Breedpad, Heerenwalsterbrug, Posthuis omstreeks 1910
HIP-TIME MAGAZINE 16
Breedpad, Heerenwalsterbrug, Posthuis omstreeks 1910
De kwaliteit van museumfoto 170 blijft zelfs met de beschikbare digitale hulpmiddelen van tegenwoordig zeer mager. Het middelste éénderde deel is aan de donkere kant. Het effect lijkt te worden versterkt door een ogenschijnlijk opkomende onweerslucht. In tegenstelling daarmee laten de foto-einden aan weerszijden een vervaging zien, welke niet te wijten is aan de hoeveelheid licht. Zou dat te maken hebben met de tand des tijds. Ook bij deze foto verraadt de schaduw van de personen een tijdstip midden op de dag: schaduw van zuid naar noord. De plassen op de Breedpadkade zijn de stille getuigen van een buiig begin van de dag.
Een deskundige van dameskleding zal in staat zijn de verschillende stijlen van het vrouwvolk op de foto te benoemen. De twee jeugdiger exemplaren op de voorgrond lijken een geheimpje te delen. De een spreekt achter de hand en de reactie van het meisje met het lachende gezicht met het mandje aan de arm kunnen dat doen vermoeden. De onvermijdelijke slagersknecht met de mand voor op de fiets roept nostalgische gevoelens op over een tijd, dat niet alle tijd nog werd uitgedrukt in geld. Ook de twee andere heren zijn minder van het type: laat de handjes wapperen. De jongste ‘man’ is zo te zien een bijzonder stoere en dankbare leerling van de overige heren. Of hij er op z’n voordeligst op staat, kan onderwerp worden van discussie. Is dat echt een klein, ouds ‘dametje’ in donkere kleding daar op het brugdek? Zij komt nauwelijks boven de brugleuning uit. Zien we links in de benedenhoek van de foto nog een spoortje van het in 1905 aangelegde plantsoentje op het Breedpad ?
De kade van de Heerenwal is - als op vele foto’s van dat gebied - weer rijkelijk gepavoiseerd met masten, waarbij de wimpels een westenwind verraden. De klapbrug of ophaalbrug tussen Breedpad en Heerenwal is zo geconstrueerd, dat het opengaat aan de Breedpadzijde. Hier is nog sprake van een houten opbouw.
Wat ons natuurlijk ook meteen opvalt is dat het onlangs gerestaureerde pand van Kuiper (Heerenwal 4) - ooit de Sociëteit Eensgezindheid - toen nog de originele voordeur en een onbeschadigde voorgevel heeft. Tevens mogen we ons verheugen op een onbelemmerde blik op de veranda van het Posthuis, waaraan in 1923 een einde komt als meelhandel Kuiper de vooruitgang meent te stimuleren met het bouwen van een graanpakhuis met dubbele bovenwoning op het westelijke deel van de begraafplaats van de Ned. Hervormde Kerk. Dat beeld is bijna uit het collectieve geheugen van de Heerenveense bevolking verdwenen door de afbraak van het graanpakhuis in 1973. De kerk is dan al met zeer veel moeite onttakeld en afgevoerd. Bestudering met de loep doet ons nog net de ‘grensleeuw’ waarnemen boven de pet van de stoere knul op klompen. Zullen we er voor de romantische toets stiekem vanuit gaan, dat de oudere heer onze brugwachter is ? Andere dateringskenmerken zijn dun gezaaid, hoewel de fotoregistratie een datering van ca. 1910 aangeeft !
Twee brugwachters kennen we van naam. Uit een verslag van de gezelligheidsvereniging De Vriendenkring (Herenwal en Schans) over een bootttocht op 20 juli 1910 blijkt, dat ‘t Heerenwalsterbrugje wordt bediend door barbier-schoenmaker-brugwachter Willem de Ruiter. Elke doorvarende schipper moet 2 cent wipgeld betalen. Het schijnt dat aan de Heerenwalsterkant op een wit bord met zwarte letters staat: “‘t Is de schippers verboden om zelf te wippen”. Op basis van het adresboek 1922 kennen we ook brugwachter G. Keimpema. Hij combineert zijn brugwachterspost met het ambacht van schoenmaker. Beiden hebben de beschikking gehad over het houten hok op het Breedpad westelijk van de brug. De eigenaren van brug, wal en hok zijn de gebroeders Engelen, die in een correspondentie uit 1890 hun bereidheid tot herstel van de walbeschoeiing laten blijken aan de gemeente Schoterland. Voor zijn woongenot heeft Keimpema in ieder geval de beschikking over dat kenmerkende kleine huisje aan de Veenscheiding, dat eveneens op andere kaarten goed te zien is. Het huis no. 2 (in de 19e eeuw no. 1) is niet in beeld, maar kleermaker (‘Speciaal Maatwerk’) J. Post is in 1922 hoofdbewoner en docent D.H. Poort (rekenen, wiskunde, scheikunde, kosmografie, plant-en dierkunde) is de inwonende, veelzijdige leraar aan de Rijks Dagnormaalschool, de natuurlijke voorloper van de Rijkskweekschool. Gaan we iets verder terug in de tijd, dan blijkt in 1817 koopman Siebe Tuijmelaar het huis te hebben gekocht en hij trekt daar in samen met zijn echtgenote Berber Hendriks Taconis. Berber overlijdt in 1827 en Siebe’s deelt voor zijn vijf kinderen de zorg met de ‘dichtende dienstmaagd’ Francijntje de Boer. De Volkstelling van 1830 geeft in de lijst aan het huis numero 1. Ergens in de veertiger jaren van de 19e eeuw (1848) wordt de bewoning van het huis overgenomen door beginnend ‘medicinae doctor’ Roelof Houwink. Dochter Anna Aleida vertelt het een en ander in een egodocument over de periode, dat zij daar heeft gewoond (1848-1856). In 1856 verhuist de familie namelijk naar het huis aan het Breedpad, waar veearts J. Plet later met zoveel genoegen woont. Anna Aleida trouwt later met ingenieur Robert Hasselt, die betrokken is bij de aanleg van de spoorweg naar Heerenveen (1868). (Johan Frieswijk en Yme Kuiper schrijven in 2007 een boekje: “Sporen naar Empe. Herinneringen aan het familie-en buitenleven van Aleida Houwink en Robert van Hasselt.”)
Het huis (op de foto) achter de brug te zien is mogelijk ooit gedetailleerd vastgelegd op een behangschildering. Als dat is gebeurd, is dat stellig het werk geweest van de in Heerenveen meer dan bekende Durk Piebes Sjollema (1760-1840). Aan hem hebben we verschillende - met name topografisch - interessante schilderijen te danken van het Heerenveen uit het eerste kwart van de 19e eeuw. Op het olieverf op doek “De oude Koemarkt te Heerenveen” van ca. 1810 is hij erin geslaagd de nummers 1 en 2 van de Heerenwal op de achtergrond vorm te geven. Dit schilderij hangt in de maquettezaal van het museum Willem van Haren.
Van het grote pand weten we, dat ‘een aantal gecommitteerden’ op 31 januari 1819 van de gebroeders Auke en Marcus van Terwisga, kooplieden en pottenbakkers, ‘zekere huizinge en schuur’ kopen, het afbreken en er een Heeren-sociëteit laten bouwen. Zij geven het de fraaie naam ‘Sociëteit De Eensgezindheid’, die een belangrijke rol gaat spelen in het culturele leven van de upperclass van Heerenveense notabelen en vooraanstaande burgers.
Haskerlandse achiefstukken zullen ongetwijfeld meer details kunnen onthullen over de geschiedenis van het pand en haar bewoners. Na de eeuwwisseling komen uit de andere bronnen fragmenten van de geschiedenis van het pand op tafel. Zo vinden we in een reisgids met de titel "Een bezoek aan Friesland" door G. Kamerling uit 1916 een paginagrote advertentie van A. Bloembergen & Zonen's Bank, Leeuwarden, met nevenvestigingen te Heerenveen (foto van het pand aan de Heerenwal), Sneek en Drachten. Homme Binksma, later directeur van de Amsterdamsche Bank aan het Breedpad, is begonnen als werknemer bij A. Bloembergen's Bank. Hij signeerde op 21 juli 1915 al een kwitantie van deze bank.
In de Leeuwarder Courant van 1916 staat op 7 november de finale verkoop aangekondigd door notaris van Beijma thoe Kingma van een royaal Heerenhuis met tuin, groot 10.37 are, aan de 1ste Heerenwal. In café Prinsen op het Breedpad hoopt verkoper Jhr. E.J.W. de Beijer het voorlopige bod van 8400 gulden te zien verhogen. Uit een later krantenbericht blijkt het voor 9000 gulden te zijn verkocht. In een artikeltje in het Nieuwsblad van Frieland van 20 mei 1920 wordt aangekondigd, dat door het Rijk is aangekocht het grote huis op de 1e Heerenwal van de heer J. Rozenbeek. Het wordt bestemd voor “Kantoor voor den Arbeidsraad te Heerenveen”. De betreffende journalist onthult vervolgens, dat de koopprijs 28.500 gulden is geweest en voegt daar badinerend nog aan toe, dat het Rijk als koopman zijn sporen nog moet verdienen. Al lang voor de koop is gesloten, staat namelijk al vast dat er een Arbeidsraad zal worden gesticht in Heerenveen. De persoon, die enkele maanden voor de transactie het pand onderhands voor 13.500 gulden heeft gekocht, maakt derhalve een forse winst. De forse kritiek op het beleid van het Rijk lijkt de journalist dan ook gerechtvaardigd.
Wanneer de Raad van Arbeid er zich vestigt, verruilt de socialist Johannes Kolk (geb. 1878) zijn baan als burgemeester van Aengwirden voor directeur van de Raad van Arbeid. Als zijn woonadres in 1922 geldt dan Heerenwal 5. In dat verband is het van belang te weten, dat de indeling van de voorgevel in die tijd tevens aan de brugzijde een extra deur heeft gehad. Boven-en benedenverdieping zijn dus apart bereikbaar geweest: boven wonen, beneden werken. Kolk’s indrukwekkende carriere is in zeer gecomprimeerde vorm te vinden in het Straatnamenboek.
Net als alle gemeenten worstelt ook Haskerland gedurig met de huisnummering. Bij de 1e Heerenwal beginnen de problemen direct al bij de allereerste panden over de Herenwalsterbrug. Wat wij kennen als het ‘Aanloophuis’ met no. 2 is tot 1911 begiftigd geweest met huisnummer 1. Het zgn. ‘lytse húske’, dat daarvan ten zuiden tegen de Veenscheiding en iets vanaf de rooilijn naar het westen is gebouwd ten behoeve van de brugwachter van de Herenwalsterbrug, is volgens de schrijver van het hoofdstuk in het boekje ‘Heerenwal.......’ als een aanbouw ontstaan rond 1888 en omstreeks 1905 vormgegeven als ‘it lytse húske’. Die aanbouw krijgt in systematiek van die tijd het huisnummer 1a. Het ‘oude nummer 2’ wordt daarmee no. 3. Het sociëteitsgebouw dat tot 1911 met no. 3 is gekenmerkt geweest wordt dan no. 5, omdat een veestalling achter de bebouwing het no. 4 krijgt uitgereikt. In het Adresboek 1922 is no. 5 nog overtuigend het huisnummer van de Raad van Arbeid. In het Adresboek 1934 wordt in de paragraaf “Opgave van Officieele Instellingen, Vereenigingen, enz.” op pagina 106 toch nog herhaald het no. 5 voor de Raad van Arbeid, terwijl we weten dat kort na 1 juli 1934 (Heerenveen-één) het pand het nummer 4 wordt toegekend. De naam van G. van der Zwaag als ambtenaar Raad van Arbeid wordt dan genoemd.
De verordening van 1 november 1911 van de gemeente Haskerland over de Huisnummering blijkt een eerdere verordening van 24 januari 1884 te hebben vervangen.
2012, juni 30 - wibbo westerdijk - hip-backup
Breedpad vòòr 1900
HIP-TIME MAGAZINE 20
Breedpad vòòr 1900
Deze magnifique foto van het Breedpad getuigt van grote klasse. De inrichters-vormgevers van het Museum Willem van Haren hebben voor de tentoonstelling ter gelegenheid van de tentoonstelling “Verstilde tijd. Heerenveense fotografen in de 19e en 20e eeuw” in 2007 (zie catalogus) deze kwaliteit onderkend en een forse ‘blow-up’ - op canvas laten maken voor het auditorium van het museum. Bij de viering van het 25 jarig bestaan van de Stichting Historie Heerenveenin februari 2012 is dit indrukwekkende landschap opnieuw opgehangen.
De ontvanger van deze geschonken foto heeft namens de Oudheidkamer Heerenveen daarop de datering ‘vóór 1900’ gezet. Het relatief lage inventarisnummer 4358 van de fotocollectie van het museum kan daaraan zijn te danken. De Uitgeverij Heerenveensche Boekhandel v.h. A.L. Land voert vanaf 1901 deze naam, die door de nieuwe directeur Isaäk Sevensma wordt geïntroduceerd. Het is aan hem te danken, dat we dit - bijna zelfde - beeld ook terugvinden op prentbriefkaarten met de ‘ongescheiden’ adreszijde. Eén museumexemplaar heeft een datumstempel van 17 mrt 03 en is gefrankeerd met de bekende 1 cents-opdruk in rood. Op de verzamelingssite van het Frysk Fotoargyf staat een stempeldatum 29 juni 1903. De bewerking door de drukker heeft de vastgelegde historische informatie geen goed gedaan. Van het originele formaat van 15 bij 23 cm is met name aan de rechterkant van de foto 3,4 cm ‘gesneuveld’. Eveneens is de bovenzijde van de foto 2,3 cm gecoupeerd en ten behoeve van de opdruk van de uitgever is aan de onderkant het een en ander verdonkeremaand.
De fotograaf - de belangrijkste photographist uit die jaren - Henri Paul Emile de la Roche Busé heeft zich met zijn camera geïnstalleerd op het terrein van de Ned. Herv. Kerk (zie speciaal de hoek beneden rechts) en z’n focus zo gekozen, dat hij bijna het gehele Breedpad in beeld heeft gekregen. Niet alleen totale afwezigheid van schepen aan de kade (met uitzondering van de kade aan de Veenscheiding), maar ook het in rust zijnde vervoersmaterieel doet een zondagse situatie vermoeden. Of vergissen we ons en is het een geënsceneerde foto ? Zijn de verschillende manspersonen de acteurs in een opgevoerd ‘toneelstuk’ ? Laat de ‘bediende’ in het witte tenue ons geloven, dat het een door de weekse dag is? Zou de patroon van de dienstmeisjes van het ‘Grote Huys’ toestaan, dat de dames goede sier maken op het bordes ? Als de foto is gemaakt vóór 1900 dan zijn de dienstboden de 34 jarige Saakje Weenings en de 26 jarige Tjitske van den Berg en naar hun voorkomen en presentatie te zien resp. de rechtse en linkse dame.
Er is veel te zien op de loskade. Een complete expositie van bedrijfsvervoermiddelen staat uitgestald. Het meest rechts in het beeld staat een vierwielig twee-assig vehikel met een zeer laag zwaartepunt en uitermate kleine, brede wielen. We vermoeden dat daarop zware (boter)tonnen kunnen worden vervoerd, welke met de kleinst mogelijke risico’s dienen te worden verplaatst. Vervolgens staat er een tweewielige, door de asplaatsing kantelbare kar. Aan de ene kant een gebogen stang, die het mogelijk maakt voor een man een trekkende beweging te maken, aan de andere kant een rechte stang om te kunnen duwen en het evenwicht te houden. Je kunt je voorstellen, dat er toch zeker een zestal tonnen (zoals links op de foto) mee kunnen worden verplaatst. Ook hier is het zwaartepunt tamelijk dicht op de straat gelegen: halve karwielhoogte. Het volgende voertuig doet sterk denken aan de overbekende ‘bakkerskar’. De bak boven de assen; het zwaartepunt duidelijk liggend aan de handgreepzijde van de wielen zodat één of twee steunpoten nodig zijn om te voorkomen, dat het vooroverkantelt. Ook de bemiddelde ‘lytsguodsutelder’ met een enorme sortering aan huishoudelijke artikelen gaat op die wijze langs de ‘streek’: ‘Hat de frou ek noch hwet noadich ....’ om vervolgens de lijst van artikelen in zijn negotiekar als een rapper in de oren van de ‘frou’ uit te storten.
De hoogwielige kantelbare kar staat nu in onbeladen ruststand, maar heeft (ogenschijnlijk) een bijzonder fraai vormgegeven smidssteunconstructie. De bomen zijn kort en lijken er op te wijzen, dat deze lasten slechts met minimaal twee personen kunnen worden verplaatst. Recht voor de groep bijelkaar staande personen staat een constructief handig aangepast voertuig, die een aantal functies lijkt te combineren. De lasten (kisten?) laag tussen de wielen (laag zwaartepunt) en bovenop een open bak met een gedeelte overdekt (snijplank?). Het is moeiteloos voor te stellen dat een viskoopman ter plekke zijn handelswaar ontgraat, na deze uit één van de kisten te hebben gegraaid. Staande voor de ‘blow-up’ in het museum lijkt bovenstaande optie twijfelachtig en kan meer worden gedacht aan een hok op wielen voor het vervoer van een ‘levend varken’.
Verscholen en wat betreft vormgeving lastig te onderscheiden lijkt er ook nog een bakfiets te staan met op (flesse?)manden lijkende objecten erop. Het witte kostuum van de begeleider straalt een zekere voorname handelswaar uit.
Tenslotte het meest functionele - en vermoedelijk het vaakst gebruikte - vervoermiddel is de platte houten kruiwagen voor vervoer van turf of bouwmaterialen, maar in dit geval en in deze situatie uitnodigt tot rustplaats. Oh nee .... we vergeten bijna het meest bekende vervoermiddel in zijn meest basale functie ... de kinderwagen: hoog op de wielen, stellig met een opbouw van vlechtwerk, met een reeds zittende peuter en een zorgzame moeder ernaast. En de ‘blow-up’ geeft ons aanleiding te denken, dat de andere moeder een ‘wandelwagen’ aan de hand heeft.
Een typering en/of beschrijving van de panden van het (verlengde) Breedpad laten we hier achterwege. Bij de foto van HIP-Time 14 zijn we daarop immers al ruimschoots ingegaan. Wel merken we op, dat op de kade aan deze kant van het Herenwalsterbrugje hetzelfde type bolders staat en die geplaatst zullen zijn tijdens dezelfde opknapbeurt van begin 1891. De meest linkse lijkt te zijn onthoofd en de rechts daarvan staande is opgenomen in het stilleven van de tonnen.
Maar wat stelt die hoge paal daar op de kade voor? Het antwoord daarop heeft ongetwijfeld te maken met een verzoek van de drukker-uitgever Jacob Hepkema van 6 september 1888 aan B. en W. van Schoterland. Hij vraagt een vergunning tot het plaatsen van een paal nabij de aanlegpaaltjes op de wal recht voor de steeg, die begint tussen de huizen van mevr. de wed. Engelen en de heer de Jong, ten behoeve van een aan te leggen telefoonleiding van zijn woning (destijds aan de Heerenwal no. 10 en kadastraal Nijehaske A-1513) naar de drukkerij. B. en W. van Haskerland hebben op een dergelijk verzoek tot plaatsing van een paal (met keramische isolator) op de Heerenwal reeds vergunning verleend. Van Z.Ex. de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid heeft hij toestemming gekregen tot de aanleg van de electrische leiding. (SCO 589) De drukkerij staat immers tussen de Molenwijk (oostelijk) en de Propstrasingel (westelijk) ter hoogte van en zuidelijk van het verlengde van de Munnikssteeg. Dat is niet de enige paal voor de telefoonleiding, tussen het hok van de brugwachter en de brug staat aan de Breedpad zijde duidelijk zichtbaar een tweede, iets minder hoge, evenals aan de Herenwalzijde het geval is. Andere foto’s laten dat ook duidelijk zien. Bij de verhuizing van het bedrijf in 1904 naar de Stationsstraat is natuurlijk de telefoonpaal verwijderd.
De woonsituatie rond 1888 is meteen ook duidelijk: de weduwe Engelen (Gerbrecht Roorda, wed. van Jhr. mr. Daniël Engelen) is bewoonster van nr. 15 (en op deze foto een uiterst smal reepje muur). Tot 29 augustus 1904 woont in dat ‘smalle reepje’ - in de verkoopadvertentie van 9 juli 1904 is overigens sprake van een nette Heerenhuizinge op ‘vrolijken’ stand - Pieter van der Meulen, inspecteur der Directe Belastingen en Accijnsen, Heerenveen. Hij gaat naar Tiel.
Aan de westkant van de steeg woont in 1888 Johanna Jongstra, de vrouw van Dominicus Egberts de Jong. Zij is opgevolgd door de man die voor zijn bedrijf dat bord aan de gevel heeft gehangen: Casimir Frederik Snijder. Deze vertegenwoordigt als directeur de gerenommeerde firma Van Gend & Loos in de jaren 1890 tot 1920. Het bord heeft een tamelijk uitgebreide tekst, die moeizaam is te ontcijferen, maar ..... “Algemeene Expeditie Onderneeming” kan de bovenste regel zijn geweest. De tweede is onmiskenbaar “Van Gend & Loos”. Daaronder staat “H. Colignon & Co” en vervolgens “Factorij der Staatsspoorwegen”. Zelfs met een maximale vergroting zijn de onderste woorden niet te lezen, maar een vergelijkbaar bord uit Gouda voegt daaraan toe: “voor binnenlandsch vervoer van bestelgoederen”.
De steeg ten oosten is de overbekende ‘Propstrasingel’, welk toponiem is te danken aan graankoopman Albert Hendriksz. Propstra. Hij heeft lange tijd het bezit gehad van percelen grond in het gebied Breedpad, Molenwijk, dwarsgracht Molenwijk en oostelijke gracht van het ‘Groote Huys’. (zie kadastrale kaart 1832).
Overigens zijn er aan het pand van Van Gend & Loos nog wel enkele architectonische details te ontdekken. Boven alle zes ramen is in het midden een bescheiden ornament zichtbaar. De twee benedenramen vallen op door de romantisch gehuifde kappen van de zonwering (ze zullen stellig een andere naam hebben) met een decoratieve vorm. Ook het gesmeed ijzeren tuinhek lijkt de moeite waard.
Zo bij een eerste blik op het derde heerenhuis lijkt het veel op het pand van Van Gend & Loos. Practisch gelijke gevelverdeling, maar toch ook weer kenmerkende verschillen. Allereerst zie je het driekantige fronton uit het dwarse dak gebouwd - je zou ook kunnen zeggen ‘gekopieerd’ van het ‘Groote Huijs’ - maar aanzienlijk bescheidener. Ook de entrée is net even anders en wel iets hoger en duidelijk zonder ornament; ook de ramen moeten het daar zonder doen. Wel kennen ook deze ramen een zonneschermachtige decoratie. De toegevoegde waarde voor de bewoners zal zijn geweest het zijraam van zowel de beneden-als de bovenverdieping met uitzicht naar de kade.
Begin jaren veertig van de 19e eeuw heeft notaris Arjen Binnerts de gelukkige koop gedaan door ‘op ‘t best van Heerenveen’ zijn praktijk te vestigen en zoals destijds gebruikelijk ‘aan huis’. Dochter Jeltje Binnerts (1841) trouwt in 1863 met fabrikant Jacob Woltman en komt in 1878 in dit huis (toen no. 268) wonen met man en een aantal kinderen. Zij blijven er ook weer lang wonen: hij overlijdt in mei 1908 en zij in april 1909. Zoon Arjen Woltman, opvolger in functie van zijn vader, trouwt nog datzelfde jaar met Meintje Meinis om er ook weer voor langere tijd te gaan wonen.
Maar ..... het meest in het oog springende bouwwerk aan dit deel van het ‘Breede Pad’ is toch zonder meer het “Groote Huys” ten tijde van de bewoning (1884-1915) door Mejufvrouw Hobbina Daniëla van Heloma (1842-1915). De volksmond waardeert de ‘Juffrouw’ door het de erenaam ‘Helomahuis’ toe te kennen. De status van het pand geniet reeds in 1930 van de kwalificatie “Monument” door opname in de “Voorlopige Lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, deel IX. De Provincie Friesland”, 's Gravenhage, 1930. Laat U alle ‘ins en outs’ over dit pand en haar bewoners vertellen bij een historische Centrumwandeling. De indrukwekkende tuinmuren aan weerszijden zult u nu alvast in uw geheugen moeten opslaan om ruimte in uw hoofd te kunnen creëeren voor wat daarachter voor de bewoners mogelijk is: plaisierbosch, koepel, geboomte, wandelpaden, moestuin, enzovoorts. Ook is het moeilijk voor te stellen dat niet alleen de opgestelde personen, maar ook de slagschaduwen vanuit het zuiden je het zicht ontnemen op de royale voortuinen met hekwerken van deze drie voorname heerenhuizen. Ze zijn er toch echt !
HIP-TIME MAGAZINE 20
2012, juli 21 - wibbo westerdijk - hip-backup
Breedpad nà 1905
HIP-TIME MAGAZINE 45
Breedpad nà 1905
Sinds enkele jaren onderhoudt museum Willem van Haren en dan met name medewerker Geeske Luinstra een digitale relatie met de heer Ys W. Sevensma op basis van ansichtkaarten en foto’s uit de nalatenschap van de Heerenveensche Boekhandel, v.h. A.L. Land. De scans van deze ‘photographiën’ zijn door Geeske opgeslagen in een digitale beeldbank van geschonken afbeeldingen. Omdat de schenker de moeite heeft genomen ze in een behoorlijke resolutie beschikbaar te stellen, is het een aanwinst voor het museum en een verrijking van het onderzoek naar de geschiedenis van Heerenveen. Er zitten prachtige exemplaren tussen van een prima fotografische kwaliteit, zodat soms de meest verrassende details in beeld komen. Van een aantal exemplaren heeft de heer Sevensma het beeld voorzien van een ondersteunende tekst met een rake sfeerbeschrijving. Met zijn toestemming mogen we gebruik maken van zijn teksten en met bovenstaande foto (formaat 17 x 23 cm) heeft U zijn primeur.
Citaat van de heer Sevensma:
“Het Breedpad rond 1900. Op deze fraaie foto is veel te bekijken. Het zal een warme dag zijn, want meerdere ramen staan opengeschoven. Aan de kleding van de kinderen is dat overigens niet te zien, maar dat was de mode in die tijd met petjes en al. Misschien is het zomervakantie. Ze spelen op de tonnen en één heeft het zich zelfs gemakkelijk gemaakt in de ton die op de hondenkar staat. De honden liggen daaronder uit te rusten. De kar daarnaast lijkt van de groenteman te zijn. Er is weinig variatie in aanbod, want er liggen hoofdzakelijk koolsoorten op. Een mevrouw met grote hoed (mej. Van Heloma?) heeft niettemin haar keuze kunnen maken en is bezig met afrekenen.
Het Breedpad is altijd een aantrekkelijke visplek geweest voor hengelaars en dat was toen al niet anders, zo te zien. Rechts staat nog het houten brugwachtershuisje dat op veel foto’s van het Herenwalster brugje is afgebeeld.”
Aanvulling:
De zichtbare afrastering hoort niet bij de huizen, maar omzoomt en beschermt de aanplant van het op 10 december 1905 beschreven plantsoentje. Vergelijken we deze foto - (ook in het ansichtkaartenarchief van het museum als scannr. 55 maar van een abominabele kwaliteit vergeleken met dit exemplaar van de Ys W. Sevensma) - met de uitgave van de prentbriefkaart van de Gebr. Brouwer, Heerenveen in het boekje “Heerenveen in oude ansichten”, blz. 34, dan zien op beide ook de lange plank met de gevelreclame “Van Gend & Loos - H. Colignon & Co.”
Aan de begroeiing in de voortuintjes zien we ook dat de struiken aanzienlijk groter zijn geworden, wanneer we het vergelijken met de HIP-Time 20 beschrijving van MWvH., fotonr. 4358.
Een opvallend kenmerk in de vorm van de telefoonpaal op de kade voor de verbinding tussen Hepkema’s woonhuis op de Heerenwal en de drukkerij aan de Propstrasingel is gesneuveld. Dat zal te maken hebben met de verhuizing van de drukkerij naar de Stationsstraat, die juist in deze tijd zijn beslag krijgt.
Net als op de HIP-Time 20-foto is ook hier weer een flink aantal verschillende vervoermiddelen waar te nemen. Wat tevens opvalt is dat de grote boom tussen Van Gend & Loos en het ‘Helomahuis’ flink blijkt te zijn teruggesnoeid. Het snoeihout ligt zo te zien in de voortuin om afgevoerd te worden. Of is dat gezichtsbedrog en zijn de struiken in de voortuinen van de huizen iets teveel uitgegroeid ?
Onze slotconclusie over de datering van deze foto is derhalve: Breedpad ná 1905.
2013, februari 17 - wibbo westerdijk - hip-backup, met medewerking van Ys W. Sevensma
Breedpad / Veenscheiding omstreeks 1900
HIP-TIME MAGAZINE 14
Breedpad / Veenscheiding omstreeks 1900
De zakelijke feiten van deze prentbriefkaart zijn, dat boekhandel Gerben Brouwer verantwoordelijk is voor de uitgave. Wanneer precies zal misschien zijn af te leiden uit het nummer 6031, maar daar hebben wij geen informatie over. Wel weten we dat deze ansicht is verstuurd uit St. Johannesga met stempel 2(0.5.09) en stempel uit Wolvega 21.5.09. Het is geadresseerd aan Jantje Mulder, p/a WelEdHeer van Lis, Notaris, Wolvega en verzonden uit Rotsterhaule door iemand die met twee onleesbare initialen ondertekend. Het gaat over een pakketje, dat zaterdag met de post of v.d. Veen zal komen. Eerder in 1985 neemt uitgeverij Noorderboek/Groningen op bladzijde 9 van het fotoboek “Herinnering aan Heerenveen” het op in haar Plaatsen/Platen-reeks.
Een heel enkele keer raken zelfs de prentbriefkaartenuitgevers wel eens in de war door de minder accurate wijze waarop de gemeenten en de plaatselijke pers de straatnaamgeving hanteren. Hun fotografisch oog echter voor een boeiend beeld heeft daar evenwel beslist niet onder geleden. De Veenscheiding ligt er spiegelend bij in de morgenzon. De kade ziet er fantastisch uit; het zal ongetwijfeld nog maar kort geleden zijn dat daar een flinke infrastructurele ingreep heeft plaatsgevonden. De bolders voor de zware trossen van de aan te leggen beurtschepen - op z’n minst een tweetal - zullen pas in de middag worden gebruikt. Het lijkt erg aannemelijk, dat ondernemer T. Herschoe, opvolger van J. Mast, op zaterdag via de Tjonger met de stoomboot “Harmonie” zijn beurtveer van Echten/Delfstrahuizen daar zal afmeren. Hij heeft in 1893 toestemming gekregen van de heer Engelen, eigenaar van vaart en wal. De beschoeiing aan de Nijehaskerkant met de haag langs het tuinperceel van de brugwachterswoning ziet er eveneens zeer verzorgd uit.
Het perspectivisch verdwijnpunt van de beide oevers van de Veenscheiding wordt ruim 1200 meter westelijk nog net gemarkeerd door de windpoldermolens ‘Veenzigt’ en ‘Vooruitgang’, die vanaf 1860 tot in de dertiger jaren van de vorige eeuw het achterliggende polderwater in Veenscheiding en Engelenvaart storten. (www.molendatabase.org)
Wat is toch die drukte langs het Breedpad ? Zou het de fotograaf zijn die vanuit de verte in zijn bezigheden wordt bekeken, omdat hij het misschien waagt de zondagmorgen te ontheiligen door zijn ‘kiekkast’ op te stellen ? Duidelijk is dat het rijwiel zijn intrede heeft gedaan. Kan dat de heer Johannes Plet, de veearts, zijn, waarvan bekend is dat hij een fervent fietser is ? Hij woont sinds 1895 in het huis waar voordien Johannes van de Sluis, fabrikant en koopman, zijn domicilie heeft gehad - halverwege deze ‘beenbrekerskade’. In september 1899 schrijft de journalist van het Nieuw Advertentieblad namelijk in zijn rubriek ‘Van Frieschen bodem’, dat de bewoners van deze buurt in hun strijd om betere bestrating hulp krijgen van buiten. Logé’s van bewoners zijn hier geweest en beklagen zich bij hun familie over de slechte toestand door hun brieven te adresseren: Heerenveen, Beenbrekerskade. Laat de post die brieven nu bezorgen op ... de Konijnenpolle, zoals deze straat in de volksmond ook wel wordt genoemd.
Merkwaardig is dat zelfs zo’n doorlopende straat toch nog weer in ‘mootjes van belangrijkheid’ wordt gehakt door de Schoterlandse bestuurderen. Zo wordt op 30 augustus 1890 door twee ambachtlieden op basis van bestek en voorwaarden een gedeeltelijk nieuwe houten walbeschoeiing langs de Veenscheiding aangenomen voor 539 gulden.
Enkele jaren later - in 1904 - wordt voor het westelijke deel van het ‘pad’ verbetering van pad en wallen gevraagd en van het brugje over de Kempenaerswijk. De aktiegroep onder aanvoering van veearts Plet krijgt dan te horen, dat er een grotere bijdrage wordt verwacht van de eigenaren. Die delen van pad en wallen zijn nog niet overgedragen aan de gemeente. Dus stelt de gemeente dat zij wel meer willen investeren, maar dan moeten zij ook de zeggenschap krijgen over de eigendomsrechten. Het brugje over de Kempenaerswijk wordt toegeschreven aan houthandelaar van Riesen, die slechts 300 gulden voor het onderhoud bijdraagt, terwijl het brugje wel door 40 gezinnen op de Badweg en verlengde Breedpad wordt gebruikt. De gemeentelijke begroting meldt voor het brugje alleen al fl.1100,-. De uiteindelijke deal wordt een afgeslankte begroting en overdracht van de eigendomsrechten.
Een van de oudste goed gedocumenteerde locaties is het eerste huis links op de foto. De twee gevelornamenten vertellen het verhaal van de stichting: “1760 DEN 15 JULIJ LAG DIRK NANNES DRIJFHOUT DE EERSTE STEEN VAN DESEN HUISE”. Het huis wordt in 1761 in gebruik gegeven aan de Nederlands Hervormde Kerk als ‘pastoriehuisinge’. De eerste predikant, die er mag wonen, is Ds. A.M. Mebius (1761-1768). Na aankoop door de kerkvoogdij blijft het pand tot 1889 in gebruik als pastorie, overigens zeer tegen de wensen van Ds. J.F. Corstius (1854-1882) in. Sinds de overdracht aan Leopold Hergarden, koopman en bierhandelaar, is het familiebezit gebleven.
Direct westelijk van Hergarden is een nauwe doorgang tot een groepje woningen. Die krijgen veel later bekendheid door de dagboeken van oud-bewoner Harmen Anskes Dijkstra (1881-1944). Hij schrijft na zijn pensionering zijn herinneringen op van een leven als armhuisbewoner tot directeur sociale zaken. Dijkstra beschrijft dat zijn ouders verhuizen van ‘t Meer naar de Konijnenpolle te Heerenveen: een achterbuurt waar families samenhokken die om de een of andere reden geen woning aan de betere straten kunnen krijgen. Zijn ouders - zeer vroom en aanhangers van de Feitskerk maar straatarm - komen te wonen in het armste gedeelte. Hij geeft een bonte schets van alle bewoners uit de beginjaren ‘80 van de 19e eeuw. Daaronder zijn zwak-sociale gezinnen, kolonieklanten, minnaars van de drank, etc. Oud-vervener Adam Klazes Korf int de huur van deze 10 à 12 éénkamer-woninkjes. Na de dood van zijn vader verhuist Harmen met zijn moeder naar het Roode dorp in een diaconiewoning van de N.H. Kerk.
Met het stichten van de Bouwvereniging Heerenveen op 4 augustus 1906 komen er plannen voor de bouw van betere arbeiderswoningen volgens de woningwet. Een onteigeningsprocedure opent mogelijkheden om de huisjes van Korf te vervangen en in aantal uit te breiden tot de aanleg van de Van Cuyckstraat. In 1911 worden daar een twintigtal woningen gebouwd. De Waterleidingkaart van 1913 brengt dat prachtig in beeld inclusief de kadastrale nummers.
Na de toegangssteeg naar de achterliggende huisjes is het eerstvolgende pand de winkel van Hendrik Gerbens Scheepstra, die rond 1903 eigenaar is geworden door het te kopen van de Pieter Adams Korf. Scheepstra wordt koopman genoemd en hij zorgt ervoor dat de drie panden - langs Veenscheiding richting zuid - in een herbouw worden samengevoegd. Het kenmerkende pand met het hoge uitgebouwde raam op de hoek van de zolderverdieping documenteert Dick M. Bunskoeke op 2 maart 1988 in zijn rubriek “Ut it Feanster Printeboek” in De Koerier. De slagerij van Siemon Cuiper - met naambord boven de toegangsdeur - krijgt in de beginjaren 1900 grote bekendheid.
Aan de overkant van het water zien we nog juist een stukje van de koemelkerij van Hans van der Vlugt. Het blijkt bereikbaar - althans volgens een bericht in een krant van 1883 - via de Pottebakkerssteeg. Het destijdse nummer 1 krijgt bij een omnummeringsoperatie van Haskerland in 1911 het huisnummer 7. Het zou niet bij één verandering blijven.
Zelfs zien we een glimp van de naar het water gekeerde gevel van het ‘zuurkoolpakhuis’, dat daar sinds 1893 monumentaal aanwezig is geweest. De firma Bernard Sievers heeft het uit economische motieven op het stationsemplacement laten bouwen. De loskade voor zijn bedrijf en volgende gebruikers heeft bij het scheepvaartvervoer zijn waarde meer dan bewezen
2012, juni16.-wibbo westerdijk-hip-backup
Blauwe zaal van de schouwburg
HIP-TIME MAGAZINE 104
Blauwe zaal van de schouwburg
Willen allen, die zijn geboren vóór 1980, eens diep in hun geheugen graven om dit beeld in hun herinnering op te roepen. Tenminste als ze tot dat deel van de Heerenveense bevolking behoren, die wel eens iets feestelijks heeft beleefd in de Blauwe Zaal van de in 1992 afgebroken schouwburg op de hoek van de Crackstraat (met de K. R. Poststraat). Alle toegangen tot het in 1934 gebouwde imposante gebouw hebben hun entree aan de kant van de Crackstraat. Vanaf de Oude Koemarkt is dat eerst de deur naar het café-gedeelte, daarna komt de dubbele deur naar de garderobe én gang naar de Blauwe Zaal en vervolgens of tenslotte de monumentale entrée met stoep en twee toegangsdeuren naar de schouwburg-en/of bioscoopzaal. De (nood)-uitgang bevindt zich aan de kant van de K.R. Poststraat, terwijl de requisieten voor toneel-en of theatergebeurtenissen aan de kant van de voormalige gevangenis van Crackstate worden binnengebracht. Daar bevindt zich immers ook de toneeltoren.
De Blauwe Zaal heeft lang een reputatie gehad van dansgelegenheid, feestzaal voor instellingen en verenigingen, eindexamenzaal, reünies, schoolfeesten, meetingen, enz. In de laatste jaren van haar bestaan zijn er ook nog talrijke films gedraaid, aangezien de inrichting ook over een filmcabine beschikte. De aankleding op de foto - vermoedelijk uit de jaren tachtig van de 20e eeuw - laat de benedenzaal zien in de bioscoopopstelling voor een honderdtal personen, terwijl in de zijkanten van de zaal de café-opstelling (tafeltje met kleedje met daaromheen een paar stoelen) is te zien. Diezelfde inrichting is ook te zien op de bovenetage van de zaal, die gekenmerkt is als galerij.
Op het toneel bepaalt het bioscoopdoek op groot formaat de inrichting. Het onderwerp van de film is overduidelijk die over het vliegfestijn, vormgegeven door Clement van Maasdijk in de zomer van 1910 op het terrein van ijsvereniging Thialf ten oosten van het Hepkemabosch. Het tweetal kijkers - een dame en een heer - die naar de film kijken, doet vermoeden, dat het een vóórvertoning of een proefvertoning is voor een bijzondere gebeurtenis. Wie zijn deze twee liefhebbers dan toch ?
Met enige trots zou de Stichting Historie Heerenveenzich deze gebeurtenis kunnen toe-eigenen, want deze heeft op donderdag 23 augustus 1990 een 40 minuten durende film laten draaien, samengesteld uit opnamen van de onafhankelijkheidsfeesten 1913, de Heerenveen-éénfeesten van 1934, voetbal-flitsen uit 1956 en 1960 en als klapper de Vliegfeesten van Maasdijk uit 1910. Alles ter gelegenheid van de tentoonstelling “Hij vliegt ...” in museum Willem van Haren. Vijf keer die dag werden de films (ca. 40 minuten) vertoond tegen een ‘nostalgische’ bezoekersprijs van 40 cent.
In het Nieuwsblad van Friesland van 2 februari 1934 wordt de bouw van ‘de nieuwe schouwburg en bioscoop te Heerenveen’ met veel tam-tam aangekondigd. In de eerste zinnen wordt er meteen het gerucht ontzenuwd, als zouden de grote schouwburgplannen overgaan. Over die plannen is in het najaar van 1933 al door deze krant geschreven. Natuurlijk leidt onze nieuwgierigheid naar dat bericht opnieuw naar de Hepkemakrant en inderdaad vinden we onder de ‘Berichten uit Stad en Dorp’ er eentje van 17 oktober 1933 over het “Nieuwe Schouwburggebouw’. Het blijkt een
initiatief van de “N.V. Maatschappij tot exploitatie van het Schouwburggebouw te Heerenveen" in oprichting, met een raad van beheer. Juist op die 17e wordt het ‘plan’ tot een besluit verheven.
Deze N.V. zal de exploitatie overdragen aan de Radio-Centrale Heerenveen - N.V. Ridderhof en Van Dijk's radio-distributiebedrijf - voor een bedrag, waaruit gegarandeerd kunnen worden de aflossing, onkosten, enz. van het schouwburggebouw en waarvoor ze het recht krijgt in het gebouw een bioscoop te exploiteren.
Het gebouw zou bij ‘geruchte’ worden gebouwd aan de Heerenstraat tegenover de tramhalte. En de heer C.J. Wierda wordt opgevoerd als de architect, die de ontwerptekeningen heeft laten inzien aan de journalist van de Hepkemakrant. Diezelfde journalist wakkert in zijn stukje wel de animositeit aan met de stad Leeuwarden door te stellen, dat zelfs die stad niet kan bogen op een ‘zoo prachtvol groot gebouw’! Die in september 1934 bedrijfsklaar zal moeten zijn.
Duidelijk blijkt uit beide berichten, dat er nog wel het een en ander concreet moet worden gemaakt. Hoofdzaak lijkt de financiering te worden met het uitschrijven van een obligatielening voor een kwart van het benodigde kapitaal van, waarop de Raad van Bestuur van de bemiddelde Heerenvener verwacht te zullen inschrijven. Op de beoogde definitieve locatie aan de oostkant van de Crackstraat staan op dat ogenblik nog wel twee oude gebouwtjes, die in de tijd dat burgemeester Hans Willem de Blocq van Scheltinga eigenaar is geweest van ‘t Lyts Idemahûs’ de functies van ‘oranjerie’ en ‘koetshuis’ hebben gehad. In de tijd van Hotel Jorissen (1893-1929) is de oranjerie gebruikt als uitvalsbasis voor de tennisbaan en het koetshuis is gebruikt o.a. door stoombootondernemer Sipke de Jong, die er sinds mei 1913 heeft gewoond. Eerst onder Heerenveen-Aengwirden nr. 73, en later onder huisnummer 172 aan de Fok (adresboek 1922). Wanneer U dat nog eens goed wilt bekijken op een luchtfoto dan raden wij U aan ‘Oud Heerenveen vanuit de lucht’, foto nr. 7144 van KLM-Aerocarta uit c. 1931 nog eens te bekijken. In de fotokluis van het museum komt dit beeld tot U onder nr. 01585.
Niettemin begint op 18 mei 1934 de bouw door aannemer fa. R. Post en Zn en op 18 juni is de firma al zover, dat de eerste steen kan worden gelegd door Luut Goldhoorn, zoon van Wildrik Goldhoorn, directeur van het kantoor van de Gelderse Credietvereniging en financieel specialist namens de beoogde exploitanten de gebroeders T.B. (Tonnie) en H.C. (Herman) Hooghoudt. Deze twee mannen zijn de directeuren van N.V. Radiodistributie te Heerenveen, die de exploitatie van de theater-en bioscoopzaal ter hand zullen nemen. Op vrijdagavond 12 oktober van dat jaar is het zover dat het complex - het R.D.B.-theater (Rooms-katholieke Diocesane Bond) - kan worden geopend. De voorzitter van de Raad van Beheer, de heer W. Goldhoorn, spreekt een welkom, brengt hulde aan de exploitanten Hooghoudt en nodigt de heer J.J.G.S. Falkena, burgemeester van Heerenveen, uit de officiële opening te verrichten. Na de vertoning van lichtbeelden van de verschillende bouwfasen volgt een filmvertoning voor de genodigden, die bijzonder in de smaak valt. Het is dezelfde succes-en amusementsfilm ‘Fra Diavolo’ van de komieken Stan Laurel en Oliver Hardy, die ook de zaterdag erna wordt vertoond op het immens grote doek.
Twee opvallende gebeurtenissen vinden in diezelfde maand nog plaats, welke de regionale pers de moeite waard vindt om te vermelden. De 26e van die maand wordt - met tromgeroffel aangekondigd - het optreden van in de internationale theatergroep van Trudi Schoop met haar dansende ‘Komikerinnen’ van de Züricher Stadttheater. De 31e oktober heeft de Heerenveense Schouwburg de eer. Eén dag eerder nemen een dertigtal Heerenveense dames het initiatief tot het oprichten van een damessociëteit, welke van plan is geregeld in de foyer van de nieuwe schouwburg hun wekelijkse bijeenkomst te houden. Over hun doelstellingen wordt verder met geen woord gerept en in de daaropvolgende jaren komt de Hepkemakrant daarop ook nimmer meer terug. Nauwelijks anderhalfjaar later - op 30 april 1936 - kondigt de N.V. tot Exploitatie van het Schouwburggebouw de aanbesteding aan van de ‘bouw van een feestzaal op het terrein van de Schouwburg’. Zij hebben op 31 maart het gemeentelijke fiat gekregen. (Bouwverguuning 85-36). De gunning komt op naam van de laagste inschrijver J. Geertsma te Terwispel, die op 15 april 1936 de voorbereidingen kan gaan treffen voor een uitbreiding van fl.4824 - plus nog fl.150,- voor spouwmuren - op het perceel kad. Tjalleberd, sectie A., no. 7450. Het Nieuwsblad van het Noorden, die het bericht van de gunning overneemt, spreekt als enige over een ‘groote balzaal’. In deze bouwvergunning, voorbereid door opnieuw architect C.J. Wierda - wordt de naam van Egon Vernimmen genoemd als gebruiker.
Op 5 juli 1936 geeft een advertentie aan, dat ter gelegenheid van de atletiekwedstrijden op zondag 5 juli een ‘Groot Soirée-Dansante’ wordt gehouden in de ‘Feestzaal van de Nieuwe Schouwburg’, de eerste in een lange reeks van dansavonden, school-, buurt-en verenigingsfeesten, tentoonstellingen, etc. etc.In mei 1937 beëindigt Vernimmen zijn overeenkomst en op 15 december 1937 wordt Fokke Groen pachter. De belangrijkste verandering in de exploitatie vindt plaats tijdens de eerste bezettingsjaren. De radio-distributie vervalt aan het Rijk en de heren Hooghoudt komen voor de keuze te staan: Schouwburg of P.T.T. ? Het wordt de P.T.T. ! De brouwerij "d'Oranjeboom" neemt in 1942 de zaak over voor f 100.000,- . Vanaf dat moment wordt Fokke Groen pachter van het hele complex. Inmiddels is opgericht de "M.E.S." of Maatschappij tot Exploitatie van de Schouwburg, een maatschappij van zakenlieden uit Heerenveen.
Graag zouden we ook nog eens wat willen vertellen over de ‘Reichskommissar für die besetzten Niederländische Gebiete’ met zijn lange armen, de directie van H.J.R.Richie, de bedrijfsleider F. Brugge, de vordering van het gebouw door het Militair Gezag, de uitgaans gelegenheid voor de Canadezen, de danslessen van F. van der Zwaag, exploitanten Osinga en Bosma, het afscheid van de Schouwburg in november 1991.
Als de Schouwburg toch eens zijn memoires had kunnen schrijven .............. Gelukkig beschikt het museum Willem van Haren over een archiefdoos, die royaal gevuld is met allerlei aspecten van haar bestaan. Voor de foto, aanwezig in het fotoarchief van het Museum Willem van Haren, is het handig als U bij een bezichtiging van het origineel het nummer 01927 paraat heeft.
2015, maart 22 - wibbo westerdijk - hip-backup
Arm-en Ziekenhuis
HIP-TIME MAGAZINE 113
Arm- en Ziekenhuis
Van de huidige inwoners van Heerenveen zullen er steeds minder zijn, die herinneringen hebben aan dit prominente gebouw met een formidabele voortuin. Uiteraard heeft het dit aanzien niet steeds gehad. De reden daarvoor is een simpele: het is begonnen als een gewoon laagbouwpand met zolderverdieping in 1848 en de eerste verdieping is er tussen gezet als een uitbreiding in 1907. De bestemming van de eerste zestig jaar van haar bestaan is geweest: het Hervormd Diaconie Armhuis van de kerkelijke gemeente Aengwirden. In geheel Aengwirden is tengevolge van de verveningen en de nadelige gevolgen daarvan in het midden van de 19e eeuw veel schrijnende armoede ontstaan. De diaconieën van de kerkelijke gemeenten moeten alle middelen aangrijpen om hun doelgroep een minimaal bestaan te garanderen. Naar het voorbeeld van de grote gemeente Schoterland wordt in augustus 1838 door een missive van de hand van de administrerend kerk-en Pastorievoogd van Aengwirden, D.G. Wijndels een plan voor een werk-of armhuis voorgelegd aan de grietenijraad van de burgerlijke gemeente Aengwirden. Zijn college is van mening, dat de hulpbehoevende toestand van de armen het beste kan worden aangepakt door het oprichten van een gesticht, waar hen werk kan worden verschaft. De voogden hebben daarvoor in de Oude Kerkstraat in Heerenveen een aantal pandjes op het oog, die al in hun bezit zijn. Om de kans van slagen te vergroten achten ze een combinatie van grietenijhuis voor vergaderingen, e.d. én werkhuis voor de armen een haalbare optie. Het financiële beheer van de pastoralia maakt het mogelijk samen met grietenijmiddelen voor een oplossing te zorgen.
Eind augustus komt men al tot de conclusie, dat het nut van de koppeling van een grietenijhuis met een arm-of werkhuis niet voldoende is aangetoond. Het voorstel wordt dus in beraad gehouden. De grietman krijgt de opdracht nadere inlichtingen in te winnen over het nut en de voordelen van een dergelijke koppeling. (AEN 26)
Vastgesteld kan worden dat dit voorstel van de Kerk-en Pastorievoogden van de Hervormde Gemeente van Aengwirden niet uit de lucht komt vallen. Bij vergaderingen met floreenplichtigen is in een vroeger stadium al de wenselijkheid te kennen gegeven een algemeen armhuis binnen deze grietenij te stichten. Met name in een vergadering van 24 november 1835 is er al eens over gesproken met de Staatsraad Gouverneur. Het verminderen van de armoede door geregeld werk te verschaffen ‘aan nog werkzame handen’ is het doel. (AEN 68) Meerdere redenen worden aangevoerd om grietenijhuis en armhuis met elkaar te verbinden. Zelfs wordt gesuggereerd een schoolvertrek in het plan op te nemen ‘om altans aan behoeftige kinderen’ te kunnen lesgeven. Bovendien zou dan met geringe kosten een doelmatige scheiding tussen de beide grietenijen worden bereikt. De gouverneur, die al jaren druk uitoefende voor een grietenijhuis van Aengwirden, voert die druk in 1837 op en dwingt het grietenijbestuur alzo contact op te nemen met de kerk-en pastorievoogden. Dat leidt dus tot het koppelingsvoorstel van 29 augustus 1938.
Zelfs na ettelijke bijeenkomsten van de verschillende partijen komen de vertegenwoordigers er niet uit in de periode 1838-1847. Dankzij de doortastendheid en geld van het Polderbestuur van het 4e en 5e Veendistrict komt er wel een grietenijhuis tot stand aan de Fok, waar grietenij en polderbestuur beiden gebruik van gaan maken. Dat speelt zich af in de periode 1841-1843.
Inmiddels blijven ook de besprekingen gaande voor de realisatie van een te stichten armhuis. De bestuurderen kijken daarbij niet op een jaartje, want pas op 16 maart 1847 staat op de agenda van de vergadering met de floreenplichtigen “daarstelling van een gesticht voor de armen der Hervormde Diaconieadministratie in Aengwirden". Met algemene stemmen wordt besloten tot realisatie van een diaconie-armhuis. De uitvoering wordt gedelegeerd aan Pastorievoogdij van Tjalleberd c.a., die beginnen met een voorlopige college van regenten met als opdracht het ontwerpen van een reglement. Als doel wordt geformuleerd: “het daarin zo veel mogelijk opnemen van de Diaconie Armen der hervormden van gezegde Grietenij" onder dagelijks toezicht en leiding van een vader en moeder. Het definitieve College van Regenten moet bestaan uit twee leden van het grietenijbestuur, twee voogden van de Pastorie van Tjalleberd c.a., twee leden van de kerkenraad van de Hervormde Gemeente Tjalleberd c.a. en een secretaris-boekhouder. Voorts worden vier regentessen benoemd, belast met het toezicht op de huishoudelijke en hygiënische aspecten van de bedrijfsvoering. Voor de funderingen van het te stichten armhuis wordt aangezocht aannemer Karel van Tongeren, wonend op de Fok, maar daarover ontstaat een geschil. Niettemin wordt vanaf 12 november 1848 het nieuw gebouwde gesticht aan de Pastorielaan te Heerenveen in gebruik genomen. Sindsdien is er door de regenten, regentessen, vader en moeder veel opgetekend over de gang van zaken in het armhuis. Deze stukken zijn geordend in een inventaris van de kerkelijke gemeente Tjalleberd c.a. en dan met name in het Gedeponeerde Archief van het Arm-en Verplegingshuis te Terband (Aengwirden). Het enige wat dus nog niet is tot stand gekomen, is een volledige geschiedschrijving van dit armhuis met alle aspecten van deze instelling. De burgerlijke gemeente heeft in haar archief uiteraard eveneens gezorgd voor een registratie van de bevolkingshuishouding, ook over die van het armhuis/verpleeghuis.
Een complete verandering ondergaat het armhuis vanaf 2 mei 1907. De pastorievoogden krijgen dan vergunning voor het verbouwen en vergroten van het diaconie-armhuis tot een inrichting voor armen-en ziekenverpleging. Het is het resultaat van jarenlang overleg nadat freule De Vos van Steenwijk in 1898 om gezondheidsredenen moest besluiten met haar particuliere ‘ziekenhuisje’ aan de Verlengde Dracht te stoppen. Het is de Heerenveense bevolking eerst niet gelukt haar initiatief over te nemen en dat kleine ziekenhuisje voort te zetten, ondanks de pogingen van een voorlopige commissie tot instandhouding van het ziekenhuis te Heerenveen én de inspanningen van de “Vereniging tot Ziekenverpleging”. Laatstgenoemde Vereniging laat zelfs statuten maken, vraagt subsidies aan van de rond Heerenveen liggende gemeenten, doch deze willen of kunnen niet voldoende steun bieden om de doelstellingen van de Vereniging tot uitvoering te brengen. Eind 1899 geven de Provinciale Staten na een uitvoerige discussie evenmin haar fiat en is het - voorlopig - einde verhaal.
Het is de hervormde predikant Ds. P.J.D. van Slooten geweest, die de pastorievoogden wist over te halen een ziekenverdieping van 30 bedden in te richten. Deze uitbreiding komt tot stand onder architectuur van aannemer K. R. Post. Op 2 maart 1908 wordt de opening met vertoon gevierd en op 3 maart komt de eerste patiënt. Dat jaar nog worden er 45 patiënten verpleegd. Uit de summiere berichtgeving uit die tijd is bekend, dat directrice wordt zuster M. de Boer, opgevolgd door zuster J.J. van der Merm. Chirurgen zijn vanaf het begin: dr. J. de Graaff, dr. G.H. de Kleyn en dr. van Schaik. Er was sprake van een moeizame exploitatie met een diepe crisis in 1911. Doch dan wordt opgericht een vereniging op ’algemene grondslag’, die gebouw en inventaris overneemt en een jaarlijkse subsidie krijgt van de pastorievoogden. De notariële stichtingsdatum van deze vereniging wordt 11 mei 1911.
In 1912 - met ingang van 15 april 1912 is zuster Telina Dijkstra benoemd tot directrice - zijn er 91 patiënten verpleegd met 2944 verpleegdagen. In het bestuur zitten: jhr. J.M. van Beyma (burgemeester van Aengwirden), J.H. Bekkering (accountant-administrateur), A.G. Gabriëls (hoofd roomse school), R. Nijk Hzn (onderwijzer), mw. T. Boschloo-Pothaar, mw. M. Verkouteren-Cramer, mw. M. Mebius-Groen, S.W. Taconis (confiseur) en Douwe van Dijk, secretaris-penningmeester.
De financiële commissie wordt bemand door mr. W.H. de Gréve, directeur van Mispelblom Beijer; A.J. Overdiep, directeur kassiers Terlet en Overdiep; H. Woldring, boekhandelaar; dr. C.E.Peters, arts; ds. S.D.A. Wartena, doopsgezind predikant, en Nicolaas Bakker, wolhandelaar en raadslid.
In 1916 is er reeds sprake van een noodzakelijke uitbreiding, welke uiteindelijk pas in 1929 wordt geëffectueerd met de nieuwbouw aan de Thialfweg. Het armhuis blijft als zodanig in gebruik, maar bij de Heerenveen-één samenvoeging wordt besloten dat Heerenveen te klein is voor twee armenhuizen. In 1934 gaat het diaconie-armhuis van Terband dicht en gaan de resterende bewoners over naar het - van origine Schoterlandse - Nieuw Friesburg.
Door deze veranderingen gaan de pastorievoogden zich herbezinnen en besluiten in 1937 tot de verhuur voor een periode van vijf jaar aan de gemeente Heerenveen. Deze bestemt het tot Centrale Werkplaats voor jeugdige werklozen, waar werkloze jongeren van 14 tot 24 jaar de gelegenheid wordt geboden hun op de ambachtsschool opgedane vakbekwaamheid op peil te houden. In het Nieuwsblad van Friesland en in Van der Schaar’s Advertentieblad lezen we met enige regelmaat berichten van de Centrale Werkplaats over projecten (aanleg speelplaats; verbetering zwembad, verloting producten); begeleiders (J. Woltman, A. Brouwer, F. Wierda, J. Hospes); vormingsaktiviteiten (toneel en cabaret).
In het oorlogsjaar 1942 sluit de Pastorie van Tjalleberd c.a. met het bestuur van de Vereniging “Ambachtsschool Heerenveen e.o.” een huurovereenkomst voor een jaar om in het gebouw lessen te kunnen geven. De duitse bezetters hebben dan namelijk aan de Burgemeester Falkenaweg een aantal lokalen gevorderd. In een ander gedeelte van het armhuis heeft boekbinder S. Sijtsema een ruimte gehuurd om zijn werk te kunnen voortzetten. Ook zekere H. Kluwer, die in het adresboek 1938 staat vermeld als betonwerker, huurde een flink deel van het gebouw voor langere tijd.
De grootste verandering wordt in gang gezet in mei 1945 als Tj. Smit, eigenaar-exploitant van de elektrische timmerfabriek “De Concurrent” te Rauwerd bij een bezoek in Heerenveen komt rondkijken naar een gebouw, dat geschikt is voor zijn timmerbedrijf. Hij wil zijn bedrijf, dat al bijna een kwart eeuw bestaat als ‘machinale houtbewerkingsbedrijf Smit en Douma’ graag verplaatsen van Rauwerd naar Heerenveen. Het voormalige ziekenhuis lijkt hem erg geschikt en hij neemt contact op met de directeur gemeentewerken Ir. D.S. Visser. Deze is het wel met hem eens, maar vertelt dat het gebouw eigendom is van de Pastorie van Tjalleberd. Smit neemt direct contact op met de voorzitter van de pastorij-administratie B.S. Woudstra, die hem adviseert een schriftelijk verzoek te richten aan het bestuur. Smit doet dat en vraagt naar de mogelijkheid van koop, maar als dat niet mogelijk blijkt wil hij graag huren voor langere tijd. Smit en het bestuur van de Pastorie-administratie komen voorlopig een contractduur van drie jaar overeen, maar in oktober 1945 komt Smit met het verzoek voor een langere periode, omdat hij nogal wat investeringen moet doen om het geschikt te maken. Hij zou graag minimaal 10 jaar huren en - zo mogelijk - bij verkoop het recht van eerste koop contractueel vastgelegd zien.
Het Kerkelijk Archief no. 1799 beschrijft de huurovereenkomst voor 10 jaar, uitgaande van een jaarlijkse huur van 1404 gulden (van 1 augustus 1946 tot 1 augustus 1955. Het gaat dan om het complex van kad. Tjalleberd, sectie A., no. 7863 (deels) met een grootte van 29 are en 45 centiare. Wel moet hij nog de padvindersgroep tijdelijk gedogen voor fl.2,50 per bijeenkomst op de zolderruimte. Bovendien blijft de operatiekamer en het westelijk daarvan liggende vertrek buiten de verhuur voor de vergaderingen van notabelen en pastorievoogden en hun archief. Ook is uitgesloten het terrein aan de zuidkant van het gebouw, waar een schuur staat die dient als bergplaats voor de pastoriegoederen. De serre, waar het glas al uit is, wordt eerst door de verhuurder nog afgebroken.
De firma heeft kennelijk zijn zinnen op de fabriek dermate ‘dwingend’ aan de pastorievoogden voorgelegd, dat deze besluiten de taxateur G.K. van der Veen uit Hardegarijp te verkoopwaarde van het voormalig ziekenhuis vast te stellen. Hij rapporteert op 26 september 1948. Het bestuur neemt het advies serieus en bij de akte van koopovereenkomst met de firma Smit en Wester komt het tot een transactie, waarbij A-8040 deels (groot 28 are 40 ca) op 18 december 1948 voor fl.18.000,- van eigenaar wisselt. (K.A. nr. 1801) Het lukt de heren Smit en Wester om een borg te vinden en een brandverzekering af te sluiten bij de ‘Woudsend’.
Aanvankelijk is de Firma Smit en Wester gevestigd op het adres: Pastorielaan 55, later na 1950 op de Pastorielaan 36 en na de volledige aanleg van de Zonnebloemstraat tot aan het ziekenhuis Tjongerschans in 1956/57 op de Pastorielaan 8. Dit alles als gevolg van rigoureuze vernummeringen. In een Nieuwsblad van Friesland van 30 december 1950 wordt de fa. Smit en Wester ook als timmerfabriek ‘De Concurrent’ betiteld, terwijl in 1962 de firma aan haar naam ook de letters ‘c.v.’ (commanditaire vennootschap) toevoegt.
Naast de vele advertenties om personeel vinden we soms ook berichten over de aktiviteiten, die zich afspelen in de fabriek. Zo meldt de Hepkemakrant van 8 mei 1950, dat de houten kramen (‘disjes’) op de Heerenveense zaterdagmarkt van het fabrikaat Smit en Wester zijn. De Friese Koerier krijgt er lucht van, dat het succesvolle jeugdzeilbootje van de Flitsklasse in Heerenveen als bouwpakketten worden vervaardigd en er zelfs drie worden afgeleverd, samen met een kant-en-klare Flits van de Firma R. Wester en Zonen van de Scheepswerf De Pôlle te Grouw, in het verre Amerika. (1959).
Overigens is er ook sprake geweest van tegenslag, waar ook de kranten een fijne neus voor blijken te hebben. Zo is de Leeuwarder Courant de berichtgever van de inbraak in de timmerfabriek via het dak en een raam in de nacht van donderdag 22 op vrijdag 23 november 1979. De geforceerde brandkast levert de dief drie honderd gulden op.
In de zomer van 1990 verruilt de meubelfabriek Poortinga haar werkplaats in Heerenveen-Zuid voor het karakteristieke pand van de firma Smit en Wester, die zijn bedrijf beëindigd aan de rijksweg Heerenveen-Wolvega. In juni 1993 breekt er in de lakkerij van Poortinga brand uit en wordt het gebouw deels verwoest. Aanvankelijk wordt ervan uitgegaan, dat de verzekering herbouw mogelijk maakt, maar daar komt het niet van. Poortinga wijkt uit naar Wolvega. In de nacht van 1 maart 1995 maakt een tweede brand aan het leegstaande oude ziekenhuis een definitief einde. Eigenaar is dan al enige tijd het bouwbedrijf Van der Werf uit St. Nicolaasga, die plannen klaar heeft om te renoveren maar wegens instortingsgevaar ook de muren moet laten slopen. Ter plaatse wordt tenslotte in 1997 door Van der Werf een complex van 16 luxe koopappartementen in vier lagen gebouwd en in de markt gezet door Makelaardij Hoekstra. In 1998 wordt het complex ‘Vijverburcht’ opgeleverd.
2015, augustus 9 - wibbo westerdijk - hip-backup
Afbraak van voormalig Huis van Bewaring in 1973
HIP-TIME MAGAZINE 110
Afbraak van voormalig Huis van Bewaring in zomer 1973
Dit is een scan van een van de dia’s uit de collectie van H. van Dalfsen. Hendrik van Dalfsen, in de gemeentelijke organisatie van Heerenveen, tot 1996 hoofd van de afdeling Algemene en Burgerzaken, eerder ook Bestuurszaken genoemd, heeft naast zijn dienstbetrekking steeds als persoonlijke hobby gefotografeerd. Zijn interesse gaat dan meestal in de richting van foto’s met een documentaire toets. Gebouwen die vervangen worden, nieuwbouw van grote projecten als de aanleg van de tunnel naar de Greiden (1968), de bouw van het Gemeentekantoor (1975-’76) en het overdekken van Thialf IJsstadion (1986-’87), enz. In 2011 en 2012 brengt hij een behoorlijk aantal van zijn dia’s naar het museum Willem van Haren (sinds 12 mei 2015 omgedoopt tot ‘Heerenveen Museum’). Eéntje daarvan kiezen we nu voor deze aflevering vanwege het onderwerp, maar ook door de goede kwaliteit van de foto.
De achteringang van het buiten Crackstate geeft ten tijde van het maken van deze opname in de zomer van 1973 voldoende mogelijkheden om het resultaat van de afbraak van het voormalige Huis van Bewaring - en in haar laatste fase van gebruik als politiebureau - van dag tot dag te volgen. Het zal de fotograaf dan ook geen enkele moeite hebben gekost een gunstig tijdstip uit te zoeken. In januari van dat jaar geeft de Leeuwarder Courant een overtuigend beeld van de destructie van het vooral door oorlogsherinneringen berucht geworden ‘Oord van Verschrikking’. Het is ook daarom dat bij de keuze van een oorlogsmonument gebruik is gemaakt van afbraakresten van het voormalige Huis van Bewaring’, welke al een bestemming hadden gekregen in de plannen van Louis le Roy voor de bouw van de ecokathedraal in Mildam.*)zie ook aanvulling onder dit verhaal.
Op de foto is het terrein reeds volledig geslecht. De laatste resten van de afbraak liggen langs de K.R. Poststraat om te worden afgevoerd. Op het terrein staan nog een aantal paaltjes - vermoedelijk van het elektriciteitsbedrijf. Het zal niet lang meer duren of ze zijn onzichtbaar geworden door het overwoekerende onkruid. Op de voorgrond is nog goed zichtbaar een restant van een put of iets dergelijks op het voorplein van het voormalige Huis van Bewaring.
In het gemeentearchief van Heerenveen is één onderdeel van het dossier over het voormalige Huis van Bewaring over de periode 1945 tot 1973 (dossier 954-6): de afbraak. De directeur gemeentewerken nodigt op 27 januari 1972 twee bedrijven uit een prijsopgave voor de sloop te geven van het op dat ogenblik als politiebureau in gebruik zijnde gebouw met medegebruik van de gemeentereiniging en de plaatselijke brandweer. E. de Vries aan de Jousterweg calculeert het op 21.000 gulden, terwijl de firma A.J. Postma uit Leeuwarden met 38.000 gulden (en allebei exclusief BTW) aanzienlijk meer kosten inschat. In het pré-advies van het college aan de raad wordt op 20 maart veiligheidshalve uitgegaan van 28.500 gulden, excl. BTW. Eind oktober worden deze beide sloopbedrijven en tevens de gebroeders P. en J. Haarsma uit Harlingen uitgenodigd op basis van bepaalde beperkende voorwaarden definitief op de klus in te schrijven. De belangrijkste voorwaarde is dat de slopers 200.000 ongebikte gele stenen ‘om niet’ op het terrein zullen achterlaten. Die beperking brengt de drie sloopbedrijven tot de volgende inschrijvingen: Haarsma fl.20.000,-, excl. BTW; de Vries fl.29.000,- excl. BTW en de fa. Postma fl.42.550,- excl. BTW. Het resultaat is dat Haarsma de opdracht krijgt op 30 november 1972, terwijl hij op 30 mei 1973 de laatste kosten krijgt vergoed.
Het gebouw rechts op de foto met de witte band in het metselwerk is een gedeelte van de westmuur van de Openbare Leeszaal. Deze is op 9 juni 1965 in gebruik genomen en gebouwd door aannemer firma Tj. Smits te Sloten, Joure en Heerenveen voor fl.367.000. Bibliotheek-voorzitster mej. G. Spiele opent het met een redevoering en mr. L.B. van Ommen, hoofd van de Volwassenenontwikkeling roemt Heerenveen bij die gelegenheid. In totaal heeft de leeszaal twaalf jaar op deze locatie gezeten, want op 22 september 1977 wordt er opnieuw verhuisd en wel naar het Burgemeester Kuperusplein aan de zuidkant van de Koornbeursweg. In de verbouwde supermarkt van De Gruyter wordt de bibliotheek met kunstruimte ingericht en in de loop van vele jaren zijn er daar ter plaatse verbeteringen en uitbreidingen van de leeszaal en bibliotheek geweest. Momenteel kennen wij het sinds 1 januari 2013 als één van de 13 vestigingen van de Stichting Bibliotheken Mar en Fean met als werkgebied de gemeenten De Friese Meren, Heerenveen, Littenseradiel en Súdwest-Fryslân.
Het huis achter de vlaggenmast en links van de hoek van de leeszaal is gebouwd in het vierde kwartaal van 1937 en het eerste kwartaal van 1938. De bouwer is geweest de glashandelaar Lubbertus Balink, die in het adresboek 1938/1939 als adres op zijn correspondentie: “K.R. Poststraat 17” mag zetten. Per 14 april 1938 betrekt hij het pand, welke op de begane grond een oppervlakte heeft van 19 bij 9 meter, met ruimte voor gang en kantoor en een fors uitgevallen pakhuis.
De oorsprong van Balink Glas & Aluminium ligt in Heerenveen. Stichter Lubbertus Balink is op de A.B.S (Ambachtsschool) te Heerenveen opgeleid als schilder door de in februari 1914 op 35 jarige leeftijd overleden schildersleraar Sipke Johannes Geerts. Vanaf de oprichting in 1925 staat inmiddels de derde generatie Balink aan het roer van de onderneming. Het Nieuwsblad van Friesland van 24 maart 1925 bevat namelijk een advertentie van de ‘Heerenveensche Glas-en Verfhandel’ van L. Balink aan de Thialfweg. Met ‘Spiegel-, Venster-, Cathedraal Gefigureerd en alle andere soorten glas - Glas en Lood. Voor concurrerende prijzen en uitsluitend prima Belgisch fabrikaat is dit het adres’. Kort daarvoor blijkt Lubbertus Balink, die aanvankelijk op de gezinskaart van zijn ouders als ‘kantoorbediende’ en later als ‘reiziger’ te boek staat, op 23 februari 1925 weer uit Groningen naar Heerenveen te zijn teruggekomen. Hij maakt ernst met zijn plannen voor zijn eigen bedrijf, na bijna drie jaar uit Heerenveen te zijn weggeweest. Zodra dat is geregeld treedt hij in september 1926 in het gemeentehuis op de Fok in het huwelijk met Trientje Gerbers uit Groningen en vestigen zich - volgens de gezinskaart - op het adres Thialfweg 88, Heerenveen. Dat adres behoort in 1922 nog toe aan R. Post, oud-aannemer, die dit pand als burgerwoning in 1911 heeft laten bouwen aan de Thialfweg op het kadastrale perceel Tjalleberd A-6571. Aangezien er geen aanwijzingen zijn gevonden van een notariële koopovereenkomst tussen L. Balink en R. Post nemen we voorlopig even aan dat L. Balink, als glashandelaar, huurder is geweest van dat pand. Bij een hernummering van de woningen in 1934 wordt op zijn gezinskaart Thialfdwarsweg nr. 5 genoteerd. Het Straatnamenboek van de gemeente Heerenveen kent overigens deze naam niet terwijl de adresboeken van 1934 en 1936 - gebaseerd op gemeentelijke gegevens - deze straatnaam dus wel voeren. Op het moment, dat Lubbertus Balink op 14 april 1938 verhuist naar de K.R. Poststraat 17 wordt als vorig adres eveneens genoemd: Thialfdwarsweg 5. De straat loopt praktisch parallel aan de Fok, en ten westen van het in 1929 gebouwde ziekenhuis. (Zie ‘Oud Heerenveen vanuit de lucht, 1931, nr. 7133) Later - zo rond 1953 - wordt deze straat doorgetrokken naar de Hepkemastraat en krijgt het de naam Van Helomalaan.
Graag gaan we nog even terug naar het huis van Balink op de hoek van de K.R. Poststraat en de Begoniastraat om U te attenderen op het huis met bakkerij vlak daarachter als nr. 2 aan de Begoniastraat. Op deze foto is dat pand - thans De Trend Kappers - uiteraard niet te zien, maar U weet dat op zaterdagochtend 14 april 1945 bakker Gerlof de Wolf, samen met zijn knecht Hendrik Kooij, er voor zorgde dat de deuren van de cellen van het Huis van Bewaring werden geopend. Hun alertheid op het vertrek van het beulsbewind van de Sicherheitsdienst - in het vertrouwen, dat deze niet terug zouden keren - maakte hen tot de eerste Heerenveense helden van bevrijdingsdag. Enkele uren later werd Heerenveen overrompeld door de bevrijders, de Canadezen !
2015, juni 28 - wibbo westerdijk - hip-backup
Aanvulling door dhr. Peter Wouda:
De brokstukken van de muren van de gevangenis werden naar Mildam gebracht waar Louis Le Roy begonnen was met de bouw van zijn Ecokathedraal . "De stenen van de gevangenis hebben hier hun vrijheid gekregen" zei Le Roy altijd. Op de foto is te zien hoe de brokstukken inmiddels begroeid zijn.
Afbraak in het Kerkstraatgebied
HIP-time Magazine 81
Afbraak in het Kerkstraatgebied - Westmuur van de Vermaning
Met museumfotonr. 01885 komt de Heerenveense Vermaning op een zeer bijzondere en ongebruikelijke manier in beeld. Evenals trouwens het pakhuis ten zuiden daarvan, behorend bij het pand van Electro World Rinze Hofman aan de Lindegracht 47. Al meer dan 35 jaar inmiddels. Wanneer we de rooilijn van de achterkant van de Vermaning en het pakhuis verlengen tot de Lindegracht zien we op de kaartplattegrond van de kadastrale minuutkaart van 1832 al dat er op het perceel van die rooilijn tot de Vermaningsteeg twee panden hebben gestaan. Het meest westelijke pand is dan eigendom van Rinze Harkes de Vries, die als schipper en koopman bekendheid heeft gekregen. Van 1827 tot en met 1835 krijgt hij volgens de Kohieren van de Personele Omslag op dit adres zijn aanslagen bezorgd. Het blijkt vervolgens dat hij zijn pand heeft verkocht aan zijn oostelijke buurman Atze Halbes de Vrieze, die in 1829 voor het eerst in het door hem bewoonde en gebruikte pand staat aangegeven als winkelier. Het door hem aangekochte pand wordt vanaf 1836 verhuurd aan Jacob Hendriks van Loo, die er zijn kleermakerij gaat uitoefenen. Aan die situatie komt pas een einde als van Loo in 1852 verhuist naar de Vleesmarkt no. 3.
In de tussentijd heeft het perceel door meetwerkzaamheden van het kadaster een nieuw kadastraal nummer gekregen: kad. no. A-62 is vervangen door A-697. Door een zogenaamde ‘splitsing’, waarbij van de grootte van 1.60 are voor het huis en erf 1.25 are wordt vastgesteld en voor een nieuw gebouwd pakhuis 0.35 are, blijkt ook het kadastraal nummer te zijn gewijzigd. A-697 wordt vervolgens opgevolgd door twee nieuwe nummers A-952 (voor huis en erf) en A-953 (voor het pakhuis). Dit speelt zich af in het kadastrale dienstjaar 1857. Tien jaar later verkoopt Atze Halbes de Vrieze c.s. dit bezit via notaris A.R. van Voorst aan twee nieuwe eigenaars, te weten: A-952 aan Sjouke Jelles Koopmans te Oldeboorn, en A-953 (het pakhuis) aan Janna Hessel. Laatstgenoemde is een dochter van de boekhandelaar Franciscus Hessel en zij trouwt met Ghiel Cornelis de Vrieze, zoon van Atze Halbes de Vrieze, tabaksfabrikant te Heerenveen, en Neeltje van Giffen.
Nu valt er een dubbeltje ..... want ooit lazen we in de Leeuwarder Courant van 7 december 1838 een bericht, waarin drie Heerenveense fabrikanten hun ‘geëerde begunstigers’ laten weten, dat hun tabak met 10 cent per Nederlands Pond is verhoogd. Eén van deze drie is de Halbe de Vrieze, vader van Atze. Of het de oude Halbe of de jonge Atze de Vrieze is geweest of misschien wel hun opvolger door koop in 1859 Koenraad Hovens Gréve hebben we niet kunnen achterhalen, maar één van hen heeft de tabaksfabriek (of eigenlijk de tabakskerverij) de toepasselijke naam “De Javaan” gegeven. Overigens is het niet alleen een tabaksfabriek, maar ook koffiebranderij, groot-en kleinhandel in koloniale waren en gedistilleerd. Op zoek naar die overdrachtsacte van de familie de Vrieze aan Koenraad Hovens Greve laten alle Friese notarissen ons in de steek. Wel blijkt de sleutelfiguur in dit verhaal de zoon (en vermoedelijk beoogd opvolger) van Atze de Vrieze te zijn. Ghiel Cornelis (Atzes) de Vrieze gaat op 22 jarige leeftijd een huwelijksverbintenis aan met Janna Hessel op 17 december 1856. Zij is dan in de leeftijd van de ‘jongejuffer’ en 31 jaar oud. Zeer onverwacht overlijdt Ghiel Atzes de Vrieze al na een half jaar op 7 juni 1857 op 23 jarige leeftijd en in het huis met no. 43 (Dat is het hoekhuis van Lindegracht met Vermaningsteeg). Op 6 februari 1858 komt notaris G. Boschloo in aktie om een ‘scheiding van onroerend goed te regelen’. De details daarvan zullen wel in Leeuwarder dossiers zijn terug te vinden, maar het repertoire over dit feit is kort en zakelijk. Halbe de Vrieze (grootvader) krijgt een huis en pakhuis en Janna Hessel, weduwe van Ghiel, en haar minderjarige dochter krijgen ook een huis en pakhuis. Dochter ? Inderdaad ! Posthuum wordt op 23 oktober 1857 geboren Gisela Cornelia de Vrieze. Dan blijkt op 3 augustus 1859 Janna Hessel - inmiddels 34 jaar - een huwelijk aan te gaan met Koenraad Hovens Gréve, 26 jarige jongeman, geboortig van Steenwijk en zoon van een doopsgezinde predikant. Deze gebeurtenis is de reden, dat er geen koopoverdracht van Janna Hessel, wed. de Vrieze aan Hovens Gréve nodig is geweest. Hij stapt in een gespreid bedje.
Duidelijkheid verschaft voor de helft van de scheiding een verkoopadvertentie van notaris A.R. van Voorst in de Leeuwarder Courant van 14 juni 1867. De koopmanshuizinge en tabakskerverij aan de Lindegracht 42 met kadastraal nummer A-952 en een grootte van 1.25 are wordt door de mede-eigenaar A(tze) de Vrieze bewoond. Dat is dus de westelijke van de twee panden. Conclusie moet dan zijn dat Koenraad en Janna wonen op nr. 43 op de hoek van de Vermaningsteeg.
Vreemd in onze ogen is het te moeten lezen in een akte van notaris Arjen Binnerts, dat pas op 3 maart 1868 de ‘scheiding der huwelijkse goederengemeenschap’ van Janna Hessel en wijlen haar eerste man Giel Cornelis de Vrieze plaatsvindt.
Koenraad Hovens Gréve en zijn echtgenote hebben kennelijk een fijne neus voor de specialiteiten in hun branche, want ze zijn als dealer voor bijzondere, soms exotische producten terug te vinden in krantenadvertenties. Levertraan bereid op de Lofodinische Eilanden (1870), Zwitsersch Kindermeel (1876), Peru Guano (vogelmest, 1884), Saksisch Bergzout (1886), Drop uit de blikken trommel (1887), Thomson’s Maizena Pudding (1888), etc. Hun pakhuis is in juni 1895 het podium van een vervelend ongeval. De bejaarde knecht Steven Brandsma (71) valt van de trap en wordt er uitgedragen met inwendig letsel, o.a. twee gebroken ribben. Wat te denken van een berichtje in het Nieuw Advertentieblad van 3 maart 1894, waarin K. Hovens Gréve laat weten dat de bestellingen door tussenkomst van Halbe de Vrieze niet meer worden aangenomen. Klein menselijk drama? Verstoorde familieverhoudingen? Burenruzie?
Tijden veranderen! In 1882 krijgt Koenraad Hovens Greve een hinderwetvergunning (onder voorwaarden) voor een eest (verwarmde droogvloer) in de tabakskerverij in de kadastrale percelen Heerenveen, sectie A-1529 en A-1530 aan de Vermaningsteeg te Heerenveen. Beide percelen heeft hij gekocht van de doopsgezinde gemeente en direct na aankoop samengevoegd. Bij de opkomst van de sociaal democratie laat Hovens Gréve op 15 augustus 1896 weten zijn winkel in kruidenierswaren zondags na 1 uur te sluiten, maar de sigarenzaak blijft wel open. Wat betreft de zakelijke leiding moeten we aannemen, dat zoon Franciscus Hovens Gréve als 26 jarige koopman onderdeel gaat uitmaken van de ‘directie’ van de firma. Hij is op 26 juli 1888 getrouwd met Ida Klazina Wierda, dochter van de bekende administrateur Klaas Willems Wierda van de Fok.
Uiteraard gaan ze eerst wonen aan de Lindegracht. Uit die periode hebben twee knapen van de familie Comello - 4 en 7 jaar oud - uit de Vermaningsteeg hun leven te danken aan het doortastend ingrijpen van Franciscus. Beide jongens zitten de hengelen bij de sluis als de jongste er plotseling in valt. De oudste bedenkt zich niet en springt hem na om hem te helpen. Dat lukt niet en door het gekrijs alarmeren zij de heer Hovens Gréve, die beide drenkelingen voor een verdrinkingsdood kan behoeden. Dit speelt zich af op 4 juni 1901.
Eigenlijk staat Franciscus dan nog maar kort alleen aan het roer van het bedrijf. Vader Koenraad is gestorven op 13 april 1898 op 65 jarige leeftijd en moeder Janna is op 4 februari 1899 overleden op 73 jarige leeftijd.
Zakelijk gaat het Franciscus Hovens Gréve voor de wind, zelfs zo dat hij besluit aan de Zandweg naar Oranjewoud een woning te bouwen. Op 21 november 1910 krijgt hij de vergunning 376 van Schoterland. Op de bouwtekening wordt overigens gesproken van een ‘landhuisje’, die na de bouw de naam ‘Zonnehof’ heeft gekregen.
Wanneer Hovens Gréve op 14 april 1913 een bezoek brengt aan notaris Verkouteren doet hij dat in het gezelschap van Willem IJbe Wierda. Deze wil het koopmanshuis met erf en tabaksfabriek “De Javaan” wel kopen voor fl.1520,- per jaar als lijfrentebedrag op het leven van Franciscus en zijn vrouw. Willem IJbe is de zoon van Jannes Wierda en dus tantezegger van Ida Klazina Wierda.
Onder de directie van W.IJ. Wierda blijft het bedrijf zich bedienen van de naam ‘Firma Hovens Gréve’ en blijft een degelijke kruidenierswinkel met iets extra’s. In 1918 zorgt de verkoop van huishoudzeep voor een dermate grote toeloop, dat ‘s middags 5 juli een ruit wordt ingedrukt. Vermoedelijk heeft die drukte te maken gehad met de strenge distributie die in de eerste wereldoorlog van toepassing is geweest. Dat ook de 2e Wereldoorlog niet het beste in de mens naar boven brengt, is een open deur. Een tweetal jeugdige inbrekers worden op 17 december 1943 voor de rechtbank veroordeeld voor enkele inbraken, o.a. in het pakhuis van de firma Hovens Gréve waar ze een pakje koffie hebben buitgemaakt. De officier eist voor een viertal inbraken in totaal 6 maanden gevangenisstraf.
Als de oorlog voorbij is leest in Enschedé Leo J. Nieuwe Weme in een advertentie in het Kruideniersblad, dat in Heerenveen een koloniale warenzaak te huur wordt aangeboden. Te huur met recht van eerste koop. G.K. Wierda, die de wijn-en gedistilleerdwinkel al heeft overgebracht naar de Dracht, is de verhuurder. Nieuwe Weme gaat akkoord met de overeenkomst en opent op 4 februari 1946 de nog steeds ‘Hovens Gréve’ genoemd kruidenierswinkel met op de ruiten ‘Nieuwe Weme’. Zijn ideeën over de winkelformule blijken een iets andere richting te gaan. Van een elitaire bezorgwinkel wil Nieuwe Weme kiezen voor de zelfbedieningsformule. In 1957 is het eindelijk zover en wordt hij de tweede zelfbedieningszaak in Heerenveen. Zijlstra aan de Vleesmarkt is hem daarin voorgegaan. Krantenlezers en bewoners die de tweede helft van de vorige eeuw hebben meegemaakt, weten hoe het de N.V. Nieuwe Weme is vergaan.
Bijna vergeten we dat het pakhuis nog een 6 à 7 jaren bezit is geweest van Vreelings meubilering, die door een strakke architecturale verbouwing van het oude pand van de begane grond en de drie bovenliggende verdiepingen tot keurige toonzalen zijn getransformeerd. In juli 1958 wordt bijna 300 m2 toonzaal aan de te weinig mogelijkheden biedende zaak aan de Lindegracht 51 toegevoegd.
Terug naar de foto, waar de Doopsgezinde Vermaning wel erg prominent in beeld is gekomen. Van de schuilkerkerfenis uit de 17e en 18e eeuw is weinig meer te merken. Het tolerante Heerenveen heeft de Vlaamse en Waterlandse richtingen beide aanvankelijk apart onderdak verschaft, maar beseft heel goed dat het onvermijdelijke samengaan in 1741 de beste oplossing is geweest. Met het in gebruiknemen van het huidige ‘Vermaanhuis’ op 1 januari 1763, na de eerste steenlegging op 7 juni 1762 door de bijna 3 jaar oude Grietje (Fokkes) Bienema, komt een sober ingerichte kerk tot stand, afgezien van de kapbank van de familie Bienema en de fraai gedecoreerde wapenstenen aan de steeggerichte deurkant. Nog zonder alle aan en uitbouwen uit latere eeuwen. De westelijke muur op de foto tegenover de toegangsdeur blijkt - uit de geschiedschrijving van Douwe Miedema - de plaats te zijn geweest waar de preekstoel heeft gezeten.
Tja ... en dan valt deze foto ook in de categorie ‘documentaire fotografie’ met als onderwerp ‘Kaalslag van de zeventiger jaren’. De deplorabele restanten van het huis met Kerkstraat nr. 30 en vermoedelijk ook nr. 28. Op de woningkaart van beide panden staat “afgebroken volgens GW 5-1-1972”, waarbij GW moet worden vertaald als ‘Gemeentewerken’. De rooilijn, waar we eerder over spraken, situeert nr. 30 aan de westkant van die lijn en dus nr. 28 nog verder westwaarts. De voorlaatste bewoners van Kerkstraat 30 blijken de heer en mevrouw Fokke Joustra, die op 11 maart 1964 een pas gebouwde flat gaan bewonen aan de Coehoorn van Scheltingaweg. Fokke Joustra is meesterknecht geweest bij de veer-en kapokfabriek (Borkent) en komt al voor op dit adres in het adresboekje van 1934. Dan woont hij er al enkele jaren. Joustra heeft in de Heerenveense dorpsgemeenschap een goede naam opgebouwd door zijn passie voor de muziek in één van de Heerenveense korpsen. Johannes de Jong en zijn vrouw Akke Hoekstra, die eerder tien jaar ingeschreven hebben gestaan op nr. 28, hebben er vervolgens gewoond. De heer de Jong overlijdt er in maart 1966 en zijn weduwe vertrekt door de voorgenomen afbraak al op 3 mei 1971.
Kort na de verhuizing van de heer en mevrouw de Jong uit huisnr. 28 vestigt zich daar Sjouke de Vries per 15 mei 1964. Hij heeft kennelijk de beschikking over beide delen van de voormalige Spaar-en Voorschotbank, want hij biedt in de loop van de bijna zeven jaren dat hij er gebruik van maakt tijdelijk onderdak aan 42 verschillende personen. In de taal van die jaren zal zijn gesproken over een ‘sociaal’ pension, waar o.a. veel mannelijke Marokkaanse immigranten hun eerste onderdak vinden.
Bemoedigend is het dat het ‘groene element’ in de vorm van wat boompjes achter of tussen de vroegere bebouwing zich heeft kunnen handhaven. Wanneer je nu de steeg of achtertoegang ten westen van nr. 42 inkijkt, zie je op die locatie tenminste groter gegroeide bomen. En het kwalijke uitzicht op beschadigde muren is tenminste gerepareerd.
2014, april 20 - wibbo westerdijk - hip-backup
Achter de Kerk vòòr 1929
HIP-TIME MAGAZINE 48
Achter de Kerk vòòr 1929
Deze straat doet een gooi naar de titel ‘Straat in twee gemeenten met de meeste, verschillende namen’: Nieuwe Kerkstraat - Paul Krugerstraat - Rijksstraatweg - Straatweg - Achter de Kerk, in haar verloop van west naar oost. De trambaan is nog in gebruik en dat betekent een prentbriefkaart van vóór 1929. Uiteraard is er geen enkel teken van de grensscheiding tussen Aengwirden (links) en Schoterland (rechts) in fysieke zin waar te nemen, maar die grens maakt deze straat juist zo bijzonder.Van deze ansichtkaart is in het museum Willem van Haren een exemplaar als uitgave door “J.P.H.” en een poststempel van 1930.
Eerst de achtergrond van deze kaart met de opvallende telefoonmast. Deze kolossale ‘opstijgpaal” wordt opgericht voor de mogelijkheden van aansluiting door particulieren aan het plaatselijke telefoonnet. (Voor een foto van dat gebeuren zie ‘Een wandeling door Oud-Heerenveen’, blz. 48.) Op 23 augustus 1905 bericht de krant dat met de werkzaamheden wordt begonnen en op 28 september van datzelfde jaar zijn de 29 belanghebbende aangesloten en wordt het telefoonnet opengesteld. Voor 2.5 cent kan men een plaatselijk gesprek voeren. Op de Koemarkt is dat de poelier-verenfabrikant Barre Hanzes Snijder met tel. nr. 6. In de krant van 15 mei 1907 wordt melding gemaakt van het inslaan van de bliksem bij de centraalpaal tijdens een hevig onweer, zodat de kassiers Boschloo & Pothaar op de Fok met een gebroken leiding komen te zitten.
Het meest interessante deel van de foto - afgezien van de eerder vermelde telefoonpaal en het nog niet genoemde kerkgebouw - ligt langs de noordzijde van de straat. Deze nummert in zijn volle lengte in de gemeente Aengwirden, terwijl de zuidzijde van de straat dat in de gemeente Schoterland doet. Na 1934 betekent het dat de noordzijde de even nummers vertegenwoordigt van Achter de Kerk en de zuidzijde de oneven nummers.
Het begint met een stukje van de entrée van het prachtige zakenpand van de Gebr. Mispelblom Beijer met op een verdiepingsscheiding de firmanaam. Het imposante gietijzeren fietsenrek wordt door een klant grotelijks genegeerd, ten behoeve van het tuinhek van de familie J.H. Bekkering. De heer Bekkering blijkt boekhouder en wordt procuratiehouder van het kassiersbedrijf van de Gebrs. Mispelblom Beijer.
Het pand aansluitend aan het hoge twee verdiepingengebouw met zolderverdieping is later het pand van de Brandverzekering (nr. 8) van K.J. de Jong, kantoorhouder Verzekerings Maatschappij OTOS (per 1983), eerder in gebruik bij Jan Hoekstra (1962-1981) en Roelof Braad (1951-1962), nog eerder slagerij van Bartholomeus Schurer (1937-1951), daarvoor slagerij A.J. Bosscha (c. 1910-1937) en nog eerder Andries de Jong (1892-c. 1910)
Het huis ten oosten van het lage huisje met die prachtige uitgebouwde dakkapel is in 1913 nog op een foto te zien met een tuitgevel. Later is deze sterk versimpeld en zijn het de kapsalons B. de Vries, eerder de zaak van fotograaf de Jong en I.R. Mulder. (nr. 10) Oostelijk daarvan is dat het in latere jaren bekende loodgietersbedrijf van Henk Bosma (nr. 12 -14). Daarna komt het complex van Smit fietsenhandel (18-20-22). Zie fotonummer 338.
De geknotte boom als inmiddels bladloze naherfstoverlever met de voeten volledig omgeven door steen staat voor het pand met de fraaie naam ‘De Stad Parijs’, een bazar. Ooit heeft er een rijtje van minstens drie bomen gestaan langs de gevel van dit pand. Evenwel, de uit de rails lopende vroegtram heeft op 15 februari 1900 volgens het Nieuw Advertentieblad een zwaar ijzeren hek gebroken en de boom op de hoek omver gereden. Het kwam tot stilstand tegen de gevel met als extra schade gebroken ruiten en een scheur in de muur.
In een advertentie in het adresboek van 1922 is Grietje Scheenstra, wonend in dat hoekpand, iets royaler met de inhoudelijke omschrijving van haar nering: “Porselein, Kristal, Arnhemsch Fayance-en Goudsch Aardewerk, Huishoudelijke Artikelen en Galanteriën”. Zij heeft zich als exploitante op 20 juli 1912 in het pand gevestigd en heeft vanaf 1916 in ieder geval de assistentie van Jantje van den Bosch. De beide dames worden in de hoofdelijke omslag aangeslagen op het huisnummer 82, welke in 1921 wordt hernummerd tot nr. 182. Rond die tijd koopt Pieter Thomas Potma, koopman uit Sneek het pand van 91 centiare van Oene Harmens Wagenaar. De woningkaart geeft ons niet alleen de informatie, dat opvolger Sijberen Dirk Potma van Oude Koemarkt 1 emigreert naar Canada in september 1953, maar verschaft ons ook de opvolgende exploitanten. Coenraad J. Roos, vertegenwoordiger, zit er van november 1953 tot februari 1957, en Hessel Baarda, manufacturier, staat vervolgens tot november 1968 als bewoner/gebruiker geregistreerd.
Na de exploitatie als Chinees-Indisch restaurant “Hong Kong” (1972-1983) is het nu café De Blauwe Kater. Deze is er in ieder geval al sinds het jaar 2002 als Menno & Eva een proost uitbrengen op een ieder die positief gebruik maken van het ‘membership’. Zelfs in 2000 staat het al in krantenberichten vermeld.
Fraai is de hoek van de kerk rechts allerminst, strak en streng het ijzeren hek met de punten en bepaald niet uitnodigend om het terrein te betreden. Zelfs is op deze foto weinig majestueus aan dit van oorsprong oude gebouw (1637) te ontdekken. De achtergevel van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek “Frieslands Zuid-Oosthoek” is evenmin van een hoge belevingswaarde. Op de bovenverdieping moet een meer uitnodigende sfeer hebben gehangen met als directrice mej. H.J. van Dijk, 1e Assistente mej. M.J. van der Laan en 2e Assistente mej. H. van Dam. Op werkdagen is de leeszaal ‘s ochtends van 10 - 12 uur en ‘s namiddags van 3 - 10 uur geopend, terwijl er alleen ‘s namiddags uitgeleend kan worden. Velen hebben herinneringen aan de smalle steile trap en aan het luik van de uitleen.
Nee, dan de twee panden op de Oude Koemarkt. Rechts van de ‘opstijgpaal’ Foppe M. Boonstra, handelaar in gedestilleerd en horloger, Oude Koemarkt 4, die op 8 november 1917 de klokken-en horlogewinkel heeft overgenomen van de befaamde Auke Willems Zanstra. In de eerste jaren kan het Heerenveense publiek er ook terecht voor sigaretten en drank. Als één van de eerste zakenlieden begint Boonstra met het aanmeten van brilleglazen van de juiste sterkte. De allitererende slogan ‘Boonstra’s Beste Brillen’ is reclametechnisch een gouden vondst geweest en gonst jarenlang in het Heerenveense optische wereldje rond.
Het pand van Hendrik Vos, links van de paal, is eind twintiger jaren nog immer een goudsmidszaak, maar wel heeft Vos een deel van de zaak verhuurd aan kleermaker H. Drijfhout, over wiens zakelijk wedervaren nauwelijks iets bekend is. Als Hendrik Vos zijn bedrijf beeindigt verkoopt hij het in 1934 aan chirurg Max Jacques Roeper, joods plaatsgenoot, die in mei 1941 met vrouw en zoontje verhuist naar Groningen. Een voormalige verpleegster van het noodziekenhuis in Heerenveen noemt hem een integer mens en een bekwaam chirurg. Door toedoen van een oud-patiënt-NSB’er wordt hij in 1943 geïnterneerd, op transport gezet naar kamp Vught en vandaar gedeporteerd naar Auschwitz. Op 18 januari 1945 wordt hij daar om het leven gebracht.
2013, maart 10 - wibbo westerdijk - hip-backup
Achter de Kerk en Oude Koemarkt 1976
HIP-TIME MAGAZINE 41
Achter de Kerk en Oude Koemarkt 1976
Metamorfose ! Gedaanteverwisseling ! Begrippen die volledig van toepassing zijn op dit kleine stukje Heerenveen van Achter de Kerk - Oude Koemarkt. Zowel qua infrastructuur, uiterlijk aanzien als bedrijfsvoering razen de stormen ook in dit kenmerkende deel van de plaats. Museumfoto nr. 0276 met een formaat van 14 bij 10 cm van een vooralsnog onbekende fotograaf dateert van 24 juli 1976. De rust is een zaterdagochtendrust bij zomerse schaduwen met als gevolg de letterlijke toepassing van ‘De Blauwe Luifel’ voor de rijwiel-en brommerhandel of zo u wilt het tweewielermagazijn van de firma Smit. De woningkaarten melden, dat de huisnummers 18, 20 en 22 overgaan van de familie Wagenaar naar Jacob Smit. Blijkt nr. 18 van 1937 tot 1950 regelmatig nieuwe bewoners te huisvesten, van Achter de Kerk 20 (beneden) weten we dat de weduwe Oene Harmens Wagenaar daar is overleden op 11 maart 1948 en dat Jacob Smit zich daar al heeft gevestigd op 1 juni 1948. Op nr. 20 boven heeft pianolerares Jacomina Joustra jarenlang gewoond (1936-1955) alvorens te verhuizen naar Kerkstraat 17. Het diepe pand nr. 22 is dus geheel gericht op de verkoop en reparatie van fietsen en bromfietsen en hun onderdelen. De aanwezigheid van de metalen krachtstroomkast voor het pand heeft natuurlijk te maken met de bedrijfsvoering, want voor kermisdoeleinden wordt deze straat - in tegenstelling tot begin 19e eeuw - al lang niet meer gebruikt. Mar ..... tiden hawwe tiden ! Met de huidige voetbal-, schaats-, culturele en horecafeesten kan het zomaar weer nodig zijn.
Enfin ... door verandering van locatie van de firma Smit kwam de zaak leeg te staan tot Eetcafé De Buurman zich met haar nieuwe horeca-formule in 1997 over de panden heeft ontfermd en er thans een ‘groene luifel’ als gevelbedekking hangt. De ‘Skol’-reclame van 1976 is vervangen door de ‘Grolsch’ van heden.
Van de panden 16, 14 en 12 valt door het camerastandpunt en het ‘strijkzicht’ eigenlijk geen enkele detail waar te nemen, tenzij we met het uithangbord ‘De Vries kapsalons’ volledig op het verkeerde been worden gezet. Immers, de woningkaarten geven aan dat de nummers 12 en 14 sinds 1950 ‘in verenigd gebruik’ zijn bij IJme Clement Postmus, smid, en na diens dood en het vertrek van zijn weduwe eveneens sinds 1970 bij Hendrik Bosma, loodgietersbedrijf, hier tot 1980. Nummer 16 is de smederij van IJme Clement Postmus geweest, welke achter de panden heeft gelegen. De woningkaart zegt daarover ‘bestaat niet meer’ zonder in details te treden over een jaartal. Niettemin wordt in de huisvestingsgegevens het nummer 10 heel lang toegekend aan winkelier Ids Reinders Mulder, wiens weduwe het in augustus 1938 overdoet aan kapper Jan Hendriks Knobbe, afkomstig uit Veendam. Deze werkt er gedurende 23 jaar onafgebroken aan de haardossen van zijn cliënten. Op 1 augustus 1961 neemt Berend de Vries, eerder kapper in Jubbega, de salon over en sindsdien zit het bordje aan de gevel. De dameskapsalon zit op de benedenverdieping, waarvoor Klaas Jan de Jong als 1e dameskapper zelfs Terschelling* verlaat. Hij krijgt in de loop der jaren o.a. assistentie van de dochters Wimmie en Rigtje, dochters van Berend de Vries. Deze doet zelf de Herensalon boven en verzekert zich op oudjaarsdag 1968 van de coiffeurskwaliteiten van Harm Hijlkema, die 1e herenkapper wordt na het afronden van diverse knipopleidingen. In 1972 verhuist de herensalon naar een klein stukje nieuwbouw beneden achter de damessalon.
Klaas Jan de Jong (dames) en Harm Hijlkema (heren) popelen om meer verantwoordelijkheid te te krijgen en nemen de zaak over in juli 1977. De officiële heropening vindt plaats op 4 augustus, maar nog wel onder de naam “De Vries” met een gentlemens agreement tussen beide exploitanten: ... niet aan elkaars klanten komen...! Die datum staat in beider geheugen gegrift, omdat twee dagen later het echtpaar de Vries bij Drachten een ernstig auto-ongeluk meemaakt. Zij overleeft de botsing niet en hun huurbaas Berend de Vries wordt zwaar gewond naar Groningen vervoerd.
In 1978 trekken twee advertenties in de Leeuwarder krant de aandacht. Op 5 januari 1978 lezen we “Kapsalon de Vries, eig. K.J. de Jong” en op 9 december 1978 stelt deze een ‘Kerstkapsel’ in het vooruitzicht. We mogen aannemen, dat beide advertenties op de damescliëntèle gericht zijn geweest. Enkele jaren later gaat hij wonen naast de zaak in het pand no. 8, waar eerder het verzekeringskantoor van ‘Woudsend’-Verzekeringen is geweest. De woningkaart meldt ook als gebruiker ‘Verzekeringsmaatschappij OTOS’. Na verbouw tot woning is de Jong dan sinds 29 september 1983 de bewoner.
Hijlkema dient zijn 10 jarig huurcontract uit onder de naam ‘Herenkapsalon de Vries’, officieel tot 1 augustus 1987, maar hij vestigt zich al per 1 februari 1987 aan de Koningin Julianaweg 27 in Heerenveen-Zuid (Oranjewoud). Klaas J. de Jong blijft de damessalon exploiteren tot de verkoop van het pand aan horecaman Eddy Westra. In 2009 is namelijk restaurant Pépé & Coco B.V. in Heerenveen gestart onder het motto ‘Eten en drinken’. Thans in 2012 geven eigenaar-sommelier Eldad Lasker met als chef Eddy Westra subtiel vorm aan een ‘nieuwe’ eetcultuur.
Aan de rechterkant van de straat is in 1976 het voormalige pand van de leeszaal (1918-1965), officieel “De Openbare Leeszaal en Bibliotheek 'Frieslands Zuid-Oosthoek” in gebruik bij de Stichting Oudheidkamer Heerenveen. Overigens pas vlak voor de afbraak in 1967 van het gemeentehuis van Aengwirden aan de Fok, waarin de Oudheidkamer was ondergebracht sinds 1951. Bijzonder valt op dat er in de noordelijke zijmuur twee deuren blijken te zijn gesitueerd. Na een lange periode van wisselgebruik, nadat de Oudheidkamer er in 1981 uit verdwijnt, en in de nieuwe gedaante van Museum Willem van Haren naar het Haringspad gaat, ontfermt Boonstra Optiek zich over de benedenverdieping. Onder directie van Gerhard en Marijke Heino gaat hun optiekzaak van de Oude Koemarkt naar dit pand. Alle acht door hen gebruikte ramen krijgen klassieke markiezen met naamreclame.
Tenslotte op de achtergrond drie panden met alledrie ook een lange geschiedenis. We bekijken ze wat nauwkeuriger van rechts naar links. Het beste is ze te behandelen met de huidige terminologie. De gordijnen van het raam beneden geven ons de naam ‘Café Bak’, welke is ontstaan (vermoedelijk) in de jaren zestig van de vorige eeuw als de exploitatie nog in handen is van caféhouder Reinder van der Wal op Oude Koemarkt 2. Uit de verhalen van oud-scholieren van het Nassau-College komt het café naar voren als een soort ‘sociëteit’ van de oudere jaars op zoek naar zelfstandigheid, waarbij een pilsje en een stickie tot de instrumenten behoren. Hartstikke gezellig, dus ! Dieper duikend in de geschiedenis van het pand schijnt de eerste drankwetvergunning omstreeks 1837 zijn intrede te hebben gedaan in combinatie met de barbiersaktiviteiten van Jan Reinders van der Wal (1813-1855). Een journalist van het Gemeenteblad voor Heerenveen (een bijblad van het Nieuwsblad van Friesland) van 16 november 1938 vertelt daarvan aan de hand van de herinneringen van de uit Amerika teruggekomen 90 jarige mevr. Johanna Balink-van der Wal.
Het huidige aanzien kreeg het pand in 1900 (het kadaster spreekt in dienstjaar 1901 namelijk van ‘herbouw’). Van de oude situatie staat in het fotoboekje ‘Een wandeling door Oud-Heerenveen’ op bladzijde 46 een zeer duidelijke foto met een gewoon ‘tuitgeveltje’.
Niet alleen het café ondergaat in het begin van de 20e eeuw een metamorfose, ook het middelste pand op de foto met op de gevel ‘Boonstra’, en tegenwoordig het Ristorante Pizzeria Paolo, Oude Koemarkt 4. De enorme luifel ontneemt helaas volledig het zicht op de benedengevel, terwijl boven de 1e verdieping in de dakkapel nog de aktiviteiten van de firma A.W. Zanstra herinneren aan een ambachtelijke horloge-en klokkenmakerij. De toekenning van het nieuwe kadastrale nummer A-2291 voor dit pand ging gepaard met een hermeting en tevens met een verhoging van het pand in het dienstjaar 1899. Daarbij refereren we opnieuw aan de zojuist genoemde foto.
Het derde pand is nog maar net uit de as herrezen na een verwoestende brand in juli 2009. Café ‘t Houtsje - zo’n 20 jaar onder de directie van Tom Mulder - is na de brand opnieuw begonnen met het verzamelen van schaatsmemoralia, waarmee het café zijn aantrekkingskracht weer tracht op te vijzelen. Ook hier wordt het aanzien van het herbouwde pand ernstig ontsierd door de nieuwe trend in aanbouwen: de (winter)serre.
In 1976 draagt het nog de keurige kenmerken van het accountantskantoor van de Gebrs. Bos (Gerardus Th.M. en Antonius J. Bos, beide zoons van accountant Pieter Bos), die hun vader zijn opgevolgd in het vak en er bij de ‘scheiding van goederen’ in 1968 eigenaars van zijn geworden.
In dat jaar ontvangt hun 80 jarige moeder Anna J. Bos-Schiebergen op 11 september 1968 het ‘sacrament der stervenden’. Zij is begraven op de R.K.-begraafplaats aan de Rottumerweg.
2013, januari 20 - wibbo westerdijk - hip-backup (met dank aan Harm Hijlkema)
AANVULLING door Klaas Peereboom, d.d. 20 januari 2013:
Het staat mij bij dat de metalen kast voor de winkel van Smit ("Koop bij de man die ook repareren kan"), die als krachtstroomkast wordt aangeduid, een pomp is waar je voor de brommer mengsmering kon tanken. Ik zal het nog eens navragen bij mijn oude vriend Theo Smit (zoon van Jacob).**
Misschien is het volgende bij velen wel een bekend verhaal, maar ik zet het toch even "op papier". De meeste oudere Heerenveners zullen vast weten dat café Bak zijn naam heeft ontleend aan Klaas Bak (zijn werkelijke achternaam kan ik me niet herinneren), die als kelner werkte voor Rein van der Wal. Hij voorzag de vele klanten bij Café van der Wal van hun biertjes, maar lustte ze zelf ook graag. Zo graag dat hij, volgens het gerucht, na sluitingstijd het bier dat in de bak onder de tapkraan terecht kwam, met smaak tot zich nam. Vandaar de bijnaam Klaas Bak.
Als ik me goed herinner heeft latere (en ook huidige) eigenaar Anton Talsma pas de naam Café Bak aan het café gegeven. Het Skol uitgangbord hoort volgens mij bij het Chinees restaurant Hong Kong op de hoek (Oude Koemarkt 1, nu café de Blauwe Kater).
Groet, Klaas
Mondeling heeft Klaas Peereboom vernomen van Geuvert Peereboom en bevestigd door klompenhandel Bouwhuis, dat Klaas Zwart zijn bijnaam te danken heeft aan het feit dat hij graag een mop of ‘bak’ vertelde. Daarmee komt het bierverhaal op losse schroeven te staan.
**aanvulling/correctie door:
Tjitte de Jong: Bij Smit Fietsen en Bromfietsen staat een metalen kast, dat was een benzinepompautomaat, men gooide er een gulden in en kreeg een paar liter benzine. Het is dus geen krachtstroomkast.
Verbetering en aanvulling juli 2016:
*Deze aflevering van de HIP-Time 41 is onlangs gelezen door mw. de Jong, wiens echtgenoot ‘De Jong Haarmode’ op het adres Achter de Kerk 10 heeft geëxploiteerd. Zij blijkt zeer verrast, dat haar man (volgens onze tekst) Terschelling zou hebben verlaten om kapper te kunnen worden in Heerenveen. Dat nu is een ‘regelrechte belediging’ voor een rasechte Amelander en dat zult U kunnen begrijpen ! Op haar gezag haasten wij ons dan ook dat te herstellen, maar als de bron van deze misgreep terug gevonden kan worden is het zeer de vraag of dat kan worden gerectificeerd.
Verder is zij er zeker van, dat Achter de Kerk niet is verkocht aan Eddy Westra, die wordt genoemd als koper en ‘horecaman’ in verband met het restaurant ‘Pépé & Coco’. Het is meer waarschijnlijk dat Ed Lasker de koper is geweest. Eddy Westra heeft zich als chef-kok flink in de kijker gespeeld met ambities voor een landelijke carriére.
De verbeteringen zijn ons ‘keihard’ - maar vergevensgezind - aangereikt door medevrijwilliger van het museum Heerenveen, mw. Tiny van der Laan. Dank, Wibbo Westerdijk.
1ste Heerenwal omstreeks 1930
HIP-TIME MAGAZINE 98
1ste Heerenwal omstreeks 1930
Op de rechterhelft van de voorgevel van Heerenwal nr. 4 (in 1922 overigens nog nr. A-5) zitten een drietal borden aan de gevel, die bijzonder intrigerend werken bij het bekijken van deze foto - nr. 01844 - uit het archief van Museum Willem van Haren. Met een loupe is de donkere plaat tussen de begane grond en de verdiepingsvloer op het origineel redelijk te ontcijferen. Daar staat namelijk op: “RAAD VAN ARBEID”. Eerder hebben we daar al eens iets over vermeld bij HIP-Time Magazine 16 van 30 juni 2012 en daar de naam genoemd van de socialist Johannes Kolk en burgemeester van Aengwirden (19 mei 1917-26 juli 1919), die tenslotte in 1935 bij de opheffing van de Raad van Arbeid te Heerenveen als directeur een standplaats vindt in de stad Groningen.
Tussen de deur en het eerste raam in de rechtergevelhelft menen we met 90 procent zekerheid het overbekende symbool te zien van de parasoldragende dame met de haar begeleidende heer met wandelstok en hond, welke Tjeerd Bottema in 1905 heeft ontworpen voor de RVS. Deze letters staan voor de ‘Rotterdamse Verzekering Sociëteiten’ en het afgebeelde bordje is in dit geval van bescheiden afmetingen. Een agent welke in Heerenveen de maatschappij heeft vertegenwoordigd, is geweest de heer H. Been, waarvan eind december 1926 een nieuwjaarswens in het Nieuwsblad van Friesland heeft gestaan. In het adresboek van 1922 komt wel voor een ‘werkman’ met de naam ‘H.P. Been’ op het adres Korflaan 538, terwijl deze zelfde persoon zowel in het adresboek van Heerenveen van 1927 als in een adresboek van Friesland van ± 1928 (archief Tresoar) staat genoteerd voor het adres ‘Verlengde Dekemalaan 479e’ en met als beroep ‘verzekeringsagent’. De gezinskaart van Hendrik Pieter Been is eenduidig over zijn beroep: ‘agent eener verzekeringsmaatschappij’. Het lijkt erop, dat hij hier kantoor heeft mogen houden, omdat het niet waarschijnlijk is dat de directeur van de Raad van Arbeid een agentschap heeft gevoerd.
Het derde bord aan de gevel tussen het eerste en tweede raam van de rechtergevelhelft lijkt een stuk uitbundiger vormgegeven en suggereert een art-deco gestileerde afbeelding.
Met al deze informatie mogen we foto 01844 voorlopig dateren tussen de start van de Raad van Arbeid in dit pand in 1919 en de opheffing daarvan in 1935. Directeur Kolk woont volgens het adresboek van 1934 al niet meer in het pand Heerenwal nr. A-5, zelfs niet eens meer in Heerenveen. De gezinskaart heeft hem, zijn vrouw en hun bijna 19 jarige dochter evenwel uitgeschreven naar Groningen op 16 augustus 1934 naar hun nieuwe adres Parklaan 26.
Noordelijk van het voormalige pand van de herensociëteit ‘De Eensgezindheid’ volgen nog twee panden met de destijdse nrs. A-6 en A-7 om vervolgens te zijn gescheiden van het perceel nr. A-12 (in 1922 op naam van mej. H(iltje) Schotanus, dochter van de vroegere boekbinder Beerend Jans Schotanus) door een ‘steeg naar een ‘boerenspultsje’ achter de bebouwing van de Heerenwal. Vóór de hernummering van 1911 maakte de werkplaats van de boekbinderij deel uit van huisnr. A-8.
Die steeg - de "Pottenbakkerssteeg" - leidt in 1922 naar het boerenbedrijfje van veehouder J.J. Lenos, Heerenwal A-10. Het ontbreken van de tussenliggende nummers zal te maken hebben met vroegere bebouwing, welke is afgebroken of opgenomen onder een ander huisnummer, b.v. achterliggende éénkamerwoning voor b.v. een knecht. De pottenbakkerij van de familie Terwisga in het begin van de 19e eeuw kan daar wel eens debet aan zijn geweest.
Zo is de veehouder Lenos in het adresboek van 1927 al opgevolgd door zekere A. Keuning, die eveneens als veehouder te boek staat. Hij maakt de vernummering in 1934 - na de eenwording van Heerenveen - mee en wordt beloond met het huisnummer Heerenwal 10. Het wijknummer A blijkt dan vervallen.
In 1934 krijgt de Raad van Arbeid zelfs twee nummers uitgereikt: voor de benedenverdieping (kantoor nr. 4) en de bovenverdieping (woning nr. 4a). De twee volgende woningen: A-6 wordt Heerenwal nr. 5 en A-7 wordt Heerenwal nr. 6 (op dat ogenblik geen bewoner). Nr. 5 wordt volgens het adresboek bewoond door de wed. H. Ketel-Bargsma, die op de gezinskaart staat als wed. Kristiaan H. Ketel en onder haar meisjesnaam Klasina Sierds Bargsma. Zij heeft eerder in Utrecht gewoond, maar is in mei 1932 komen wonen op Dracht 13, terwijl ze op 14 mei 1934 naar nr. 5 in Nijehaske is verhuisd. Slechts korte tijd heeft ze daar gewoond, want op 15 mei 1935 staan de volgende bewoners al weer op de stoep. Dat is een gezin uit Bolsward, waarvan drie mannelijke leden in het adresboek 1938 staan. Vader Hoite Hiemstra is handelsagent, zoon Thomas is kantoorbediende en zoon Hendrik staat aanvankelijk als pakhuisknecht te boek, maar de gezinskaart heeft de wijziging naar het beroep van ‘chauffeur ATO’ (Auto Transport Onderneming) daarna ook geregistreerd vlak voordat hij in september 1939 naar Leeuwarden verhuist.
Aanvankelijk woont Gerrit Jan Pothaar als directeur van een ijzerhandel op Dracht nr. 23, maar in april 1935 laat hij zich overschrijven naar Heerenwal nr. 6. Kennelijk heeft hij zijn schaapjes op het droge, want in de adresboeken vanaf 1938 staat hij beschreven als ‘zonder beroep’. Hij overlijdt op 15 februari 1948, wat de reden is dat zijn weduwe Adelheid Johanna Margaretha Lenzmann in 1949 nog in het adresboek van dat jaar voorkomt. In het adresboek 1954 komt haar naam niet meer voor. Zij is vertrokken uit Heerenveen en overlijdt op 30 september 1968 in Lycklemastate te Wolvega op 95 jarige leeftijd.
De bewoner van het meest linkse pand op de foto - toen nr. A-2 - J. Post is duidelijk in zijn reclame ‘Speciaal MAATWERK’. In een krantenadvertentie legt hij nog even de nadruk op “De Heeren-en Dameskleeding naar maat van J. Post, Heerenwal No. 2 staat ‘t Hoogste wat kwaliteit, coupe en afwerking betreft; het Laagst in prijs. Vraagt s.v.p. Stalen ! Beleefd aanbevelend.”
Ooit - voor 1840 - heeft het huis nr. 3 onderdak geboden aan Heerenveens kunstschilder Dirk Piebes Sjollema. In 1922 maakt de veehandelaar S.H. van der Laan van nr. A-3 gebruik en in 1927 is dat de veehouder D.J. van der Laan. S.H. van der Laan laat zich eind december 1931 door de Kamer van Koophandel uitschrijven uit het handelsregister. Daarin staat hij sinds 30 mei 1921 geregistreerd.
De Gebr. Beljon, die er in 1934 wonen, staan zonder beroep in het adresboek van dat jaar. Laatstgenoemden blijken volgens aanbestedingsadvertenties in de krant zich te hebben gespecialiseerd als aannemers van bruggen. Op 20 maart 1935 vinden we zelfs een advertentie, dat niet Lemmer meer hun uitvalsbasis is, maar zelfs Heerenveen. Overigens voldoen ze aan het beeld van de ‘vrije jongens’ en hardwerkende Lemsters. Hun werk brengt mee, dat ze in 1939 zelfs op zoek zijn naar een woonark.
Het meest intrigerende pand op deze foto ( zie in rechthoek) is ongetwijfeld een tijdelijke, die we het best kunnen aanduiden als een ‘werkkeet’, een houten barak die stellig in verband moet worden gezien met de op de wal liggende grondbulten. Het zal te maken hebben met werkzaamheden aan het talud of mogelijk zelfs met de kademuur. Nee, het is beslist niet het eerste pakhuis op de ‘twee gemeene roeden’ op de eerste Heerenwal, die op een aantal prentbriefkaarten voorkomt. Deze staat in de beginjaren dertig nog verder naar het noorden en wordt gebruikt door winkelier A. Langius, die samen met zijn dochter mej. H. Langius als winkeljuffrouw een grossierderij in koloniale waren exploiteert op het adres Heerenwal nr. 20. Dat - heel lang ‘wit’ geweest zijnde ‘pakhuisje’ staat op een foto van de eerste Heerenwal, welke o.a. rond 1969 werd afgedrukt in de fotorubriek ‘Heerenveen uit vroeger dagen’ in de Leeuwarder Courant. Op de zijkant staat dan nog op een plakkaat te lezen ‘IRIS-margarine 30, 40, 50 cent per pond”.
Het hokje schijnt later nog eens het middelpunt geweest te zijn van een aprilmop van de oude Hepkemakrant. Deze meldt namelijk dat het om bepaalde redenen op donderdag 1 april zal worden afgebroken. De mensen welke die dag komen kijken, vinden dan het hokje natuurlijk rustig op zijn oude plaats staan. Niettemin is het in de begin van de jaren dertig opgeruimd voor een betere en veiliger verkeerssituatie op de Heerenwal. (zie o.a. het fotoboek van Henk Kapma, ‘Heerenveen. Veranderend gezicht 1900-1984’.
Het ‘pakhuisje’ aan de Heerensloot op de tweede Heerenwal sneuvelt al door een afbraakvergunning van B. en W. van Haskerland van 8 juli 1931, nr. 1003. Deze staat volgens de Leeuwarder Courant van 30 april 1931 tegenover huisno. A-206 en is eigendom van bakker F. Boersma. De raad besluit dat aan te kopen voor fl.550,- in het belang van de verbreding van de bestrating langs de Heerenwal ten dienst van het toenemende verkeer.
Deze afbraak maakt deel uit van een groter plan voor het leggen van trottoirs en het opnemen en herstaten van de bestaande bestrating langs de gehele Heerenwal, waarvan de inschrijving voor de aanbesteding is gepubliceerd in de Leeuwarder Courant van 23 april 1931. Het gaat dan om een kostenpost tussen 11 en 14 duizend gulden. Met 22 inschrijvers kennelijk een gewilde klus. Overigens wordt er na de fusie van de gemeenten tot Heerenveen-één een minstens zo groot karwei aanbesteed. De Leeuwarder Courant van 31 juli 1936 afficheert dan ‘het gedeeltelijk vernieuwen van den walmuur met bestrating langs den 1en en 2en Heerenwal te Heerenveen’. De inschrijvingen lopen dan uiteen van 40.000 tot 50.000 gulden en het aantal inschrijvers is practisch verdubbeld.
Het karwei op onze foto speelt zich in ieder geval af vóór 1935, want het oude Heerenwalsterbrugje ligt er ogenschijnlijk nog redelijk bruikbaar bij.
2014, december 28 - wibbo westerdijk - hip-backup
1e Herenwal 1972
HIP-TIME MAGAZINE 42
In de jaren dat dit soort aktiviteiten - zoals op fotonummer 0317 uit het archief van het Museum Willem van Haren - worden vastgelegd, is dat beslist op de eerste Herenwal nog geen dagelijkse routine. Daar waar de grote vrachtauto met het opschrift “VERHUIZINGEN” staat (en zien we op de bumper het Mercedes-logo. Is dat het niet het merk van transportbedrijf Wierda ?) is al een hiaat in de bebouwing ontstaan in eerder jaren. Voor het verleggen van de tramlijn is in de jaren 1929-1931 het huis van de huisschilder W. Krikke gesneuveld om voldoende ruimte te krijgen voor toegang vanaf het station naar een nieuwe trambrug over de Heerensloot, die zijn traject via de Heerenstraat en de toekomstige K.R. Poststraat buitenom de bebouwing zoekt naar de kunstweg langs het Meer en de Knipe. De originele tramlijn met de nauwe bochten door het centrum van Heerenveen komt daarmee te vervallen.
Bij dit tafereel gaan afbraakbezigheden kennelijk gepaard met de inzet van een bedrijf voor ‘verhuizingen’. Kenners van vrachtauto’s zullen ons feilloos kunnen vertellen met wie we hier als verhuisbedrijf van doen hebben. Het afbreken van het adres Herenwal 42 is beslist geen sinecure en de ‘puinrijder’ lijkt inmiddels vergevorderd in zijn bedoelingen. Die afbraak is het gevolg van het plan van Gemeentewerken Heerenveen uit 1967, uiteraard aangestuurd door B. en W. en de Raad, om een nieuwe en bredere verbindingsbrug aan te leggen over de Heerensloot naar de K.R. Poststraat. In de Friese Koerier van 14 februari 1968 wordt het plan van een miljoen gepresenteerd, maar staat ook een foto van de doorbraak en het eerdere ‘Huize Muller’. Dat pand staat op onze bovenstaande foto nog in volle glorie ‘voornaam’ te wezen. Toch moeten we vrezen, dat de verhuiswagen daar staat als voorbereiding op de afbraak ook van het pand nummer 43. Dossier 312-1 van het gemeentelijk archief uit de periode 1967-1975 vertelt ons immers, dat het in 1971 is aangekocht van keel-, neus-en oorarts A.H. Dekhuyzen voor ruim fl.140.000,-. In hetzelfde jaar heeft D. Smilde, die dan nog als procuratiehouder door het leven gaat maar al enige tijd (vanaf eind december 1968) elders (Prins Bernhardweg 6, Oranjewoud) woont, zijn pand nr. 42 aan de gemeente overgedragen voor bijna fl.56.000,-. De laatste huurder van dat pand is volgens een winkelbedrijvenlijst uit 1970: W. Fontijn, klokkenmuseum. Hij heeft 60 vierkante meter tot zijn beschikking. Als de aanbesteding van de 12 meter brede brug zijn beslag heeft gekregen is het 5 september 1972. We mogen gerust aannemen, dat onze foto uit die periode stamt. En dat klopt; achterop de foto van 8 bij 8 cm. staat 5-3-1972.
Dan zie we nog een kleine stukje gevel van Herenwal no. 41. Een heer rommelt in de laadruimte van de stationcar. Van Herenwal no. 41 is in ieder geval bewoner geweest de heer Hendrik Kuiper uit Nieuwebrug. Die is op 26 februari 1962 het huis gaan bewonen, wordt in het adresboek van 1964 nog winkelier genoemd, doch in dat van 1966 als ‘zonder beroep’ aangemerkt. Ook dit pand zal sneuvelen bij nog nieuwere toekomstplannen voor de verbreding van de ‘Trambaan’ na de verplaatsing van het stationsgebouw.
Het grote huis is in het boek “De Heerenwal. Bruggen en gekromde ruggen” door de gloedvolle betoogtrant van wijlen Jan de Jong ternauwernood ontsnapt aan een cult-status. De immense bewondering voor de persoon van Eelco Nicolaas van Kleffens (1894), die een aantal jaren (met zijn ouders dit huis heeft bewoond en zijn lagere schooljaren doorbracht op de openbare lagere school van Nijehaske, is daaraan debet is geweest. Vader mr. H.C. van Kleffens, substituut-officier van justitie te Heerenveen, krijgt in 1905 in Groningen dezelfde rechterlijke functie. Het huis krijgt opnieuw een justitieel medewerker als bewoner, nl. mr. A. van der Leij, rechter aan de arrondissementsrechtbank te Heerenveen. Deze komt namelijk voor in de adresboeken van 1922 en 1927 weliswaar onder wijk A., huisno. 56, doch hetzelfde huis. Diens opvolger A.P. Lankhorst, directeur van de Friesche Vischhandel maakt de vernummering van 1934 nog mee naar Herenwal no. 43, maar dr. Samuel Muller, keel-, neus-en oorarts, staat in het adresboek van 1936 als eerste onder dit huisnummer. De woningkaart schrijft hem in per 28 september 1936. Het bevalt hem in ieder geval bijna twintig jaar, want hij verhuist per 4 januari 1956 naar Noordwijk. Ruim een maand woont hij samen met zijn collega-opvolger k.n.o.-arts Jan W.E.P. Versteeg (1921-1990), wiens carrière in juli 1962 een vertrek noodzakelijke maakt en vanaf 3 en 5 juli betrekken de k.n.o.-artsen dr. Eberhard H. Kusen. en dr. Auke H. Dekhuyzen het pand. Kusen vindt na bijna twee jaar een ‘gaadlik’ optrekje in de Prinses Irenelaan in Oranjewoud. Dekhuyzen acht de afstand Heerenwal - Ziekenhuis een voor hem passende oplossing: hij blijft tot 1972 en verhuist dan noodgedwongen naar de Van Maasdijkstraat.
De naam W. Krikke (1886) laat in de plaatselijke Heerenveense cultuurgeschiedenis ongetwijfeld bellen rinkelen, zodra we de voornaam Wigle daaraan koppelen. Hij is de zoon van de meer bekende Klaas Krikke (1847-1923), die eveneens als ‘zondagsschilder’ een bijdrage heeft geleverd aan de topografische kennis van de Heerenveners. Hoewel Wigle als minder getalenteerd is te kenschetsen, zijn er ook van zijn hand een aantal kleinere bijdragen geleverd. Door zijn noodzakelijk vertrek vanaf de Herenwal A57 (later 44) is hij gaan wonen aan de Badweg (Bouwlust 33) om daar zijn schilderswerkplaats te vestigen.
Links achter de verhuiswagen ontwaart u een merkwaardig en typerend geveltje. Achter de façade wordt een brede bovenverdieping gesuggereerd, welk effect nog wordt versterkt door drie dicht naastelkaar geplaatste vensters met daarboven aan weerszijden van een borstwering een gemetseld zuiltje. Over de bouwgeschiedenis is verder niets bekend, maar het ontwerp doet wel wat denken aan de huizen van de Verlengde Dracht van omstreeks 1923. Het zou mij niet verbazen of timmerman-aannemer Johannes de Haan heeft ook hier zijn ‘handtekening’ achter gelaten. Zeer waarschijnlijk is deze verbouwing gebeurd in opdracht van winkelier-wolkammer-manufacturier Ale T. de Boer. Zijn naam siert het eerste adresboek van 1922 al onder het destijdse huisnummer Wijk A. no. 58. Bij de ‘Heerenveen-één”-operatie van 1934 krijgt hij van zijn nieuwe overheid het no. 45 op de deurpost geschilderd. Op 26 februari 1942 overlijdt de Boer, en zijn weduwe Hiltje van der Schaar blijft er nog wonen tot ze op 2 februari 1949 naar Dokkum gaat. Het adresboek van 1949 geeft ons de naam van mej. Anna C.E. de Vries, die er dan haar mode-vakschool heeft gevestigd. Zij is er in oktober 1945 als kostgangster komen wonen en vertrekt eind augustus 1949. Vast staat dat Johannes van der Schaar de sleutel per 7 februari 1949 heeft beheerd. Hij komt voor in het adresboek van 1954 als boekhandel. Rond 1970 meldt de winkelbedrijvenlijst, dat hij 20 vierkante meter gebruikt in een matig onderhouden pand, waar hij een stencildrukkerij exploiteert. De rest van het pand is kennelijk verhuurt aan S. Adema, die op 35 vierkante meter een electriciteitszaak runt op het adres Herenwal 45a.
Onder de latere directeur Albert R. van der Schaar komt het bedrijf als ‘Van der Schaar Kantoorefficiency b.v.’ behoorlijk tot bloei met als bedrijfsfilosofie, dat ze geen machines en meubelen leveren, maar kennis en oplossingen ! Het leidt zelfs tot een flinke uitbreiding van het vloeroppervlak.
2013, januari 27 - wibbo westerdijk - hip-backup
VAN HARENSPAD-NIEUWBUREN, JAREN ’90
HIP-TIME MAGAZINE 109
Het is ‘m niet hoor, maar de man met in zijn hand de overbekende L.C. draagtas, pet en op klompen - toch een minder vertrouwd beeld in het Heerenveen van de tachtiger jaren van de vorige eeuw - lijkt wel erg veel op de bekende Jeen van der Berg. Zeker is dat hij duidelijk plezier heeft in deze situatie, want van zijn gezicht is een stralende lach én binnenpret af te lezen. Hij is zich kennelijk zeer bewust van de fotograaf. Laatst genoemde heeft ongetwijfeld ook plezier gehad met het maken van deze foto door optimaal te profiteren van dat rimpelloze spiegelende oppervlak van het water van de Kolk. Zoals met veel foto’s in het museum Heerenveen is dit nummer 01870 ook slechts voorzien van informatie, die iedereen al weet bij de eerste aanblik, namelijk: ... Heerenveen ... van Harenspad ... de Kolk ... fiets-en voetgangersbrug. Opnieuw dus een beeld van een onbekende fotograaf en de zeer ruime datering: jaren ’90.
Topografisch is verder nog te wijzen op het rijtje huizen aan de Nieuwburen, waarvan het grote herenhuis historisch toch nog wel even de moeite waard is daarover het een en ander te vertellen.
De gevel van het blokvormige pand aan het begin van de Nieuwburen is het hoekpand met de Van Kleffenslaan en adresseert zich als Nieuwburen no. 8. Dankzij de adresboekjes van Heerenveen weten we dat in ieder geval vanaf 1914 tot zeker het jaar 1966 het in gebruik is geweest door zeker twee generaties kleermakers uit de familie Nauta: Jan Arends en Arend Jans. In een oudere versie van haar bestaan - volgens de kadastrale minuutkaart van 1832 - zijn er zelfs drie kleine woningen aan een steeg, welke doodloopt tegen de destijds nog aanwezige wijk als onderdeel van het grachtennetwerk om de ‘adellijke’ behuizingen van Heloma, Scheltinga en Oenema. Later vormde dat een natuurlijke barrière om het scholencomplex, de begraafplaats, de gemeentetuin en de gasfabriekgebouwen, maar tegelijk een mogelijkheid om per praam vracht te vervoeren (kolen voor de gasfabriek; mest voor de tuinderij; afvoer van afval).
Het volgende huis aan de Nieuwburen met no. 10 is een pand met een geschiedenis, waaraan de naam van twee belangrijke ‘executeurs’ zijn verbonden. Een ‘executeur’ is een man, die de rechterlijke uitspraken die door grietman werden genomen - met name in de civiele en criminele sfeer - ten uitvoer moest brengen. Daarbij beschikt hij dan over de hulp van ‘assistenten’ (in Friesland: soms ‘bysfeinten’ genoemd). Na de franse omwenteling wordt de executeursfunctie veelal gecombineerd met ‘bode’-werkzaamheden en ‘deurwaarders’-akties, uiteraard alles nog in opdracht van de grietman, maar ook van de nieuwe rechterlijke organisatiestructuur van het vredegerecht. Twee generaties Gorter-personen hebben deze functie van harte uitgeoefend. Sjoerd Wigles Gorter (1744-1822) blijkt in de franse tijd dit ambt te hebben gepraktiseerd en zoals gebruikelijk in die tijd wordt hij daarin opgevolgd door zijn zoon Wigle Sjoerds Gorter. Hoewel deze uit het goede hout blijkt te zijn gesneden is hij minder fortuinlijk voor wat betreft zijn gezondheid. Het is niet ondenkbaar, dat hij medeslachtoffer is geweest van de gevolgen van de moeraskoorts na de watersnoodramp van februari 1825. Op 26 september 1826 sterft hij al op 50 jarige leeftijd. (SCO 4170) Het huis aan de Nieuwburen heeft rond de jaren dertig van de 19e eeuw het huisnummer 119 en houdt dat zelfs tot het jaar 1879. Ook de volgende Gorter - in dit geval opnieuw Sjoerd Wigles Gorter (geb. 1812) genoemd - mag zich tot 1871 eigenaar noemen van het pand. Hij maakt een carrière als gemeente-ontvanger van Schoterland.
In het particulier archief van de familie wordt melding gemaakt van een acte van scheiding van huwelijksche goederen, waarvan de ‘huizinge no. 119 met vrije stede, erf en tuin aan de Nieuwburen te Heerenveen, kad. gem. Heerenveen, sectie A., no. 980, groot 2 are 30 centiare.’ onderdeel uitmaakt. Rond 1900 is hoofdbewoner Hendrik Jan Barend Biekart, (gymnastiek)-leraar R.H.B.S (bevolkingsregister onder huisno. 191). In adresboeken van 1938 tot en met 1966 staat Nieuwburen 10 op naam van R. van Dijk, aannemer-timmerman en na diens verscheiden op die van zijn weduwe G. van Dijk-Post. In 1997 is het pand nog in gebruik bij de gemeentelijke sociale dienst. Wanneer we nu Google raadplegen vertelt deze ons, dat het aanzien van het huidige pand is ontstaan in 1880. Aangezien gemeenteontvanger Sjoerd Wigles Gorter pas in het pand no. 191 overlijdt op 16 januari 1891, mogen we aannemen dat hij de verbouwing tot stand heeft laten brengen. Eerder genoemde Biekart heeft - na een korte periode van inwoning bij de familie Gorter en na het vertrek van de weduwe Gorter en haar kinderen - de bewoning overgenomen. Pas op 3 november 1911 vertrekt Biekart naar Nijehaske, nadat kort daarvoor het huis is hernummerd naar Nieuwburen 180.
Het verhaal over de Nieuwburen mag beslist niet compleet worden genoemd als daarin niet het verhaal voorkomt van de notaris - aanvankelijk koninklijk en later keizerlijk notaris - Wesselius Balster Kool, die door zijn studie in Delft kennis krijgt aan Jacoba Cornelia van Schuijlenburgh. Zij laat zich met attestatie uit Amsterdam inschrijven als lidmaat bij de kerk van Oudeschoot op 15 februari 1807, waarna ze met hem trouwt op 24 september 1807 te Oudeschoot. Interessant is het te weten, dat zij vanaf februari tot haar huwelijk in september heeft gelogeerd op Huize Veenwijk onder Oudeschoot bij de familie Epke Roos van Bienema. (bron: L.C. 9-9-1807)
Wessel Balster Kool is geboortig uit Wolvega als tweede zoon van Balster Willems Kool en Trijntje Wessels Heerens. (DTB 777). Op 25 september 1784 kwam hij ter wereld. Het moet een helder baasje zijn geweest, want op 24 oktober 1806 meldt de Leeuwarder Courant, dat de Minister van Financiën van Zijne Majesteit de Koning van Holland - Lodewijk Napoleon - hem benoemd tot Commissaris van het Werk der Verponding der Beschrevene Middelen te Heerenveen. Hij is dan nog slechts 21 jaar. Eerder - al op 27 december 1805 - heeft het Departementaal Bestuur van Vriesland hem - zich inmiddels noemende Wesselius Balster Kool - toestemming verleend om op te treden als notaris en de eed daarvoor afgelegd bij de president van dat bestuur. Volgens A. Taconis heeft hij zich toen eerst gevestigd op de Fok. Dezelfde Taconis heeft in het advertentieblad ‘De Schakel’ van november 1956 uit de rechterlijke archieven verteld van een inbraak in het huis van de notaris op 26 november 1807 door winkelier Hans Jarings. Diens dochter is dienstbode bij Kool en zodoende wist Hans Jarings wat er te halen viel. Wat hij niet wist was dat een andere dienstbode samen met een schipper in opdracht juist die spullen uit dat huis had gehaald. De executeur en zijn adsistent Johannes Vuur posten die avond in het huis en tegen half drie ‘s nachts zien ze kans dronken Hans Jarings te overrompelen. Uiteindelijk krijgt Hans Jarings in de kanselarij door het Hof van Friesland een straf opgelegd van drie jaar verbanning uit Friesland. Dat alleen al voor ‘poging tot diefstal’ !!!
In maart 1808 koopt - volgens het Proclamatieboek van Schoterland - Kool het huis op de Nieuwburen van Petrus Eekma, J.U.D. en advocaat bij het Hof van Friesland, ondanks protesten van zowel Epke Roos van Bienema als van Jetse Gerbens Brouwer. Beide protesten, gebaseerd op geldelijke vorderingen, worden evenwel afgewezen en voor 18.000 carolus guldens krijgt Kool “fiat consent”. Datzelfde jaar - na de zoveelste administratieve omwenteling - blijkt hij ‘amanuensis’ (de rechterhand) te zijn van de onderprefect Tinco Martinus Lycklama, wonend in Oldeboorn. Samen houden ze evenwel ‘bureau’ op het Achterom te Schoterland "in de huisinge, gemerkt met No. 245".
Verfraait Wessel Balster Kool in eerste instantie zijn voornaam met de latijnse uitgang -ius tot ‘Wesselius’, in de Leeuwarder Courant van 12 mei 1813 heeft hij zijn achternaam uitgebreid en verdubbeld met de familienaam van zijn moeder “Heerens” en laat hij zich “Kool van Heerens” noemen. Voor zijn secretarisfunctie heeft hij op 25 april 1813 dan al met het ‘wapenstempel’ van zijn echtgenote de ‘Inschrijvingslijst voor de Nationale Garde (20-40 jarigen)’ (SCO 172) in was gezegeld.
De notaris en mevrouw stichten een groot gezin van 8 kinderen, waarvan er bij de dood van vader Wesselius Balster Kool van Heerens op 1 maart 1827 nog een zestal in leven is en eentje postuum wordt geboren op 27 april 1827. De weduwe en haar kinderen blijven er wonen, tot ze besluiten notaris Arjen Binnerts opdracht te geven voor een ‘Zeer belangrijke Verkooping’. Dan is het inmiddels 21 januari 1841 en hebben ze het vooruitzicht van minstens twee dagen in februari voor de ‘publieke verkooping van alle de Vastigheden in eigendom aan mej. de Wed. en Erven van wijlen de Heer W.B. Kool van Heerens, in leven secretaris te Heerenveen’. Een belangrijk object, dat wordt ingezet is het grote Heerenhuis met no. 115 met een beste vruchtdragende tuin voorzien van circa 100 ‘exquise’ fijne vruchtbomen, bloemen en heesters. In de tuin staat een afzonderlijk turfhok met stalling voor twee paarden en een hooizolder. Het huis heeft beneden twee grote, fraai behangen voorkamers en een sierlijke achter-of tuinkamer. Verder een gang met marmeren vloer, een ruime keuken met twee koperen pompen en een regenwatersbak, maar ook fornuizen. Voor het kantoor is er een afzonderlijke ingang. Tenslotte een ruime kelder met twee ramen, twee secreten (toiletten), boven een logeerkamer aan de straat en over het hele huis een ruime zolder. Bij het kadaster is het geheel bekend als Heerenveen, sectie A, nrs. 166 (het huis, groot 1 roede en 87 ellen), 167 (de schuur, groot 27 ellen) en 168 (een moestuin, groot 31 roede en 50 ellen). Bijzonder is dat het verkoopboek (aanwezig in het museum Heerenveen) ook rept van het toponiem ‘Lijnbaansingel’, die in het verlengde ligt van de steeg langs het pand richting Oranjewoud en later ook wel ‘Koolsingel’ (ja, ja) wordt genoemd, maar pas ná de verlengde aanleg in 1902 door koopman-vervener Geert Korf de grootste bekendheid als ‘vrijerslaantje’ kreeg onder de naam ‘Korfsingel’. Ab Taconis, bekend Heerenveens sneuper, vertelt in zijn artikel in het Nieuwsblad van Friesland van 4 februari 1949, dat Kool van Heerens het recht van vrije opslag op de Lijnbaansingel “echter voor niet langer dan twee maal vier en twintig uur” heeft gehad. In de periode 1870-1875 moet er door een touwslager nog gebruik zijn gemaakt van deze lijnbaan. In 1830 blijkt die singel - kad. nr. A-171 - overigens het bezit van de wed. Menno Coehoorn van Scheltinga.
De koper, die al dit fraais heeft ‘gemijnd’, blijkt uit de aantekeningen in De Veenbrief van maart 1990, welke Katrinus Hoornveld heeft gemaakt uit het verkoopboek. Lollius Adema, officier van justitie, is uiteindelijk in 1841 na drie verhogingen tot een totaal van fl.1300 eigenaar geworden voor 8366 gulden. De enorme waardedaling na de aankoop door Kool van Heerens in 1807, toen hij er 18000,- carolus guldens voor betaalde, is duidelijk.
In de repertoires van notaris Gauke Peeting hebben we al eerder een aanwijzing gevonden van de nieuwe eigenaar. Mevrouw (en tante) Martha Kinnema van Bienema, weduwe van Jan Kymmell te Leeuwarden heeft van begin december 1845 namelijk een volmacht van mr. Lollius Adema te Heerenveen, dat zij in opdracht het heerenhuis nr. 115 mag verkopen. Op 27 december 1845 passeert dezelfde Peeting inderdaad de finale verkoopacte van het huis met tuin en schuur aan jhr. Daniël Engelen te Oranjewoud voor 7236 gulden. Het pand wordt verhuurd in de periode, dat Adema eigenaar is. De ‘Staten van de Loop der Bevolking’ geven voldoende aanknopingspunten om vast te stellen, dat van 1843 tot en met 1845 als huurder optreedt de huisarts Jan Houwink, die op 1 januari 1845 overlijdt maar zijn weduwe Sara Susanna Adema blijft er wonen. Inderdaad, een dochter van Lollius Adema, de eigenaar !
Als volgende huurder vinden we de collega-arts Frederik Bening (officieel Johann Wilhelm Friedrich Bening), die dus als huurbaas jhr. Daniël Engelen krijgt. Zijn echtgenote Anna Elisabeth Helena Wichers vraagt op 27 september 1847 voor drie jaar vrijstelling aan voor vergroting of uitbreiding van het woonhuis (SCO 1633). Zij blijven daar in ieder geval - volgens de zelfde Staten van de Loop der Bevolking - wonen tot ruim in de jaren zestig, want op 9 april 1866 overlijdt de heer Bening aldaar. Enkele maanden later staat in de Leeuwarder Courant (3 aug. 1866) een advertentie waarbij Mevr. de Wed. Bening haar dubbele heerenhuis op de ‘Nieuwe Burengracht’ te koop aanbiedt ‘door verandering van woonplaats’. Notaris A.R. van Voorst mag bij de Mejufvrouw de Wed. Jorissen op 9 augustus
publiek veilen.
Voor het vervolg van de bewoning hanteren we even de telegramstijl van zakelijke gegevens: periode, naam en beroep bewoner c.a., volgens opgave van - opnieuw - Ab Taconis: 1866-1868 Jelte Nederhoed, chr. afgescheiden gereformeerd predikant; 1868-1890, Otto Luites de Boer, koopman; 1890-1902, J.C. van den Berg, leeraar R.H.B.S.; 1902-1922, Hoito Godert Dornseiffen (en weduwe), doopsgezind predikant; 1922-1934, Bonne Wisman, brandstoffenhandelaar. Vanaf 12 mei 1934 wordt het huis volgens de woningkaart in twee gedeelten - en mogelijk gedurende een aantal jaren in drie gedeelten, ook boven - bewoond. Hoofdbewoner blijft Bonne Wisman, geassisteerd door huishoudsters, tot september 1962. In het achterste deel van het pand zijn dat achtereenvolgens Jan Dijksma, arbeider, 1934-1937; Roelof Westerveld, chauffeur, 1937-1937; Jan Dijksma, veehouder, 1938-1957; Jan Wakker, los werkman, 1957-1958; Roelof van Dijk, timmerman, 1958-1964.
Bronnen voor de periode 1964 tot heden zijn minder beschikbaar. De Woningkaart meldt eind 1964 nog wel ‘thans Gem. Sociale Dienst’, de Gemeentegids van 1978/79 geeft voor Nieuwburen 10 en 12 de ‘Gemeentelijke Sociale Dienst’ en de Gemeentegids van 1985/1986 en ook latere exemplaren melden als gebruiker ‘Gezinszorg Schoterwerven”. Ook is bekend, dat in 1997 er gevestigd is Strategiedesign Noord-West, en thans is op nummer 12 het onderdeel ‘ClickQ’ van de eerder genoemde ‘Crossmedia Communicatiegroep (CMCG)’ de gebruiker.
Alle genoemde personen en instellingen hebben ongetwijfeld hun sporen nagelaten in de gemeentelijke archieven en meestal om zeer verschillende redenen.
Over het toponiem Nieuwburen tenslotte nog de volgende opmerkingen. Er valt daarvan alleen te vermelden een aantal vondsten met klankverwantschap, maar niets over het eerste ontstaan van de naam. Bij een lijst van de Ned. Hervormden uit 1739 worden de lidmaten langs de Compagnonsvaart aangeduid als “Na booven opt Dieps-wal aen beide zijde”. Dat wijst er op dat dan het gebruik van Nieuw-en Heideburen nog niet in de Heerenveense taal is opgenomen. Dat is al wel het geval op 14 juli 1745. Dan vraagt in het Wypke Jans, schipper op ‘t Heerenveen in het proclamatieboek (1742-1751, fol. 92verso) consent op de koop van ‘zeekere huyzinge en hovinge’ op de zgn. “Nijeburen” door hemzelf bewoond...... en waarvan IJsbrand Willems, schipper te Langweer, de verkoper is. In een verkoopadvertentie in de Leeuwarder Courant van 25 januari 1783 valt dan voor het eerst de term “Nieuwbuuren”, weliswaar met twee ‘u’-s , maar ..... Vervolgens in een lidmatenlijst van 1789 van de doopsgezinden (DTB 610), waar de “Domeny Jan Kalker en syn vrouw Jantie” destijds wonen, wordt de ‘Nubueren’ genoemd. Dezelfde soort lijst van 1791 geeft als naam “Op de Nuwe Buren” met 10 namen van Lidmaten.
Dezelfde Leeuwarder Courant, maar nu het exemplaar van 15 februari 1811, annonceert een publieke verkoop door notaris W.B. Kool van een welbezeild Tjalkschip, “liggende voor de huizinge van opgemelde notaris aan de Nieuweburen op het Heerenveen”.
2015, juni 14 - wibbo westerdijk - hip-backup
Pastoriewijk met sluis en trambrug 1932
HIP-TIME MAGAZINE 116
Pastoriewijk met sluis en trambrug 1932
“Niettegenstaande ‘t stoomgemaal reeds geruimen tijd in werking is gesteld en iederen dag ‘n ongeloofelijke hoeveelheid water in zee stort, is de waterstand, ten gevolge van de aanhoudende regenval der laatste dagen zeer hoog. Ziet U maar eens hoe hoog ze is aan de Pastoriesingel te Heerenveen”. Die mededeling wordt ondersteund door de neerslaggegevens over de periode 27 maart tot 14 april 1932, welke in totaal 89 mm regen oplevert.
Deze tussen aanhalingstekens geplaatste tekst staat als bijschrift bij bovenstaande foto, welke in ons geval afkomstig is uit de collectie van de heer L. Goldhoorn, die zijn verzameling heeft overgedaan aan de gemeente Heerenveen. Je mag aannemen, dat hij deze afbeelding hetzij als foto dan wel als fotokopie van de originele sepiakleurige afdruk in het geïllustreerde weekblad Fen Fryske Groun van 29 april 1932 op bladzijde 139 heeft gemaakt. In de verzameling van wijlen Hendrik Jan Boer op internet, die ze voor het publiek heeft geschikt gemaakt op <www.noordnl.nl/>, is ook sprake van deze foto als ‘gescande’ afbeelding.
Het ontstaan van deze afwateringssluis ligt in het feit, dat vanaf 1847 de weg van Heerenveen en Langezwaag naar Gorredijk is aangelegd. In 1850 komt in verband daarmee de bepoldering van het zuidelijke deel van het 5e Veendistrict tot stand. Bij één van de aan te besteden kavels wordt o.a. een schutsluis in de Pastoriewijk gepland (en voor de bediening een sluiswachterswoning aan de oostzijde), die verbonden is met de Schoterlandsche Compagnonsvaart. In de Leeuwarder Courant van 7 oktober 1940 wordt het bestaansrecht van het sluisje door de Staten van Friesland ontnomen. Een deel van de Pastoriewijk wordt gedempt en de andere onderhoudswerken daaraan komen te vervallen. Op termijn wordt de hele wijk gedempt en het sluisje onttakeld. De oorlog rekt het laatste nog even, maar na bijna een eeuw laat de historische stukjesschrijver Arjen Fetzes Koopmans in de Heerenveensche Koerier van 19 april 1946 in een gedegen verhaal zijn visie los op “It âlde slúske”. Zijn woordkeus is het Fries en daarvan citeren wij enkele zinnen:
“Ald slúske dêr oan de Pasterije-singel, mei dyn bihyplik (gebrekkige) grêftsje en dyn smelle paedsjes dêr by lâns; al kin oan 'e iene kant in wein dêr amper noch by troch. Nou 't dêr fan fierren de greate „forkearswei" syn earmen slacht om 't Fean, omt dy troch it Fean to binypt (kleinzielig) achtenearre (gewaardeerd) wurdt, binn' wy dy net mear brek (nodig), dyn útfeart ticht, dou sels oan kant. ln nije brede wei — de nije tiid! Wy wolle net eamelje dat dêr nou wer in tipysk stikje Hearrenfean fordwine sil, lyk as dy âlde Spekbrêge doe’t er noch yn 'e fleur wie, mei it slúske en it romme fjild dêrefter, ús foar eagen spile.........”.
We weten natuurlijk al heel lang van het sluiswachtershuis, maar zou het nu ook mogelijk zijn om die vanaf de stichting te stofferen met bewoners. Omdat het om pastoriegoederen gaat kammen we eerst de inventaris van dat archief eens uit op zoek naar aanknopingspunten. De eerste aanwijzing vinden we in het kerkelijk archief onder inventarisnummer 1383. Klaas Post, ‘sluiswachter te Heerenveen’ huurt van de Pastorievoogden een huis met erf aan de Pastoriewijk, genaamd ‘De Bleek’ onder Terband. Dat huis is eerder gewoond geweest door zekere Johannes Bosma. Dat contract wordt in 1850 voor de eerste keer opgemaakt voor 10 jaar en vervolgens wordt het een aantal keren verlengd.
Fotobijschrift: De stichting Oudheidkamer Heerenveen brengt in 1978 het fotoboekje ‘Een wandeling door Oud-Heerenveen’ uit. Op bladzijde 77 schrijft samensteller Douwe Miedema, dat de foto van deze sluiswachterswoning uit het begin van de eeuw dateert. De grote schuur links behoort tot ‘Voormeerszathe’ en rechts zien we de achterkanten van het laatste strookje huizen van de Heideburen.
In dit huis is Klaas Harmens Post op 10 januari 1894 overleden op 90 jarige leeftijd en twee jaar later zijn weduwe Christina Corée als 89 jarige. Klaas Harmens Post is afkomstig uit een Leeuwarden. (Dat blijkt o.a. uit het koninklijk besluit uit 1869, waarin hij wordt aangeduid als de zoon van Claas Sijbrens, zie verderop in de tekst). In 1832 vestigt hij zich in Heerenveen (SCO) gedurende twee jaar op het huisnummer 48b aan de Oude Kerkstraat, met zijn vrouw, waarmee hij op 14 mei 1829 te Leeuwarden is gehuwd. Hij is dan nog ‘huisbediende’ en in Leeuwarden wordt dochter Geertje geboren in 1830. In Heerenveen wordt hij aangesteld als ‘justitiedienaar’ (zeg maar de wetshandhavende rechterhand van de grietman). Per 1 januari 1834 woont hij onder Aengwirden en wel op het huisnummer 19 aan de Fok. Het gezin woont in een huis van de erven Fokstra en bestaat dan uit 4 personen (AEN 1210, Staat van de Bevolking 1834). Inmiddels is tweede dochter Tietje in 1833 erbij gekomen. Van dit kind moeten de ouders op 25 augustus 1834 al weer afscheid nemen. Zij wordt slechts 19 maanden oud. Op 19 juni 1835 wordt opnieuw een Tietje geboren en in 1838 nog het meisje Harmina Johanna. Niet zo erg lang daarna wordt er weer verhuisd naar Heerenveen-Schoterland. In de Staat der Bevolking van 1840 (SCO 2109) staat Klaas Post ingeschreven als bewoner op huisnummer 59. In die jaren is het een huisje aan de Premierswijk, wat later de Nieuwstraat wordt genoemd en wel aan de westkant op kadastraal nr. A-83. Daar wordt op 29 april 1840 zoon Harmen geboren; op 1 augustus 1842 Johannes, op 9 oktober 1846 Rienk en op 21 september 1849 Theuntje.
In 1850 breekt er een nieuwe fase in hun levens aan. In de Pastoriewijk wordt een nieuwe afwateringssluisje aangelegd met daarbij een nieuwe woning en dat wordt dus de nieuwe betrekking van Klaas Harmens Post. Hij wordt aangenomen als sluiswachter, en hoewel hij nog regelmatig als justitiedienaar en sinds een beschikking van de minister van justitie van 29 januari 1858
als rijksveldwachter 3e klasse (op een jaarwedde van fl.375,-) wordt aangeduid, blijft hij tot zijn dood (vermoedelijk in partnerschap met zijn vrouw Christina Corée) de sluisdeuren bedienen. Miedema onthult ons in het bijschrift van het fotoboekje, dat het bedienen van de deuren gebeurt met een ‘kaapstander’. Uit de omschrijving in de Grote Van Dale maken we op dat het een vaste, verticale windas is om de sluisdeuren (met menskracht) te kunnen openen en sluiten.
In de verschillende bronnen, die we hebben kunnen raadplegen, wordt Klaas Harmens Post in de oudere stukken - na de aanleg van de sluis - eerst in de huurakte van “De Bleek” opgevoerd als “sluiswachter”, terwijl hij daarna tot 1872 steeds als ‘rijksveldwachter’ wordt genoemd. Dat komt - bijna - overeen met het Koninklijk besluit van de Staatscourant van 16 december 1869, waarin hem op 7 december 1869 een pensioen van fl.237,- ‘s jaars wordt toegekend voor zijn carrière als rijksveldwachter der 3de klasse te Heerenveen. Aan het ‘huisnummer’ 173a bij zijn inschrijving in het bevolkingsregister 1872-1880 én het nummer 173b voor zijn buurman de boer IJde Keimpes Keimpema, bewoner van de boerderij ‘Voormeerszathe’, kunnen we zien, dat hij het sluiswachtershuis nog steeds bewoond.
Pas in 1880 wordt hij in het bevolkingsregister van Aengwirden weer als “sluiswachter” ingeschreven en wel op huisnummer 190. Gezien het gegeven, dat de boerderij Voormeerszathe (liggend in Aengwirden) op 12 mei 1880 afscheid neemt van boer IJde Keimpes Keimpema en als nieuwe pachter de veehouder Albert Klazes Oenema verwelkomt en beide onder het huisnummer 189 registreert; vervolgens het armhuis aan het eind van de Pastorielaan het nummer 191 toekent, mogen we ervan uitgaan, dat op het sluiswachtershuis het nummer 190 van toepassing is. Alles uiteraard onder Aengwirden. Vanaf 1890 wordt het huis vernummerd naar nr. 193 en tot zowel de dood van Klaas - die opnieuw als sluiswachter te boek staat - op 10 januari 1894 als het overlijden van Christina op 23 augustus 1896 blijft dat zo.
Wie daarna die functie gaat vervullen is nog niet uit de bevolkingsregisters op te maken. Hun kleinzoon Klaas Harmens Post, geboren november 1868 als zoon van Harmen Klaas Post, tuinman, en Jeltje Jans Bakker, treedt op 23 mei 1895 in het huwelijk. Hij zet zich als tuinier met zijn bruid Annigje Freerks Vis te wonen in een éénkamerwoning aan de Heideburen huisno. 138. Daar wordt zoon Harmen op 6 mei 1896 geboren, hetgeen kennelijk aanleiding is om te verkassen naar het sluiswachtershuis, waar zijn grootmoeder op 23 augustus is overleden en Harmen per 4 december 1896 intrekt. (SCO 1927) Dat is ook in de onmiddellijke nabijheid van zijn tuinderij. Hij staat geregistreerd als tuinman, maar is vooreerst de belangrijkste kandidaat voor het bedienen van de sluis.
Zijn adres wordt in de periode 1900-1920 tot twee keer hernummerd: eerst naar nr. 207 en daarna nog eens tot 223. Dat is steeds het ‘sluiswachtershuis’.
Met behulp van HIS-GIS - de kadastrale kaartensite op internet - wordt duidelijk dat het ‘sluisje’ aan de oostkant wordt begrensd door kadasternummer Tjalleberd A-1776 (legger 396, vlg.nr. 15, eig. de Pastorij van Aengwirden). Het wordt aangeduid als ‘weiland’ met een grootte van 47.80 are. Op dat perceel vinden onder A-1775 (legger 396.14) een - dus al langer bestaand - huis op een perceel van 0.84 are. We mogen aannemen, dat daaruit het latere ‘sluiswachtershuis’ is ontstaan. Dat klopt ook want uit 396.14 én 396.15 ontstaat 396.410 met als perceelsomschrijving ‘sluiswachterswoning met erf’. Daarvoor is in het dienstjaar 1868 een nieuw kadasternummer toegekend: A-3553, met een perceelgrootte van 7.24 are en een gebouwde waarde van het huis van fl.40,-. De ‘tuingrond’ met een grootte van 8.40 are - waar de Postfamilie haar tuinmanschap bedrijft - heeft het nieuwe kadasternummer A-3554 toegekend gekregen.
Het oorspronkelijk nummer A-1777 - het weiland van 1.09.90 ha - wordt volgens een akte in het kerkelijk archief onder nr. 1135 door sluiswachter K.H. Post gehuurd voor drie jaar in 1869, hernieuwd in 1873, 1876, 1879, 1883 en vervolgens een aantal keren verlengd van jaar tot jaar voor fl.165,-. Dat jaartal 1869 valt natuurlijk niet toevallig samen met zijn pensionnering als veldwachter en we nemen zonder meer aan, dat hij zijn oude dag als ‘tuinman’ op dit perceel tot een nuttige en misschien zelfs noodzakelijk aktiviteit uitbouwt. Overigens doet hij dat niet in z’n eentje, want in een bewonerslijst van 1871 staat zijn zoon Harmen (Klazes) Post met een gezin van 4 personen reeds als ‘tuinman’ te boek. In zijn huwelijksacte in 1866 met Jeltje Jans Bakker staat dat al vermeld. Hij woont in ieder geval tot 22 juni 1874 in Heerenveen (Aengwirden). De gemeente Schoterland denkt daar even anders over, want die schrijft hem in per mei 1874 als ‘tuinman’ en komend uit (natuurlijk) Aengwirden. Als adres heeft hij een gloednieuwe, pasgebouwde éénkamerwoning gevonden, bereikbaar door de huidige ‘Eric Bramsteeg’ en destijds achter kadastraal nummer A-783, practisch tegen de grens met Aengwirden aan. (SCO 1912) Die woning heeft tot ongeveer 1955 bestaan en is toen afgebroken.
Harmen en zijn vrouw Jeltje met hun twee kinderen Klaas en Janke wonen daar tot mei 1878 en alleen zoon Jan wordt daar in 1877 geboren. Vervolgens gaan ze dus in mei 1878 naar het adres Heideburen nr. 93 - onder welk nummer ook de veehouder van ‘Voormeerszathe’ IJde Keimpe Keimpema staat geregistreerd. Het is het laatste huis van het rijtje woning na de Spekbrug, want Voormeerszathe ligt immers in Aengwirden, terwijl op nr. 94 de familie Heloma in Huize Voormeer hun domicilie hebben.
Bij de Volkstelling van 1880 wordt het huisnummer opnieuw vastgesteld en krijgt het nummer 158. In mei 1896 schuiven ze een woning oostelijk op en wordt hun huisnummer 159. Inmiddels is zoon Klaas getrouwd en voert een zelfstandig huishouden elders op de Heideburen, waar zijn ouders ook zijn begonnen toen ze uit Aengwirden kwamen. In de periode 1900-1910 blijft het huisnummer 159 van kracht.
Op 25 maart 1902 komt hij evenwel te overlijden. Het blijkt even lastig hem te vinden in de acten van Tresoar. De ‘digitalist’ heeft hem door een leesfoutje namelijk voorzien van de voornaam ‘Herman’, terwijl de akte no. 69 van 26 maart 1902 toch overtuigend spreekt van “Harmen”. Omdat er geen adres in die akte staat hebben we gekeken, wie hem als buren hebben aangegeven op Oenemastate. Dat blijken te zijn de brievenbesteller Rutger Jongbloed (van Heideburen 158) en de veehouder Jeep Heida (van Heideburen 160 = Voormeerszathe). De burenplicht is dan nog de gewoonste zaak van de wereld. Uit de financiële administratie van de Pastorij van Aengwirden (K.A. 1631. Journaal 1903-1913) blijkt dat de weduwe van H.K. Post (Jeltje Jans Bakker dus) niet alleen op 12 mei 1903 en 10 november 1903 het termijnbedrag van de huur van ‘t huis en land bij ‘t sluisje te Heerenveen betaalt, maar tevens van de tuin bij ‘t Armhuis. Samen 400 gulden. Over de jaren 1904 tot en met 1906 eveneens, maar met ingang van 1907 is het huurcontract verhoogd tot fl. 450,- per jaar. De per november 1909 vervallen huur betaalt de weduwe - zeer tegen haar gewoonte - pas in januari 1910. In november 1910 blijkt de huur te zijn overgenomen door haar zoon Klaas Harmens Post (geb. 28 november 1868), die al sinds 23 mei 1895 gehuwd is met Annigje Freerks Visser uit Terband en in feite het ‘erfelijke’ familiebedrijf gaat voortzetten. De eerste twee jaar gaat dat vlekkeloos, maar op 26 oktober 1912 noteert de ontvanger van de Pastorij een uitgave van deurwaarder de Lang van fl.3,95 over de ‘huuropbrengst van K.H. Post van 30 december 1911’. Op 11 november 1913 wordt bemiddeld door notaris van Beyma thoe Kingma, die in het Journaal van de Pastorij ‘de huur van landen behoorende tot het plaatsje bij het sluisje over 1913...fl.319,20’ laat inboeken. Wanneer we op 28 december 1915 in het journaal lezen dat P. Makkinga de opbrengst van het haver op de tuin bij ‘t sluisje laat boeken, bekruipt ons de vrees, dat kleinzoon de controle enigszins kwijt is. Die vrees krijgt een acceptabele verklaring, wanneer we vernemen uit de overlijdensregistratie van Aengwirden, dat echtgenote Annigje Freerks Visser op 24 februari 1915 in Terband is overleden. Zij is 42 jaar geworden en laat vier kinderen na die de tienerleeftijd hebben tussen 12 en 19 jaar. Weduwnaar Klaas Post (de jongere) hertrouwt op 30 oktober 1919 op 50 jarige leeftijd met de niet eerder gehuwd geweest zijnde Wietske Vis uit Nijehorne, die twee jaar ouder is.
Even hebben we de gedachte gehad dat tijdens het desastreuze jaar van Klaas Harmens Post en zijn kinderen, hij het beroep van tuinman heeft moeten opgeven en heeft moeten vertrekken. Voor het gebruik van een perceel land onder kadasternummer A-1777 tegenover het armhuis is dat ook zo, want Sijtze Reins Jonker krijgt daarover de beschikking bij onderhandse akte van april 1915. Hij mag het van de Pastorie van Aengwirden huren voor een jaarlijkse huur van 140 gulden. Het gegeven dat in deze acte als zijn beroep ‘sluiswachter te Heerenveen’ wordt genoemd versterkt de gedachte dat hij tevens de bewoner van het sluiswachtershuis is geworden. Het bevolkingsregister van Heerenveen (AEN) van de periode 1890-1920 bevestigt dat vermoeden door hem tussen 29 juni 1914 en 12 mei 1916 de huisnummers Heerenveen 224 en 223 toe te kennen. Dat kan betekenen, dat in die periode het huis ook nog een keer een ander nummer heeft gekregen. Wat daarvan de reden zou kunnen zijn, is volstrekt onduidelijk.
Uit de kohieren van de hoofdelijke omslag kunnen we vaststellen, dat als opvolger van Jonker - op basis van het huisnummer - in aanmerking komt Albert Jans Piek. Na zijn komst - het bevolkingsregister (AEN 1325) geeft naast zijn geboorte in 1866 te Luinjeberd en familiaire samenstelling, als opeenvolgende woonplaatsen Tjalleberd, Luinjeberd (op twee adressen), Terband (op twee adressen) en Heerenveen. Daar is huisno. 223 zijn adres: dus het brugwachtershuis. Over de jaren 1917, 1918, 1919 en 1920 registreert de gemeente-ontvanger hem op dit huisnummer. In 1921 wordt dat het huisnummer 371: het hoogste en laatste nummer van Aengwirdens Heerenveen. Het armhuis aan het eind van de Pastorielaan heeft dan nummer 370. In 1922 staat hij in het adresboek vermeld als ‘arbeider’, terwijl hij in die eerdere jaren als ‘arbeider gemeentereiniging’ staat geboekt. In dat jaar komt op 12 mei zijn in juni 1921 gehuwde zoon Jan, die brievenbesteller is, bij hem inwonen op nr. 371. Het adresboek van 1927 kent Albert Jans Piek onder hetzelfde nummer en hetzelfde beroep. Maar ..... in dat van 1934 blijkt hij als ‘sluiswachter’ te wonen op het adres ‘t Meer 1 (voormalig Aengwirden). Deze hernummering sluit ogenschijnlijk niet aan op de steeds gebruikelijke locatie: Pastorielaan. Mogelijk dat er een reparatiebeslissing is gemaakt door een ‘Commissie Herziening Huisnummering (?)’, want in het adresboek 1938 en ook de gezinskaart tot 1940 blijkt het adres gewijzigd naar Heideburen 83b. Dat is de locatie ten noorden van broodventer en winkelier in suikerwerken Fokke Mulder, die in die jaren op de zuid-oostelijke hoek van de Heideburen met de Pastorielaan woont.
Als ‘uitsmijter’ en tevens als ‘bekroning’ van deze aflevering willen we U graag het als gevaarlijk bekend staande kruispunt laten zien, waar een NTM-tramstel de trambrug het sluisje in de Pastoriewijk en de Pastorielaan kruist om bij de ‘opstapplaats’ tussen Heideburen en Pastoriedwarsstraat haar passagiers te kunnen gerieven.
Deze opname is afkomstig uit de collectie van arts dr. J.H. Brouwer, verzamelaar, tramdeskundige en bewoner van ‘Huize Voormeer’. Detailgegevens over deze foto zijn niet beschikbaar, maar er is een grote waarschijnlijkheid, dat de heer Brouwer zelf de opname heeft gemaakt. Het beeld is te danken aan een scan van één van zijn grote collectie dia’s, welke onderdeel uitmaken van het fotoarchief van het Heerenveen Museum. Dit exemplaar is nr. 168 van de ’Collectie Brouwer’.
Bij het naspel van de gebeurtenissen van wijk, sluis en trambrug realiseren we ons, dat het gebruik van de wijk aanzienlijk zal zijn teruggelopen door de verbetering van het wegenstelsel. Het verkeer door de pastoriewijk met uitsluitend pramen dient in 1930 zeker niet meer de vervening. Stellig zal er wel eens een praam met mest, mogelijk vee en zeker met de grondverbeterende ‘terpaarde’ of een incidentele verhuizing de noodzaak van het klappen van de trambrug en het openen van de sluisdeuren noodzakelijk hebben gemaakt. De sluiswachter is inmiddels duidelijk een bijbaantje geweest zonder de noodzaak van permanente beschikbaarheid. Het blijkt in ieder geval prima te combineren met het tuinmansambacht. Met gedeeltelijke buitengebruikstelling en tenslotte volledige demping voor de plaatselijke infrastructuur eindigt ook de Pastoriewijk haar bestaan. Hetzelfde lot van afbraak en onttakeling zijn de trambrug en de tramlijn tenslotte beschoren. De dienst Gemeentewerken van Heerenveen heeft in mei 2003 haar best gedaan om een stukje historisch tramverleden te reanimeren. In de parallel aan de Pastoriestraat lopende vroegere trambaan (tegenwoordig het achterom van de panden aan de Heideburen) uitmondend op de Zonnebloemstraat, heeft de dienst bestratingen in een contrasterende kleur het 1.50 meter brede tracé zichtbaar gemaakt.
2015, september 20 - wibbo westerdijk - hip-backup
Molenwijk tussen 1913 en 1930
HIP-TIME MAGAZINE 83
Molenwijk tussen 1913 en 1930
Dit is weer zo’n schitterende foto uit de uitgebreide collectie van dr. Hubert Adriaan Veltman. In het fotoarchief van het museum Willem van Haren is dit beeld terug te vinden onder objectnr. 03802. In een grijs verleden van de Oudheidkamer Heerenveen hebben de archiefvormers de mogelijkheid gehad enkele afdrukken van zijn glasdia’s aan het fotoarchief toe te voegen. Deze en nog drie andere beelden - van zeer bescheiden afmetingen - hebben als een vierling op een zuurvrij fotokarton van het bekende A4-formaat hetzelfde invoernummer gekregen. Eerder in deze rubriek (HIP-Time 72) hebben we U laten meegenieten van de - in onze terminologie - Dwarsgracht (van de Molenwijk), waaruit blijkt dat Veltman geen moeite teveel vind om een origineel dorpsgezicht vast te leggen. Dat is ook bij deze opname het geval. Heerenveen-kenners gaan ervan uit, dat Veltman voor deze foto positie heeft gekozen op de brug aan het eind van de Munnikssteeg over de Molenwijk. Het pad naar het westen langs de voormalige drukkerij van Jacob Hepkema komt dan haaks uit op de Propstrasingel. De royaal besneeuwde praam op de voorgrond lijkt aangemeerd, net ten noorden van die hoge houten brug. De afwijkende positie van de kademuur is terug te vinden op meer foto’s van deze locatie. Om de afstand van de Spandawbrug tot de ‘Munniksbrug’ te bepalen gaan we uit van de Waterleidingkaart van 1913, die op een schaal van 1 op 1250 is ontworpen. De afstand van het midden van de daarop getekende bruggen - hart op hart - blijkt 52 millimeter. Elke millimeter staat dus voor 1,25 meter en de totale afstand is dan: 65 meter.
Inmiddels weten we dat het Fries Fotoarchief de volledige collectie Veltman-glasdia’s in haar bezit heeft gekregen en toegankelijk heeft gemaakt. In dat archief kunt U de opname vinden onder ‘Veltman-108’. Daar ook staat aangegeven het kleine formaat van 7 bij 8 centimeter en een zeer ruime dateringsperiode 1900-1940. Gelukkig kunnen we meteen al een zestal jaren van die ruime periode afhalen. De Molenwijk is immers nog in een onmiskenbaar bevaarbare toestand. De conclusie is gerechtvaardigd, dat er in ieder geval vóór de demping van 1934 is gefotografeerd en vermoedelijk zelfs een flink aantal jaren eerder. Van een verregaande vervuiling van de Molenwijk is weinig te zien in ieder geval, maar met zo’n pak sneeuw lijkt uiteraard bijna alles ongerept. De achterzijde van de museumfoto geeft dezelfde informatie door te dateren rond ± 1930. Maar ook in de beginperiode van de activiteiten van Veltman in Heerenveen valt wel het een en ander af te dingen. Dr. Gabriël Schouwen, arts en de stichter van de Röntgen-en Finseninrichting op de hoek van de Stationsstraat met de Heerenwal, overlijdt in 1913. Zijn weduwe doet deze artsenpraktijk over aan Hubert Adriaan Veltman, die zich eveneens in dit specialisme gaat bekwamen. Hij gaat ook wonen in dat pand. Het lijkt onwaarschijnlijk, dat hij al vóór 1913 voor zijn fotografische hobby het Heerenveen als onderwerp heeft uitgekozen. Overigens is de afdruk van de glasplaat in het museum-archief van het formaat: 10.3 bij 7.8 cm. Samenvattend is zijn actieve fotografisch carrière in Heerenveen voor wat betreft deze foto terug te brengen tot de periode 1913 - 1930.
Sterk beeldbepalend is natuurlijk - zelfs onder winterse omstandigheden - Heerenveens Nederlands Hervormde Kruiskerk. Tegen die achtergrond, samen met de besneeuwde bomen op het kerkhof, zien we het profiel van de ophaalbrug over de Molenwijk, die het eerste deel van het Breedpad verbindt met het tweede deel: de Spandawbrug. Daarachter ligt een groot schip afgemeerd, waarvan de mast goed zichtbaar is.
De Molenwijk heeft een lange geschiedenis en een duidelijke relatie met de daaraan opgerichte molens. De eerste die in aanmerking komt, is de koren-en pelmolen ‘De Windhond’. Deze wordt in 1613 gebouwd in opdracht van Meijnt Douwes door zekere Thijs Peters. De tweede molen die ook letterlijk z’n stempel op de naam heeft gezet is de houtzaagmolen ‘Fortuna’ of ‘De Fortuyn’. Die wordt gesticht in 1711 door Inne Teeckes. Daarna heeft het in de geschiedenis van Heerenveen in bijna anderhalve eeuw een grote naam opgebouwd onder de directie van enkele generaties Hiddinga. In 1801 krijgt houtzaagmolenaar en koopman Elias Hiddinga toestemming om in de ‘algemeene vaart loopende agter de Dragt op ‘t Heerenveen een Boom gesloten te leggen en dezelve alleen by nagt te sluyten, met belofte dat diegene welke dezelve vaart moeten gebruiken dezelve op de requisitie (= eis) te openen en ontsluiten ter mijner lasten’. (SCO 2314)
Uiteraard is onze bron opnieuw ‘De sfeer van weleer, Over molens in Heerenveen’ door drs. D.M. Bunskoeke. Overigens wordt de vaart of wijk in stukken van voor die tijd ‘Brandenburch’s wijk’ genoemd. De link naar het ‘Brandenburch’s Huys’ met hofstede aan het Breede Pad is dan een terechte associatie. Aan diens bezittingen wordt door historicus Gerrit Kramer in zijn manuscript ‘De geschiedenis van Heerenveen’ ruim aandacht besteed. En uiteraard ook Dick Bunskoeke in een artikel in ‘De Veenbrief’, jrg. I, nr. 6 , november 1987 met als titel: “Breedpad 21 (Tuymelaarshuis)”.
Zoekend op de kaarten van de 17e eeuw worden we teleurgesteld. Niet één van de kaartenmakers uit die periode - zelfs Bernardus Schotanus à Sterringa in de versie van Nicolai Visscher niet - heeft deze wijk ingetekend. Pas bij de bewerking van Francois Halma uit 1718 staat de eerste wijk aan de westkant van de Dracht afgebeeld en loopt het op het grondgebied met de naam: ‘Commandery Akkers’. Aan het eind van de 18e eeuw vinden we in de stukken over de plannen tot slatting van de ‘wijk agter de Dragt’ (1778) geen nadere toponiem. In het dossier met de Molenwijkstukken bevindt zich een schetskaartje uit circa 1797, waar de wijk is getooid met het toponiem ‘Molenvaart’. Daarin wordt de brug tussen de twee stukken Breedpad het ‘Notaris J.G. Semlers Bruggie’ genoemd. Daaruit wordt geconcludeerd, dat de eigenaar van het ‘Grote Huys’ ook het eigendom heeft van het Breedpad tot aan de Dracht, inclusief het brugje over de Molenvaart.
Kennelijk heerst er in die jaren enige onzekerheid over het onstaan en de onderhoudsplicht van de wijk. De advocaat mr. Jacobus Hendrik van der Schaaff, in 1796 nog wonend in een pand Achter de Kerk, heeft op zich genomen contact op te nemen met de Rentmeester van de Duitsche Orde of de Commanderij van Schoten om daarover duidelijkheid te krijgen. Het toeval wil, dat Van der Schaaff zelf ook is verhuisd naar Utrecht - waar ook de Duitsche Orde zijn domicilie heeft - en van daaruit de brieven over dit onderwerp stuurt aan Pieter Bootsman, notaris en secretaris te Heerenveen. Spijtig genoeg zijn de ‘echte’ antwoorden niet op te maken uit de brieven, die in het Molenwijkdossier zijn bewaard gebleven. De reden zou best eens kunnen zijn, dat de secretaris Bootsman slordig heeft gearchiveerd. Van der Schaaff laat zich namelijk niet bijzonder lovend uit over de respons op zijn geschriften.
Mr. J.H. van der Schaaff heeft een korte carrière gehad in Heerenveen. Hij is gekomen uit Amsterdam met attestatie van de Franse Gemeente, trouwt in Heerenveen op 14 mei 1795 met Magdalena Noyon, afkomstig uit Sneek en laat zich pas inschrijven in de kerk van Schoterland op 2 augustus 1795. Zijn echtgenote heeft op 8 februari 1795 al belijdenis gedaan in Heerenveen. Zij laten op 24 april 1796 hun dochtertje Maria Louise Petronella dopen als ze een week oud is. Met z’n drieën worden ze op 7 mei 1797 uitgeschreven naar Utrecht.
Opnieuw kijkend naar de foto zien we links van de ‘Spandawbrug’ het huis, waar tussen 1747 (toen het huis is gebouwd op een ‘koud steed’) en 1818 (wanneer Bote Spandaw zich er vestigt als koopman-schipper-in granen) vier jeneverstokers hun ambacht hebben uitgeoefend. Eerst is dat Arjen Anthony en na diens dood in 1769/1770 zijn weduwe. Daarna vanaf 1788 Sybolt Cuperus gedurende tien jaar. Vervolgens stookt Andries Piebes de Lang de jeneverketels tot de 16e van Wijnmaand 1810 als hij op 40 jarige leeftijd van vrouw en vijf kinderen afscheid moet nemen. Zijn weduwe Jiskje Jans Oppedijk zet de zaak door met hulp van Johannes Luitzens Kalverboer, die haar in 1812 ook als echtgenoot ter zijde gaat staan. In maart 1818 wordt de affaire afgebouwd, de jeneverstokerij en de tapperij “Drie Kronen” wordt gesloten en het echtpaar verkoopt het pand met toebehoren aan Bote Sibles Spandaw voor fl.3215,-. Notaris J.P.J. Greydanus verricht de officiële plichtplegingen.
Bij de volkstelling van 1830 blijkt het huisnummer 262 meer bewoners te kunnen bevatten dan alleen de familie Spandaw. Op de kadastrale kaart van 1832 hebben naast de nummers A-383 ook ten zuiden daarvan nog de kadastrale nummers A-384, A-385 en A-386 een woonbestemming (huis). Spreken we in zo’n geval niet van een ‘lange jammer’ ? Met 30 centiare oppervlak is er bij een 5 x 6 meter ruimte zonder erf zeker geen sprake van een ‘kapitale’ woning. En van drie naast elkaar zeker niet van een villawijk ! Uit de namen én de beroepen van de verschillende bewoners blijkt ook een lage sociale status: (ambachtelijke)knegt, arbeider, sjouwer, spinster en zonder beroep.
In 1856 overlijdt Bote Sibles Spandaw (voor de gelegenheid geschreven als Spandau) en volgt zijn zoon Fokke Botes Spandaw hem op. Ook hij zit dus in de graanhandel en wordt soms ook grossier en koopman genoemd. Wanneer Fokke Botes Spandaw in 1885 overlijdt, blijft zijn weduwe Catharina Kornelis de Jong hier wonen en wordt als ‘hoofd van het bedrijf’ haar zwager en vrijgezel Bote Botes Spandaw de opvolger van haar overleden man.
Ondanks de verschillende kadastrale nummers van de huisjes ten zuiden van hun pand blijken de Spandaw’s steeds eigenaren daarvan te zijn geweest. In het dienstjaar 1878 worden de vier kadastrale nummers ‘verenigd’ (= samengetrokken) en krijgt het nieuwe complex het kadastrale nummer A-1550. De ‘gebouwde waarde’ stijgt daarmee in één slag van fl.120,- naar fl.350,-. In het kadastrale dienstjaar 1882 wordt door Albert Kornelis Propstra een ‘soort’ boerderijtje gebouwd achter de eerste drie huizen van dat gedeelte van het Breedpad. Op de foto zien we daarvan de contouren van het dak tussen de besneeuwde bomen duidelijk aanwezig. Van een groepsportret uit 1908 van de familie Van den Berg, welke zich ook bevindt in het fotoarchief van het museum Willem van Haren, is bekend dat zij hebben gewoond in dit ‘boerderijtje’. In die tijd blijkt de familie Taconis, tabaksfabrikanten de eigenaar te zijn, waar Van den Berg werknemer is geweest. Waarschijnlijk heeft de schuur in het bedrijfsgebeuren een rol gespeeld: opslag, drogen, etc. ?
Op een andere, vergelijkbare foto van de heer Veltman, welke op 9 maart 1988 van een tekst is voorzien door Dick Bunskoeke in de rubriek ‘Ut it Feanster Printeboek’ in De Koerier, zijn de houten hokken op de wal van het Achterom bij café De Veehandel van Prinsen iets duidelijker in beeld. Prinsen ontleent op de marktdag daaraan een deel van zijn bestaan: het wegen van kalveren en verzenden naar de exportslagerij te Wolvega en het plaatsen van de rijwielen van marktbezoekers. Bijzonder opvallend is de smalle doorgang tussen de door Bunskoeke genoemde ‘varkenshokken’ en de zijgevel van het pand. Tegen de zijkant van het hok zien we duidelijk een uitzetbaar ‘droechrak’ staan voor de was. Aan de zuidgevel van het hoge pand van Lammert Prinsen staat het huis met dakkapel, waar de weduwe Lucas Prinsen (Maike Ales Wiersma) bij aanbesteding in april 1894 twee woninkjes (kadastraal A-381 en A-382) laat afbreken om er een nieuw huis voor haarzelf (A-2220) neer te laten zetten. Op 31 december 1910 staat dit burgerhuis te koop in het Nieuwsblad van Friesland, met als inhoudelijke omschrijving: een voorkamer, zijkamer, keuken, gang en kelder beneden en daarboven een slaapkamer en zolder met een beschoten dak.
Het laatst zichtbare pand links staat op een gemeentelijke kaart uit 1955 met het huisnummer 7 aan de Gedempte Molenwijk en wordt in de huisnummeringconcordans van oud-archivaris van het gemeentearchief Jan Werkman in 1994 met de bestemming ‘pakhuis Vrind, nr. vervallen’ gekwalificeerd. De bron van dit gegeven is de woningkaart.
Een aantal jaren later is van de idyllische illusie van deze foto weinig meer terug te zien als ‘De Blauwe Donau’ (de koosnaam van de cynische Heerenvener) door de aanwonende bewoners praktisch is gedempt met hun afval en de volksgezondheid in het geding komt. (Tussen haakjes: Herinnert U zich de ‘bjinstap’ nog van het Roode dorp in 1898, aflevering HIP-Time 21)
In 1931 is die aftakeling voor T. Swart - in een door hem gemaakt gedicht over de Molenwijk - de reden van de verzuchting:
“Kleine fijne Friese Haagje.
Jij bent mooie dingen rijk.
Maar een schandvlek op je schoonheid,
is die vieze Molenwijk.”
Na de demping in 1934/1935 gaan ook de dichtaders van voordrager-reciteerkunstenaar en dus ook volksrijmer Douwe Lap volop stromen over de onderwerpen ‘Oer forkearsboerden, de Mounlewyk en de nije brêge”. In vier regels zijn tevredenheid over het middelste onderwerp:
“Bisjoch mar d’âlde Mounlewyk,
Hwet wier dat oars in smoarge klyk,
Nou is’t in moaije, brede strjitte,
Hwer’t tegels en ek klinkerts sitte.”
HIP-TIME MAGAZINE 83. - 2014, mei 17 - wibbo westerdijk - hip-backup
Dracht omstreeks 1920
HIP-TIME MAGAZINE 106
Fascinerend en imponerend zijn twee begrippen, die van toepassing zijn op de geschiedenis van het eerste meest linkse pand op deze prentbriefkaart uit de museumcollectie. Die kaart is bijna honderd jaar oud, want op de gevelbalk boven de winkel staan restanten van de zich aldaar in mei 1918 gevestigd hebbende N.V. VAN DER SCHAAR’S HEEREN & DAMES KLEEDERMAGAZIJN. Na bedrijfsleider-kleermaker Daniël Jans Rorije wordt in 1920 directeur Harmen Jans Kremer de bewoner van het pand tot mei 1933. Dan verlaat hij het pand Dracht 42 ten faveure van Jan Bunt, die er volgens het adresboek 1934 een bloeiende meubelhandel sticht. Deze blijkt een volhouder zelfs tot in de jaren zeventig als woninginrichter onder de nrs. 42-44-46. Maar niet alleen in deze twee bedrijven zitten fascinerende en imponerende elementen ook in een lange periode daarvoor zijn daarvan de bewijzen te vinden. Het is daarom dat we terug willen gaan in de tijd.
Eerst de periode vanaf 1865 tot mei 1918. Op 12 januari 1865 wordt door de ontbinding van de vennootschap, die bestaat tussen Edske Smit Janszoon, fabrikant en koopman te ‘t Meer, en Meine Meinesz Anneszoon, een rigoureuze streep gezet door de op 31 juli 1863 aangegane vennootschap onder de firma Smit en Meinesz. Hun bedoelingen zijn dan het “uitoefenen van een Stoom-en Windolieslagerij, tevens dienstbaar tot het malen van granen en een smederij” en de daaraan verbonden handel. Smit is dan al een flink aantal jaren bezig om de molen “De Hoop” in ‘t Meer tot bloei te brengen, maar dat is door gebrek aan middelen en ondanks de aandrijving met stoom en zijn smidsvakmanschap niet in voldoende mate gelukt. Uit een correspondentie tussen notaris Arjen Binnerts en zijn zoon Halbe van 16 januari 1865 blijkt de bedrijfsontbinding door ‘volslagen onvermogen om te betalen ofwel failliet’ het meest te treffen Edske Smit en zijn echtgenote Berber Overdiep. Zij zitten zo diep in de schulden, dat ze zelfs een erfrecht op de nalatenschap van haar moeder Sijmentje Hendriks Taconis moeten verkopen aan haar broer Hendrik Overdiep en haar zwager Nicolaas Lublink jr.. Meine Meinesz zet de zaak in ‘t Meer voort, blijkt uit de Leeuwarder Courant van 17 januari 1865.
Niettemin worden er nieuwe verplichtingen aangegaan door Edske Smit. Hij ziet mogelijkheden om op de westkant van de Dracht koper te worden van “een huis en herberg “de Wijnberg” met stalling, wagenhuis en en erf te Heerenveen, sectie A. nr 337 en 338, groot 0.04.56 voor f.6000,00”. Hij koopt het pand op 27 februari 1865 van de koopman Joseph Rose. Overigens blijkt de financiering aan een dun draadje te hebben gehangen, getuigen een vertrouwelijke reactie van notaris Arjen Binnerts naar zijn zoon Halbe: “Vandaag (27 febr.) was het weer (de hoofdpijnveroorzaker) de onwil van H. Overdiep, die, na beloofd te hebben om Smit te helpen ten einde het huis van Rose te krijgen, nu allerhande bezwaren had. Het is toch in orde gekomen.”
Vervolgens vraagt Smit een hinderwetvergunning aan - destijds doet men dat met een procesverbaal met informatie de commodo et incommodo - voor het uitoefenen van een smederij in de huizinge no. 207. De omwonenden stellen als enige voorwaarde, dat de schoorsteen zo hoog wordt opgemetseld, dat geen hinder wordt toegebracht aan het opvangen van zuiver regenwater. Eén jaar na de start van zijn bedrijf sluit Smit een overeenkomst met mr. Herman Ulrich Huguenin, lid van de Hooge Raad der Nederlanden te ‘s Gravenhage, die hem op obligatie 7000 gulden leent. (Tresoar T.26, inv.nr. 56055, aktenr. 189, notaris A. Binnerts)
Enkele fragmenten uit de beginjaren van zijn nieuwe carrière geven we weer. De hoofdelijke omslag van het jaar 1866 is de eerste, waarin zijn naam voorkomt met de kwalificatie ‘grofsmid’ en een gezin van 4 mannelijke en 5 vrouwelijke personen. Uiteraard op het huisnummer 207. Het jaar daarna staat als zijn beroep reeds vermeld: ‘fabrikant’. In de periode 1870-1880 breidt het doopsgezinde gezin zich nog uit tot negen kinderen, die in die periode de zorg genieten van 13 elkaar opvolgende dienstboden. Eind 1879 wordt het huis vernummerd naar nr. 359.
De periode 1880-1900 vermeldt het bevolkingsregister eveneens de naam van Wiebe Joustra, ingenieur, die van 27 september 1884 tot 25 september 1895 zijn capaciteiten mag inzetten. Een smidsknecht Bouwe Vlas is van november 1888 tot 18 juni 1889 tevens inwonend, net als Gerhardus Dirks Harmsen uit Vriezenveen van september 1891 tot en met september 1892. Deze persoon vinden we in begin april 1894 als directeur van een nikkelfabriek aan de Parallelweg als zelfstandig fabrikant. E. Smit Jzn. schrijft voor het Nieuw Advertentieblad van 4 april 1894 een ingezonden brief, betreffende een door hem ontworpen kachel geschikt voor turf en verbindt daaraan de uitnodiging aan de turfmakers een ander model turf te maken om een zo groot mogelijk rendement te krijgen.
Op 16 mei 1894 wordt door E. Smit Jzn. geadverteerd met zelfvoedende spaarturfkachels voor huiselijk gebruik, grote lokalen, scholen en kerken, welke naar gelang van de buitentemperaturen 4 à 24 uur met één vulling kan branden en niet duurder dan met buitenlandsche brandstoffen, die desverkiezende een enorme hitte, doch ook een bijna onvoelbare warmte kunnen produceren zonder uit te doven. Voor de verkoop is afgesproken, dat wie voor 1 Juli bestelt de levering in het najaar tegemoet kan zien. In dat geval wordt zelfs 5 % korting gegeven. Verder zijn de kachels dagelijks in werking te zien en heeft de zaak een geïllustreerde catalogus, die op aanvraag franco te krijgen is.
In de morgen van 9 september 1895 zijn twee werklieden zo onfortuinlijk om met een praam met steenkolen geladen in de spoorhaven, bestemd voor E. Smit Jzn. te verongelukken. De praam is te zwaar beladen, schept water en zinkt. De opvarenden worden gelukkig bijtijds gered, maar er is wel een schade van 25 à 30 gulden. (N.A. 11-9-1895)
Op 5 juni 1896 doet zich met de verkoop door leerlooier Lambertus Feits van een pakhuis met ondergrond (kadastraal A-339) - te weten de voormalige gevangenis aan de Molenwijk - de kans voor om het gehele terrein van Dracht tot Molenwijk in bezit te krijgen. De koopsom van fl.1000,- contant wordt speciaal door notaris Verkouteren vermeldt in de acte. Rond 1900 is het adres van de N.V. Spaarkachel-en Haardenfabriek v.h. E. Smit Jzn daarom op het Achterom / Ged. Molenwijk 25, hetgeen blijkt uit een verkoopfolder. (Knipseldoos Handel, Bedrijf en Ambacht - Fabriek - Smit).
Op 12 juli 1907 doen twee werknemers van Edske Smit aangifte van het overlijden van zijn 73 jarige echtgenote Berber Gerrits Overdiep. Willem de Jong, in de acte als klerk aangeduid, en Nanne Boersma, metaalslijper, beide 33 jaar, verzorgen de aangifte ten gemeentehuize. Er komt voor de organisatie van zijn privéleven een huishoudster Doetje van der Stal, die in 1911 naar Utrecht gaat, en enkele dienstmeisjes. Na wat wisselingen in deze bezetting vertrekt Edske zelf op 3 mei 1913 naar Sneek. Willem de Jong, die inmiddels boekhouder is, wordt de nieuwe hoofdbewoner en wordt in het bevolkingsregister ‘directeur kachelfabriek’ genoemd.
De bevestiging van zijn betrokkenheid vinden we in de oprichtingsakte van een naamloze vennootschap met de naam “N.V. Spaarkachel en Haardenfabriek v/h E. Smit Jzoon te Nijehaske. Als oprichters staan in die acte van 9 oktober 1913 (bankier) Willem Hendrik de Gréve te Nijehaske en Willem de Jong te Heerenveen. De notaris jhr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma zorgt ervoor dat deze overeenkomst als bijvoegsel wordt opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 28 oktober 1913. Twee dagen eerder wordt ook de verkoop vastgelegd van een gebouw waarin een ijzerslijperij en kachelfabriek met pakhuis, erf en steeg aan het Achterom te Heerenveen. De verkoop Willem de Jong ontvangt daarvoor fl.4156,-. De koper is de N.V. met als commissaris eerdergenoemde Willem Hendrik de Gréve en de directeur Willem de Jong.
De periode Van der Schaar breekt aan, overigens alleen voor het pand voor aan de Dracht. Het achterste deel blijft gewoon in exploitatie bij de N.V. Spaarkachel-en Haardenfabriek v/h E. Smit Jzn. De op 6 februari 1918 aangevraagde bouwvergunning nr. 888 beoogt de ombouw van de kachelwinkel (sectie A-1351) tot een winkelhuis op het terrein van 225 vierkante meter met een hoogte van 11.10 meter en een frontbreedte van 8.90 meter. De verdiepingsgevel telt 4 ramen en op de verdiepingsscheiding wordt de tekst N.V. VAN DER SCHAARS HEEREN & DAMESKLEEDERMAGAZIJN aangebracht. Bouwmeester is aannemer K. Westra.
Het moet gezegd, de N.V. P. van der Schaar’s kleermakerij te Heerenveen blaast met een koopsom van fl.15.000,- flink in de bus en het blijkt dat verkoper Jacob Hendriks Bekkering de begunstigde verkoper is. Notaris Schipper passeert niet alleen deze akte op 15 mei 1918, maar ook de akte voor een schuldbekentenis aan de Rotterdamsche Hypotheekbank voor Nederland voor eenzelfde bedrag. Dat is ruim een jaar later op 16 mei 1919 en de vertegenwoordiger Harmen Kremer tekent die overeenkomst. De stichter Pieter Heeres van der Schaar is immers in 1897 als 35 jarige ondernemer al overleden.
Bij de start van het bedrijf van Edske Smit Jzn. in 1865 blijkt uit de koopacte al dat dit pand aan de Dracht een bijzonder interessante voorgeschiedenis heeft. Daar is immers sprake van het logement ‘De Wijnberg’. Daarvoor zit meer dan een eeuw exploitatie als - in moderne woorden - ‘horeca’-pand of in een fantasie-afkorting een ‘helota-pand’. Dat moet U lezen als ‘herberg, logement en taveerne’. Termen uit de 18e eeuw en eerder. Uit de aantekeningen van een vroegere onderzoeker van de oudheidkamer ontlenen we de kennis van de gebeurtenissen rond Heerenveen rond 1748. Als een lont in het kruidvat van de zgn. Pachtersoproer in de grietenij Schoterland wordt in 1748 het gerucht onder het volk, dat grietman Menno Coehoorn van Scheltinga de rechtkamer zou hebben verplaatst van Oudeschoot (‘De Drie Pilaren’) naar Heerenveen (‘alwaar 't wapen van Schoterland uithangt’). De eigenaar van het Oudeschoter etablissement zou daardoor een belangrijke bron van inkomsten gaan missen en zijn ‘zeer onrustige geest’ zou uit rancune de knecht van de grietman hebben gesard en gestoten.
Vaststaat dat in het Reeëlkohier van Heerenveen-zuidzijde van 1749 onder kohiernummer 110 en 111 als eigenaren staan aangegeven van “een huys zijnde de herbergh”: Notaris publicus Egbartus Oosterkamp nom. uxor. (mede namens zijn 2e vrouw Magteltje van Putten), voor de helft, en Ruurd Ruardi, voor de helft. De exploitant is de herbergier Hendrik Terweel. Reeds in 1748 zwaait hij daar de scepter in een pand met 4 schoorstenen met een gezin van 3 hele hoofden en als vee: één rier (vaars). Een volgende gebeurtenis, die in het Nedergerechtsarchief wordt ondersteund door een ‘acte van koop van een dubbel huis en herberg’, wordt beschreven in 1755. Bij die transactie verklaart Evert Veurman, meester chirurgijn op ‘t Heerenveen, schuldig te zijn aan Magteltje van Putten, huisvrouw van Egbartus Oosterkamp, een som van 1024 goudguldens en 28 stuivers, voor de overdracht van het dubbele perceel waar het wapen van Schoterland uithangt, maar ook voor een deftige nieuw gebouwde huizinge c.a. daarachter. De bovenkamer daarvan is gedurende jaren door de grietenij Schoterland als ‘regtkamer’ gebruikt. Op dat ogenblik wordt het bewoond door de weduwe en kinderen van Marten Engeles. (R.A. toegang 13.40, inv. 181, pag. 151v) Kastelein Evert Veurman ziet kans als borg voor de koopsom over te halen de jeneverstoker Arjen Antony van Merken, meester stoker, voor een totaal bedrag van Car. glds. 1574-13-12. Daarvan is een ‘renversaal’ uit hetzelfde jaar. In het speciekohier van 1756 blijkt Evert Veurman van de 4 schoorstenen anderhalf te hebben ‘digtgem.’ om het bedrag schoorsteengeld naar beneden te brengen. Zijn welstand is met twee halve hoofden dan ook aanzienlijk bescheidener dan de 3 hele hoofden van zijn voorganger Terweel. Met 2 koeien is hij grotendeels zelfvoorzienend en het tweetal paarden zou kunnen wijzen op het niet helemaal willen loslaten van zijn chirurgijnspraktijk.
De verkoopadvertentie in de Leeuwarder Courant van 5 januari 1771 bevat een openhartige ontboezeming. Hij laat schrijven: “door het meenigvuldige aanstaan eeniger zyner Patienten om uit de HERBERG te gaan woonen, is dezelve geresolveert om zyn Herberg uit de hand te verkopen.” Duidelijk is het frisisme ‘oanstean’ te herkennen, wat dus wil zeggen, dat hij op gedurig aandringen van enkele van zijn patiënten heeft besloten z’n herberg te verkopen. Hij verzekert de mensen dat je er goed de kost mee kunt verdienen, mede door de aanwezigheid van een kolfbaan, boven-en benedenkamers en stalling voor meerdere paarden. Het lukt hem in 1771 nog niet, maar hij doet eind december 1771 nog een tweede poging om het uit de hand te verkopen. Ook die poging heeft geen resultaat en hij moet besluiten er te blijven. Bijna tien jaar later doet hij opnieuw een poging zijn herberg te slijten door een ‘gastmaal’ te organiseren, vanwege het feit dat hij al meer dan 25 jaar zijn affaire met veel succes heeft gedaan en zelfs nu noch voortzet. Maar ...... als er iemand is die er gading naar maakt, zal hij in alle billijkheid accoord gaan met verkoop. De situatie blijft onveranderd tot hij in 1784 overlijdt, en op 4 december van dat jaar komt het onder de hamer. Inmiddels wordt Alt Hessels, die kort daarvoor met de weduwe Krijn Jitzes (Wybrigjen Alberts) van specienummer 82 is getrouwd, in de advertentie als de kastelein van het Wapen van Schoterland genoemd. De ‘actuarius’ - de man die de openbare veiling leidt - is G. van Terwisga van Heerenveen, die uiteraard de klandizie van de veiling gunt aan Alt Hessels. Onderdeel van de veiling is de “Oude Regtkamer”, die wordt aangeduid als zeer geschikt voor pakhuis.
De eerste bieding op de tapperij blijkt 1525 goudguldens te zijn geweest en de ‘Oude Regtkamer’ brengt het bij de provisionele veiling niet verder dan 200 goudguldens en 7 stuivers. Op 4 december is de finale palmslag van 5 uur ‘s namiddags.
Noch enkele aanwijzingen voor de ouderdom van deze prentbriefkaart vinden we aan de overkant. Die informatie ontlenen we aan de rubriek “Ut it Feanster printeboek” troch Dick Bunskoeke, welke op 7 oktober 1987 in De Koerier heeft gestaan. Hij somt een aantal zaken aan de oostkant van de Dracht op, die allen nog hun eigen stoep - soms zelfs met hekwerken en fietsenrek hebben liggen aan de de bestrating met klinkers en ‘kinderhoofdjes’.
Drogist B.J. Talsma blijkt op 19 december 1916 reeds een overeenkomst met wijnhandelaren Ferwerda & Tieman tot uitvoer te brengen in het pand aan de overkant van de straat de Dracht op nr. 221. Aan de gevel hangt een reclamebord met de namen van die landelijke firma. Dat huisnummer werd in 1921 vervangen door het nummer 216. In 1931 wordt dan het nummer gekoppeld aan de straatnaam en wordt het adres: Dracht 25. B.J. Talsma wordt in 1941 opgevolgd door zijn zoon Johan Bernard, die hetzelfde beroep heeft gekozen. In 1962 maakt hij plaats voor Pieter Wiersma, die aan de drogisterij een minstens zo bekende fotohandel heeft verbonden. Mogen we aannemen, dat Piet Wiersma door ‘Foto Wiersma’ te stichten aan de Lindegracht zich meer als fotograaf is gaan opstellen en de drogisterij op de Dracht heeft toevertrouwd aan Willem Jongejan, die in november 1972 op de woningkaart wordt bijgeschreven. Overigens, aan de westkant is ook nog een bord aan de gevel met de tekst: “Lunchroom”. Frederick Hartmann heeft daar als banketbakker - in 1911 hier begonnen - een lunchroom aan de zaak verbonden. Bij de verbouwing van 1919 is er door R. Post & Zoon een (melk)salon gesticht van 19.50 m2 oppervlak, zodat er zelfs bijeenkomsten van de schaakclub konden worden gehouden. Destijds is het Dracht no. 394, tegenwoordig is het Dracht 40.
2015, mei 3 - wibbo westerdijk - hip-backup
Rotondekerk Terband 700 jaar
In 1315 is op de huidige plaats van de Rotondekerk al een kapel, gewijd aan de heilige Catharina. In de Rotonde kerk werd 50 jaar geleden begonnen met de Onderwegdienst en het kerkje is 40 jaar in het bezit van de Stichting Alde Fryske Tsjerken. Er werd ter gelegenheid van het 700 jarig bestaan stilgestaan met speciale kerkdiensten. Zondag 19 juni 10 uur Kerkdienst geleid door pastoor J.Alferink en ds. P.Nijssen Zondag 19 juni 15.30 uur Piter Wilkes met de premiere van zijn tournee langs de 5 kerken in Friesland.
Entree 12,50 ReserverenHeideburen met Spekbrug, 1887
HIP-TIME MAGAZINE 60
HEIDEBUREN MET SPEKBRUG, 1887
Het boek ‘Vereeuwigd’ door Frédérique van der Palm, blz. 46, afbeelding 42 spreekt van “Gezicht op de Heideburen met de Spekbrug in de winter”; olieverf op doek, 40 x 59,5 cm, Museum Willem van Haren inv. nr. 188. In een potloodschets in het eerste schetsboekje van Klaas Krikke ‘himself’ geeft hij als titel “De Spekbrug te Heerenveen op de Heideburen” en - wat erg belangrijk is - bovendien als jaar van ontstaan ‘1887’.
De Oudheidkamer-organisatie anno 1969 heeft op 6 september 1969 dit bijzondere schilderij van Klaas Krikke ontvangen van de erven H. Beck te Heerenveen.
De voorstelling zelf oogt zeer mathematisch, met een bijna klinisch nauwkeurige aanpak en langs strakke lijnen opgezet. De speelsheid moet gevonden worden in het drietal afgebeelde personen op het ijs met de bakslede en de twee wandelende mannen langs de gevel op de Pastoriesingel evenwijdig aan de Pastoriewijk en heel in de verte een derde persoon. Verder de twee kraaien - de inventariskaart spreekt van twee reigers - in de vlucht en twee meeuwen (???) op de wal , maar ook de bijt in het ijs en enkele forse scheuren. De bomen in al hun kaalheid lijken verschrikkelijk veel opelkaar. De sneeuwhopen zijn daarentegen weer zo echt als het maar mogelijk is.
Achter de bebouwing van de beide woningen aan weerszijden van de Spekbrug is sprake van een schuur, mogelijk een werkplaats. De Pastoriewijk loopt in de richting van Tjalleberd en wordt voorbij de schuren c.q. werkplaatsen zichtbaar onderbroken door sluisdeuren. Het beheer van het waterpeil van de achterliggende polder is een taak van het Polderbestuur van het 4e en 5e Veendistrict. Klaas Harmens Post heeft een sluiswachterswoning achter de ‘timmerwerkplaats’ van het rechtse pand.
De bewoningssituatie van rond 1830 van het linkse huis met erf is er eentje van eigenaar-bewoner Jan Wybes Nijholt, afkomstig uit Oldeholtpade. Hij staat op huisnummer 87 aan de Heideburen ingeschreven als ‘boer’. Zijn echtgenote Joukjen Keimpes de Boer is met 43 jaar een achttal jaren ouder. Het doopsgezinde gezin telt inmiddels vier kinderen tussen de 5 en 10 jaar oud. Inwonend staan in de Volkstelling van 1830 de 19 jarige boereknecht Hendrik Klazes Buwalda en de 15 jarige werkmeid Sjoerdtje Sjoerds van de Wouden. Onder hetzelfde huisnummer staan ook ingeschreven arbeider Tjeerd Roels Bakker (30) en zijn ega Antje Lieuwes Hemminga (27) met drie kinderen. Het lijkt erop, dat er een arbeiderswoning aan is verbonden.
Jan Wybes Nijholt blijkt in 1816 te werken op de boerderij aan de Dracht, de zgn. Boerehek, maar wordt al snel de ‘bedrijfsleider’ van de wed. Keimpe Sijtzes én - inderdaad uw gedachte is juist - hij trouwt op 10 mei 1818 met de enige dochter van de weduwe: Joukjen !
Honkvast als hij is woont hij bij de volkstelling van 1850 nog steeds op Heideburen 87 (en kadastraal Heerenveen A-127). De beroepsaanduiding switcht met name in de personele omslagen regelmatig tussen ‘huisman’ en ‘boer’. Bij het overlijden van Joukjen in 1856 wordt Jan Wiebes Nijholt nog als ‘boer’ aangeduid’, maar op 12 mei 1859 laat hij zich opvolgen door zijn oudste zoon Keimpe Jans Nijholt (1822). Overigens zijn er dan nog een paar kinderen uit dit huwelijk inwonend. Geeske (1820) en Wiebe (1824). Keimpe is in 1844 al getrouwd met Berber Haijes Hornstra uit St. Johannesga en heeft sindsdien onder Nijehaske geboerd. Daar is hun gezin gegroeid met vijf jongens (Jan, Haije, Fedde, Wijbe, Tjebbe) en twee dochters (Sijtske en Joukje). In Heerenveen komen er nog twee meisjes bij (Anke, en Geeske, die slechts 10 maanden oud wordt.) Keimpe wordt in het bevolkingsregister 1860-1870 overigens ‘landbouwer’ genoemd. Helaas overlijdt hij op 6 juli 1866, nog slechts 44 jaar oud. Drie jaar later sterft ook zijn inwonende vader Jan Wiebes Nijholt op 3 mei 1869, die de respectabele ouderdom van 76 jaar haalt. Weduwe Berber zet - met de hulp van haar kinderen - het bedrijf door als ‘veehoudersche’, maar in de loop van de jaren tachtig zwermen de meeste daarvan uit en ziet ze zich genoodzaakt de hulp van een ‘meid’ in te roepen. Zoon Fedde wordt de opvolger per mei 1888. Hij is dan al een aantal jaren gehuwd (sinds 1882) met Hiltje Sybes Hartmans en heeft in Lippenhuizen wat ervaring opgedaan. Met Berber, Siebe en Keimpe komen ze naar Heerenveen. Niettemin besluiten ze in 1893 hun boerengeluk te gaan beproeven in Oldelamer, waar ze zich op 12 mei 1893 vestigen.
Moeder Berber Nijholt-Hornstra (1820) blijkt ijzersterk en gaat met hulp van zoon Haije opnieuw de uitdaging aan. Ten tijde van de winter van januari 1887 zijn zij beiden de enige bewoners van het in 1879 vernummerde huis - van 87 naar 153. Die winter begint wat aarzelend, want de ijsverenging ‘Thialf’ moet de voor donderdag 6 januari geplande hardrijderij voor mannen eerst uitstellen tot dinsdag de 11e en vervolgens tot maandag de 17e. Die dag komen op de Munnikspetten 33 ‘betûfte’ hardrijders voor de prijs van fl.100,- en een premie van fl.30,- op de baan. Marten Kingma uit Grouw pakt de prijs en Rinke van der Zee uit Workum de premie. Zoals gebruikelijk is de prijsuitdeling in het Posthuis.
Zelfs aan het welbestede leven van de weduwe Nijholt-Hornstra komt een einde. Op 20 april 1898 dooft haar levensvlam definitief. Haije vertrekt een klein jaar later naar Munnikeburen. Hij heeft een half jaar een groot deel van het huis beschikbaar gesteld aan kommies Sijtze Postma met vrouw en vier kinderen. Deze verhuizen intern in Heerenveen in october 1898.
Het opvallende huis bij de Spekbrug op de Heideburen op deze afbeelding wordt in korte tijd vier keer verkocht: 1. door wed. Nijholt-Hornstra c.s. aan Siebe Thaes Bakker; 2. door Siebe Thaes Bakker aan Tinus Pieters Agter c.s; 3. door Tinus Pieters Agter c.s. aan Jaring Jarings; 4. door Jaring Jarings aan Hendrik Johannes de Jong. Laatstgenoemde (geb. 1863 Oenkerk en gehuwd met Anna Makkinga) vestigt daar met behulp van een hinderwetvergunning van 10 mei 1900 zijn slachterij in. “Vereeniging, sloping en herbouw” onder zijn leiding maken er een iets groter perceel van (2.40 are) onder kadastraal nummer A-2383, en later door herbouw en bijbouw onder kadaster-nummer A-2409. De uiterlijke veranderingen zijn waarneembaar op b.v. een ansichtkaart uit 1919.
Aan de Voormeerzijde van de Spekbrug vinden we over de adressering eigenlijk pas in het Register der Gebouwen in de Gemeente Schoterland uit 1852 (SCO 1054) voor het eerst de zekerheid van huisnummer 88. Overigens kleefde ook al in 1837 aan dit nummer uit de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel uit 1832 het kadastrale nummer A-129. De finale toewijzing bij aktenr. 116, beschreven door notaris Gauke Peeting, op 27 mei 1837 gebeurt op verzoek van Antje Harmens Cornel, weduwe van schoenmaker Jacobus van Kempen en al haar kinderen, hun aanhang en kleinkinderen. De nieuwe eigenaar heet Gerrit Pieters Ponne, wonend in het Meer, die voor fl.378,- dit huis met erf, bleekveld en tuintje c.a. koopt. Ponne continueert de verhuur aan de 52 jarige uurwerkmaker Evert Teunis van der Werf, die geboortig is uit Joure, en er sinds 1832 met zijn 51 jarige vrouw Akke Jans en twee dochters Grietje (1822) en Antoinette (1830) reeds wonen. Het gezin is rooms-katholiek en heeft het daarvoor gewoond aan de Heerenwal-Nijehaske.
In 1840 maken zij plaats voor Geert Siebes Hoekstra (1806), timmerman, die er volgens de Staten van de Loop der Bevolking in ieder geval van 1841 tot en met 1849 staat ingeschreven. Geert heeft in 1838 Hiltje Gerrits Ponne gehuwd en is door schoonvader Gerrit Pieters Ponne enigszins in het ‘zadel’ geholpen. In de periode 1838 tot 1855 completeren zes dochters het gezin: Akke, Johanna, Janke, Corneliske, Imkje en Geertje. De harmonie wordt op 25 augustus 1865 verstoord met het overlijden van moeder Hiltje, en nog geen jaar later moeten de zussen ook afscheid nemen van Corneliske op 25 juli 1866. Geert verbreedt zijn aktiviteiten met een winkel en heeft in de periode 1870-1880 nog drie ongehuwde dochters thuis. Soms ligt zijn timmerwerk naast de deur, want op 16 december 1878 excuseert het Polderbestuur van het 4e en 5e Veendistrict zich bij het bestuur van Schoterland. Zij hebben verzuimd te waarschuwen voor de stremming van de passage door rijtuigen over de brug in de Pastoriewijk. Overigens moet daar zo te zien wel enige lef voor nodig zijn geweest. Zo ook voor de belasting door de stoomtram naar Gorredijk, die in 1882 in gebruik komt. Timmerman Hoekstra heeft al enige tijd geleden de opdracht gekregen een nieuwe brug te maken, maar hij krijgt te maken met vertraging. Zodoende heeft hij de nieuwe brug pas op 18 en 19 november kunnen leggen. In de Leeuwarder krant is die datum wel aangekondigd maar het Polderbestuur heeft verzuimd het gemeentebestuur in te lichten. Overigens praten ze slechts over de ‘brug over de Pastoriewijk te Heerenveen, in den Rijdweg naar Gorredijk’. Dus nog niet over de ‘Spekbrug’. Het is één van zijn laatste klussen geweest, want op 6 februari 1880 gaan verver Hendrik Fokkes Groen en IJme Fokkes Groen, koetsier, naar Oenemastate om aangifte te doen van zijn overlijden. De vorige avond om 7 uur is hij overleden op 73 jarige leeftijd in het huis met no. 154.
De oudste van de drie ongetrouwde dochters Johanna Maria Hoekstra wordt hoofd van het gezin en wordt in het register als ‘winkeliersche’ aangemerkt. Geertje vertrekt tenslotte op 4 october 1882 naar Hilversum, zodat voortaan Johanna en Janke samen zich gaan toeleggen op kamerverhuur en het onderdak bieden aan ‘vrouwen met een baan’. In de laatste categorie treffen we de onderwijzeres Attje Gaasterland aan, die is begonnen op school 3 (armenschool) en in 1896 wordt bevorderd naar school 2 (de 1e Hollandsche School). Daar leert ze vrijgezel Linze de Jong kennen, waarmee ze in 1898 trouwt. Ook Janna Maria Laverman is als onderwijzeres aan school 3 enige tijd hier woonachtig geweest. Haar kennen we ook als secretaresse van Ned. Ver. tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken. Jantje Jans de Jong uit Luinjeberd heeft twee jaar haar wandelingetje over de Spekbrug naar één van de plaatselijk apotheken gemaakt. Ze is daar apothekersbediende.
Ten tijde van de winter van 1887 is de samenstelling van het gezin Hoekstra derhalve: Johanna Maria, Janke, inwonende Wilhelmina Visser en inwonende Elizabeth de Boer.
Tenslotte proberen we ons een beeld te vormen over een verklaring van de naam ‘Spekbrug’. Heel lang hebben we gedacht, dat de slager Hendrik Johannes de Jong met zijn bedrijf op dit punt de ‘naamgever’ is geweest. Maar die begint hier pas in 1900. Ook is vroeger de beroepencombinatie ‘veehouder-slachter’ geen ongebruikelijke geweest, maar deze gedachte valt niet met namen te staven. Een ‘Google’-aktie lijkt een aannemelijke oplossing te bieden.
In het Vlaamse land zou een ‘spek’ (spik, spijk) zijn afgeleid van het woord ‘specht’, wat een kleine houten brug betekent. Dan is verder de vraag nog: heeft schilder Klaas Krikke in zijn schetsboekje in 1887 de titel met daarin het woord ‘Spekbrug’ er meteen in gezet of pas later ? Vermelding in een courant vinden we namelijk pas voor het eerst op 15 augustus 1898. De versie van het plaatselijke Nieuw Advertentieblad luidt samengevat: De warmte van die dag maakt een drietal jongelui zo loom, dat ze de ‘Spekbrugleuning’ zoeken om tegen aan te hangen. Deze kan de last niet torsen en bezwijkt. Twee van de drie tuimelen voor een fris bad te water. Voor het zoeken van hun petten gaan ze bij lantaarnlicht nog een keer te water. De Leeuwarder Courant die dat bericht ook plaatst in haar exemplaar van de 17e augustus 1898, laat twee jongelui een zitplaats zoeken op de leuning welke breekt en de kameraden te water doen raken. Voor het redden van de hoed van één van de twee wordt voor de tweede keer te water gegaan, alvorens druipend naar huis te gaan.
Een tweede vermelding vinden we in door Notaris R. Barends opgestelde advertentie voor de veiling van de Huizinge c.a. ‘bij de dus genoemde Spekbrug’, afkomstig van de familie Nijholt, thans onbewoond. Dat is in het Nieuw Advertentieblad van 25 oktober 1899. Tenslotte de derde vermelding tevens met anekdotische waarde. In het Nieuw Advertentieblad van 11 juli 1900 zegt het bericht van 9 juli: “ Mej. J.H., bij de Spekbrug alhier, had heden het ongeluk over een drempel te struikelen en het dijbeen te breken. Heelkundige hulp werd spoedig verleend.” Als dat Janke Hoekstra niet is, heeft de Spekbrug nooit bestaan !
De eerste 17 jaren van de 20e eeuw wordt de slagerij voor Hendrik Johannes de Jong zijn dagelijkse werkplaats. Eerst als Heideburen 153 en sinds 1910 Heideburen 138. Na de overdracht aan slager Alle van der Weg vindt in 1921 een vernummering plaats naar Heideburen 133. Tussen 1927 en 1934 vertrekt van der Weg en komt G.H. Bouma, eveneens slager. Daarna vermelden de adresboeken van 1936, 1938 en 1949 de naam van slager Jac. van der Laan en de laatste slager blijkt L. Veltman te zijn geweest. De juiste periode waarin F. Stuivenwold van de slagerij een bakkerij maakt, moeten we nog vaststellen, maar een in 1959 gedateerde ansichtkaart laat een aantrekkelijke etalage zien en een in zwierige letters op de toegangsdeur vermelde naam. Bijna tien jaar later op 12 december 1968 verwoest een brand het bakkerspand (kortsluiting?, oververhitting?), waarbij het gezin van zes personen ternauwernood kan worden gered. Het komt niet meer tot herbouw. Na afbraak krijgt de inmiddels Zonnebloemstraat hetende straat een verbrede uitgang op de Heideburen. Uiteraard is daar in 1946 al aan voorafgegaan de demping van de Pastoriewijk.
Na het herstel van Janke Hoekstra blijft ze er nog jaren wonen. Het adresboek van 1927 vermeldt voor het laatst haar naam op deze locatie. Broodventer Fokke Mulder, die aanhanger is van de ideale en utopistische maatschappijvisie van Edward Bellamy (1850-1898) en daar ook van getuigt, is er daarna komen wonen. Na een korte periode van leegstand vestigt er zich in de begin jaren zestig Klaas IJntema, die zich bezighoudt met de installatie van electro, gas, etc. Inmiddels is ook de ‘Sun & Beauty’ - een zonnestudio - al weer vervangen door Coroneth BV, die met Sibex Active Workwear en Bionic Technology ons animeert om de 21e eeuw met haar producten veilig tegemoet te zien.
2013, juni 30 - wibbo westerdijk - hip-backup