum is de achterkant van het doek minstens zo interessant, omdat daar een cruciale mededeling te lezen valt welke door de erven van Jacobus en Bartholomeus C.G. is geschreven: “Gezicht op het Heerenveen en / het Groot ouderlijk huis van Haeften' en 'Grootvader en Grootmoeder / wandelen te samen'”. Deze mededeling sluit stamvader Jacobus als wandelaar dus uit, omdat hem zijn vrouw al in 1797 in Utrecht is ontvallen. Blijft als conclusie dus over dat Bartholomeus en Johanna het echtpaar is dat halverwege de Fok geniet van de zondagse wandeling. Aangezien Johanna Hiddinga op 12 oktober 1826 in huisno. 267 overlijdt op 40 jarige leeftijd, kan de wandeling niet later hebben plaatsgevonden. Niet alleen staat haar overlijdensadvertentie in de L.C. van 20 oktober 1826, maar ook in de Opregte Haarlemsche Courant van 27 oktober 1826. De tekst is identiek: ”Heden morgen circa 4.30 uren, overleed alhier, in den ouderdom van ruim veertig jaren, mijne dierbare echtgenoot Johanna Hiddinga. Ik verlies in haar eene liefderijke en onwaardeerbare Gade en mijne vier kinderen eene zorgdragende Moeder. Alleen kan ik troost vinden in den Godsdienst, en hope in den wil der liefderijke Voorzienigheid te berusten. Heerenveen, den 12 October 1826. B.C.G. van Haeften.”
Om de zorg voor zijn vier kinderen niet in gevaar te laten komen zoekt hij een (stief)moeder en vindt deze in de persoon van Hendrika Reiners (Reinders), afkomstig uit Steenwijk. Hij huwt haar per 3 februari 1828. Zij is dan 51 jaar oud. Bartholomeus overlijdt zelf op 13 mei 1833.
De verdeling van zijn nalatenschap komt tot een volledige oplossing in het jaar 1836. Zijn oudste dochter Jacoba Sara Warmoldina (1813) is dan 30 juni 1836 al gehuwd met Louis Charles Hora Siccama. De drie jongsten staan onder het voogdijschap van Antonie Clarus Johannes van Eelde, wonende te Utrecht. Dat zijn Alida Hendrika (1817), Jacob Nicolaas (1821) en Sara Anna Elisabeth (1825). Voor het ‘Grote Huys’, nr. 267, wordt de koper Siebe Tuijmelaar, wonend vooraan op de Heerenwal. Hij betaalt fl.8511,- en mag zich dan eigenaar noemen van ‘herenhuis met koetshuis, stalling, tuin, wandelbos en een stuk weiland. Het huis met nr. 268 -westelijk van het herenhuis- komt in het bezit van advocaat Anne Franciscus Jongstra, die voor ‘huis, stede en grond’ fl.2700,- neertelt. Stiefmoeder Hendrika Reiners/Reinders vertrekt naar Nijmegen.
De kleinkinderen van Bartholomeus kennen we niet allemaal, maar de oudste dochter heeft vijf keer een geboorte meegemaakt. Helaas verliest ze Harco Johan op 22 oktober 1838, net één jaar oud; Johanna Cornelis Anthonia overlijdt nog voor zijn eerste verjaardag op 18 november 1839. De tweede Harco Johan is op 28 juni 1863 oud 23 jaar wanneer hij overlijdt. Anton Reinhard is 6 maanden oud bij zijn overlijden 25 maart 1844. Johan Cornelis de jongstgeborene wordt ook 23 jaar bij zijn verscheiden op 19 september 1872. Dit alles speelt zich af in Utrecht. Zelf overlijdt Jacoba Sara Warmoldina van Haeften op 02 augustus 1851 in Vreeswijk, 38 jaar oud. De meest prangende vraag blijft nu nog wie heeft die tekst achter op het schilderij geplaatst ? Zou het zijn geschilderd in opdracht door Dirk Piebes Sjollema? Van de drie andere kinderen van Bartholomeus valt voor het nageslacht weinig te verwachten, gezien het aantal jaren dat ze hebben bestaan. Alijda Hendrika van Haeften, geboren op 24-09-1816 in Heerenveen en is overleden op 26 april 1838 in Nijmegen, Gelderland, 21 jaar oud. Jacob Nicolaas van Haeften is overleden op 2 juli 1839 in Milaan, Italië, 19 jaar oud. En Sara Anna Elisabeth van Haeften is overleden op 2 april 1846 in Utrecht, 21 jaar oud.
De conclusie voor de gemaakte wandeling is dus eenvoudig. Het kan elke zondagnamiddag zijn geweest met stralend mooi weer en in het zomerseizoen tussen - ruwweg - mei 1817 en october 1826. Om U iets te kunnen vertellen van de geschiedenis van de wandelroute met haar locaties en de bijzonderheden kiezen we voor de zomer van 1826. Eerder hebben we dat al eens gedaan in een artikelenserie in de Veenbrief van december 2007, februari 2008 en maart 2008.
De namiddagwandeling langs de Fok, die de heer en dame maken in het gezelschap van hun hondje, is begonnen met het passeren van het Heerenwalsterdraaike om practisch direct voor de ramen van de schilder Sjollema langs te lopen. Hij woont dan in het tweede huis vanaf ‘it draaike’ met vrouw en jong gezin. Vervolgens gaan ze langs de gepavoiseerde schepen en natuurlijk ook langs de twee scheepshellingen op de eerste helft van Heerenwal en het kalkwerk met de lasovens. Wanneer de kerk van Nijehaske is gepasseerd hebben ze bij de Schansterbrug ongeveer één kilometer lange tocht achter de rug. Na het passeren van deze flapbrug wordt de tocht vervolgd langs de Fok naar het zuiden. Ze vermijden aan te steken bij de verschillende herbergen in de buurt van dit kruispunt van weg en water, terwijl ze evenmin veenbaas Hendrik Arends Raadsveld, die aan de noord-kant tegenover de brug woont, met een bezoek vereren. Het huis met 'stede en grond, bleekveld en tuin en hovinge c.a., staande en gelegen te Terband, wordt later in 1828 verkocht aan kastelein Pieter Dirks Elzinga, die het koopt voor Jacob Woltman, koopman te Amsterdam. Deze gaat voor het perceel met opstallen 3000 gulden betalen. Zuster Elske Dirks Elzinga is namelijk de echtgenote van Jacob Woltman.
In het eerste deel van de wandeling langs de Fok hebben zij het uitzicht op uitgestrekte weilanden. Er is daar nog geen bebouwing. Zij zijn de voor de wal liggende hektjalk voorbij en een eindje verder zien ze het beurtschip liggen. Het echtpaar is ongeveer halverwege hun terugweg naar de 'plaats'. Links van de weg krijgen ze het vrije zicht op de langgerekte schuur van Doeke Jans Algra, die als molenmaker zijn kost verdient. Diens dochter is getrouwd met Hijlke J. van Straten, die als schipper naar alle waarschijnlijkheid op deze zondag zijn beurtschip voor het woonhuis heeft aangelegd. Hij woonde namelijk met zijn gezin bij Doeke Jans Algra in naast hun eigen zoon Elias met vrouw en twee kinderen. Elias treedt in de voetsporen van zijn vader en gaat ook als molenmaker door het leven.
Tijdens deze wandeling herinnert Van Haeften zich plotseling, dat zijn vader hem eens heeft verteld van het merkwaardige verloop van de grens tussen Aengwirden en Haskerland. Als lid van de rechtbank in de Franse tijd kreeg die te maken met het vaststellen van de dorps-en gemeentegrenzen. Hij vertelt zijn vrouw, dat de grensscheiding begint bij de hoek van het kerkhof van Heerenveen om langs de oostelijke oever van de Heerensloot in noordwestelijke richting te lopen. Aan het eind van de Fok voorbij het huis van Doeke Jans Algra gaat de grens practisch haaks over de rijweg om aan de andere kant van die weg weer de noordoostelijke richting te vervolgen. Als reactie daarop zegt zijn vrouw dat zij dus eigenlijk driekwart van hun wandeling op Haskerlands grondgebied hebben gemaakt. Van Haeften moet dat beamen. Dan richten zij hun aandacht weer op hun omgeving en het bebouwde deel van de Fok...
Prachtig staan de lindebomen voor de panden, die even verder dan Algra voor de huizen staan. Als naaste buurman van Algra is dat Marten Christiaans Brouwer. Deze heeft als beroep 'boer' en wordt ook wel 'koemelker' genoemd. Zijn gezin is zich nog aan het uitbreiden, maar een vijftal kinderen zijn zeker geregistreerd. Hij is geboren in 1784 en trouwt met Berber Sijbes Woudstra, een doopsgezinde boerendochter. Terwijl het echtpaar van Haeften langs dit 'komelkerijke' gaat, zullen ze ongetwijfeld nog even weer terugdenken aan de 10e juli 1821. Vanaf de eerste verdieping van hun huis aan het Breedpad zien ze de vlammen van de brand in de hooischuur van Brouwer met '6 koe's eten hooi'. Twee op stal staande koeien worden gered en ook het huisraad is buiten de vlammen gebleven. Even voor één uur in de nacht is de brand ontstaan en gelukkig is het windstil weer. Velen helpen mee om erger te voorkomen. De tien bewoners kunnen eveneens voor verder onheil worden behoed. De brandspuitgasten van Nijehaske en in mindere mate die van Heerenveen-Schoterland onderscheiden zich door accuraat ingrijpen. Aengwirden's Heerenveen heeft nog geen brandspuit en het bestuur vindt het gerechtvaardigd beide corpsen fl.25,- te schenken en de kosten van het nablussen en opruimen te bekostigen. Die gebeurtenis wordt door Aengwirden tevens aangegrepen om zich voor fl.25,- 's jaars van de hulp van de Schoterlandse brandweer te verzekeren.
Vlak ten zuiden van de boerderij van Brouwer woont Jan Doekes Algra samen met zijn vrouw Elizabeth Pieters Franken in een huisje, waarvoor ze in 1818 een hypotheek van 400 gulden hebben afgesloten bij de R.C.-kerkvoogden. De Algra's zijn namelijk rooms-katholiek. Jan Doekes Algra probeert als deurwaarder van de rechtbank zijn kost te verdienen. In die tijd heeft hun huis het huisnummer 6.
Ook achter die muur van lindebomen moet een complexje van drie armvoogdijwoninkjes van de Doopsgezinde gemeente te zien zijn geweest. Deze hebben het in 1822 gekocht en de bewoning daarvan zal nogal eens gefluctueerd hebben. In het huis met nummer 7 heeft toch een behoorlijk aantal jaren gewoond de weduwe van Auke Bates van Schoten. Hij is al in 1814 overleden en zij moet toch nog zes van haar zeven kinderen grootbrengen.
In een van de andere twee woninkjes (no. 8 of 9) wonen ten tijde van de wandeling de alleenstaande Hiltje Sipkes en de naaister Rigtje Gosses de Groot, wed. Jacob Joustra, met een gezin van 4 personen. Oudste dochter Catharina Trijntje (geb. 4-1-1805) is het ‘zwarte schaap’ in dit gezin. Zij is naar 1826 in Leiden vertrokken en heeft daar een buitenechtelijke relatie met Jan Wessels Barkhof. Daaruit wordt op 25 februari 1828 Kaatje (officieel ook Catharina) geboren, waarmee ze later samenwoont in Heerenveen. Rond Catharina Trijntje ontwikkelt zich een hele ingewikkelde affaire omtrent haar onderhoud door de diaconie. Talloze brieven van en naar Leiden worden in de dertiger jaren geschreven met als eindconclusie: de diakenen van Heerenveen dienen haar onderhoud te betalen.
Schuin achter de diaconiewoningen van de Doopsgezinde Gemeente staat het huis Fokno. 10. Daar heeft naar alle waarschijnlijkheid - wat later wordt aangeduid met kadastraal nummer A-1854 - de arbeider Hendrik Pieters van Loo met zijn echtgenote Jacobjen Sjoerds gewoond. Vijf van hun kinderen zijn dan nog thuis. De familie heeft het niet ruim, want ze komen niet voor in de Personele Omslagen van 1824 en 1826. Het inkomen van de familie is niet hoog genoeg om een aanslag te rechtvaardigen.
Nu de wandeling zover is gevorderd komt het echtpaar bij de plaats waar Barteld Jans de Vries zijn leertouwerij cq. leerlooierij exploiteert. Onder het no. Fok 11 wat later bij het kadaster blijkt een complex te zijn bestaande uit vier percelen, woont niet alleen de eigenaar. Het valt aan te nemen dat hijzelf met zijn gezin in de grootste daarvan (A-1856) woont. De samenstelling van het gezin is naast vader Barteld (1790) en moeder Martha Lubberts Pasveer (1796): dochter Lummigje (1816), zoon Jan (1818), dochter Akke (1820), zoon Lubbert (1822) en zoon Jacobus (1826). Er is ook een eerdere Jacobus geweest, die op 23 februari 1825 als vier maanden oude baby is overleden (AEN 2271). De andere bewoonbare percelen hebben onderdak geboden aan schoenmakersknecht Yke de Nes (geb. 1793), de leertouwersknecht Jan Sijtzes Achter (geb. 1803), Willem Comello (geb. 1798), verwer, en Klaas Roelofs van der Wal, verwer.
Laatstgenoemde heeft zelfs het eigendom van een der huisjes verworven. Bij zijn overlijden op 25 juli 1826 registreert de ‘Staat van de verandering van de Leggers der Verponding op de gebouwen’ de overgang naar de erven. De belangrijkste daarvan is Hessel Klazes van der Wal, die er in 1827 tevens bewoner van is met een gezin van 5 personen.
Nauwelijks voorbij dit huis van de familie van de Wal komt de erfscheiding met de dienstwoning van de naar achteren gelegen olieslagerij, waarvan de oliemolen "Het Fortuin" prominent op het schilderij aanwezig is. Dit imponerende stuk nijverheid is voor Van Haeften reden om zijn vrouw even te herinneren aan de vroegere eigenaar Martinus Bouricius van Idema. Zij herinnert zich als autochtoon Heerenveense dat hij in 1812 is overleden na een bijzonder spraakmakend leven te hebben geleid. Meteen wijst ze haar man nog even naar de overkant van de Heerensloot, waar ze een uitmuntend uitzicht hebben op de tweede scheepswerf 'De Morgenstond' van de scheepstimmerman Cats.
In 1818 wordt de oliemolen door de weduwe Bouricius van Idema verkocht aan Arend Evertsz en Dirk Arend Evertsz en levert fl.18.010,- op, waardoor de weduwe M.B. van Idema in staat wordt gesteld diverse schulden (van haar man) af te lossen.
Bij de overname van de oliemolen wordt ook de bedrijfsleider, die in ieder geval al sinds 1813 deze bedrijfswoning mocht gebruiken, overgenomen. Dat is olieslagersknecht Albert Gerbens (of Gerbrands) Kruit. Deze is afkomstig uit Zaandijk en geboren maart 1775. In 1816 zijn zowel zijn vrouw Antje Pieters Mei als zijn zoon Gerben al overleden. Albert Kruid vindt een nieuwe echtgenote in IJda Sijmens van Vloed, die een flink stuk ouder is dan hij. Zij overlijdt in 1825. Haar tantezegger Jan (Jacobs) Vos, geboren in 1824 in Heerenveen (SCO 3971), wordt door haar en Albert in het gezin opgenomen. In de Personele Omslag verschijnt Kruid's naam voor het eerst in 1826 (AEN 976) Hij woont dan op nummer 12.
De andere dienstwoning van olieslager Arend Evertsz. zal het nummer 14 hebben gehad. Het heeft onderdak geboden aan andere olieslagersknechten, als Pieter Jacobs Hartsema (1819), Berend Braam (1823), en later knechten.
Met Fok 14a (A-1864, groot 2.90 are) treffen we opnieuw een boerenspultsje of 'komelkerijke'. Het is in 1824 al in gebruik bij Ale Klazes de Jong, die het vermoedelijk kort daarvoor heeft gekocht van de erven Idema. Begonnen als boerenknecht krijgt Ale (ook wel Aaldert genoemd) de kans om als voerman zijn diensten aan te bieden en met de hulp van zijn vrouw Janke komt daar de melktapperij bij. Eerder worden de bedrijfswerkzaamheden elders in Heerenveen-Aengwirden uitgeoefend. Twee zeer jeugdige kinderen zijn hun dan al ontvallen. In 1819 is dat de 5 weken oude Ale en in 1823 de 19 weken oude Johannes. Zijn weduwe Janke Pieters Cats, geboortig van Nieuwehaske, blijft er na zijn overlijden op 14 januari 1826 wonen.
Bartholomeus en Johanna naderen nu het meest zuidelijke puntje van dit streekje woningen en houden hun pas even in bij no. 15. Het is zichtbaar in de nadagen van haar bestaan en in afwijking met de andere panden staat het met een breed front evenwijdig aan ‘de Fok’ op een perceeltje grond van 3 are. Johanna herinnert zich, dat hoewel Martinus Bouricius van Idema in 1801 ‘prodigeus’ is verklaard en onder curatele staat van een drietal curatoren hij niettemin een paar dagen voor zijn dood in juni 1812 een transportakte van het huis no. 15 te Heerenveen-Aengwirden laat passeren door notaris Kool van Heerens. Verkopers zijn Cornelis Romkes van Haskerdijken en Lourens Ernst Stavinga van Heerenveen. Zij ontvangen daarvoor 677 franken en 67 centimes. De weduwe brengt het pand kennelijk in de verhuur, maar niet aan personen die terug zijn te vinden in de Personele Omslagen. Wel is vastgesteld in een tweetal overlijdensakten het huisnummer 15 is terug te vinden. De wisseling van de bewoners maakt dat beide wandelaars niet weten wie er nou eigenlijk in de loop der tijd hebben gewoond. Over Fok no. 16 is bekend dat Douwe van der Werf, van beroep commies er in ieder geval in 1824 en 1826 is gevestigd. Hij rechtvaardigt zijn aanwezigheid door betalingsplichtig te zijn in de Personele Omslag van die jaren. Deze huurt het van eigenaar Anne Fennema, wiens dochter Eelkje het eigendom verwerft na zijn dood. Pas dan krijgt het kleine pandje de interessante bestemming van ‘secretarie van de grietenij Aengwirden’, overigens eveneens op huurbasis.Van de drie opeenvolgende nummers Fok 17, Fok 18 en Fok 19 komen we dankzij een aantal overlijdensakten, mede in de nasleep van de overstroming van februari 1825, wel iets over de bewoners te weten. Veel ambachtslieden en weduwen wisselen elkaar af. Dat is verklaarbaar omdat het eigendom blijkt van de gefortuneerde en vrijgezelle koopman Roelof Pool, van de Heerenwal, die het blijkbaar exploiteert als ‘huisjesmelker’. Het meest zuidelijke huisje, nr. 19, heeft in ieder geval een groot deel van haar bekendheid gekregen door Gerke Bokkes Fokstra, die op 10 april 1820 overlijdt, maar zijn weduwe en haar zoon Sibbert Gerkes Fokstra, schipper, blijven de woning trouw. Juist in 1826 wordt bekend dat hij als enige zoon het huis erft van zijn vader.Als afsluiting van het streekje huizen blijkt Fok no. 20 te worden vermeld in “De Staat van veranderingen in de legger der verponding op de gebouwen” van 1819. Als eigenaar staat daar de wed. Roel Eeuwes (Roel Eeuwes Offringa was al op 21 oktober 1810 begraven). Als eigenaar in 1820 treffen we de naam van J.I. Poutsma. Als aanmerking staat erbij: "De ontvanger vermeent dat het alzoo bij koop is overgegaan." In de personele omslag van 1824 wordt de belastingplicht van Poutsma bevestigd, doch in 1826 ontbreekt die vermelding. Dat zal veroorzaakt zijn door het overlijden van de 39 jarige Jannis Izaks Poutsma, secretaris van de grietenij Aengwirden, op 1 oktober 1826 in huis no. 20 op de Fok. Hij laat als echtgenote Minke Klazes de Jong na en 3 kinderen.
Nu ze het gehele buurtschapje voorbij zijn, draaien van Haeften en z’n echtgenote nog even om en zien, dat het toponiem ‘De Fok’ volkomen terecht is gegeven aan het gerend weglopen van de percelen van zuid naar noord. Het lijkt inderdaad op het smalle voorzeil van een zeilboot. Waar zij zich niet bewust van zijn, is de ouderdom van dit toponiem. Gelukkig kunnen wij als bron het Dekama-, Cuyck-en Foeytsarchief aanwijzen met een erfpachtbrief van 25 april 1632 (DCF nr. 710), waarin een plaats wordt overgedragen onder de klokslag ‘van den dorpe Terbant op de Fock’. De weg wordt dan nog genoemd de ‘Heerenweg’. Overigens worden in de wereld van toponiemen op meerdere plaatsen dergelijke verklaringen gegeven voor qua vorm kenmerkende stukken land. Zo ook in het Heerenveense. Wie volgens Sytse Jan van der Molen de Schotanuskaart (1718) van Aengwirden raadpleegt, ziet op het einde van de zg. Tweede Fok in de hoek daarmee gevormd door den Terbandsterweg (toen Heeren Rydwech genoemd) een stuk land van een vorm die gelijkt op een grote gelijkbenige driehoek. De top ligt op het westen en de benen worden gevormd door de beide genoemde wegen. Het is ongetwijfeld dit stuk land dat ook naar zijn vorm de benaming ‘De Fok’ heeft gekregen.
Het laatste zuidelijke deel van de Fok richt de aandacht van de echtelieden opnieuw even naar de overzijde van de Heerensloot. Tussen de holderhúskes overheerst het sociëteitsgebouw van “De Eensgezindheid” als een monumentaal pand het straatbeeld. Het staat er nog niet zo lang - pas sinds 1819 - en wordt ook wel betiteld als ‘Heeren-Sociëteit’. Zowel de heer als mevrouw Van Haeften hebben de bouw steeds in ogenschouw kunnen nemen. Of hij er lid van is geweest, is door een gebrek aan documenten over de aktiviteiten en gebeurtenissen helaas niet na te gaan. Door het verplaatsen van hun aandacht naar de Heerenwal zijn ze ongemerkt het huisje Fok nr. 21 al voorbij gelopen. In een eerdere fase moet dat een flink huis zijn geweest met 12 deuren en vensters, althans volgende de Legger der verponding op de gebouwen in 1820. Eigenaren zijn dan nog de erven M.B. van Idema. Het zal een afgeleefd pand zijn geweest, want in 1821 wordt gesproken van ‘geamoveerd in 1821’. Daarna staat er een aantal jaren geen woning, maar het feit dat Johan Christiaan du Pon er in een nieuw huisje op 2 januari 1827 kan overlijden, spreekt andere taal. Bovendien wordt hij in een akte uit 1826 als zadelmaker gesitueerd op de Fok. Bij de nadering van het Posthuis krijgt het geheugen van de heer van Haeften een flinke impuls. Hij vertelt zijn vrouw, dat het ‘boerenspultsje’ onder Fok nr. 22, waar Jeip Siebes Hoekstra als boer de scepter zwaait, afkomstig is uit de familie van zijn vrouw Rinske Binnerts Spoelstra. Uit een document van 5 augustus 1777 in zijn bibliotheek is dat de boerderij geweest, waar de nieuw gekozen Grietman van Schoterland Martinus van Scheltinga en zijn echtgenote met enkele kinderen ‘statelijk’ zijn ingehaald door een ‘vrije compagnie’. Citaat uit dat stuk: “Hunne Welgeborene de Boerenplaats van de koopman Vogelzang genadert zijnde, stapten dezelve aldaar uit het rijtuig, en namen eenige verversching bij dezelve. Na eenig vertoevens aldaar, wandelden Hunne Welgeb., beneevens hun zoontje en twee oudste Dogtertjes, na en binnen het vlek Heerenveen, tot voorbij het Front der Compagnie, ..... " (die stond aangetreden bij de grensscheiding tussen Aengwirden en Schoterland bij het Posthuis.)
Terwijl hij dit aan zijn vrouw vertelt zijn ze eveneens ‘statelijk’ gekomen bij het terreintje achter het Posthuis, waar Van Haeften zijn ‘schutterlijke’ ervaringen heeft opgedaan als onderdeel van het Garnizoen van Heerenveen in 1814. In het kader van de verdediging van Heerenveen wordt dan een veiligheidscorps uit de bevolking gerecruteerd van mannen in de leeftijd van 17 tot 50 jaar. Dat ging zeker niet van de ene dag op de andere, want pas in maart 1815 worden de officieren in uniform uitgenodigd samen te komen bij het Huis der Gemeente, welke zich toen nog op de Lindegracht bevond (thans nr. 17). Tot Commandant der Landstorm met de rang van Luitenant-Kolonel staat Menno Coehoorn van Scheltinga aan de leiding, die zijn benoeming officieel op 14 september 1815 heeft gekregen. Als officier van de staf van de 2e Compagnie fungeert B.C.G. van Haeften in de rang van luitenant. Er worden exercitie-oefeningen gehouden op het exercitieveld achter het Posthuis van kastelein Meijer. Voor de onderofficieren en korporaals wordt zaterdags om vijf uur een extra oefening gehouden. Als Napoleon I eind maart 1815 ontsnapt van Elba wordt heel Europa onrustig, zo ook onze Commandant der Landstorm lt.-kol. M.C. van Scheltinga. Hij verzoekt dan de Schout van Heerenveen Frederik Semler (die zelf als kapitein bij de 2e Compagnie is ingedeeld) om zo spoedig mogelijk een groter exercitieveld ter beschikking te stellen “daar het land achter het zogenaamde Posthuis te weinig uitgestrektheid heeft om daartoe langer te kunnen dienen”.
Een tweede ervaring met de beveiliging van Heerenveen doet Van Haeften opnieuw als het Reglement op de Nachtrondes te Heerenveen op 13 december 1816 wordt aangenomen door de grietenijraad van Schoterland. In het op 21 februari 1817 (SCO 803) gedateerde exemplaar lezen we in artikel 2 de volgende tekst: “Een der wagtpligtige Ingezetenen word belast met het houden der Lijsten, het zamenstellen der wagten en hetgeen daartoe verders betrekking zal hebben. De heer B.C.G. van Haeften te Heerenveen wordt daartoe bij dezen benoemd en uit relatie dies van het doen der wagten vrijgesteld.” Wanneer in 1818 de Landstorm wordt opgeheven en de kas wordt opgemaakt, blijkt de weduwe Meijer - inmiddels hertrouwt met Harmen Lammerts Knol - voor de huur van het kampje land van het exercitieveld fl.25.60 te mogen claimen.
Als afsluiting van hun wandeling drinken ze tenslotte nog een goed glas wijn in het Posthuis geserveerd door kasteleinske Rinske Wiebes de Vries, vrouw van Harmen Lammerts Knol, eerder weduwe van Johannes Meijer.
2015, november 15 - wibbo westerdijk - hip-backup - geïnspireerd door Jacob Hepkema’s : "Stukjes Oud-Heerenveen" in het Nieuw Advertentieblad van 1892.
Voormalige olieslagerij aan de Fok half 11 mei 1938
HIP-TIME MAGAZINE 73
Het begint met een bericht in de Hepkemakrant. Op 11 mei van het jaar 1938 schrijft de redacteur van dit plaatselijke blad: “Afbraak voormalige olieslagerij” en opent met de dramatische zin: “Gister is men begonnen met de afbraak der gebouwen van de voormalige olieslagerij aan de Fok alhier.”
Op deze macabere foto - alsof er een helle lichtflits van een ontploffing is geweest - is als eerste de ‘fabriek’ (stoomoliemolen) gesneuveld met die kenmerkende ramen en getande gevellijst. In de laatste fase van haar bestaan heeft de laatste exploitant in het middelste van de drie ramen van de vierde verdieping in witgeverfde blokletters de afkorting van de firmanaam aangebracht: FO (Friese Olieslagerij).
Het ketelhuis met daarachter de schoorsteen staan er nog en rechts op voorgrond het door zijn bouwkundige uiterlijk kenmerkende kantoor eveneens.
Nog steeds niet bekomen van alle ervaringen sinds het overlijden van zijn toegewijde meester Johannes Melis Tjepkema, die op 25 november 1923 de wieken in de rouwstand moest ‘laten’ zetten, ziet de windkorenmolen ‘Welgelegen’ de puinhopen aan.
Hij realiseert zich dat hem hetzelfde lot boven de kap heeft gehangen. De weduwe Tjepkema en haar drie kinderen verkopen de molen met schuur en erf aan Saakje Harmens Maat, die in ‘gemeenschap van vruchten en inkomsten’ is gehuwd met de graanhandelaar Abele Annes Wisman te Nijehaske. Het echte exploitatiesucces wil niet komen en zij laten het door notaris J.W. Schipper op 19 maart 1925 al weer veilen. Koper wordt een andere ‘koopman’ t.w. Jan Klazes Dam. Deze besluit binnen het jaar - vermoedelijk wegens financieringsproblemen - het over te doen aan de N.V. Stoomoliefabriek voorheen D. Woltman gevestigd te Heerenveen. Het kadaster heeft er royaal van geprofiteerd, doch alles keurig geregistreerd. Ook deze firma kan haar goede intenties niet waarmaken, want de Hepkema sombert op 11 november 1930 - vooruitlopend op de “verkoping van roerende en onroerende goederen, behorende aan de N.V. Stoomoliefabriek „Heerenveen" v.h. D. Woltman, alhier, door den makelaar Otto van Leersum, van Amsterdam” - vragenderwijs “Al weer een molen die verdwijnt ?” De journalist oppert dat de korenmolen-in-ruste van wln. den hr. Tjepkema, waar slechts fl.1400.- voor geboden is, het verdient door een combinatie van vrienden van landschapsschoon te worden behouden. Termen als het ‘silhouet’ van Heerenveen en ‘karakteristiek deel van de aanblik’ en ‘ornament’ moeten de opinie masseren.
De 13 november 1930 valt perceel no. 10 in de handen van de Leeuwarder koopman Geert Reer uit Farmsum (Gron.), die er inderdaad slechts fl.1400,- voor hoeft te betalen en de bedoeling heeft de molen af te breken. Merkwaardig genoeg is van deze transactie in het Friese notariaatsarchief helemaal niets te vinden. Mogelijk dat de Amsterdamse makelaar van Leersum zijn Amsterdamse connecties de opdracht heeft gegund. Gelukkig geeft het kadaster ons enig houvast door Geert Reer in het dienstjaar 1932 de ‘verkoop’ te laten vastleggen. Dat betekent dat er sprake is geweest van onderhandelingen met de Gemeente Aengwirden. Het is duidelijk dat ook nu weer de pers daarin ‘klokkenluider’ is geweest. Bovendien wordt er aktie ondernomen door de vereniging “De Hollandsche Molen” om sloop te voorkomen, zoals Bunskoeke schrijft in zijn boekje “De sfeer van weleer. Over molens in Heerenveen”. Op 1 september 1930 krijgt de raad het voorstel van B. en W. van Aengwirden om de molen aan te kopen. De practische bestemming komt ook aan de orde. B. en W. hebben een pakhuisfunctie voorgesteld, maar raadslid Hoogeveen probeert zijn collega’s enthousiast te maken om de molen in te richten als jeugdherberg. Zowel bijval als kritiek is Hoogeveen’s deel. De raad gaat accoord met aankoop en dan rest alleen nog goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Uiteindelijk redt de gemeente de molen voor fl.1600.-.
Inmiddels zijn fabriek en erf in het bezit gekomen van de N.V. de Friesche Olieslagerij voorheen Hommema, Eskes en Co. te Lekkum en cons. en Bernard Woltman, zonder beroep te Heerenveen. Deze combinatie wordt in het jaar 1931 ontbonden. Bernhard Woltman trekt zich terug en reeds in het jaar daarna meldt de gemeente Aengwirden zich als koper, met uitzondering van het meest noordelijke ‘Pakhuis’, waarvan eigenaar wordt Klaas Jans de Jong, oproeper en koopman te Nijehaske. Hij maakt er een kaaspakhuis van. Uiteraard is de koop door de gemeente Heerenveen niet een impulsaankoop, want zij zijn al enige tijd plannen aan het maken om de Van Maasdijkstraat een goede aansluiting te geven op de Fok. Hier doet zich de kans voor, maar gemeentewerken Heerenveen heeft uiteraard niet het personeel om die klus zelf te kunnen klaren. Gesprekken met aannemer H. Buwalda leiden ertoe, dat deze het complex bij onderhands contract - met goedkeuring van de Provinciale Staten - de afbraak zal verzorgen en in ruil daarvoor een verbindingsstraat mag leggen tussen het Molenpad (Molenreed) en de Van Maasdijkstraat. Langs die nieuwe verbinding, welke de naam Woltmanstraat krijgt bij besluit van 14 november 1938, wordt aansluiting verkregen op de Fok.
Maar voor het zover is, wordt de geschiedenis van een kenmerkend gedeelte op de Fok voor de tweede keer in haar bestaan behoorlijk ingrijpend herschreven. In vogelvlucht de voorgeschiedenis.
In 1737/38 bouwt Jentje Hendriks halverwege de Fok een oliemolen van het type achtkante stellingmolen. Zoon Jarig Jentjes maakt er een echte koren-en pelmolen van. Diens weduwe verkoopt in 1781 de molen aan Douwe Engelsma, die het vijf jaar later al weer doorverkoopt aan zekere Jan Pijters. Hij vindt de bekende Martinus Bouricius van Idema op 31 maart 1798 als koper, die beheerder Jacob Tjeerds de wieken laat bedienen.
Martinus Bouricius van Idema heeft zijn financiën om verschillende redenen niet voldoende onder controle. Hij krijgt daarbij hulp van een aantal curatoren, die ook het rendabel maken van de molen op de Fok door het geheel te vernieuwen met onderdelen (waaronder de naam) van een Leeuwarder molen tot hun taak rekenen. Dat doet de oliemolen "Het Fortuin"ontstaan in 1805. In één van de drie bijgebouwde arbeidershuisjes komt als oliemolenaar Albert (Gerbrands of Gerbens) Kruit, geboortig van de molenstreek bij uitstek Zaandijk, te wonen. In 1818 worden eigenaren na een openbare verkoping vader Arend Evertsz en zoon Durk Arend Evertsz, beiden uit Joure. Op 17 en 18 maart 1829 verkopen zij het geheel aan de koopman-olieslager Epke Roos van Mesdag. Hij was koopman te Akkrum en als mede-eigenaar wordt beschouwd Sijne Jacobs van der Goot, windoliemolenaar. Als 'firma Mesdag & van der Goot' worden ze ingeschreven in het patentregister van Aengwirden en bij de invoering van de kadastrale registratie in 1832 staan zij als eigenaren vermeld. Kort voor 1853 gaat het totale complex over naar de koopman Jacob Woltman te Terband. Gezegd moet worden dat de familie Woltman de industriële ontwikkelingen goed volgt. Zo wordt in 1871 al toestemming gevraagd voor de plaatsing van een stoommachine van 16 PK bij de molen..**Aanvulling onder aan de pagina.
Dat wordt allerminst met gejuich ontvangen wegens te vrezen geluids-en roetoverlast. Zoon Dirk Woltman exploiteert vervolgens vanaf 1879. Hij pleegt een historische ingreep door in 1892 de windoliemolen te laten verhuizen naar Hankate (Ov.).
We mogen vaststellen, dat het personeel een cruciale rol heeft gespeeld bij het succesvol kunnen exploiteren van een oliefabriek. Zeer bijzonder is daarin de rol van meesterknecht Tjeerd Jarings Jarings, die op 12e mei 1902 vijftig jaar heeft gediend voor drie generaties Woltman, na eerst al 6 jaar de vorige exploitant te hebben gediend. De serenade van de ‘Woudklank’ ‘s avonds bij zijn huis aan de Fok, waarvoor ongetwijfeld Dirk Woltman - tevens burgemeester van Aengwirden - zich zal hebben ingezet, zal ongetwijfeld zeer op prijs zijn gesteld door de jubilaris. Die jubilaris heeft bijzondere gaven, want van zijn hand is een gelegenheidsgedicht uit 1866, dat we U niet willen onthouden. De regels zijn gescheiden door een schuine streep en is in de spelling van die tijd van een talentvol werkman.
“Wanneer 't Vlas tot rijpheid is gekomen / dan word de knop er afgenomen / of 't koolzaad ook tezelfdertijd /dan word het hier zeer wel bereid / Dan komt het hier bij groote hoope /of aan den Beurs gaat met het koopen /dat kost dan veeltijds kapitalen. / Wanneer men den winter door wil malen. // De lijnolij word gebruikt tot verven, / op de huizen om niet te bederven, / ook de Raapolij tot bakken en tot branden, / en word verzonden naar vele landen / Men heeft veel werk om 't te bereiden, / en de koeken er van af te scheiden. / 't Is goede spijs voor koeijen, paarden en ander vee / voor Pap op gezwellen in de Apotheek valt het wat mee //
Dagen en nachten in de najaarstijd, / word hier gemalen en bereid. / Ik ben hier twintig jaren en doe mijn plicht, / en 't meeste word door mijn verricht. / Ik ben te allen tijde bij de hand, / want het is gevaarlijk voor de brand / Dus ik hoop nog dat ik vele jaren / op deez molen blijf en geen gevaren”.//
Maar ook het leven van Tjeerd is eindig. Zijn verscheiden komt pas op 19 februari 1914. Hij bereikt de respectabele leeftijd van ruim 85 jaar. Hij maakt de echte neergang in het bedrijf niet meer mee, nadat in eerste twintig jaar van de 20e eeuw nog een flink aantal veranderingen in de bedrijfsvoering zijn te relateren aan de uitgereikte hinderwet-en bouwvergunningen. Respectievelijk in 1902 (oprichting nieuwe stoommachine in de bestaande stoomolieslagerij); in 1904 (vervanging van heien door hydraulische persen); in 1907 (bouw van een pakhuis voor berging van zaad en lijnkoeken); in 1912 (bouw van machinekamer, pomplokaal en ketelhuis, maar tevens uitbreiding met een stoommachine van 150 pk); in 1915 (vergroting van het bestaande pakhuis en tegelijk uitbreiding met een automatisch weegtoestel en transportschroef met een 5 pk motor en twee hydraulische persen); in 1916 (nog een 5 pk motor in de oliefabriek erbij); in 1923 (uitbreiding door plaatsing en in werking brengen van een 15 pk electromotor) en in 1924 tenslotte (plaatsing en in werking brengen van een naslagpers.)
De stilstand in de veranderingen blijkt de ouverture voor de neergang van het bedrijf. De overname door de N.V. Friesche Olieslagerij te Lekkum wordt duidelijk, als op 6 januari 1931 een jonge, energieke bedrijfsleider wordt gevraagd voor ‘hare’ oliefabriek in Heerenveen. De 31e van dezelfde maand laten ze weten daarin te zijn geslaagd.
De kalender staat op 8 juni 1938 als de gebroeders Meppeling uit Meppel in opdracht van H. Buwalda bezig zijn met het afbreken van de ruim 25 meter hoge schoorsteen bij de olieslagerij op de Fok. Gedeputeerde Staten hebben de 23e maart 1938 een besluit van de raad van Heerenveen van 20 december 1937 verdaagd. De raad van Heerenveen wil aan H. Buwalda twee bouwterreinen verkopen. Bovendien een onderhandse opdracht voor het aanleggen van een verbindingspad tussen het Molenpad en de Van Maasdijkstraat en bovendien de voormalige olieslagerij verkopen voor sloop en tegelijk door Buwalda het terrein van de sloop laten egaliseren. Dit bericht treffen we aan als ingekomen stuk in het Gemeenteblad van Heerenveen van 2 mei 1938 (een bijblad van het Nieuwsblad van Friesland), waarin een verslag van de raad van Heerenveen is opgenomen.
Daarover is door de directeur gemeentewerken stevig onderhandeld met de heer Buwalda om er een optimaal resultaat voor de gemeente uit te slepen. Enkele raadsleden willen bijvoorbeeld aan het ‘onderhandse’ van de deal hun goedkeuring niet geven, omdat er o.a. geen openbare aanbesteding van de sloop is geweest. De Heerenveense sloper, de heer Huitema, die op eigen initiatief een offerte heeft uitgebracht, wordt daarmee volgens enkele raadsleden geschoffeerd door het college van B. en W. Burgemeester Falkena verdedigt het standpunt van B. en W. en bij de uiteindelijke stemming krijgt hij 10 stemmen voor hun voorstel en zijn er 8 stemmen tegen uitgebracht.
**Aanvulling. Graag willen we de twijfel aan de geloofwaardigheid van de zin: “Zo wordt op 1871 al toestemming gevraagd voor de plaatsing van een stoommachine van 16 PK bij de molen.” onderbouwen met drie archiefstukken (AEN 76 en 362):
B en W. van Aengwirden sturen op 18 maart 1871 aan de Commissaris des Konings een procesverbaal ‘de commodo et incommodo’ (een voorloper van de hinderwet) met het advies het verzoek van Woltman niet in te willigen. In de begeleidende brief zeggen ze bereid te zijn de nijverheid tegemoet te komen, maar zij delen de bezwaren van naaste bewoners van de buurt. De plek waar de stoommachine komt, is niet alleen een gevaar voor de buurt maar ook voor het publieke belang. De fabriek staat immers vlakbij de straatweg en de basculebrug naar het station. Men vreest door ‘het ontzettende gestamp en gedruisch’ ongelukken. Als tweede bezwaar wordt aangevoerd de vervuiling van het drinkwater en nadelen voor de gezondheid. Voor die roetvervuiling wijst men op de zwarte daken bij de stoomoliemolen in het Meer. Inmiddels is ook bekend, dat als ergens een stoommachine wordt geïnstalleerd, de tarieven van de verzekeringen van de belendende percelen prompt worden verhoogd. Burgemeester Van Beyma thoe Kingma en secretaris S. Hemminga, beiden ook Fok-bewoners, tekenen deze brief.
Een maand later op 17 april wordt in een vergadering van B. en W. het besluit van de Gedeputeerde Staten van 6 april om de vergunning wel te verlenen voor kennisgeving aangenomen. Ruim twee jaar later op 3 juni 1873 wordt aan de Commissaris des Konings bericht, dat in de oliemolen van D. Woltman zich een ‘stoomtuig’ bevindt van 16 paardekrachten.
2013, december 29 - wibbo westerdijk - hip-backup
Vogelvluchtfoto, jaar (vooralsnog) onbekend
HIP-TIME MAGAZINE 40
In de verre verte spoedt zich de A7 richting Groningen. De vroegere Mobilisatieweg ligt daarmee evenwijdig en is herkenbaar aan de verspreide bebouwing, afgewisseld met een ‘miltvuurbosje’. Helemaal aan de rechterkant van de foto is een buurtschapje te zien. Dat moet Grootwijngaarden zijn! Dan een schitterende strook weilanden, die nu zijn ingewisseld voor de industriële jeuk van de jaren tachtig van de vorige eeuw: Bedrijventerrein De Kavels en Internationaal Bedrijventerrein Friesland. De plattegrond van Heerenveen noemt het al jaren ‘Gebied in ontwikkeling’.
Centraal ligt het terrein met het buiten Voormeer, aan alle zijden omgeven door wegen. De Rijksweg 32 met de latere status A-32 strooit haar geluid over een wijde omgeving mede veroorzaakt door de verhoogde ligging. Het fonkelnieuwe viaduct over de Compagnonsvaart en de verlengden van Heideburen en Nieuwburen degraderen Huize Voormeer tot een ‘woninkje’. De zichtlijnen vanaf het hoge bordes van het huis zijn inmiddels al enkele jaren doorbroken door de gebouwensoep van het bedrijventerrein Het Meer, met als topper de gebouwen van de rioolwaterzuiveringsinstallatie en de gemeentewerf.
Tussen het geboomte van Huize Voormeer en de voormalige tuinmanswoning perst zich de af-en aanvoerroute van én naar de RW 32, die de Voormeerweg doet invoegen in de richting van de rotonde en verder: Groningen, de Streek, Leeuwarden, Sneek en de Schans. Het verkeer van de richting Zwolle mag daar de RW 32 verlaten. Het is even turen maar dan zien we toch nog net even een klein stukje van de Buitensingel, welke verderop door een aftakking overgaat in de - doorsneden - Pastoriesingel. Dat weggetje is jarenlang een prima verbinding - zelfs zonder de voor ouderen bijna onneembare brug - naar het kerkje van Terband en verder. Aan de overzijde ligt de oprit uit én de afrit naar de K.R. Poststraat.
Voormeerszathe - een echte stelpboerderij - is in z’n nadagen van zijn bestaan, maar in de frontmuur zit nog altijd de eerste steen van 22 april 1875 met de naam van Marcus van Heloma, 69 jaar. Hij sticht de boerderij als veehouderij. Het bijzondere van deze boerderij is, dat het vóór 1934 in de gemeente Aengwirden ligt, terwijl de andere huizen aan de Heideburen in Schoterland hun belasting betalen. De grens tussen Aengwirden en Schoterland heeft dan nog steeds een enigszins grillig verloop. De eerste pachter blijkt IJde Keimpema per 2 maart 1876; de laatste is de familie Nijholt. Gelukkig heeft Rudolf J. Wielinga een hoofdstukje gewijd in ‘Voormeer, Heerenveen. Familiehuis van de Heloma’s’ aan de geschiedenis van de plaats, zodat we nu weten, dat het oorspronkelijke voorhuis van de boerderij in 1932 flink van aanzien is gewijzigd, o.a. door opbouw met een brede dakkapel. De sloop van de boerderij is door achterstallig onderhoud in 1997 onvermijdelijk geworden, maar er is een appartementengebouw in de vorm van een stelp voor teruggekomen.
Juist achter de tuinmanswoning zien we aan een zuid-noord lopend straatje het buurtschap van een vijftal woningen, welke hun nummers nu aan de ‘Voormeerweg’ hebben. Over die straatnaam zal verwarring kunnen heersen, want eerder wordt deze gebruikt voor de oostelijke toegangsweg naar de Rijksweg 32. Na de verwijdering daarvan is - overigens zonder straatnaamwijziging - die naam overgegaan op dat zestal woningen van het buurtschapje.
Achter die in schitterende tinten (is het voorjaar of herfst ? wat zijn dat die rosebloeiende struiken ? Japanse kers ?) getooide bomen aan de westkant van de rijksweg ziet u het restant van een vroegere wijk met de fraaie naam ‘Claes Schuitmakerswijck’. Eind 17e en begin 18e eeuw heeft ene Claes Claessen daar een scheepswerfje geëxploiteerd. In een civiele sententie uit 1732 treedt deze 76 jarige scheepsbouwer op als getuige. Het toponiem treffen we overigens al aan in het Floreenregister van 1700 en zelfs in een artikel (uit 1952) van D.M. van der Woude over een testament uit 1689 ...”gelijck ook het landt achter Klaes Schuytemakers bij Harmanus Marcy, meijerwijze gebruyckt...”
De doorgetrokken straat welke zich als een gebogen elleboog naar de twee bungalows voegt, heeft de naam Thorbeckestraat meegekregen bij raadsbesluit van 18 augustus 1958. Over de bungalows heen zien we de heerlijke, hokkerige ‘chaos’ van de achtertuinen van de huizen van de Nieuwburen. Op de voorgrond zijn de flats aan de Thorbeckestraat en de eerste straat van de Vlinderbuurt (Citroenvlinderstraat) van bovenaf te zien. Deze straten hebben hun toegangen door een afslag vanaf de A. Kuyperstraat.
Veel ouder zijn de huizen aan de Heideburen vanaf de Zonnebloemstraat, eerder Pastoriesingel tot de oprit naar Voormeerszathe. Op de foto zien we een rijtje van vijf huizen - thans genummerd 85, 87, 89, 91, 93, terwijl de boerderij het nummer 95 heeft gehad. Ooit heeft in huisno. 85 de broodventer Fokke Mulder gewoond, die een fervente aanhanger en propagandist is geweest van de principes van Edward Bellamy, bekend geworden om zijn utopische ideeën over een harmonieuze wereld.
Het huis no. 89 is rond 1875 door de gemeente Schoterland aangekocht en verbouwd tot woning voor de hoofdonderwijzer van school 2 aan het gemeenteplein. Tot 1915 heeft Sijbren Terpstra het als dienstwoning gebruikt en wordt hij opgevolgd door IJnze de Haan, de vader van Setske de Haan oftewel de bekende schrijfster Cissy van Marxveldt. Zelfs haar amant Leon van Beek heeft gezien zijn vermelding in de Personele Omslag van 1918 zijn voetstappen in het huis geplaatst. Hoofd der school J. van Tuinen is de laatste onderwijzer geweest, die er ambtshalve heeft mogen wonen. De adresboeken van 1938 tot en met 1964 geven de naam prijs van de professionele boekbinder S. Sijtsema als langdurige bewoner.
In het jaar 1991 is er in het museum Willem van Haren een expositie georganiseerd, welk van 10 maart tot 20 april luchtfoto’s heeft laten zien van de gemeente Heerenveen vanaf de jaren twintig én de technieken van het maken daarvan. Op deze tentoonstelling “Heerenveen in vogelvlucht” is ook deze prachtige kleurenopname te bewonderen geweest. Vervolgens is het gearchiveerd onder het archiefnummer G.20.065, waarbij de G staat voor Groot (groter dan A4-formaat). Jammer dat de fotograaf, die oog heeft gehad voor zoveel moois niet met naam bekend is.
Vlinderbuurt omstreeks 1960
HIP-TIME MAGAZINE 62
Ten tijde van de plannen voor 110 flatwoningen te Heerenveen spreekt de woningbouwvereniging “Heerenveen” van ‘bouwen langs de A. Kuyperstraat’. Aan het bouwbedrijf N.V. voorheen H. Steenbergen te Epe is opdracht gegeven om in Heerenveen (110) etagewoningen te realiseren. Tegelijk is deze N.V. ook bezig met een opdracht van 86 gelijksoortige woningen te bouwen in Drachten. Wanneer het personeel na de bouwvak terugkeert, wordt hen ontslag aangezegd. Zowel in Heerenveen als Drachten gaat het aanvankelijk om een tiental mensen, maar dat blijken er bij nader inzien toch veel meer te zijn. In de week van 30 juli 1957 staat het werk in beide plaatsen stil. In Drachten is het werk veel verder, want daar is sprake van doorwerkende schilders, terwijl in Heerenveen absoluut niet wordt gewerkt. Uiteraard spant de gemeente zich in om met de heer Steenbergen tot een oplossing te komen. In Heerenveen lukt dat niet getuige een artikel in de Leeuwarder Courant van 9 oktober 1957, waarin wordt aangekondigd: “110 flats te Heerenveen opnieuw aanbesteed”. Daarvoor zijn een vijftal aannemers uitgenodigd in te schrijven. Een firma uit Piaam, een uit Nijverdal, een uit Sneek en twee Heerenveense bedrijven, nl. L. van der Meulen en Zn. én Van der Wijk, Schaap en Buwalda. Het gaat om bedragen tussen fl.1.605.000 en fl.1.658.940. Er is geen beslissing genomen, want de gunning is aangehouden. Voor de N.V. voorheen Steenbergen is de zaak op een faillissement uitgelopen.
In de archiefinventaris van de gemeente Heerenveen is er een flink dossier onder nr. 156-1 uit de periode 1957-1961 te vinden over het “Complex BV 327, 110 woningen”. Tezijnertijd gaan we daarin nog eens een keer rondneuzen om te lezen, welke firma deze etagewoningen uiteindelijk heeft mogen bouwen. Zelfs onze ‘eigen’ Friese Koerier’ laat ons in de steek voor wat betreft de aangehouden gunning, terwijl ze op 1 november wel meldt, dat de woningen aan de Abr. Kuyperstraat ‘in aanbouw’ zijn. Ook maakt ze ons deelgenoot van de discussie over de voorgenomen aanleg van een Centrale Antenne Installatie, die de huurprijs per week met ca. 35 cent zal opdrijven.
Links van een denkbeeldige diagonaal op deze luchtfoto D 1266 van Aerophoto NL worden de straten van de Vlinderbuurt afgeschermd, maar tevens ontsloten door de ‘kanjers’ van de landelijke politiek uit het midden en het einde van de 19e eeuw. Ten noorden ligt daar de Thorbeckestraat, die in twee fasen is aangelegd in de periode 1955-1957. Jan R. Thorbecke (1798 -1872) is de meest Nederlandse liberale staatsman, die met name de hand heeft gehad in de herziening van de grondwet en de gemeentewet (1850). Hij leidde verschillende kabinetten.
Westelijk van de kakelverse flats - eveneens diagonaal en aangelegd in dezelfde jaren - loopt er de A. Kuyperstraat. Ook de carrière van Abraham Kuyper kent een lange inspanning voor de politiek (A.R.), maar ook voor de kerk. Als N.H.-predikant, hoogleraar en mede-stichter van de Vrije Universiteit is hij ook mede-veroorzaker van de doleantie.
De dwarse aanvoerstraten, die vanaf de Van Kleffenslaan uitmonden in de A. Kuyperstraat, zijn de Savornin Lohmanstraat (bovenste) en de P.J. Troelstralaan (middelste straat met tussenberm). Van Jhr.Mr. A.F. de Savornin Lohman (1879-1921) is bekend dat hij aanvankelijk lid is van de A.R.P. en later van de C.H.U. Zijn Vrij-Anti-Revolutionaire opvattingen staan haaks op die van Abraham Kuyper. De straatnamencommissie symboliseert dit in het verloop van de beide straten.
Pieter Jelles Troelstra werd geboren te Leeuwarden op 20 april 1860 en overleed te Den Haag op 12 mei 1930. Nederlands socialistisch staatsman en Fries dichter.
In de uiterste hoek linksbeneden op de foto ziet U een aantal ingerichte achtertuintjes van de bewoners van de onderste woonlaag van het eerste flatgebouw van Zuid-Oost Friesland, dat in 1953 aan het Burgemeester Kuperusplein werd gerealiseerd. De Friese Koerier van 13 juni 1953 ziet de voltooiing snel naderen. Op 14 april 1955 wordt door de aanleg van de Van Kleffenslaan het flatgebouw aan deze straat gesitueerd.
Op de achtergrond kijkt U aan tegen de achterkant van een aantal woningen aan de Nieuwburen en de fronten van een stukje Heideburen aan weerskanten van de Zonnebloemstraat. Aan beide kanten van de nieuwe verkeersbrug in de A-32 liggen in de Schoterlandse Compagnonsvaart een aantal woonboten. Deze symboliseren de woningbehoefte van de naoorlogse periode en maken nog volwaardig deel uit van de lintbebouwing. Uit de Woningkaartenadministratie (roze kaarten) van de gemeente blijkt dat er in die jaren talrijke woonboten in Heerenveen liggen. Vooral aan de wal “t.o. Dr. Brouwer” of ”t.o. Huize Voormeer” aan de Heideburen is een enkele keren voorkomende nadere locatie-aanduiding. Het schip “Tine” bewoond door Hendrik Stiksma (van 7 oct. 1954 tot 1 juni 1955), de ark van Koos van Wijngaarden (16 aug. 1957 tot 1 juli 1963) en het schip ‘Bathing Beauty’ van Rinke Bok (23 aug. 1958 tot 6 juni 1961) worden gespot. Zelfs Rijkswaterstaat laat werknemer Pieter Schoen met het schip “Maas” in oktober 1956 daar ligplaats kiezen. In het Meer hebben dan ook nog het schip ‘Alma’, het schip ‘Sa kin it ek’ en het schip ‘Frisia’ een ligplaats toegewezen gekregen.
De woningbehoefte dringt daardoor de architectonisch kwetsbare plaats van ‘Huize Voormeer’ naar de achtergrond. Bovendien is door de infrastructurele veranderingen ‘Huize Voormeer’ op een ‘eilandje’ komen te liggen. Het buitentje is aan alle kanten ingesloten door wegen en vaarten.
Enkele jaren later worden de woonbooteigenaren naar de Polderdijk aan de Heerensloot gedirigeerd, wanneer de dempingsplannen van de Kolk en de Compagnonsvaart worden gepresenteerd. Prominent is nog in de rechterbovenhoek van de foto aanwezig de boerderij van Anne Koopmans. Deze boerderij ligt juist oostelijk van twee percelen ‘weiland’ - direct ten zuiden van de Compagnonsvaart en recht tegenover Huize Voormeer - welke in het Rekeningboek van Oudeschoot van 1768 als landnaam ‘de Ronduit’ hebben gekregen. Het Floreenkohier van 1828 bevestigt dat en het kadastrale minuutplan van 1832 kent daaraan toe: kad. gem. Heerenveen, sectie A, nrs. 441 en 442. Aan de westkant stroomt daar dan nog de ‘Klaas Schuitmakerswijk’, waarvan het restant op de foto nog steeds aanwezig is als ‘bermsloot’ van de rijksweg 32. Mooier nog gezegd ... de ‘waterpartij’ of de ‘vijver’ van de Vlinderbuurt in opbouw.
De nieuwe straatjes langs de ingangszijde van de flats krijgen - na aangelegd te zijn in de periode 1956-1957 - bij raadsbesluit van 17 maart 1958 de meest schitterende vlindernamen. Van noord naar zuid worden dat de Citroenvlinderstraat, de Vuurvlinderstraat, de Koolwitjestraat, de Aureliastraat en als afsluiting de Atalantastraat. Laatstgenoemde krijgt dan als verlengde de Koornbeursweg en is nog niet eens zo lang geleden aan de ‘Verlengde’ Atalantastraat geknoopt om het verkeer naar de stadsrondweg te kunnen laten afvloeien. Deze heet op dat punt van samenkomst ‘Stadionweg’.
De bebouwing langs de destijdse Atalantastraat is zichtbaar het resultaat van een bouwstroom van aaneengeschakelde gezinswoningen.
Foto:archief Museum Heerenveen (voorheen Willem van Haren) F 01743
2013, juli 28 - wibbo westerdijk - hip-backup
Vleesmarkt rond 1900
HIP-TIME MAGAZINE 125

Vleesmarkt rond 1900
Opnieuw zo’n ‘photografisch’ juweeltje uit de collectie van het Museum Heerenveen. ‘Photograaf ‘Hendrik Johannes Craye Az. uit Leeuwarden reist omstreeks 1900 naar ‘Heerenveen’ om deze foto te maken. Vermoedelijk een opdracht van de exploitant van deze winkel aan de Vleeschmarkt. Wie dat is geweest zullen we proberen te achterhalen wanneer we in de geschiedenis van dit pand gaan duiken.
Dankzij de mogelijkheden van de website van ‘it Tresoar’ in Leeuwarden sporen we moeiteloos de antecedenten op van onze fotograaf Craye. Deze is in 1857 geboren te Haarlem en in november 1879 vanuit Amsterdam ingeschreven in het bevolkingsregister van Leeuwarden. Hij is 24 jaar als hij zich op 2 november 1881 in het huwelijk verbindt met Hillegonda Anna Nauta als 23 jarige weduwe sinds 1879 van Hendrik Antonie Karel Ringler, eveneens fotograaf, en moeder van een dochter.
De omstandigheden waaronder de foto wordt gemaakt, lijkt zeer zomers gezien de uitbundigheid van de boom in vol blad. Die suggestie wordt nog versterkt door de kledingstijl van de op de foto poserende dames, die misschien gerelateerd zijn aan de winkel. Overigens zou het zomaar kunnen, dat de achterste man van het groepje een Sevensma is. Zijn ‘Heerenveensche Boekhandel’ staat immers geheel verscholen achter de boom. Niettemin zie op de gevel nog een groot deel staan van het woord ‘papier’. De betekenis van de letters ‘FWG’ (?) kunnen we niet duiden.
Met de op de stoep staande kisten en kratten is de relatie met de winkel stellig het geval, terwijl ook de markiezen boven de winkelramen en de louvreluiken van de bovenetage de suggestie ondersteunen dat dit in het zomerseizoen is. Let ook op het fraaie smeedijzeren stoephekje naast de deur van het buurpand - het koffiehuis van Albert Steenbergen - eerder bekend als logement “De Zon”.
Volgens een aantekening achter op de foto is onze foto - met een staand formaat van 16.4 bij 12.0 cm - ooit een keer gereproduceerd en geplaatst als twee-koloms illustratie op 104 % in De Koerier. In de rubriek “Ut it Feanster Printeboek troch Dick Bunskoeke” heeft deze op 3 juni 1987 gekoketteerd met deze mooie opname. Hij zet ons meteen ook op het spoor van de exploitant door te onthullen, dat hier de zaak van Boersma in beeld is. En het is echt waar, want op het glas van het raam boven de winkeldeur staat (moeilijk) leesbaar: D. BOERSMA. In de etalage ziet hij naast allerlei dranken, ook op het raam ‘Margarine’ en ‘Molenaars Kindermeel’ staan.
In het summiere bijschrift vertelt Dick nog wel even, dat het pand ooit langdurig is bewoond door en in gebruik geweest bij de koopman en winkelier W.J. van Bree. Deze van Amsterdam afkomstige Wilhelmus Johannes van Bree is al in 1814 in Heerenveen en trouwt dan als 32 jarige jongeman met met de veel oudere Grietje Jurgens. Zij is de weduwe van ds. C. Cootstra van Oudeschoot, die door de classis van de Nederlandse Hervormde Kerk uit zijn ambt is gezet en tenslotte op 21 december 1813 is overleden.
Uit de Volkstelling van Heerenveen uit 1830 blijkt het gezin te zijn samengesteld uit de roomse Wilhelmus Johannes van Bree, 48 jaar; Grietje Jurgens, 59 jaar en protestant; Hazina Cootstra, 20 jaar; Jikke Cootstra, 18 jaar; Bartha Jurgens, 65 jaar en inwonend; Giliam Rudolph Nauta, 40 jaar, Regter ter Instructie en inwonend, en de werkmeid Antje Sijmons Tijma, 21 jaar.
Zelf overlijdt Wilhelmus Johannes van Bree op 79-jarige leeftijd op 4 mei 1861 in huisno. 18 (dit huis dus!). Aangezien van Bree zelf geen kinderen heeft, ontstaat de situatie dat stiefdochter Hazina Cootstra in 1843 als weduwe Abraham van der Moer hoofdbewoonster wordt van het pand. Bij acte van transport van notaris A.R. van Voorst wordt zij per 14 februari 1857 zelfs eigenaresse. Niet alleen van dit perceel (kad. A-20), maar ook van twee percelen (te weten pakhuizen) in de Kerkstraat, voor een gezamenlijk bedrag van fl.5600,-. Zij verhuist per 9 september 1864 naar de Lindegracht no. 24, samen met haar dochter Margrietha Christina van der Moer.
In de winkel aan de Vleeschmarkt wordt ze opgevolgd door haar zoon Isaäk van Oosterdijk van der Moer en haar schoondochter Jannigje Binnerts. In 1869 overlijdt Isaäk en blijft Jannigje hoofdbewoonster tot haar overlijden op 12 november 1877. Met behulp van o.a. koopman Lamberts van der Heide (tot 1873) en Willem Feenstra, koopman (zeg maar bedrijfsleider van 29 april 1872 tot 10 april 1879) en de meiden en knechten wordt de winkel van de “Firma W.J. de Bree” gerund.
Na de dood van Jannigje van der Moer-Binnerts wordt Margaretha (soms Margrietha) Christina van der Moer de hoofdbewoonster op de Vleeschmarkt. Na haar huwelijk met Harlinger Dirk de Boer op 10 november 1859 krijgt ze in ruim 9 jaar huwelijk vijf kinderen: een zoon en vier dochters. De laatste wordt geboren in Heerenveen op 26 september 1868. Uit het zeer uitgebreide dossier van de Arrondissements Rechtbank van Heerenveen blijkt dat haar man kort daarna moet zijn vertrokken naar Noord Amerika. Daar is hij opnieuw in het huwelijk getreden op 7 maart 1870 in de evangelisch-luthersche kerk van Hoboken, New Yersey. Overigens vindt U in het notarieel archief van Rinze Barends (Tresoar Toegang. 26, inv. 56073, akte 60) een gecollationeerd afschrift van die huwelijksacte, maar ook van de brief van Dirk de Boer Dzn. aan W.J.C. Putman Cramer.
Kortom: Margrietha Christina neemt haar advocaat mr. Halbe Binnerts in de arm en spant in 1876 een echtscheidingsgeding aan. Die procedure neemt ongeveer een jaar in beslag, maar op 23 maart 1877 is de uitspraak in haar voordeel. De kinderen blijven onder haar zorg en ex-manlief wordt veroordeeld tot de proceskosten.
Wanneer Margrietha Christina in 1878 uit Nijehaske naar de winkel gaat, zorgt haar moeder Hazina voor een forse borgstelling. Ook zij maakt gebruik van de diensten van een bediende: Gerard Johan ten Brink, die van 15 okt. 1879 tot 25 juni 1880 deel uitmaakt van het personeel. Rouke Pieters Schaafsma volgt hem op per 2 juni 1880 komend uit Joure.
De Leeuwarder Courant van 14 november 1885 geeft met een advertentie “TE HUUR” een nieuwe wending aan de bedrijfsvoering door Mejufvrouw M.C. van der Moer, Firma W.J. van Bree, te Heerenveen. “ ...een florissante, gerieflijk ingericht Winkelhuis, waarin sedert jaren eene Kruideniers-Affaire wordt uitgeoefend, thans bewoond door den heer W. van der Meulen Szn, aan de Voorstraat te Harlingen” kan worden aanvaardt per 12 mei a.s. Zij stelt zich dus duidelijk op als een grote zakenvrouw.
Dan verschijnt in de speciaal in Heerenveen verschijnende courant ‘Nieuw Advertentieblad’ van de pers van uitgever Hepkema op 7 oktober 1893 de volgende advertentie: “ Koopmanshuizinge te Heerenveen. Eerstdaags zal publiek ten verkoop worden aangeboden: ...Eene sterke en soliede Woon-en Winkelhuizinge op den besten stand bij de Hoofdbrug te Heerenveen met annexe pakhuizen, waarin sinds zeer vele jaren een bloeiende affaire in koloniale waren, wijn en gedistilleerd, enz. onder firma W.J. de Bree is uitgeoefend. F. Schaafsma, Notaris.” De voetnoot die hierbij moet worden gemaakt is, dat Frans Schaafsma is gehuwd met Wilhelmina van der Moer, dochter van Abraham van der Moer en Hazina Cootstra.
De 26e oktober daaropvolgend laat Schaafsma in de Leeuwarder Courant weten, dat de publieke verkoping niet doorgaat. Het pand is uit de hand verkocht. En ... niet alleen het kadaster wijst als nieuwe eigenaar aan Doeke Idses Boersma, die een pand met erf en een gebouwde waarde
van fl.325,- tot de zijne mag rekenen. Zelf laat hij op 28 october 1893 per brief vanuit Rauwerd aan B. en W. van Schoterland weten, dat hij het perceel A., no. 20 bij de hoofdbrug te Heerenveen heeft gekocht. Hij wenst dit per 1 december te betrekken en hij verzoekt toestemming van B. en W. hem een vergunning te verlenen voor de verkoop van sterke drank in het klein, net als de firma W.J. de Bree altijd heeft gedaan. De bewoners zullen zijn: hijzelf - koopman en winkelier - en zijn echtgenote Rinske Klazes. Uiteindelijk wordt hij ingeschreven per 12 december 1893 vanuit Rauwerd. Hij heeft zich grondig voorbereid, want niet alleen zijn babyzoon Klaas Bauke Boersma van 22 april 1893 komt mee, maar ook de dienstmeid Akke Jitzes Veenstra, 23 jaar, en zijn 15 jarige winkelbediende Feite Annes de Haan.

Bijzonder is dat hij een plattegrond van de benedenverdieping heeft bijgevoegd.
(Bewerking; raam lichtblauw; deur groen; handschrift = typewerk)
Hij heeft ‘koopmansbloed’ in de aderen wat mag blijken uit een zgn. ‘handlichting’ d.d. 16 mei 1888 door de kantonrechter te Leeuwarden. Boersma - als koopmansbediende - wonend in Leeuwarden, maar wettig gedomicilieerd te Friens, wordt “handlichting verleend tot de volledige ontvangst, de uitgaven van - en de beschikking over zijn inkomsten; het sluiten van verhuring en het drijven van nering en handel, betrekkelijk de te drijven Kruidenierszaak”.
Samen met een compagnon sticht hij een vennootschap onder firma. Hij is dan 19 jaar !
Als nieuwkomer in Heerenveen maakt hij een wat aparte start. Het lijkt erop dat hij weet heeft gekregen van een ‘fluistercampagne’, waardoor hij kennelijk diep is geraakt. Anders is het niet te begrijpen, dat hij grijpt naar een reactie in het Nieuw Advertentieblad van 21 februari 1894 met de volgende tekst: “LASTER. Teneinde te voorkomen dat men in het vervolg voortgaat mijne zaak op ergerlijke wijze te belasteren, bericht ik hiermede dat mijn geachte begunstigers, dat bij mij voortaan geen papieren zak meegewogen wordt. D. Boersma, Heerenveen.
N.B. Kwaliteit gegarandeerd puik. Betaling contant. Geen onnodige reclame en geen waardelooze cadeaux of andere aardigheden die slechts ten koste van den verbruiker kunnen worden gegeven. Vandaar de enorm lage prijzen.”
Boersma is niet alleen maar een kruidenierswinkel in de enge zin van het woord, want in het Nieuw Advertentieblad van 31 augustus 1895 noemt hij zich tevens ‘grossier’. In die advertentie afficheert hij zich daarvoor op het gebied van het ‘Binnen-en Buitenlandsch Gedistilleerd, Wijnen en Likeuren’ maar ook als ‘Tabak-en Sigarenmagazijn “De Merkuur” (Opgericht 1828)’ met steeds de meest gewilde merken voorhanden. Mogelijk dat er een link is te leggen met de Amsterdamse Sigarenmagazijn “De Merkuur”, die in het Algemeen Handelsblad van 21 januari 1894 een heropening aankondigt in de Reguliersbreestraat nr. 46 (voorheen Hoogeboom van Tetterode).
Boersma is één van de voorlopers van beperkte opstelling op de zondag. Samen met S. Hettinga, J. Flierl, Th. Popma, wed. Drijfhout en W.K. Korf laat hij op 15 augustus 1896 in de plaatselijke pers weten, dat vanaf 23 augustus hun winkels na 1 uur zijn gesloten.
In een van zijn pakhuizen in de Kerkstraat verkoopt hij tegen slijters marktprijs (10 liter voor 55 cents prima petroleum. (Bericht N.A. 3-8-1898).
Ook op het vlak van de accommodatie van het pand aan de Vleeschmarkt roert Boersma zich. De legger van het kadaster geeft ons daarin een summier inzicht. De basisgegevens van het pand A-20 zijn de omschrijvingen ‘huis en erf’ en de grootte van 1.44 are. Daaraan verandert niets door de ‘reden van verandering’. Over de ‘verbouw’ in het ‘dienstjaar 1900’ krijgen we geen inzicht in de soort werkzaamheden. Pas bij de volgende leggerregel zien we dat de ‘gebouwde waarde’ daardoor is opgetrokken van fl.325,- naar fl.400,-. Meteen wordt daar ook geregistreerd een nieuwe ‘verbouw’ in het dienstjaar (dj.) 1901 en vervolgens is er jarenlang geen wijziging in de leggeradministratie te vinden.
Enkele advertenties in 1900 geven een glimp van zijn assortiment: nieuwe schijfjes appelen, Vitella-botersurrogaat (in onze opvatting: de ’Margarine’ op het raam) en een gratis verloting. Daarbij licht hij in 1903 nog een tipje van z’n aktiviteiten toe: hij is fabrikant van mineraalwater, limonades en alcoholvrije likeuren. En hij verkoopt Hoenderparkeieren.
Aanvankelijk denken we daarbij aan eieren van het in Oranjewoud befaamde hoenderpark “Aurora” van oud-apotheker Pierre Peaux, maar het raadplegen van het boek ‘Geschiedenis van Oranjewoud’ (1989) maakt duidelijk dat deze in 1896 is verkocht. De Leeuwarder Courant van 24 maart 1896 detailleert daarbij nog: “De prachtige hokken zijn op afbraak verkocht”. Er moet dus een andere oplossing zijn voor de eieren van Boersma. En inderdaad, ook nu brengt de krant - in dit geval het Nieuwsblad van Friesland van 12 november 1902 - ons dichterbij dat mysterie. De advertentie: “ORANJEWOUD. Te Koop of Te Huur gevraagd: EEN TERREIN, met of zonder huis, in den omtrek TJAARDA of TENT, geschikt om als hoenderpark te worden ingericht. Aanbieding no. 24 bureau dezes”, leidt ons naar een advertentie in de Leeuwarder Courant van 16 maart 1903 met als kop: “Advocaat” en de zinsnede verderop in de advertentie: “Voor zuiverheid van Eieren waarborgt mijn Eigen Hoenderpark Oranjewoud.” Ondertekend: D. BOERSMA, Heerenveen.
Dat laatste product moet te maken hebben gehad met zijn verhuizing uit Heerenveen van de Vleeschmarkt naar Oudeschoot (lees in dit geval: Oranjewoud). Daar vestigt hij zich per mei 1903 in het pand Oudeschoot / Oranjewoud 254 met vrouw en twee kinderen. Hij wordt opgevolgd door de koopman Nicolaas Lublink. In die tijd woont op Klein Jagtlust, nr. 251 Gerrit Ferdinand Bieruma Oosting en op nr. 253 de tuinman Kooistra van Klein Jagtlust. Doeke Boersma blijft er wonen tot 9 mei 1910 en gaat dan naar Leeuwarden. (SCO 1985. Bev. Register Oudeschoot 1900-1910)
Ruim vier jaar heeft Boersma deze uitstap als exploitant van het hoenderpark door de heer A. Tempel laten uitvoeren. In de Leeuwarder Courant van 12 augustus 1907 meldt de krant: “HOENDERPARK te koop. Wegens vertrek van den tegenwoordigen bewoner TE KOOP het HOENDERPARK ORANJEWOUD, bestaande uit één hectare 23 are weiland, waarop nieuw hok van 175 vierk. meter, met groote uitloopen, waarin ± 50 jonge vruchtboomen. Zeer geschikt bouwterrein. Tevens TE KOOP Huis met Schuur en 63 are grond. Alles prachtig gelegen aan den grindweg te Oranjewoud. Te bevragen bij D. Boersma, Vredeman de Vries-straat, Leeuwarden.” (N.B. In Adresboek 1928 woont hij nog in deze straat op no. 1). Tenslotte blijkt uit de laatste advertentie van 31 augustus 1907, dat het ‘Hoenderpark Oranjewoud’ de laatste witte Leghorns en Patrijs Leghorns nog in de verkoop heeft, maar ook nog een beendermolen. En deze advertentie is ondertekend door A. Tempel.
Of er een vervolg voor het bouwterrein is gegeven, zoals de Hepkemakrant van 21 november 1907 in het vooruitzicht wordt gesteld, blijft voorlopig nog even de vraag. Hepkema suggereert, dat de koper van het terrein, de officier van justitie te Heerenveen mr. Th.C. van Eijck Bijleveld er een villa zal bouwen ‘niet ver van Blauhûs aan de grintweg’. Oranjewoudkenners weten inmiddels dat het landhuis ‘Woudoord’ daar is gebouwd.
Terug naar de heer Boersma omstreeks 1903. Inmiddels is hij ook begonnen met toegiftartikelen. Op 24 oktober 1903 heeft hij op verzoek van de uitgever van de bekende kinderboekjes besloten deze niet meer te verkopen voor 5 cent per stuk, maar ze cadeau te geven bij een fles advocaat, Friesche boerenjongens, rode en witte port, Madera of alcoholvrije likeuren. Het gaat om de titels: Duimelot, de Sprookjes van Andersen, Don Quichot en ‘De Nieuwe Linnenkast’. Het wordt zelfs mogelijk ze - na overleg - te krijgen bij andere artikelen, niet alleen in Heerenveen maar ook bij de andere Boersma-filialen. Bij de opening van één daarvan aan de Dracht op 2 juni 1905 laat hij een lijst volgen van Leeuwarden, Rauwerd, Irnsum, Gorredijk, Grouw, Franeker, Drachten en Wolvega. Tot 1908 komen daar nog bij Bergum, Meppel en Dokkum. We kunnen rustig stellen dat wat ‘Poiesz’ hedentendage is voor Friesland we destijds in ‘Boersma’ een ondernemende voorganger hebben gehad. Daarvoor sluit hij zich ook aan bij de ‘organisatie van de handelaren’ in Heerenveen, onder aanvoering van H.B. Leenes en Zonen, en roept de vrachtrijders en vrachtschippers vooral zaterdags Heerenveen als bestemming te kiezen. Branchegenoot K. Hovens Gréve en Boersma laten op 22 juli 1905 aan het publiek weten, dat ze de winkels voortaan om ‘s avonds 9 uur sluiten, met uitzondering van de zaterdagen.
Wanneer op 28 september 1905 het plaatselijke telefoonnet wordt opgesteld en lijst van aansluitingen in de Hepkemakrant verschijnt behoort Boersma als 21e bij de 29 pioniers van dit medium. Opnieuw is de Hepkemakrant de boodschapper van zijn stap om van Mevr. de Wed. Joustra-Smit, drogist op de Dracht-oost, de verfwaren en aanverwante artikelen over te nemen.
Tegenslag hoort ook bij het ondernemer zijn en ook daarvan krijgt Boersma in Heerenveen zijn deel. Twee keer meldt de krant een brandincident en beide keren is een van zijn pakhuizen in het geding, maar ook beide keren loopt het met een sisser af. Op 10 juli 1905 kan tijdens een bruiloft in de Kerkstraat een beginnende brand nog met emmers water worden geblust, terwijl op 19 november 1910 weliswaar de brandweer wordt gealarmeerd maar deze hoeft niet meer in te grijpen.

In de periode 1910 tot 1920 zijn er weliswaar regelmatig zakelijke advertenties van de Boersma-winkels in de kranten te vinden. Een opvallende is die in de Leeuwarder Courant van 16 april 1910, waarin de Boersma’s Winkels de verschijning van een Advertentieblad “DE MERKUUR” annonceren, welke in een oplage van 30.000 exemplaren zal verschijnen. Het bevat ‘mijn’ volledige prijscourant en wordt op aanvraag gratis en franco toegezonden. De administratie is niet geheel toevallig gevestigd op de Vredeman der Vriesstraat no. 3 te Leeuwarden.
Het bedrijf in Heerenveen wordt inmiddels sinds de overname aangestuurd door boekhouder Feite de Haan.
In 1920 gaat voor de Boersma-winkel aan de Vleesmarkt het licht uit en een andere landelijk opererende grootwinkelformule neemt het over. De N.V. Handelsonderneming van Amsterdam neemt het over. Op 6 januari 1920 meldt de Hepkemakrant dat vanaf 12 januari de kruidenierszaken te Heerenveen (Vleeschmarkt 43 en Dracht 360) zullen overgaan naar de heer J. Zijlstra Hzn. De filiaalhoudster mevr. de wed. Wijkhuizen krijgt kort daarna het huisnummer Dracht 370. Mevr. de wed. J(anke) Wijkhuizen-de Haan heeft jarenlang als winkelierster deze Boersma-filiaal op de Dracht behartigd, vermoedelijk al vanaf haar komst in Heerenveen in april 1900. Nu deze winkel niet wordt doorgezet vertrekt zij per 20 augustus 1920 terug naar Wolvega, waar ze oorspronkelijk ook vandaan komt. De heer Boersma dankt voor het vertrouwen ! De nieuwe eigenaar pakt gelijk flink door, want wegens verbouwing van het perceel aan de Vleeschmarkt wordt de winkel tijdelijk overgebracht naar de Dracht 411 (dat is eerder 396, het winkelbedrijf van Berend Nijenhuis). En hij verwacht dat op 12 januari daar boodschappen ‘tegen de laagste prijzen’ kunnen worden gehaald. De verbouwing is dan al een tijdje in voorbereiding. De aanvraag stamt van 4 oktober 1919 en op de 19 oktober is de vergunning voor accoord getekend door Burgemeester en Wethouders. Laten we hier dit verhaal eindigen en op ons lijstje van wensen zetten, dat de geschiedenis van de winkel van Zijlstra (en haar latere opvolgers) vanaf 1920 geschreven gaat worden bij een afbeelding van dat ingrijpend gewijzigde pand. Mocht U alvast nieuwsgierig zijn naar deze landelijke winkelketen, dan kunt U nu al bij de volgende url terecht: http://www.nostalgiekrant.nl/zijlstra_winkels_en_speelgoed.htm.
Toevoeging:
“It skitterende portret fan it troude pear Doeke Idses Boersma en Rinske Klazes Boersma (se wiene gjin neef en nicht) hawwe wy tastjoerd krigen fan Symen A. Schoustra fan www.irnsum.nl. Mei dit autentyke portret kriget it ferhaal krekt wat mear sjeu’. Tige bedankt, Schoustra. Desimber 2020, Wd.”
2016, februari 14 - wibbo westerdijk - hip-backup
Verlengde Dracht omstreeks 1935
HIP-TIME MAGAZINE 33

Verlengde Dracht omstreeks 1935
Dit is de kluisversie (de echte, maar technisch niet al te sterke foto dus !) van foto nr. 318 uit de fotocollectie van het museum Willem van Haren. Ze heeft een formaat van 9 bij 14 cm en zou volgens een potloodaantekening op de achterzijde uit ± 1938 stammen. De opdrachtgever voor de opname is de Firma A. Binnert Overdiep, Heerenveen, die de daarvan afgeleide prentbriefkaart onder nr. 21759 in de handel heeft gebracht als sepiakleurige afbeelding en met de opdruk ‘Heerenveen - Verlengde Dracht’. In een fotoalbum van de Verlengde Dracht op de website van Heerenveen-midden is deze als prentbriefkaart te zien en gedateerd in het jaar 1931. We nemen aan, dat zij een gestempeld exemplaar als bron hebben gebruikt.
U heeft net de afslag van de Rottumerweg in de richting Heerenveen gerond en kijkt langs de huizenrij in de richting van de plaats, dus practisch gezien in noordelijke richting. Het is nog in de tijd, dat deze straatweg naar Oranjewoud wordt aangeduid met de naam Verlengde Dracht. Voor wat betreft de infrastructuur moeten we constateren, dat de huizen achter de van ouds aanwezige parallelsloot zijn opgebouwd en bereikbaar door middel van een stevige brug. Ogenschijnlijk zijn deze nog slechts geschikt voor voetgangers-en rijwielenverkeer. Tussen de bomenrij langs de klinkers van rijksweg en de sloot is duidelijk aanwezig een pad. Jammer genoeg wordt het onbelemmerde zicht daarop bemoeilijkt door de aanwezigheid van de electriciteitspaal. U ziet bovenin de keramische potten. Dat pad achter de bomenrij langs kan het beste worden opgevat als een voetpad, maar ... u ziet juist op dat strookje van de bomenrij een driekleurig, gestreepte paal met daaraan een bordje en het opschrift ‘Rijwielen’. Met andere woorden het pad is een wandelpad, maar evenzeer een fietspad.
Er zijn overigens uit dezelfde periode ook prentbriefkaarten, die ons juist iets meer laten zien van de wegindeling en daarop is duidelijk dat het op de hoofdbaan ook toegestaan is te fietsen. Het motorisch verkeer is duidelijk nog erg zeldzaam. Wel is er sprake van vierwielig verkeer, maar dat lijken boerenwagens, of koetsen c.q. rijtuigen.
De westzijde van de Verlengde Dracht vanaf Nieuw Friesburg tot aan de Rottumerweg wordt vanaf het jaar 1922 serieus in ontwikkeling genomen. Het blijkt dat dit niet alleen het beeld beïnvloed, maar ook problemen met zich mee brengt betreffende de huisnummering. Op de Historische Atlas van Friesland, kaart no. 183, schaal 1:25000, verkend in 1922, is aan de westkant van de Verlengde Dracht voorbij Nieuw-Friesburg nog nauwelijks enige bebouwing ingetekend. Op de hoek aan de noordkant van de latere Halbe Binnertsstraat (aangelegd 1929) staat één huis aangegeven. De belangrijkste concentratie van huizen bevindt zich evenwel daar waar de Oude Molenweg op de kaart is geprojecteerd als een ‘weg’. Het lijkt als een ‘buurtschap’ gepland; er staan een viertal ‘huissteden’ gemarkeerd. Eén daarvan zal het voormalige molenaarshuis zijn geweest. Rond 1915 is de molen afgebroken en verhuisd naar Oudheusden (Ov.) Ook op twee percelen onmiddellijk ten zuiden van de Oude Molenweg staan aan de Verl. Dracht een vijf-of zestal ‘huissteden’ ingekleurd.
Tot 1934 is het in Heerenveen-Schoterland bij de huisnummering de gewoonte dat er wordt doorgenummerd onafhankelijk van de straat. Voor de Verlengde Dracht betekent het dat vanaf de Koornbeurs (nr. 261) langs de oostkant tot logement Heidewoud (nr. 299) 38 huisnummers zijn toegekend. Daarna steekt de nummering de weg over naar de westkant van de Verlengde Dracht (inclusief bebouwing aan het stukje Rottumerweg en Oude Molenweg) en begint met nr. 300. In 1921 heeft tenslotte het notarishuis - toen Lijkele Oppedijk - het nummer 326. Wordt er de komende tien jaar nieuwbouw gepleegd, dan krijgen de tussengebouwde panden een nummer plus een letter (a - z). Bij de wijziging naar de straatnaamgebonden nummering wordt aan de oostkant genummerd met oneven nummers (De Koornbeurs Verl. Dracht nr. 1 tot en met Heidewoud Verl. Dracht nr. 101) en aan de westkant de even nummers (Drukkerij Brouwer Verl. Dracht nr. 2 tot en met P. van Vliet Verl. Dracht nr. 112.)
Nu we dit weten, zullen we een aantal bewoners, die later aan de Oude Molenweg hun straatnaam-gebonden huisnummer hebben, moeten noemen om zicht te kunnen houden op de locaties. De metselaar Gerrit van der Meulen woont in 1934 op Oude Molenweg 7, met als inwonende commensaal H.H. Spijkstra, timmermansknecht. Op no. 5 staat ingeschreven mw. P. Couperus-Wind samen met haar zoon E. Couperus, bakkersknecht. Op nr. 3 vinden we de slagersknecht G. Wagenaar, terwijl we op nr. 1 en 1a de namen van een tweetal wissellopers tegenkomen: J.P. Mast en Z. Rijpstra. Bij de doorlopende nummering - te vinden in de adresboeken 1922 en 1927 - komt nr. 308 overeen met Oude Molenweg 1, 1a en 3; nr. 309 met 5 en 310 met 7. Vooralsnog moeten we dit aannemen tot het moment, dat we door verder onderzoek in het ongelijk worden gesteld. Misschien kunnen gezinskaarten van bewoners ons nog andere waarheden onthullen.
De ingekleurde vijf of zes panden in de genoemde atlas (onmiddellijk ten zuiden van de Oude Molenweg en aan de Verl. Dracht) dragen bij de doorlopende nummering in 1922 en 1927 van zuid naar noord de nummers 302 tot en met 307, resp. met de bewoners R. Sluiter (letterzetter), F. Overdiep (letterzetter), H.J. de Jong (zonder beroep), J. van der Zee (dir. kantoor Friesche Bank), W.M. van der Tempel (ambtenaar N.T.M.) en H. Braaksma (dir. Friesche Bank). Het adresboek 1934 is de eerste, die de straatnaam-gebonden huisnummers hanteert. Exact dezelfde personen bewonen dan nog steeds die zes panden, die dan de nummers (van zuid naar noord) Verl. Dracht 86, 84, 82, 80, 78, 76 hebben gekregen. Het huis op de hoek van Mr. Halbe Binnertsstraat is gesticht in 1921, krijgt dan het nummer 311a en wordt bewoond door Willem van Dijk, van beroep aannemer en opzichter Veenpolder (overl. 1947). De 24e augustus 1921 komt het gezin (man, vrouw en 3 kinderen) uit Oudehaske. Dienstbode Leffertdina de Haan is dan al negen dagen bezig het nieuwe huis op orde te brengen, want zij is al ingeschreven op 15 augustus. In 1934 heeft het huis nummer 74 gekregen.
Terug nu naar ± 1938 en naar de foto van het laatste deel van de westkant van de Verlengde Dracht. De aannemers hebben er zichtbaar hun best gedaan om er een modern ogend straatbeeld van te maken. Het zal hun erfgenamen deugd doen te vernemen, dat in de ‘Redengevende omschrijvingen van dit rijtje woningen, met uitzondering van de allereerste met huidig adres Burg. Falkenaweg 142, gesproken wordt van ‘het ‘historische ontwikkelingslint van Heerenveen’. De makers van de “NOTA Cultuurhistorisch Erfgoed Gemeente Heerenveen Deel 2” spreken daarin van ‘vrijstaande woningen met gelijke rooilijn’ en ‘iets teruggelegd op de kavel’ met als gevolg een ‘bescheiden voortuin’ waarvoor zich ‘lage, gemetselde muurtjes’ (in de plannen wordt gesproken van ‘afrasteringen’) bevinden. Dat laatste is zichtbaar niet de originele situatie, doch een gevolg van de infrastructurele ingrepen bij het dempen van de sloten, het verwijderen van de bruggetjes, de aanleg van de ventweg. Daarvoor worden in het begin van de veertiger jaren (1941) al plannen ontwikkeld door gemeentewerken van Heerenveen. De oorlogsomstandigheden maken dat pas in 1946 niet alleen de plannen weer op tafel komen, maar ook daadwerkelijk worden uitgevoerd.
1. Het eerste huis met de uitgebouwde serre heeft Pieter van Vliet, van beroep kantoorbediende/boekhouder, kunnen laten bouwen op basis van bouwvergunning 1189 van 2 mei 1923 van de gemeente Schoterland. Zijn aanvraag wordt gedaan vanaf het adres Herenwal 133 met als hoofdbewoner S. de Hoop, timmerman, die - naar we aannemen - Van Vliet terzijde staat bij deze aanvraag voor een woning op kadastraal A-2026. Overigens wordt als architect in de aanvraag genoemd L. Reinalda van Leeuwarden, die later ook naam maakt als ontwerper van grote greidboerderijen. De woning krijgt na de bouw huisnummer 301b, en in het adresboek van 1934 is het dus Verlengde Dracht 112 geworden. Pas de volgende hernummering kunnen we aflezen uit het adresboek van 1960. Dan wordt het Burgemeester Falkenaweg 142. Zelfs in 1966 woont Van Vliet (1899-1967) er nog.
Na de aan P. van Vliet verstrekte vergunning van 2 mei 1923 worden dat jaar voor de percelen A-2025 en A-2026 nog drie vergunningen afgegeven. De eerste op 26 mei 1923 aan Mej. B.W. Schotanus, vergunningnr. 1223. Dat wordt het huis met het nummer 301k, later Verl. Dracht 124. De tweede is op naam van Jan W. Buwalda, vergunningnr. 1232 van 19 juli 1923. Het blijkt dat hij heeft gebouwd vlak achter P. van Vliet aan de Rottumerweg. Dat is eerst in de doorlopende nummering Verl. Dracht 301a en vanaf 1934 dus Rottumerweg 2.
2. Bij de opdrachtgevers voor de bouw van de dubbele woning met die apart vormgegeven borstweringen op de voorgevel (de Concept-nota gebruikt de architectonische term: gevelbeëindiging, attiek van siermetselwerk) komen de namen van de bewoners uit 1927 (F. Dijkstra, nr. 301c en P.J. Smaling, nr. 301d) niet voor. De dubbelwoning is gebouwd door de heren N. Bakker en D. Muntendam, die op 12 oktober 1923 een bouwvergunning nr. 1252 verwerven voor de bouw op het kadastrale perceel A-2026. De bouwmeester is aannemer Johannes de Haan.
Je verwacht dat na zo’n drie maanden bouwen de eerste bewoners hun opwachting maken om de sleutel in ontvangst te nemen. Die schatting komt aardig in de buurt, want op 8 januari 1925 meldt zich - komend uit Rotterdam - Freerk Dijkstra, landmeter bij het kadaster. Verhuizen doet hij per 14 september 1929 naar het pand Verlengde Dracht 62. Zijn onmiddellijke opvolger is niet te traceren, omdat tussen 1928 en 1934 geen adresboek is verschenen. De woningkaart biedt evenmin een oplossing en het zoeken van de juiste gezinskaart (als je niet beschikt over een naam) is zoeken naar de bekende naald in de hooiberg. Zeker is dat het adresboek 1934 een nieuw huisnummer vermeld (Verl. Dracht 110) én een nieuwe bewoner: S.R. Molewijk.
Per 20 december 1933 is Sipke Roder Molewijk, volgens het adresboek ‘zonder beroep’, maar de gezinskaart noemt hem gepensioneerd hoofd der school (school 8) van de plaats Jubbega Schurega met een carrière van 1912 tot 1933. Molewijk woont er tot Jacob Marinus van Wijk, leraar aan de Rijkskweekschool, er zich op 14 december 1936 vestigt. Deze bevalt het hier kennelijk uitstekend, aangezien we hem pas in 1967 zien vertrekken naar Verzorgingsflat Oranjewoud. Hein Stallinga (1966-1973) en Jan van Ommen, (vanaf 1973) hebben de locatie daarna eveneens gewaardeerd, hoewel zij slechts van horen zeggen de romantische bruggetjes hebben gekend.
Op de gezinskaart van Paulus Johannes Smaling, bewoner van nr. 301d (de noordelijke helft van de dubbelwoning), blijkt verrassenderwijs te staan, dat hij pas per 7 januari 1927 vanuit Leiden is ingekomen en op 20 januari 1928 als bouwkundig tekenaar naar Hilversum is vertrokken. Dus duidelijk géén eerste bewoner. Wie dan wel van 1923-1927 in 301d heeft gewoond, blijft vooralsnog een mysterie. Het tweede mysterie: wie wordt de opvolger van Smaling, wanneer deze begin januari 1928 is vertrokken ? Dus tot de komst van Sijberen de Jong, inspecteur van een Levensverzekering Maatschappij, die in augustus 1933 het bruggetje voor de Verl. Dracht 108 neemt, na eerst vanaf 29 juli 1932 op Verl. Dracht 63 kamerbewoner te zijn geweest bij mevr. de wed. T.J. van der Wal-van der Zijp. We moeten aannemen, dat ook hij huurder is geweest, gezien de korte periode dat hij er samen met zijn vrouw heeft gewoond. De Jong zet zijn carriere voort in Leeuwarden per 24 december 1935. Zijn opvolger wordt de uit Amsterdam teruggekeerde Bauke Gaastra, zoon van fietsenfabrikant Gerrit Gaastra. Die blijft er voor zeer lange tijd wonen en na zijn dood in 1962 zijn weduwe eveneens. In hun jaren is het al lang geen Verl. Dracht 140 en 138 meer, maar Burg. Falkenaweg 140 en 138.
3. De daaropvolgende vier vrijstaande, grote woningen met uitgebouwde serre’s met balkon hebben bij de stichting de nummers 301e tot en met 301h gekregen. Hij heeft ze bij twee verschillende vergunningen gebouwd. Nr. 1271 van 3 januari 1924 en nr. 1304 van 1 maart 1924 zijn aangevraagd en gerealiseerd door Johannes de Haan en vermoedelijk voor eigen rekening - op het perceel A-3107. Dit kadasternummer is bovendien in dat jaar toegekend ! In de tegenwoordige nummering zijn het de panden nr. 136, 134, 132 en 130. In beide gevallen dus van zuid naar noord ! Het gehele uiterlijk - nokhoogte 8.80 m en oppervlakte 54 m2 - met voortuin maakt er keurige burgerwoningen van. Dat de eerste bewoners dus niet in de index van de bouwvergunningen terug te vinden zijn, is dus in het geheel niet vreemd, omdat zij geen opdrachtgever zijn geweest. Ze worden ‘slechts’ huurder. De namen van deze ‘huurders’ zijn resp. D. Brandligt, wed. K. de Wit, mr. F.G.G. Boerrigter en J.D. Bruining.
Jan Derk Bruining woont sinds 1920 in Heerenveen op ‘Huize Honk’, maar verhuist in juli 1924 naar huisnr. 301h. Kennelijk krijgt hij in 1929 overplaatsing naar Groningen, want hij vertrekt per 18 november 1929. Hij wordt denkelijk opgevolgd door P. Bruinsma, leraar Rijkskweekschool, die in 1934 onder nr. 100 staat genoteerd. Onder hetzelfde nummer komt op 9 mei 1941 Hendrik Ferwerda, die in maart 1949 weer wordt opgevolgd door Johannes Gutman, filiaalhouder, en in 1952 door Luite R. Stallinga, journalist. Als deze in november 1956 verhuist naar Leeuwarden krijgt ULO-leraar G. Warning de sleutel van huisnummer B.F.-weg 130. Dus: nr. 301h = 100 = 130.
Vanaf 26 december 1924 staat Mr. Frederik G.G. Boerrigter, griffier kantongerecht, geadresseerd op Verl. Dracht 301g, na eerder op Heideburen 95 te hebben gewoond als kamerbewoner bij Hiltje de Vries. In het nieuwe huis ontvangt hij zijn vrouw waarmee hij op 6 november in Amsterdam is gehuwd. Door het opheffen van het kantongerecht verhuist hij op 18 augustus 1928 naar Arnhem. Wie er daarna is ingetrokken is niet duidelijk, want per 5 januari 1932 neemt Theodorus de Langen, ingenieur P.E.B., het pand als nr. 102 pas in gebruik. Hij draagt eerst op 26 juni 1965 de huissleutel over aan Gerben Sloothaak en de weduwe A. Regts-Dikkerboom onder B.F.-weg nr. 132. Vanaf 1970 is het o.a. ook nog het woonadres geweest van Cornelis Bakker, Hendrik Veldstra en Bauke Hijlkema. Ook: nr. 301g = 102 = 132 !
Het bewoningsverhaal van pand B.F.-weg nr. 134 is eveneens een overzichtelijke geschiedenis. Beginnend als onderkomen onder nr. 301f door de wed. K.T. de Wit, die als bewoonster de hernummering tot Verlengde Dracht 104 ondergaat, worden de adresboeken sinds 1936 gedomineerd door A. Post, zonder beroep. Hij is er op 3 december 1935 in getrokken als hij vanuit Soerabaja in Heerenveen komt. In oktober 1946 komt de Jantina Jacoba Huizinga-Somberg (1894-1964), weduwe van oud-burgemeester van Aengwirden Derk Huizinga voor een langere periode inwonen, verantwoord in de adresboeken 1949, 1954, 1960. Zij maakt nog net de vernummering mee naar B.F. -weg 134 alvorens ze vin 1960 verhuist naar de H. Hebbesstraat 2. Anne Post gaat op Sinterklaasdag 1966 naar Verzorgingsflat Oranjewoud. ULO-leraar Hendrik (Henny) Middendorp heeft er daarna ook nog weer heel wat jaren gewoond. En derhalve: nr. 301f = 104 = 134 !
Tenslotte de interne wederwaardigheden van huidig pandnummer 136, welke vanaf 4 juli 1925 onder nr. 301e als bewoner heeft Dirk Brandligt, bedrijfsleider rijwielfabriek, die met vrouw, twee kinderen en zijn vader uit Meppel is gekomen. Begin maart 1929 vertrekt het volledige gezin naar Utrecht. Of Teunis Buruma, hoofdopzichter van de Ned. Heidemij, zijn rechtstreekse opvolger is, kan nog betwijfeld worden. Deze - komend uit Nijehaske - trekt namelijk pas per 13 mei 1931 in huisno. Verlengde Dracht 106, maar blijft tot mei 1935 hier wonen om daarna het pas gebouwde huis aan de Verlengde Dracht 74e te betrekken. Ruim twee jaar later - per 27 januari 1938 - zet hij zijn carriere voort in Arnhem. Als het huis 106 - nu Burg. Falkenaweg - vrij komt, kandideert Lammert Struik, commies directe belastingen zich als huurder. Hij komt 30 oktober 1935 uit Rotterdam en keert naar dezelfde straat daar terug op27 november 1936. Startende bewoner Reijer Koelemeij (1936-1983) zet zijn schreden volgens adresboeken 1938 en 1949 regelmatig op het perceel. De aflossing wordt gemeld door adresboek 1954 met als kandidaat W. de Lange, inspecteur van politie. De woningkaart laat hem zich overigens al vestigen op 10 september 1949. Als laatste controleerbare bewoner noemen we vanaf Oudjaarsdag 1965 J. Sijtsema, van beroep ambtenaar, en na zijn overlijden in 1983 zijn weduwe Grietje de Vries. Tenslotte: nr. 301e = 106 = 136 !
4. De Vereniging tot stichting en instandhouding voor scholen met de Bijbel krijgt voor de bouw van een dubbele onderwijzerswoning vergunning 1213 (23 mei 1923). Het dubbele pand van de School met de Bijbel heeft in de huidige adressering de huisnummers B.F.-weg 126 en 128. In veel opzichten lijken ze op de huidige nummers 138 en 140 met dit verschil dat de gevelbeëindiging van 126 en 128 net iets frivoler is met de gemetselde torentjes en in het midden een halfronde boog.
In de tot standkoming van dit dubbelpand zit iets tegenstrijdigs. Bouwvergunning 1213 spreekt van twee onderwijzerswoningen - en dan denk je voor de onderwijzers van de school met de Bijbel. Maar de eerste die er onder nummer 301i aan de Verlengde Dracht komt te wonen is de hoofdonderwijzer van de openbare lagere school nr. 2 Sijbren Terpstra met zijn gezin. Op de gezinskaart verhuist hij - ten onrechte - naar nr. 301c, maar in het adresboek van 1927 staat hij vermeld onder nr. 301i. Dat laatste nummer is volgens de woningkaart Verlengde Dracht en later B.F.-weg 98 geworden. Die nummers staan ook wel weer op de gezinskaart. Sinds 1960 (adresboek) is het B.F.-weg 128. Opvolgende bewoners zijn resp. Philippus Weijer (1 mei 1945 tot 25 aug. 1948), Reijer Koelemeij (van 31 aug. 1949 tot 22 sept. 1970) In de volgende tien jaar wordt het achtereenvolgens bewoond door Siebrigje Hofstra, Iris Mulder, Agnes de Blaauw, Johannes Wassenaar, Maria Kraaijeveld, Arnold van Wieringen, Jan Pontier, Hendrik Sijbering, Geertje van den Berg en Aaltje Weggeman. Meer nameninformatie geeft de woningkaart niet.
Met Verlengde Dracht nr. 96 als opvolger van nr. 301j hebben we eerst als bewoner Botte de Boer (onderwijzer), en daarna Gerben van Dijk, onderwijzer. Eind december 1940 opgevolgd door Frederik Siebold de Boer, die eind 1945 naar Lekkerkerk, daarna Willem de Haan, onderwijzer, tot half april 1949. Vervolgens predikant Foppe van Dijk, (1949-1956), en na vernummering naar nr. 126 predikant Jan van Dijk, (1957-1965). IJnze Dikkerboom (opperman), die tot Oudjaarsdag 1960 aan boord bij de Dubbele Regel heeft verbleven, verschaft later ook onderdak aan kostgangers.
De beide predikanten zijn voorganger geweest in de Gereformeerde Gemeente (onder art. 31 K.O.), welke in Heerenveen is ontstaan in 1949. Aanvankelijk houdt zij haar diensten in de bovenzaal van het Posthuis, maar door aankoop van het kerkgebouw aan de noordkant van de Oude Kerkstraat (waarin de firma Kooistra jarenlang een grossierspakhuis exploiteerde) en een ingrijpende verbouwing door het architectenbureau Bugel uit Groningen in samenwerking met aannemer K. Telgenhof, krijgt de vrijgemaakte gemeente de beschikking over een kerkzaal voor plusminus 250 zielen.
Van de drie panden, welke nu nog volgen tot de Zuiderstraat (thans nrs. 124, 122 en 120), is nr. 124 gebouwd bij vergunning 1140, d.d. 10 november 1922 en nr. 122 bij vergunning 1223, d.d. 26 mei 1923. Eerder nog op 28 februari 1923 krijgt Klaas Vrij vergunning 1176 voor de bouw van nr. 301m (thans B.F.-weg 120).
2012, nov. 18 - wibbo westerdijk - hip-backup
Verlengde Dracht omstreeks 1910
HIP-TIME-MAGAZINE 19

Verlengde Dracht omstreeks 1910
Ooit in een grijs verleden is dit het beeld geweest aan de westkant van de Verlengde Dracht. De vanzelfsprekende klasse straalt van de herenhuizen af. De Verlengde Dracht heeft die naam gekregen omdat de Dracht oorspronkelijk eindigt bij de Van Riesenstraat, maar in het laatste helft van de negentiende eeuw kruipt de bebouwing steeds verder naar het zuiden langs de Rijksstraatweg naar Oudeschoot. Zowel ten westen van de straat, die in de jaren dertig van de 19e eeuw is beklinkerd, als ten oosten daarvan worden steeds meer kavels ingericht voor het expanderende Heerenveen.
Aanvankelijk lijkt het erop, dat het bestuur van Schoterland het plan heeft minder gewenste bedrijven voor de kern van de plaats ver buiten de bebouwde kom toch ter wille te zijn. Als de vennootschap Benoist en Mooi op 1 februari 1849 een ‘fabriek’ opricht voor het vervaardigen van chromaatstoffen (verf dus) zal ze een soort hinderwetvergunning moeten aanvragen bij de grietenij. In een ‘procesverbaal de commodo et incommodo’ krijgen omwonenden gelegenheid hun standpunten over te verwachten overlast onder woorden te brengen. Stank, lawaai, brandgevaar zijn veel voorkomende klachten in dat soort dossiers. Die aanvraag is óf nooit gedaan door Jacobus Benoist óf bij de archivering zoekgeraakt. De kersverse vennootschap wil in een pakhuis achter de Dracht aan de Molenwijk (het Achterom) met de productie van verf beginnen. Het huisnummer 187 - de werkplaats van de verver Cornelis Franx - wordt door hen overgenomen. Bij een plan tot uitbreiding met een vernisstokerij komen de problemen voor Jacob Benoist (1817) en zijn zakenpartner Jan Lucas Mooi (1825). Om met dit uiterst riskant milieuhygienische fabricageproces de bevolking van Heerenveen niet op te zadelen kopen zij in 1856 een stuk grond van Sijtze Atze Taconis Wzn. langs de oostkant van de Rijkstraatweg naar Oudeschoot. Er wordt een pand op gesticht, welke als ‘vernisstokerij’ in het kadaster wordt beschreven. Eind december 1900 wordt de door “hun vroeger voor vernisstokerij gediend hebbend gebouw met erf en grond aan de Rijksstraatweg” door notaris Rinze Barends geveild samen met een bouwterrein van 4.30 are. In de veilingadvertentie wordt ook de geschiktheid van het terrein aangeprezen als zeer geschikt voor de bouw van woningen. Aan de oostzijde blijkt dit in 1887 nog het eerste en enige pand tussen de Koornbeurs (1876) en Heidewoud (1807). Sinds 1934 kennen Heerenveners deze locatie als de plaats waar ‘Veldman’ zijn manufacturierswaren uitlevert, markiezen maakt, doek e.d. verkoopt.
De westkant van de Verlengde Dracht is al eerder in ontwikkeling genomen. Eerst wordt in 1854 afgebroken het logement “Het Loo” - net ten zuiden van de houtzaagmolen van de familie Hiddinga - door Pieter Pieters Zijlstra bekend geworden door het schilderij “Verlengde Dracht ca. 1850” (olieverf op paneel). Notaris A.R. van Voorst en molenaar Jan Gijze Weenink laten daar een herenhuis bouwen. Eerste bewoner was Jan Gijze Weenink, die het een aantal jaren later verhuurt aan Maria Henrica Poelman, douarière Onno Reint van Andringa de Kempenaer. Vanaf 27 juni 1870 tot 27 september 1876 bewoont zij de villa. Na haar vertrek naar Assen koopt notaris Rinze Barends de villa, die vooral bekendheid krijgt als het ‘notarishuis’ door de opeenvolgende notarissen die hebben gewoond. (Lijkle Oppedijk, 1910-1924; Jacob Jouke de Heij, 1924-1957; Wibo H. de Boer, 1957-1977; Nomdo Foppe Mulder, 1977-1978, alleen praktijk). Thans is het een adviesbureau voor verzekeringen c.a. van Jan Henk Heddema.
Op deze prentbriefkaart - door journalist Aartsma geschonken aan de Oudheidkamer te Heerenveen - is de bewoningssituatie rond 1910 in beeld gebracht. Twee exemplaren van uitgever E. & B. (Ebert en Brouwer) zijn gestempeld aangetroffen in de collectie van het museum Willem van Haren, resp. 23.9.11 en 24.10.11, beiden gefrankeerd met een 2.1/2 cents postzegel.
Hier is te zien de onbetwist leidende rol van fabrikant Luitje Feits Lzn. (1828), leerlooier met een bedrijf aan de westkant van de Molenwijk ter hoogte van de korenmolen ‘De Windhond’, in de bouwkundige ontwikkeling van dat eerste deel van de westkant van de Verlengde Dracht. Hij koopt op 17 april 1863 van W.J. Muurling, een perceel weiland van 48.40 are en een stuk wijk van 6.50 are, voor fl.2800,-. Notaris A.R. van Voorst beschrijft de koop in zijn repertoires. In het ‘spoorwegplan’ anno 1864 (SCO 2476) blijkt het kadastrale nummer A-434 (weiland) het toponiem “Bokkenkamp” te hebben meegekregen. Zelfs in de floreenkohieren uit de 18e eeuw komt deze landnaam al voor en behoort dan - zeker belastingtechnisch - bij de herberg bij de Valbrug (thans Dracht 2). We mogen aannemen dat de herbergier daar de paarden van de koetsen van de gasten liet grazen.
Mede door Luitje Feits verandert niet alleen het kerkelijk landschap in Heerenveen, maar ook door de kapitaalsinvesteringen in de bouw van woningen en herenhuizen. Het door hem geïnitieerde christelijk separatistische kerkgenootschap krijgt de beschikking in 1865 over het gebouwtje ten noorden van de tuinmanswoning van jhr. Lycklama à Nijeholt, met als erfafscheiding een dwarswijk. Zwager Hendrik Jan Groenier - gehuwd in 1833 met Maria Elisabeth Feits - staat hem bij de organisatie terzijde. Bovendien trekt Feits voor de schoolkeuze van zijn kinderen de consequentie uit zijn geloofsprincipes, en sticht een schooltje voor Christelijk Nationaal Onderwijs met woning voor de hoofdonderwijzer. De eerste die de particuliere ‘School met den Bijbel’ mag aansturen is de uit Amsterdam afkomstige predikant H.P. du Pré. Dick Bunskoeke heeft er gedetailleerd over geschreven in zijn boekje “Een hecht gebouw. Honderd jaar christelijk onderwijs in Heerenveen” (1989). Dat gebouw is op deze prentbriefkaart niet zichtbaar omdat ze zich bevindt op een plaats voorbij de Heerenhuizen en een flink stuk vanaf de rooilijn.
Een onmiskenbare bijdrage aan de status van de ‘vlecke’ Heerenveen levert Luitje Feits met de bouw van de vijf heerenhuizen: drie in een geschakeld blok en twee als gespiegeld, dubbel woonhuis. Het drietal verwelkomt zijn nieuwe bewoners in mei 1871 (nrs. 164e1, 164e2 en 164e3, van zuid naar noord); de nieuwe bewoners van het gespiegeld dubbel woonhuis krijgen hun sleutel resp. januari 1872 (nr. 164e5) en mei 1872 (nr. 164e4). Het gaat ons te ver alle bewoners te melden, maar we willen een uitzondering maken voor de Christelijk Gereformeerde predikant ds. Gerard Strik, die deze gemeente tot zijn dood in 1884 dient. Hij is dan nog maar 37 jaar en laat vrouw en vijf kinderen na. Tot de pionier-gebruikers behoort ook de directeur van de Hogere Burgerschool aan de Fok de heer Hendrik Jan Nassau Noordewier. Veel later - in de jaren dertig van de 20e eeuw - doet zich de bijzondere situatie voor, dat burgemeester J.J.G.S. Falkena woont in het middelste van het drietal (met balkon) aan de bij besluit van 24 juni 1935 naar hem vernoemde Burgemeester Falkenaweg nr. 40 (eerder Verlengde Dracht).
Practisch gelijktijdig, doch net even later, is er een tweede initiatief met de ‘overdracht door verkoop’ door koopvrouw Klaske Wieten van drie percelen weiland aan jhr. Georg Wolfgang Franciscus Lycklama à Nijeholt uit Oldeberkoop in 1870/71. Deze voert gelijk een ‘stichting’ uit: hij laat namelijk in Oldeberkoop een ‘buitentje’ Nieuw-Friesburg afbreken en bouwt dit hier aan de Rijksstraatweg weer op onder dezelfde naam. Hij betrekt het op 2 mei 1871 en woont er tot zijn dood op 5 mei 1875. Kort daarvoor heeft hij opdracht gegeven op het meest noordelijke stuk weiland een huis te bouwen voor zijn ‘gardenier’ (later is dit het ‘Huize Honk’ genoemd). Bij erfenis wordt Georg Wolfgang Franciscus Wentholt eigenaar van deze Heerenveense nalatenschap.
Helaas ... Luitje Feits Lzn. heeft door zijn ambities op kerkelijk, onderwijskundig en bedrijfsmatig gebied (recessie in de leerindustrie) kennelijk zijn hand overspeeld, want op 10 en 11 april 1873 wordt zijn faillissement een feit met een boedelscheiding door notaris Arjen Binnerts. De afwikkeling van het faillissement wacht hij niet meer af in Heerenveen, want hij laat zich per 26 oktober 1873 uitschrijven naar Zeist. De laatste bezittingen, o.a. ‘drie nette herenhuizen’ en het kerkje met preekstoel en banken worden zelfs na zijn dood op 20 februari 1880 door zijn weduwe geëxecuteerd. Saillant detail is dat het christelijk gereformeerde kerkje in 1891 in het bezit komt van de gezamenlijke socialistische beweging, die het bestemmen tot ‘Volksgebouw’ en gebruiken voor lezingen, vergaderingen, protestmeetingen en ontspanning, zelfs onder de naam ‘Volkscafé Aurora’. Het bord met de verwijzing naar “Bier-en Koffiehuis J. Langenberg. Bergplaats voor fietsen.” op deze kaart illustreert de ‘sleet’ in de idealen van de ‘blauwe’ arbeidersbeweging, waar alcoholische dranken aanvankelijk worden weggezet met de slogan ‘Denkende arbeiders drinken niet, drinkende arbeiders denken niet’. Het bord van Langenberg - van maart tot september 1911 exploitant - staat tegen de erfscheiding aan van het huis, waar het hoofd van de ‘School met den Bijbel’ de heer J.A. Leenstra woont. Het gemis van een speelplaats voor de kinderen wordt kennelijk gecompenseerd door de ruime voortuin.
Helaas ... het is niet meer mogelijk te spreken van prachtige ornamenten boven de sierlijke boogramen, noch van een zekere ritmiek in de plaatsing van de dakkapellen en de roedeverdeling van de grote ramen. De Verlengde Dracht is de Verlengde Dracht niet meer !
2012, juli 21- wibbo westerdijk - hip-backup
Verlengde Dracht omstreeks 1900
HIP-TIME MAGAZINE 46

Verlengde Dracht omstreeks 1900
Oh, oh ... dit wordt een moeilijke. Het zal bijzondere inspanningen vergen om hier nog wat zinnige dingen over te schrijven. Niettemin gaan we met behulp van andere fotobeelden en vroegere teksten toch de uitdaging aan. Eerst maar eens het globale beeld. De foto uit het Museum Willem van Haren is een sepiakleurige van het briefkaartformaat 14 bij 9 cm. Ditzelfde beeld is als ansichtkaart met daarop in witte letters “Verlengde Dracht” aangetroffen in de collectie Goldhoorn (nr. 175), van een kwalitatief goed gehalte. De fotograaf heeft zijn camera gericht naar het zuiden en kijkt dus in de richting van Oranjewoud. We kunnen er rustig van uitgaan dat het hartje zomer is; het gebladerte kan niet dichter zijn.
We gaan ons eerst eens bezig houden met de oostkant van de straat. Het ijzeren hek met de uitnodigende toegang en de daarin staande bomen behoren tot de tuin van het oorspronkelijke - bij het opmaken van het kadastrale minuutplan in 1832 - Hiddingabezit (kadastraal A-239 is het huis met huisnr. 163, en A-240 de tuin) als laatste boerderijachtige woning van de Dracht. Die tuin met vijvers liep practisch door tot waar nu de huidige Koornbeursweg is neergelegd.
Het is de fotograaf wel een beetje kwalijk te nemen, dat hij zijn ‘kiekkast’ niet iets meer naar het noorden heeft opgesteld, om net een stukje te kunnen zien van het drietal in 1872 door dr. W. Hessel gebouwde heerenhuizen. In de collectie Goldhoorn is een beeld van dat complex terug te vinden onder nr. 146. Mede door de anecdotisch-historische vondst bij de verbouw in 1953 van een plankje met opschrift van twee timmerlieden, gedateerd 14 augustus 1872, weten we het juiste bouwjaar van die huizen. Het plankje was aan beide zijden beschreven. Aan een kant stond te lezen: "Jan van der Schaaf, 14 Augustus 1872, werkende bij H. van der Meulen. Die dit weervindt is een nisafbreker". Aan de andere kant stond: "Leendert van der Schaar, oud 20 jaar 1872. Gewerkt bij Van der Meulen aan het huis van docter Hessels. Wij hebben vanmorgen een vikse slok gehat, het is Maandag en het is Knijpster kermis". (De vondst wordt beschreven door D.M. van der Woude in de Friese Koerier van 18 december 1953 onder de titel: “Aannemer vond plankje: Herinnering aan de Dracht een tachtig jaar geleden. Vinder is nisafbreker.”)
Op een ander fotofragment is goed te zien, dat de Verlengde Dracht ook regelmatig als Verlengde én verbrede Dracht wordt aangeduid. Op de kadastrale kaart van 1887 is die situatie ook duidelijk in beeld gebracht.
Het tweede belangrijke pand op de grote foto getuigt van het bestaan van de overbekende ‘De Koornbeurs’. Sake Bosma, afkomstig uit Oudeschoot, sticht dit voor de agrarische economie van Heerenveen en omgeving belangrijke pand in 1877. Een stukje voorgevel is juist waar te nemen precies voorbij de tweede bomenpartij en de daaronder staande haag. De woningen, die te zien zijn achter de links staande mannelijke persoon van onze foto 319 óf de wandelende dame op bladzijde 86 van het fotoboekje ‘Een wandeling door Oud-Heerenveen’, uitgave van de Stichting Oudheidkamer Heerenveen (1978) en achter de witte palen van de erfafscheiding en draaihekjes zijn in ieder geval voor een deel al gebouwd. In de huisnummering vanaf 1900 blijkt dat daar inmiddels vier huizen zijn gesticht, resp. 271a tot en met 271d. De bewoners, die in 1898 zijn ingetrokken, zijn Albert Bosma, timmerman; Jacob Overdiep, klerk bij de Posterijen; Lamina Gesina Wieten, wed. de Jong, zonder beroep; Aart Aartsma, journalist. Nummer 272 blijkt toe te behoren aan ‘De Koornbeurs’.
Recht tegenover de voorgevel van De Koornbeurs (wooningang) wordt door de Raad van Schoterland op 26 februari 1906 (zie N.v.Frl. 28-2-1906) een perceel bouwterrein aangekocht van wethouder Gerritsma. Aan de protestgroep van het Rode en Blauwe dorp wordt een straatuitgang beloofd over dat terrein. Dat zal de Van Riesenstraat worden. Maar in de planning zit niet veel schot. Pas in april 1907 laat de Hepkemakrant van de 24e weten, dat de akte voor de aanleg van de nieuwe weg van de Verlengde Dracht naar de Achterdracht (echt het staat er) de 22e is getekend. De verwachting is dat er spoedig met de aanleg van weg en brug (over de Molenwijk) zal worden begonnen. De krant van 17 juli van dat jaar (dus 3 maand later) meldt, dat het voorstel van B. en W. aan de Raad van Schoterland is voorgelegd. Ze spreken dan over de weg van de Rijksstraatweg, die aansluit aan de weg door het Blauwe Dorp. Dan plotseling is er het bericht in de Leeuwarder Courant van 4 december 1907 in de rubriek ‘Uit de Provincie’ over de raadsvergadering van Schoterland van de 2e december: “Werd besloten de nieuwe straat op de verlengde Dracht den naam te geven: van Riezenstraat”.
Op de westelijke zijde van de Verlengde Dracht is boven de schutting naast de gaslantaarn (of met een eigentijds woord: candelabre) een deel van een gevel te zien, maar de vorm is niet goed te duiden. Dat moet het huis zijn dat door timmerman Inne Brouwer is gebouwd en in 1900 onder nr. 300 door hem wordt bewoond. Die schutting scheidt de straat de Dracht van het voormalige terrein van de houtzaagmolen, waar houthandelaar Andries van Riesen de scepter heeft gezwaaid tot zijn overlijden op 16 maart 1902. Zoon Willem zal hem opvolgen als eigenaar.
In de aflevering van Ut ’e Lapekoer van de Friese Koerier van 9 april 1967 laat columnist D.M. van der Woude bij een artikel “Heerenveen van 45 jaar geleden. De Dracht in 1922 ‘n ordinaire lappendeken” een foto plaatsen van de Dracht omstreeks 1895 met de eerder genoemde Hesselhuizen én het straatbeeld van de tegenovergestelde kant. Dit beeld geeft de aanvullende informatie met name over de schutting om het houtzaagmolenterrein en meer noordelijk gelegen blok van twee woningen met de brievenbus aan de muur. Ook is daarop prominent aanwezig die prachtige gaslantaarnpaal. Vergelijking van deze foto in de krant met één van de opnamen uit de in 1885 verschenen “Souvenir aan Heerenveen, Oranjewoud en Beetsterzwaag-Olterterp” bij de uitgever A.L. Land te Heerenveen en de bevestiging daarvan in het Nieuw Advertentieblad van 11 juni 1885 én de Leeuwarder Courant van 15 en 17 juni 1885 doet ons watertanden. Een puntgave bevestiging van alle veronderstellingen met het onderschrift: ‘Heerenveen - De Dragt’.
Het woningblok van twee eenheden maakt oorspronkelijk deel uit van het houtzaagmolencomplex. Het zijn twee dienstwoningen voor personeel van Van Riesen. De bewoners zijn de houtsteksknecht Jan Kempes (in 1900 huisno. 295) en de kantoorbediende-boekhouder Albert Wijnstra (in 1900 huisnr. 296). Kempes wordt in het bevolkingsregister overigens houtzaagmolenaar (o) genoemd, waarbij (o) staat voor ondergeschikt. Hij wordt in mei 1907 opgevolgd door Hendrik Bloemberg in dezelfde functie. Niet voor lang want in oktober verdwijnt deze alweer. Albert Wijnstra blijft tot october 1903 om dan te verhuizen en zijn opvolgster in het pand is Foekjen de Ruiter, zonder beroep. Conclusie ten aanzien van de datering blijft dus: Verlengde Dracht c. 1900.
2013, februari 17 - wibbo westerdijk - hip-backup, met medewerking van Ys W. Sevensm

