Heerenveen omstreeks 1930
HIP-TIME MAGAZINE 11
"Heerenveen, den 23 Augustus. Gister nademiddag tegens 4 uur ontstond, in den Schuur der Boere Huizinge van den Hoog Ed. Wel Geb. Heer Grovestins, door het extra sterk Broeyen van het hooy, Brand, edog door vigelantie der Ingezetenen, en dat van zommigen niet zonder Levensgevaar, wierde de Vlam door natgemaakte Dekens, van tyd tot tyd gedempt, als wanneer men in het Hooy splitten, en een groot gedeelte (genoegzaam verbrand) Hooy buiten de Schuur droeg en met Water bluste. De grote Iever, waarmede men tot den Morgenstond, dusdanig werkzaam was, is van dat gezegent gevolg geweest dat niet alleen de Boere Huizinge en Schuur is bewaart, maar een groot gedeelte van dit aanzienlyk Vlek, uit een dreigent gevaar, door des Heeren Goedheid is geredt."
Dankzij de rubriek "Ut 'e Lapekoer" van D.M. van der Woude van 31 januari 1974 "Buigend voor de adel" en de sub-titel "Veel ijver bij blussing" kunnen we ons daarin verplaatsen.
Yzak Durks wordt in 1803 opgevolgd door ‘grutboer’ Frans Hendriks Pasma, die naast de 20 hectare om de boerderij ook buiten de plaats Heerenveen land huurt, wel tot een bedrag van 730 gulden. A. Taconis geeft daarvoor in 1960 een equivalent van 7000 gulden huur. In 1832 verkoopt W.A. Sirtema van Grovestins de plaats aan houthandelaar Hermanus Hiddinga. Door vererving komt het tenslotte in handen van Leonardus Ypey, wiens zoon Haro Caspar Ypey, consul der Nederlanden in Nice, de zathe en landen in 1931 na veel onderhandelen aan de gemeente Schoterland verkoopt. Dat zijn immers de jaren, dat Heerenveen sterk bezig is te expanderen !Inmiddels heeft Pasma in 1831 zijn huur be-eindigd en worden de namen genoemd van Frederik Joustra (1832-1836), en Klaas Freerks Boonstra (1836-1840). In 1841 zit er vervolgens Uiltje Johannes de Haan, die er tot 1879 blijft. ‘Uiltjeboer’ maakt de brand mee en collega-boer Sierdsma uit Rotstergaast schrijft in zijn dagboek van maandag 13 oktober 1851: "Des morgens is de boerenhuizinge te Heerenveen bewoond door Uiltje J. de Haan afgebrand."Bij de herbouw in 1852 - waarbij het woongedeelte wordt gericht op de Dracht - metselt men naast de voordeur een eerste steen in, die na de afbraak in 1958 met medewerking van de Directeur van Gemeentewerken een plaats in de Oudheidkamer heeft gekregen. Dat steentje heeft als tekst: “CORNELIS BIJL / OUD CIRCA 8 JAAR / HEEFT AAN DIT / GEBOUW DE EERSTE / STEEN GELEGD, / IN 1852.”( zie foto onder dit artikel) Voorzover we hebben kunnen achterhalen is Cornelis het zoontje van Jochem Harmens Bijl, slager te Heerenveen, en Sjieuwke Syttes Hoeksma. Hij is geboren op 29 maart 1844. Waarom juist hem de eer te beurt valt om die handeling te mogen verrichten blijft nog in het duister.
In 1879 doet de gemeente Schoterland een eerste poging om de boerenhuizinge met schuur en grond aan de oostzijde van de Dracht aan te kopen van de wed. IJpeij-van Panhuijs. De gemeente vraagt 2 ha grond voor fl.6000,- per ha, en biedt zuidelijker gelegen ruilgrond aan plus nog fl.10.000, - voor verplaatsing van de boerderij, maar de weduwe laat zich niet vinden. In plaats daarvan sluit zij een contract af met Marten Douwes Leistra, die in mei de ‘Boerehek’-plaats (no. 146) betrekt om er meer dan 30 jaar te wonen. In 1903 tijdens de hooiing in juli overleeft hij een trap van een paard tegen de heup, welke gelukkig bevredigend geneest. Als in juni 1908 in Heerenveen het Landhuishoudkundig Congres gepaard gaat met allerlei feestelijkheden krijgt Leistra de ingang voor de tentoonstelling door ‘de Boerehekke’ over zijn erf. De feestelijkheden zijn op het Gemeenteplein, dat met een bruggetje verbonden is met het tentoonstellingsterrein.In 1914 gaat M. Leistra naar Aengwirden en wordt hij opgevolgd door R. Veenhouwer, wiens zoon Jan in diens voetsporen treedt. Ook deze krijgt te maken met aktiviteiten voor de Heerenveense bevolking op zijn weiland achter de gasfabriek. In 1920 ter opluistering van de winkelweek wordt dat gebruikt als opstijgterrein voor de ballon van het echtpaar Boesnach.De teloorgang van deze boerderij wordt versneld als de gemeente Schoterland begin jaren dertig een onteigeningsprocedure opent. Eerst wordt er ruim 17 hectare toch door een minnelijke schikking verworven en later nogmaals terreinen langs de Rijksstraatweg (Verlengde Dracht). Een en ander leidt bovendien tot een huurvermindering voor Veenhouwer. Deze moet zelfs toestaan dat er 25 vierkante meter op zijn erf wordt bestemd voor een transformatorstation van de P.E.B. Jan Veenhouwer gaat in 1947 emigreren naar de U.S.A. Als laatste boer komt Dirk Bakker uit Rottum, die er vier jaar heeft gewoond en toen naar Nieuweschoot is vertrokken. De gemeente had zo langzamerhand alle land voor woningbouw opgekocht. Van de oorspronkelijke 36 hectare die Frans Pasma gebruikt, zijn er onder Dirk Bakker nog maar 12 over. De laatste bewoner - althans volgens woningkaart en adresboek 1954 - is geweest voor Dracht no. 43 zekere opperman Albert Mulder. Hij heeft er nog gewoond vanaf 9 september 1951 tot 10 november 1958. Volgens een mondelinge mededeling van een buurtbewoner is een deel van de woning ook gebruikt als kantoor voor gemeentelijk bouwkundig toezicht o.d. In januari 1959 valt - volgens de woningkaart - voor de boerderij het doek definitief: het wordt afgebroken. De Minckelersstraat wordt doorgetrokken vanaf de Sieversstraat naar de Dracht. De ‘hikke’ was jaren daarvoor al weggehaald.
Terug naar de foto vragen we ons af: wie zijn toch die kleuters bij het hek ? Frits Klein (1924) vertelt zonder enige aarzeling, dat het jongetje zijn jongere broer Willem (1928) is. Een jaar of drie-vier oud en stoer op klompjes ! Als dat het geval is dan zal de foto gedateerd kunnen worden op c. 1931-1932. Het meisje kan het dochtertje Tine Louisa (geb. 5 aug. 1929 Heerenveen) zijn van de familie Veenhouwer. En is de vrouw op de achtergrond een bezorgde moeder (mevrouw Klein of mevr. Veenhouwer) of misschien toch de vrouw van banketbakker Pieter Regnery. De familie Klein woont sinds 7 mei 1931 tijdelijk in op de Dracht 45 (bovenwoning) bij de Regnery’s, in afwachting van hun huis aan de Thialfdwarsweg in Aengwirden. Regnery staat in het adresboek 1927. Veel later in 1949 staat banketbakker Oege Ruardi er als zodanig in en tot de verandering van bestemming komen we ook nog enkele keren de banketbakker Gerardus van den Bosch tegen als gebruiker. Aan de andere kant van de ‘Boerehek’, waarvan we hier enkel de zuidelijke zijmuur (met sporen van een of andere reclame-uiting, zo te zien) in beeld krijgen. Bij het maken van de foto is W. Tuinstra filiaalhouder voor eigenaar Johan P. van der Kam. Hij zwaait de scepter over een winkel met de pakkende naam “De Vergulde Hoed”. Een andere en eerdere prentbriefkaart, met datumstempel uit 1917, onthult delen van de tekst op die zijmuur. Met het woord “VESTA” en de associatie Verzekeringsmaatschappij te Arnhem zal ‘JOH....’ van der Kam te ‘HEER.......’ mogelijk met ‘STEED........’ zijn inkomsten met een verzekeringsportefeuille gunstig hebben willen beïnvloeden (?)( zie foto hieronder) Ook met Willem Tuinstra heeft de familie Klein een band in de vorm van een familieband. De moeder van Frits en Willem is namelijk Baukje Tuinstra (geb. 28 febr. 1898 te Sneek). Na overname van het bedrijf in 1934 door de N.V. P. van der Schaar’s Kleermakerij gaat directeur Harmen Kremer zich meer specialiseren in herenkleding. Na 1968 vestigt zich op hetzelfde perceel in een compleet nieuw pand schoenenzaak Van Haren.

---------------------------------------------
Heerenveen (luchtfoto) in 1951
HIP-Time 0
Het meest in het oog springend zijn een aantal landschappelijke elementen. De kenmerkende percelering met als scheiding ‘wijken’, die in een eerder tijdperk ontsprongen aan of uit-monden op de Compagnonsvaart tussen Heide-en Nieuwburen. Op deze eveneens zonnige foto van 1951 overhuift de ijzeren ophaalbrug de wijk, die de gasfabriek nog toegankelijk maakt voor praamvaart en ander waterverkeer. Deze Nieuwburenbrug en demping van de wijk maakten in de periode 1954-1956 plaats voor de rechtstreekse aansluiting van de Nieuwstraat naar de in 1945 geplaatste noodbrug over de Compagnonsvaart en het begin van de Van Kleffenslaan. Deze straat bereikt zijn voltooiing overigens pas in 1959. De nog in bedrijf zijnde vertegenwoordigers van de Heerenveense boerenstand blijken zich toe te leggen op de veehouderij. De jongste bedrijfsvoering - een veestalling met hooibergplaats - is te vinden ten oosten van de gashouder in het sierlijke stelpje, welke in de gemeentelijke woningadministratie het adres ‘Coolsingel 2’ (beter is ‘Koolsingel’) voert. In 1925 creeërt timmerman Johannes de Haan negen stallen boven een gierkolk op een oppervlakte van 12 bij 12 meter. Hij doet dat in opdracht van veehouder W.A. Koopmans, die overigens zelf woont aan de Verlengde Dracht 45. Lange tijd blijkt als gebruiker te boek te staan Jan Dijksma, die in ieder geval enige tijd woont in het achterste deel van Nieuwburen 12. Daarvan zien we op deze foto de meer dan royale tuin met bosschages achter de bebouwing van het westelijke deel van de Nieuwburen.
Het boerderijtje met extra schuur en boerenerf tussen de twee wijken - met een licht afwijkend verloop - is gesitueerd op Nieuwburen 62 en van veel oudere datum. Zeer vroeg in de 19e eeuw vindt Wijtze Jans Punter hier al een bestaan als boer en de wijk - met als verbinding tussen de oevers een ‘barte’ - loopt nog ten westen van ‘it pleatske’. Deze situatie doet de volksmond de naam ‘Oer de barte’ ontlokken. De laatste veehouder ter plekke van de in 1917
opnieuw gebouwde woning én schuur met veestalling blijkt te zijn de familie Auke Bouwer, die in de laatste helft van de vijftiger jaren zijn bestaan door de nieuwe bestemmingen van de gronden gaat voortzetten in Akkrum. Opvallend is het zgn. ‘olifantenpaadje’, dat van hun boerderij schuin door het weiland naar het geboomte weerszijden van het niet zichtbare voetpad van het Korflaantje loopt. Dit pad blijkt ook bereikbaar door de Koolsingel, welke een haakse bocht maakt naar het oosten net voorbij het schoolplein van de voormalige MULO-school. Talloze Heerenveners hebben hun zondagse wandeling naar en van het Oranje-woudster voetpad langs dit lommerrijke laantje gemaakt. De anecdote wil dat het tevens betekenis heeft gehad als het ‘Vrijerslaantje’, met name bij schemeravonden. Links onderaan op de foto is nog juist een stukje te zien van het tuinderscomplex van de bloemistenfamilie Wagter.De aanzet tot het scheiden van ‘Voormeerszathe’ van het buiten ‘Voormeer’ en het zandbed voor de toevoersweg naar de A32 om het buiten - voor de richtingen Groningen, Leeuwarden, Sneek - is reeds in ontwerp te bewonderen.
2012, maart 21 - wibbo westerdijk - hip-backup
Gymnastiekfeest Gemeenteplein 1916
HIP-TIME MAGAZINE 87
Dat is ongetwijfeld de medeverdienste van de directeur van damesvereniging Linze de Jong, tevens gymnastiekleraar van de Heerenveense scholen en Bondscommissaris. Bovendien is hij ook nog president van de turnverenging ‘O.D.A.’ in de Knijpe, één van de mededeelnemers.
Uit het hoge objectnummer 12747 van de fotocollectie van het Museum Willem van Haren is geen enkele conclusie te trekken, behalve dat het pas laat is toegevoegd aan de volledige collectie van het museum. Verzamelaar-eigenaar is geweest de voormalige conservator van de Oudheidkamer Heerenveen de heer Leo Leenes, wiens erfgenamen hebben besloten zijn verzameling in langdurige bruikleen af te staan aan het museum Willem van Haren. In de registratie van die Leo Leenes-collectie heeft het de code met nummer ‘LL 1299’ gekregen. Het uiterlijk van de foto vertoont een lichte verkleuring tussen linker en rechterhelft. De ene helft suggereert een sepiakleurige opname en de andere een zwart-wit beeld. Het formaat van 13.6 bij 8.7 cm wijkt nauwelijks af van de standaardmaten uit die vroege periode van haar ontstaan.
Topografisch worden we zeker niet teleurgesteld over dit redelijk duidelijke beeld. Er zijn zeer weinig opnamen vanuit dit perspectief genomen, zodat we in ieder geval op de achtergrond de toegang naar de centrumbegraafplaats mogen veronderstellen. Duidelijk is in ieder geval een gevel zichtbaar behorend tot het gasfabriekcomplex. Daar bovenuit zien we de contouren van een gashouder.
Langs deze straat staan van achteren naar voren eerst het meest zuidelijk lokaal van de 1e Hollandse of lagere school (de dwarse bouw uit 1907/1908), en daarna de in 1882 bijgebouwde twee lokalen van de Mulo-school (meer uitgebreid lager onderwijs), resp. voor 24 en 34 leerlingen. Deze zijn via de noordelijke muur verbonden met de in 1875 gestichte (en in 1890 verhoogde) oorspronkelijke Muloschool, waarin plaats is geweest voor maximaal 60 leerlingen. Vervolgens als afsluiting van het scholencomplex trekt de hoofdonderwijzerswoning van twee verdiepingen architectonisch sterk de aandacht met de naar het plein gerichte ronde hoek met raam, zoals er in Heerenveen ook op andere plaatsen bouwwerken zijn tot stand gekomen (pakhuis aan het eind van de Munnikssteeg) en het zuidelijke hoekpand van de Stationsstraat met de Heerenwal. In de laatste is zelfs kenmerkend geworden de ronde deur. Eerlijkheidshalve moet worden vermeld, dat in de ontwerptekening van 1875 wel de ronding in de beide verdiepingen van de hoofdonderwijzerswoning staat, doch niet het - later aangebrachte - raam.
Barend Cornelis Post als hoofd der (mulo)school no. 1 woont hier in 1916. Hij is op 10 oktober 1907 benoemd, komend uit Delfzijl, als opvolger van Jean Nicolas Joly, die naar de stad Groningen is gegaan. Van 1 september 1875 tot 16 januari 1904 heeft Thomas Kuijper de muloschool geleid als hoofd, maar heeft tenslotte de school moeten verlaten wegens een niet-eervol ontslag.
Over de verbindingsmuur tussen de hoofdonderwijzerswoning en het voormalige postkantoor is bij voorbereidingen voor de aanbouw van de serre in juni 1894 sprake van een incidentje. Deze schutting staat op de plantekening precies in het verlengde van de serre, maar het blijkt dat daarmee het uitzicht van de onderwijzerswoning door het ronde hoekraam wordt belemmerd. Door die muur 75 centimeter verder naar achteren te verplaatsen is het probleem opgelost.
In de bovenwoning van het postkantoor - u ziet een vrouwelijke vertegenwoordiger van de familie op het platte dak van de serre - woont in 1916 de familie Lieuwe Houkes, concierge belastingkantoor. Is het denkbaar, dat de vrouw van de bewoner van het bovenhuis (met witte blouse) in de deuropening staat van het kantoordeel van het gebouw of moeten we denken aan een werknemer, die op zaterdagochtend niettemin haar dienst vervult voor de inspecteur ? Ziet U al die prachtige kenmerkende houten blinden aan de buitenzijde van de ramen om de zon te kunnen weren ? U ziet ze zowel in geopende als in gesloten toestand.
Rechts kunnen we nog een klein stukje waarnemen van het gemeentehuis van Schoterland (Oenemastate), waar de zaal achter het halve venster zeer lang de functie van raadzaal heeft gehad. Op een foto uit 1934 als de Schoterlandse Raad voor het laatst in dat vertrek in die samenstelling vergadert, hangt aan de zuidmuur van dit oostelijke vertrek de op linnen met olieverf geschilderde allegorische voorstelling van een jonge vrouw met de linkerborst ontbloot en gehuld in een wit geplooid kleed met daaroverheen een lichtblauwe mantel. Ze heeft in de linkerhand een sleutel en haar rechterhand steunt op een schild met het wapen van de grietenij Schoterland. Aan haar voeten sandalen en in het donkerbruine haar een paarlen snoer. Rechts van haar bevindt zich een vrouw in grijze kledij, met golvende mantel. Op het hoofd een helm met o.a. witte struisveren. Links op het schilderij Mercurius en een vrouw met lauwertak in het haar. In de rechterhand heeft ze een turfsteker (spitter), aan haar voeten enige turven. Voor het bordesje een weegschaaltje. Rechts drie kinderfiguurtjes. De bovenste twee houden een ovaal schilderij vast waarop een grisaille (een schilderwerkje waarbij Franck alleen met tinten grijs op grijs werkt)van een vrouwenfiguur met zwaard in de rechterhand. Het kinderfiguurtje leest in een opengeslagen boek, waarin wetsartikelen. Het doek van Christoffel Fredrik Franck stamt uit de actieve periode van Franck, die leeft van 1755 tot 1816. Het doek wordt in 1881 aangeboden door de douarière van Sminia aan de gemeente Schoterland, welke het met graagte accepteert. Thans is het één der historische pareltjes van het museum Willem van Haren, welke reeds meerdere jaren in de vaste presentatie heeft gehangen.
Nieuwsgierig zijn we ook nog naar de persoon rechtsvoor op deze foto, die stellig niet de standaard pet, strohoed of bolhoed draagt. Het lijkt heel erg veel op een militaire ‘sjako’. Zou hij zijn verlof benutten om zijn liefde voor het turnen te voeden of is zijn geliefde één van de deelneemsters ? Wij willen het graag geloven !
Uit het uitgebreide verslag in de Hepkemakrant pikken we de ‘krenten’ om aan te geven, dat het een heel grote gebeurtenis in die julimaand is. Al vroeg op de dag biedt de Dracht al een feestelijke aanblik. Voor het mooie terrein van Thialf en de indeling daarvan is de krant uiterst complimenteus. Om 1 uur stroomt het schoolplein vol met kinderen, die meedoen aan de demonstraties, met juryleden, leden van feestcomité, gewestelijk bestuur, technische commissie, afgevaardigden van zustergewesten en turnverenigingen. De stoet begeeft zich eerst naar het gemeentehuis van Aengwirden, waar de ‘officials’ door het dagelijks bestuur van de gemeente zullen worden ontvangen. Gastheer is burgemeester J.A. Drijber, die overigens nog maar kort die functie vervult maar in welgekozen bewoordingen o.a. de jubilerende vereniging “W.I.K.” (Willen Is Kunnen) verwelkomt. De heer Plet, voorzitter van Vreemdelingenverkeer en feestleider, dankt het bestuur voor het officiële cachet van deze betoging. Linze de Jong, voorzitter van het gewest Friesland, en de heer Luitingh, namens de Bonds-Technische-Commissie van het N.G.V., bevelen de belangen van de lichamelijke opvoeding van de jeugd aan bij het gemeentebestuur. Deze plechtigheid wordt besloten met het drinken van de erewijn en een toost op het Gymnastiek Verbond.
Het programma op het terrein voor die zaterdag bevat de demonstraties door de schoolkinderen en het spelen van de korfbalwedstrijden door de teams van “Tijnje”, “U.d.I.” van Warga, “Olympia” van Franker, “W.K.” uit Jubbega en “Stânfries” van Gorredijk. De zesde beoogde deelnemer - de Sneeker Gymn. Vereniging - is niet verschenen. Zondags gaan de wedstrijden verder. De ere-avond in het Posthuis staat ook voor een deel in het teken van plechtige toespraken en onderscheidingen. De V.V.V. en het gewest Friesland wensen ‘W.I.K.’ geluk met haar tweede lustrum. De bondsvoorzitter Joh. Heijnen biedt een krans aan namens het N.G.V. Zelfs de beschermvrouwe de gravin van Limburg Stirum-de Blocq van Scheltinga schenkt een keurig bloemstuk en de verzekering dat ze steun zal blijven geven in de toekomst. De presidente van ‘W.I.K.’, mej. G. de Vries, dankt met name de directeur L. de Jong en biedt als blijk van waardering een wandelstok met zilveren knop aan. Daarna wordt er met verschillende bijdragen van een aantal verenigingen feest gevierd en gemusiceerd door het ‘Heerenveensch strijkersensemble”, maar niet te lang, want .......
Zondagmorgen beginnen de ‘Negen-, Vijf-en Tweekampen’ op het terrein van Thialf al om 7 uur in de ochtend. Als openingsnummer wordt beschreven de estafette-loop van Gorredijk naar het feestterrein te Heerenveen (14 K.M.), die over 70 lopers van elk 200 meter is verdeeld. De brief, die in de plaats is gesteld voor het estafettestokje, wordt vervolgens overgebracht in de tijd van 34 minuten 15 seconden.
Voor de ‘Negenkamp’ heeft de Koningin-Moeder een medaille als ereprijs beschikbaar gesteld en de Minister van Binnenlandse Zaken de wisselmedaille, die verdedigd moet worden door de vereniging ‘Brinio’ uit Leeuwarden.
Die prijs komt nu in het bezit van de vereniging ‘Leeuwarden’ te Leeuwarden, die ‘Lycurgus’ uit Bolsward, ‘Arena’ uit Wolvega en ‘Brinio’ uit Leeuwarden, in haar schaduw stelt. De wisselmedaille van de ‘Vijfkamp Dames’ wordt verdedigd door ‘O.D.A.’ uit de Knijpe, doch deze moet ‘Wilhelmina’ uit Bolsward dit jaar als haar meerdere erkennen. Wel wint ‘O.D.A.’ de 1e prijs: de zilveren lauwerkrans van de beschermvrouwe Gravin van Limburg Stirum. ‘D.O.S.’ uit Lemmer, ‘W.I.K.’ uit Heerenveen, ‘Hygiea’ uit Joure, ‘Leeuwarden’ uit Leeuwarden en ‘Hygiea’ uit Drachten, plaatsen zich in die volgorde.
Bij de tweekamp jongens-aspiranten is de verguld zilveren medaille voor de g.v. ‘Knijpe’, terwijl bij de meisjes-adspiranten het grote succes is weggelegd voor ‘W.I.K.’. Als derde eindigt in die groep ‘O.D.A.’ uit de Knijpe.
De dames van ‘Olympia’ uit Franeker zijn daar het meest succesvol bij de estafette-loop, gevolgd door ‘O.D.A.’ uit de Knijpe. De meisjes-adspiranten van laatstgenoemde vereniging scoort op dit nummer net even beter dan ‘W.I.K.’ uit Heerenveen.
Het nummer ‘verspringen’ voor jongensadspiranten levert een andere deelnemer uit Heerenveen ‘Friso’ een vijfde plaats op. Bij het speerwerpen voor de heren zijn slechts twee prijzen uitgereikt vanwege geringe deelname.
Het korfbaltoernooi vindt die zondag zijn afronding in een wisselprijs (zilveren krans) voor ‘Olympia’ uit Franeker en een tweede prijs voor ‘Stânfries’ uit Gorredijk. Juichend is de journalist over de prestaties van de veteranen op het hoogrek. Verder constateert hij dat in de jongere herenklasse de mobilisatie de echte spelbreker is.
Twee persoonlijke prijzen worden uitgereikt. Bij de ‘negenkamp’ behaalt de heer Sutherland Royaard uit Bolsward met 94 punten de verguld zilveren medaille, terwijl bij de dames in ‘vijfkamp’ die eer te beurt valt aan mej. Pietje de Vries uit de Knijpe met 59,5 punten.
Als afsluiting van het weekend sporten is er de feestavond in het Posthuis met een gevarieerd programma en - waar velen naar hebben uitgekeken - na afloop bal met feestmuziek van het strijkorkest D.E.S., ongetwijfeld met haar vaste dirigent E.G. de Vries.
2014, juli 20-wibbo westerdijk-hip-backup
Gruisenorgel 1790-2014
HIP-TIME MAGAZINE 79
In een vlaag van ongekende nostalgie grijpen we naar deze kenmerkende opname uit 1968. Het is één uit de serie die destijds is uitgegeven om gelden te verwerven voor de restauratie van de kerk. Dat plan is niet doorgegaan, maar de setjes ansichtkaarten van het kerkinterieur zijn door verzamelaars gretig gekocht. Op die manier is er ook eentje terechtgekomen in het fotoarchief van het museum Willem van Haren. Een veel ouder exemplaar van de Leeuwarder fotograaf Charles Gombault (1880- 1961) uit de vooroorlogse periode bevindt zich onder nr. 01884 eveneens in het fotoarchief (formaat 10 x 14 cm) van het museum. Daarop is ook nog een gedeelte te zien van de kansel en zijn omgeving (liederenborden, deuren, hekwerk).
Dit orgel is de eerste in de Nederlands Hervormde Kerk te Heerenveen (Schoterland), dat de predikant Ds. Johannes Wilhelmus Aldolphus Schroeder op 13 oktober 1790 inwijdt. Juist dat jaar wordt de kerk begiftigd met een legaat uit de nalatenschap van wijlen Martha Kinnema van Scheltinga Cornelisdr., echtgenote van wijlen de heer Menno Coehoorn van Scheltinga. Zij is geboren in 1706 in Heerenveen en overlijdt in 1788 te Leeuwarden. Haar man heeft van 1715 tot 28 april 1777 het grietmansambt bekleedt.
In haar laatste wil heeft ze haar tantezegger - ze heeft zelf geen kinderen - Martinus van Scheltinga, die haar man is opgevolgd als grietman, opgedragen als ‘bestuurder en bezorger van de vervaardiging van dat orgel’. Diens zoon wordt betrokken in de ceremonie van de schenking, getuige een inscriptie: “Dese erste Pyp is in ‘t orgel gezet door Menno Coehoorn van Scheltinga, oud 12 jaar. Anno 1790.”
De destijds bekende Leeuwarder orgelbouwer Albertus van Gruisen, die zijn opleiding heeft gehad van Albertus Antoni Hinsz, heeft de vererende opdracht uitgevoerd. Elf dagen na de inwijding wordt het orgel geëxamineerd (gekeurd) door de oud-grietman van Ooststellingwerf en orgeldeskundige Dr. Nikolaus Arnoldi Knock en de organisten S. de Vries uit Leeuwarden en Gosling Jans van Dokkum mogen het bespelen. Schoolmeester Gerrit Reitsma mag daarna als koster-organist de wekelijkse begeleiding op zich nemen. Hij is volgens het speciekohier van Heerenveen-noordzijde (SCO) in 1777 uit Urk naar Heerenveen gekomen om als schoolmeester te dienen en is sindsdien aan de kerk verbonden als klokluider. Het tractement van de organist komt uit de diaconiefondsen en bedraagt fl.75,- per jaar. In 1802 vertrekt Reitsma vrij plotseling met onbekende bestemming naar elders vanuit huisno. 9 aan de Oude Koemarkt als inwonende van Johannes Sijbolts. Hij wordt dan voorlopig voor een half jaar opgevolgd als koster en organist door Petrus Jacobs/Jacobus Greydanus en vervolgens tot 12 mei 1804 definitief. Hij staat bekend als ‘coopman’ en in de korte periode dat hij de kerkelijke functies uitoefent blijkt hij ook van ‘het beluiden’ de gegevens ‘te boek te zetten’. Zijn zoon Jelle Petrus Jacobus wordt op 31 oktober 1785 in Aengwirden geboren en twee weken later in Terband gedoopt. Hij beklimt als 18 jarige al het majestueuze orgel om de kerkzang te begeleiden en vervult tevens de kosterswerkzaamheden. In zijn burgerlijk bestaan treedt hij vanaf 30 oktober 1809 reeds op als ‘notaris’. In het Missiveboek van Drost en Geregte wordt hij op 3 maart 1811 als notaris in Aengwirden kandidaat voor de erkenning tot ‘keizerlijk notaris’ opgegeven. Hij is dan 25 jaar en vier maanden oud. Op 10 december 1811 wordt hij door de baljuw als ‘keizerlijk notaris’ erkend. J.P.J. Greydanus heeft aanvankelijk verzuimd de verplichting van de 25e ventose van het 11e jaar (een aanduiding uit de Franse Republikeinse kalender) om de ‘naamtekening en paraphure’ in te leveren, maar heeft zich voor zijn nalatigheid verontschuldigd. Overigens is hij op 15 juli 1811 wel geregistreerd voor de patentbelasting als ‘notaris’ voor een bedrag van fl.4-0-8, eenzelfde bedrag als zijn vader P.J. Greydanus als ‘kasthouder’ van goud en zilver moet betalen. In 1814 blijkt hij niet meer in Aengwirden te wonen, maar in het Schoterlandse deel van Heerenveen onder nr. 137 (thans Dracht 25). Zijn kerkelijke functies vervulde hij tot augustus 1842. J. Bruinsma schrijft in zijn boek over de kerk, dat in dat jaar het organist zijn en het kostersambt worden gescheiden. Tijdelijk neemt J. Höper - eigenlijk heet hij August Heinrich Friedrich Höper en is muziekmeester afkomstig uit Celle, Niedersachsen - de organistfunctie van augustus tot en met oktober over. Een 42-tal ingezetenen van Heerenveen, die de muzikale problemen hebben zien aankomen, richten zich in een adres tot de Grietman en Assessoren van Schoterland om een muziek-onderwijzer te benoemen. Die zal minstens fl.150,- ‘s jaars moeten verdienen en bij voorkeur het orgel kunnen bespelen in de N.H. Kerk. Samen met de opbrengst van de orkestvereniging (symfonieorkest ‘Het Groot Concert’ genoemd) kan hij dan op een vast jaarsalaris van fl.300,- rekenen. Daadkrachtig benoemt de gemeenteraad Jan Hendrik van Dapperen uit Baarn per 1 october 1842.
Deze muziekmeester blijkt een muzikale krachtpatser, die het muziekleven onmiddellijk een andere richting geeft. Als directeur van het Zangkoor neemt hij pas in 1895 afscheid en op 20 december 1897 overlijdt hij. Hij heeft meer dan vijftig jaar het orgel in de Grote Kerk bespeeld. Zijn verdiensten zijn royaal onder de aandacht gebracht in het standaardwerk “Muzyk yn Fryslân”, Fryske Akademy 1996.
Onmiddellijk na zijn overlijden neemt zijn dochter Jeannetta Wilhelmina (roepnaam: Anna), die kort daarvoor is getrouwd met Jan Libbe Bouman uit Joure, het klavier in de kerk over. Zij doet dat met trouw tot mei 1921. Na haar afscheid dient zich opnieuw een zeer bevlogen organist aan in de persoon van Jan Lieuwes de Jong, geboren in Akkrum in 1889. Hij dient de kerkelijke gemeente van 1921 tot 1953 als ‘oargelist’, maar veegt ook zijn paadje schoon als recensent, componist en schrijver over muziek, met name over de Friese muziek. Zijn archief bevindt zich in Leeuwarden in de Muziekbibliotheek. Tijdens zijn laatste jaren moet hij soms verstek laten gaan wegens ziekte, maar gelukkig kan dan een beroep worden gedaan op mej. Heida, K.J. van der Glas of Ph.M. Sevensma. Het lijkt erop, dat er na de dood van Jan Lieuwes de Jong een ‘organistenloos’ tijdperk is aangebroken. Pas op 6 april 1957 staat er in de Leeuwarder Courant een oproep voor een organist voor de Grote Kerk, waarvoor schriftelijk kan worden gesolliciteerd op het adres Oude Koemarkt 4. Daar heeft opticiën Haaije Beenen zijn zaak en deze zal ongetwijfeld een kerkelijke functie hebben bekleed.
Uiteraard zijn er regelmatig verzoeken geweest van organisten-in-opleiding om het orgel te mogen bespelen. Soms krijgen ze toestemming, maar in bepaalde gevallen ook niet. Wie na de dood van Jan Lieuwes de Jong bij de zondagse diensten het orgel heeft bespeeld is voor een belangrijk deel uit de boekhouding van de kerkvoogden te vinden. Zo treffen we in 1958 twee namen, die krijgen uitbetaald voor hun muzikale werkzaamheden. K.L. of K.J. Vonk ontvangt in de jaren 1958 tot en met 1963 steeds fl.200,- (in 1960 trouwens fl.207,50) en voor Van der Glas staat er fl.437,50 in de jaarrekening. Zowel K.J. van der Glas als R. van der Glas zitten in een roulatiesysteem met Vonk eens in de drie weken achter het klavier of manuaal.
Zo’n gevoelig instrument - vocht, temperatuurverschillen - maakt een regelmatig onderhoud noodzakelijk. Een aantal jaren na de plaatsing doet de firma van Gruisen dat voor 15 gulden ‘s jaars. Zo moest in 1802 een lekkende ‘poester’ worden gerepareerd, en betaalt administrerend kerkvoogd Elias Hiddinga in 1807 aan A. van Gruisen jr. naast het abonnementsgeld (o.a. voor stemmingen) ook nog 12 gulden kosten “doordien een vreemd muzecant 't orgel te veel had gevergd".
Soms leiden kleine gebreken tot de situatie dat de ‘voorzinger’ weer wordt geïntroduceerd. In 1815 valt de eer te beurt aan Jeene Frisgers Tuinman, turfmeter, en in 1818 aan schoolmeester Jan Peeting. In de daaropvolgende decennia zijn zeer veel verschillende namen uit de rekeningboeken naar voren gekomen, die meer of minder ingrijpende reparaties mogen verrichten. J.A. Hillebrand uit Leeuwarden komt enkele keren voor, maar ook de plaatselijke muzikant J.A. Kattenbeld krijgt de kans meerdere werkzaamheden aan het orgel te verrichten.
Bij de verbouwing van de kerk in 1859 wordt het orgel van de zuidkant overgebracht naar de westelijke kant. Dat karwei wordt volledig toevertrouwd aan de Leeuwarder orgelbouwers L. van Dam en zonen. Ook in de daaropvolgende periode is het steeds de firma Gebrs. van Dam, die alle mogelijke reparaties, verbeteringen en verbouwingen aan het orgel uitvoert. Tot in 1932 - na een weinig succesvolle ingreep van de Van Dam’s - de firma J.C. Sanders te Utrecht het vertrouwen gaat genieten van de kerkvoogden. Als in de jaren zestig de beslissing tot afbraak wordt genomen, wordt het orgel samen met de kansel verkocht aan de gereformeerde Marturiakerk te Assen. Dertig jaar - van 1972 tot 2002 - heeft het van Gruisen-van Damorgel daar geklonken, maar door het Samen Onder Weg-project is de Marturiakerk afgestoten en komt het orgel in onderdelen in de opslagkisten van de orgelmaker Sicco Steendam in Roodeschool. In 2011 ziet de kerkgemeenschap Assen kans het instrument te verkopen aan het rooms-katholieke ‘Real Oratorio del Caballero de Gracia’ in Madrid. Daar is het orgel inmiddels aan een derde muzikaal leven begonnen.
Bij de verkoop naar de Marturiakerk in Assen kunnen wel de engeltjes mee verhuizen, maar de drie grote beelden - Geloof, Hoop en Liefde - op het orgel passen er niet meer boven. Deze komen in 1977 in het bezit van de Leeuwarder Koepelkerk en verfraaien daar het nieuwe geïnstalleerde orgel.
Nog tijdens hun verblijf in Heerenveen hebben de drie grote beelden in 1895 voor enige beroering gezorgd. Op 19 oktober 1895 citeert het Nieuw Advertentieblad een bericht in de Nieuwe Rotterdamsche Courant: "Bij gelegenheid van aangebrachte herstellingen aan het orgel in de kerk der Ned. Herv. Gem. te Heerenveen is gebleken, dat één der daarop geplaatste beelden, voorstellende ‘de Liefde’, een stuk van vrij grote kunstwaarde is. Het dagteekent uit het jaar 1670". De krant zelf meldt niets over de vinder, maar volgens organist J. L de Jong Jzn. is het de schilder Klaas Krikke, die bij het schoonmaken het cijfer ‘70’ en de naam ‘A:Sola’ te voorschijn haalt. Daaruit wordt het jaartal 1670 gedistilleerd. Hoe dit bericht zich verhoudt tot de door kerkornamentenkenner Sietse ten Hoeve gedane mededeling, dat de grote beelden Geloof, Hoop en Liefde moeten worden toegeschreven aan de Leeuwarder vervaardiger-beeldhouwer Hermanus Berkebijl ( overl. in 1787) kunnen we U niet vertellen.
De imponerende interieurfoto van de Madrileense kerk laat zien, dat de engeltjes wel weer een plaatsje hebben gekregen bij het orgel.
Wanneer U het orgel wilt horen bespelen in haar nieuwe setting door organist Don Miquel Bernal stemt U dan af op You Tube door te zoeken naar NUEVO ORGANO DEL REAL ORATORIO.
2014, maart 23 - wibbo westerdijk - hip-backup - met dank aan wijlen Jan de Jong
Gezicht op Heerenveen, begin jaren 60
HIP- TIME MAGAZINE 12
Deze onbekende fotograaf heeft op een volstrekt wolkenloze dag kennelijk een moment afgewacht, waarbij hij het dynamisch element van een drietal voorbijrazende auto’s schitterend laat contrasteren met de groene rustgevende accenten van een vroegzomerse oostkant van de Heerenveense bebouwing. Het lijkt erop, dat hij gebruik heeft gemaakt van een lens, die de achtergrondgebouwen wat naar voren haalt. Het cunet van de ‘oude’ Rijksweg 32 met de afslag vanaf de rotonde naar de K.R. Poststraat ligt boven het maaiveld van het weiland, waar geen koe meer mag grazen. Zelfs een geit-aan-het-harspit in de berm of een pony-aan-de-lange-lijn van een paardenmeisje vinden langzamerhand in het Heerenveen van omstreeks 1960 geen genade meer.
Op twee Aerocarta-foto’s (nr. 46239 en 49976) uit 1958 ontbreken nog de twee jonge boompjes op de voorgrond wat ons een latere datering doet ingeven.
Natuurlijk ziet u de afrit van de rijksweg gemarkeerd met het ‘einde autoweg’-bord en het ’50’-km bord. Die afslag gaat naadloos over in het traject van de K.R. Poststraat. Rechts naast de twee genoemde verkeersborden staat het huis no. 50 op de z.w.-hoek van de Zonnebloemstraat en de K.R. Poststraat, waar in 1964 en 1966 (volgens adresboeken) verzekeringsagent c.q. assuradeur S. de Vries woont. Bouwvergunning 1960-111, d.d. 10 mei 1960 blijkt te naam gesteld van dezelfde heer S. de Vries, die dan nog verderop in de Zonnebloemstraat woont (101). Hij wil een woning met kantoorruimten en een garage, en calculeert dat op ruim fl.30.000,-. Na realisatie ontvangt hij van PTT-post als adres K.R. Poststraat 48 (kantoor) en 50 (woning). In de stukken is geen aannemer bij naam genoemd. In 1983 is er ook nog een verbouwvergunning afgegeven. Op de gevel van het pand staat de symbolische naam ‘Ut ‘t Laberet’ (Frysk Wurdboek: uit moeilijke omstandigheden). Deze naamgeving maakt nieuwsgierig !
Recht onder het torentje van Crackstate ziet u de gevel met de stompe hoek van D.H. Slier’s garagebedrijf op K.R. Poststraat 44, die Heerenveense liefhebbers van het merk VW (Volkswagen) van dienst kan zijn. Slier is volgens zijn eerste advertentie in de Leeuwarder Courant in 1952 begonnen op de Heerenwal 176; zet in 1957 zijn bedrijf voort aan de K.R. Poststraat 44 en in november 1971 prijst hij de VW aan vanaf het adres Ged. Molenwijk 12. Volgens de laatste Google Streetview heet het bedrijf aan de K.R. Poststraat nu: Autoservice Heerenveen (AH).
Bij het raadplegen van de bouwvergunningen, die te maken hebben met het complex, blijkt in 1956 de garage met kantoor, magazijn, toiletten met schaftlokaal als eerste te zijn gerealiseerd. Bouwmeester J.D. van der Molen uit Sneek doet dat in in beton-skeletbouw met als nieuwigheid een zgn. ‘fuséedak’, ontwikkeld door de Ned. Fusée Céramique Maatschappij. Dat vergt een flinke investering. Slier blijft nog even wonen aan het Julianaplein, maar in 1957 gaat de vergunningsaanvraag voor een servicestation met bovenwoning naar de gemeente. In de loop van de volgende jaren worden nog gerealiseerd een stalling voor auto’s, magazijnuitbreiding, showroom/verkoopruimte, en open luifel.
Het hoge huis - precies naast het linkse jonge boompje - wordt in die tijd bewoond door de wed. G. Jongsma-Jelsma, die in de adresboeken van ‘60, ’64 en ’66 vermeld staat als zijnde zonder beroep. Ook dan al is het adres Zonnebloemstraat 31. Het huis staat er al in 1956 (Aerocarta 46239). Wanneer mw. Geertje Jelsma, wed. T.B. Jongsma overlijdt op 16 januari 1975 is ze nog slechts 54 jaar oud. Ze wordt vanuit de kerk van Terband begraven op de Terbandster begraafplaats. Het huis wordt overgenomen door dochter Alie, die met haar man Jo Geveke en haar zoons Erik en Robert zich daar vestigen.
Overigens is het huis bij verstrekte bouwvergunning 192 van 27 september 1938 al tot stand gekomen. De Zonnebloemstraat heet dan nog Pastoriesingel en opdrachtgever is J.H. ten Hoeve van Heerenveen. Hij laat op perceel Tjalleberd A-7563 - dat deels nog aan een sloot is gelegen en aan de zuidflank aan een ‘reed’ ligt - door Bosma’s architectenbureau Heerenveen van J. Bosma en L. van Houten een degelijke woning bouwen voor fl.3800,-, dat nummert: Pastoriesingel 19. In het adresboek van 1949 bestaat dat nummer nog steeds, maar nu aan de Pastorielaan. Naamgevingsbesluiten van 4 augustus 1949 en 27 december 1956 liggen daaraan ten grondslag. Verdichting van de bebouwing maakt tevens een vernummering noodzakelijk van nr. 19 naar nr. 31. Om aan de modernere wooneisen te kunnen voldoen is er sinds 1977 enkele keren aan het pand gesleuteld. Voor zaken als bijbouw garage, verbouw woning; vergroting en dergelijke blijkt dan een vergunning te worden verstrekt.
Eigenlijk is het overbodig te vermelden dat de twee torens behoren tot de Rooms Katholieke Kerk aan de Crackstraat. De overige dakelementen rechts daarvan hebben te weinig kenmerkends om te benoemen, maar wat wel opvalt zijn de lange rij straatlantaarns.
De foto bevindt zich al vele jaren in de collectie van het Museum Willem van Haren onder nr. 21 op een ongebruikelijk formaat van 8 bij 17 cm
2012, juni 2 - wibbo westerdijk - hip-backup
Gezicht op Heerenveen, 1966
HIP-time 22
Wie ontvangt er nou niet graag een tevredenheidsbetuiging ? Wij in ieder geval wel ! Het overkomt onze website als op 20 juli j.l. de heer J. Koopman te Heerenveen mailt, dat hij met veel genoegen onze website heeft bekeken. Als dank en natuurlijk ook omdat hij het zelf een prima tekening vindt, stuurt hij een getekende skyline waargenomen door een raam van één der bovenste verdiepingen van het ziekenhuis aan de Thialfweg. Aan de ondertekening ‘vanuit z’huis heerenveen’ (linksonder) ziet u dat het in ‘66’ is geweest. Zo’n uitzicht van een panoramische kwaliteit benadert een vogelvluchtopname. Het is niet alleen leuk om te bewaren door de Werkgroep Oud Heerenveen, maar zeker de moeite waard om te delen met andere bezoekers van de website. Temeer daar het een betrekkelijk jong beeld is van het Heerenveen met de kenmerkende gebouwen, die velen zullen herkennen.
Laten we ze nog maar weer eens benoemen van links naar rechts. Prominent de ‘Watertoren’, gebouwd in 1914 op de westelijke rand van het Gemeenteplein naar het ontwerp van de gerenommeerde architect Roelof Kuipers uit Gorredijk. Na buiten gebruikstelling door het Waterleidingbedrijf Friesland verkoopt deze instelling in 1974 de 42 meter hoge toren aan de gemeente Heerenveen. Vanuit de Heerenveense politiek en gemeenschap ontstaat er fel verzet tegen de door de gemeente gelanceerde afbraakplannen. Een actiecomité wil het beeldbepalende pand behouden voor het ‘dorpsgezicht’. Na slepende en slopende procedures krijgt sloop de voorkeur van de raad met slechts één stem meerderheid. In 1980 kost het nog flink veel moeite om het gebouw te onttakelen. Op 1 oktober 1980 is de watertoren onthoofd ! Illustratief voor de ontwaarding van de Nederlandse gulden is het gegeven, dat de watertoren is gebouwd voor fl.20.900,- en dat voor de afbraak in 1979 een krediet is beschikbaar gesteld van fl.400.000,-.
Vlak naast de watertoren ontwaren we het spitse torentje van het postkantoor. Daarvan is bekend, dat tijdens de uitvoering van het plan van rijksbouwmeester C.H. Peters nog wordt besloten een toren bij het gebouw te plaatsen voor het invoeren van de bovengrondse telegraaf-en telefoonlijnen. De aanbesteding van het basisplan dateert van 15 januari 1913 en het complete postkantoor wordt in gebruik genomen op 1 mei 1914. Het markante en zelfs deftige gebouw heeft samen met het belastingkantoor, Oenemastate, R.K.-kerkje, watertoren en bewaarschool het aanzien van het plein bepaald. In 1968 is het ruimtegebrek zo nijpend geworden, dat het door de directeur als niet meer representabel, verouderd en onpraktisch wordt gekwalificeerd. Een aantal jaren bestaat er onzekerheid omtrent het lot van het verlaten gebouw. De belangstelling voor overname blijkt niet groot genoeg. Zelfs de bouwkundige ingenieurs T. Brouwer en G. Kiestra hebben in 1972 in een afstudeerproject bezwaar gemaakt tegen de afbraak, maar weten niet voldoende te overtuigen. In 1974 wordt het pand gekocht door projectontwikkelaar Dijkoma-beheer b.v., die de afbraak van het postkantoor uitvoert. Op 15 december van dat jaar sneuvelt het bekende torentje. De op deze plaats geprojecteerde flats weten architectonisch nimmer te overtuigen, niet voor het exterieur, doch evenmin voor wat betreft het interieur met de nodige niveauverschillen.
De contouren volgend treffen we centraal de ‘trots’ van Johannes Sytses Crack (c. 1600 - 1652): het grietmanshuis ‘Crackstate’, gebouwd in 1648, met een toren welke naar alle windrichtingen - aangegeven door de windvaan - het vrije uitzicht heeft om de familiebezittingen te kunnen overzien. Vermoedelijk heeft in de koepeltoren aanvankelijk één enkel luidklokje gehangen, welke door de Heerenveense gemeenschap - na een vroege poging daartoe in de beginjaren vijftig van de 20 eeuw - tenslotte wordt overklast door een carillon van bijna 50 klokken, welke vlak voor kerst 1962 aan de gemeente wordt overgedragen. Een tweede initiatiefgroep in de beginjaren tachtig heeft zich sterk gemaakt voor aanpassing en verbetering met de Aktie Crackstate Beiaard. Eind oktober 1985 kan dan het geheel vernieuwde carillon, welke zowel handmatig als electronische kan worden bespeeld in gebruik worden genomen met een concert door beiaardier Wijnands.
Zeer prominent, bijna beeldoverheersend zijn de kantige contouren van de katholieke kerk. De toren van de hervormde kerk is in 1964 afgebroken en het kerklichaam van de nog niet afgebroken kerk is vanuit dit perspectief niet meer zichtbaar. Het lijkt bijna symbolisch voor de ontwikkelingen van de komende jaren, immers in 1969 volgt de totale vernietiging van dat godshuis. De jeugdige ‘Heilige Geest’-kerk is in 1932 tot stand gekomen en ondergaat haar consecratie op 15 mei 1933. Sindsdien wordt de skyline van Heerenveen meebepaalt door een 56 meter hoge toren boven de westkant en een kleinere toren boven de oostkant van het gebouw.
Tenslotte vereeuwigt de heer Koopman de duidelijk dichterbij staande molen ‘Welgelegen’ aan de Tjepkemastraat. De molen heeft zich mede door een zeer actief stichtingsbestuur en een niet minder actieve (vrijwillige) molenaar een vaste plaats in de monumentengebeurtenissen van het Heerenveen verworven. Het is bijzonder om te zien, dat achter de naar benedenstaande wiek de arm van een enorme bouwkraan zichtbaar is, die vermoedelijk bezig is in de buurt van Mariënbosch, mogelijk bij de aanleg van de brug die de Trambaan verbindt met de K.R. Poststraat.
Aanvulling door dhr. Koopman : De bouwkraan is naar ik mij herinner gebruikt bij de eerste nieuwbouw van Marienbosch, op de plaats van het afgebroken huis en tuin van dr. Smook.
Zelfs op deze tekening wordt nog eens duidelijk hoe groen Heerenveen is in de lagere regionen van de gebouwde omgeving. De heer Koopman is er uitstekend in geslaagd, datgene wat prominent hoort te zijn er ook belangrijk te laten uitzien. Proficiat en bedankt !
2012, augustus 12- wibbo westerdijk - hip-backup
Gezicht op Heerenveen in de jaren 20
HIP-TIME- MAGAZINE 9

Gezicht op Heerenveen in 1919
HIP-TIME MAGAZINE 13
Natuurlijk kent u het bekende brain-trainingsspelletje ‘Zoek de verschillen !’ De foto van HIP-TIME MAGAZINE 10 en dit exemplaar eisen stellig enige oplettendheid. Duidelijk is wel, dat deze prent van de boerderij van Van den Akker in ieder geval niet op dezelfde dag is gefotografeerd. We zijn verder in het seizoen en dat blijkt niet alleen uit de begroeiing van de bonenstokken, dunkt me. Er lijkt achter de bloeiende begroeiing ook een hooiopper of hooiberg te staan met een afgeronde vorm. Uit de kleding én de pose van de jongedame (zou dat Aukje van 17 jaar kunnen zijn ?), die zich in het gras heeft gedrapeerd, leiden we een mooie nazomerse dag af. De datum waarop de opname gemaakt is - 18 october 1919 - geeft ons gelijk en van deze foto is de fotograaf geweest: Sikke Steensma (Workum 1887). Steensma is dan al ruim vijf jaar inwoner van de gemeente Aengwirden. Hij is op 12 mei 1914 ingeschreven op Fok nr. 158, net ten noorden van het voormalige Mariënbosch, waar hij een huis met atelier huurt van de Leeuwarder fotograaf Gerrit Hesselink. Hij noemt zijn bedrijf in het adresboek van 1922 ‘handel in foto-artikelen’. Wanneer Hesselink in het kadastrale dienstjaar 1933 de zaak verkoopt aan een mijningenieur uit Voorburg, huurt Sikke Steensma het pand van deze Ir. Anton Arthur George Schieferdecker. In 1949 wil deze ‘belegger’ het pand weer kwijt en Steensma mag zich voortaan eigenaar noemen. Heerenveners uit de jaren zestig hebben zijn opvolger Hendrik Westerhof ongetwijfeld wel eens met hun klandizie vereerd.
Vergeleken met de andere foto staat er in ieder geval een vrouwelijk persoon geheel rechts op de foto, die ongetwijfeld door de kinderen wordt aangesproken met ‘beppe’. Zij lijkt in gezelschap van moeder Alarda. De jeugd is goed vertegenwoordigd en het lijkt erop dat zelfs de derde generatie van den Akker de vaardigheden van een goede en veelzijdige veehouder zich eigen maken. Deze keer is er ook iets meer te zien van de bijgebouwen van Hotel Jorissen, terwijl ook de achterzijde iets contrastrijker in beeld is gebracht. Wat er aan de kant van Jorissen nu wel in beeld is gebracht, missen we dus aan de kant van het Posthuis.
Deze familie ‘Van den Akker’ heeft haar ‘wortels’ van afstamming liggen in het Nieuweschoot van omstreeks 1780. Als op 8 juli 1781 in het kerkje van Katlijk Hendrik Roels, afkomstig van Nieuweschoot, onder de geboden gaat met Antje Jolts, afkomstig uit Rotstergaast, wordt hij eerst een drietal jaren boer onder Rottum. Vervolgens verkast hij naar Nieuweschoot 1 (specienummer) en op 2 februari 1796 wordt hij aangesteld als ‘executeur’ van Schoterland in dienst van het nieuwe bewind, met o.a. als taak het innen van gelden voor de burgerlijke armvoogdij (armegelden, stuiverspacht, marktgeld, lantaarngeld). Zelfs dan is er nog geen sprake van de familienaam ‘Van den Akker’. In het ‘Speciekohier van 1798’ van Heerenveen-zuidkant no. 12 (wonend aan de Nieuwburen) staat hij tot en met 1800 vermeld. De laatste vermelding in 1801 geeft aan, dat hij ‘zwervende’ is. Mogelijk is dat de reden, dat hij in de lijst van de Actes van Naamsaanneming van 1811 niet is terug te vinden. Evenmin heeft hij trouwens achteraf de notaris ingeschakeld om zijn voorkeursachternaam Van den Akker te laten vastleggen. De repertoires van de Heerenveense notarissen uit het begin van de negentiende eeuw vertonen daarvan geen sporen. Mogelijk heeft hij die jaren niet bereikt, net als zijn vrouw Antje Jolts overkomt. Zij is op 14 april 1806 begraven in Mildam (in leven gehuwd met Hendrik Roels), en als gealimenteerde, dus in behoeftige omstandigheden.
Van de acht uit hun huwelijk geboren kinderen is het de allerjongste Jan (1793), die door zijn huwelijk in 1829 met Tetje Siegers de Jong uit Langezwaag, een bestaan probeert op te bouwen in Katlijk. Voor de hand liggend is dan een boerenbestaan, mede omdat zijn vier kinderen daar zijn geboren. Zoon Hendrik - het tweede kind van 1834 - vindt in 1868 een partner in Jantje Veenstra, geboortig uit Langezwaag. Zij vestigen zich in de gemeente Aengwirden op de pas gebouwde boerderij aan de Fok, waar hun drie kinderen ook worden geboren. De snelle uitbreiding van het woningbestand in Heerenveen (Aengwirden) - met name op de Fok - maakt dat ze soms vrij snel een nieuw huisadres krijgen. In 1872 bij de invoering van het bevolkingsregister (Aengwirden heeft tot dat jaar gewerkt met Staten van de Loop der Bevolking, die helaas niet allen integraal zijn bewaard gebleven, dus evenmin te raadplegen) blijkt dat het huisnummer 43 is geworden, gerekend vanaf de Schans. Als referentiepunt hebben we in dat jaar het Posthuis als nr. 45 en het pakhuis van Van der Sluis - die er ten westen van aan de straat staat - als nr. 44.
In mei 1895 gaat zoon Jan een jaar lang naar de gemeente Schoterland om (vermoedelijk) ergens als knecht te gaan werken, maar in februari 1896 laat hij zich al weer bij zijn ouders inschrijven. Op 11 mei 1900 waagt hij de grote stap en trouwt met Alarda Dijkstra (Kortezwaag 1870). Twee dagen eerder heeft ook Alarda zich laten inschrijven uit Nijehaske. Samen vestigen ze zich voorlopig op huisnummer 120 in het Kerkstraatgebied. Daar worden hun kinderen geboren: Hendrik (1901), Aukje (1902), Atze (1905), Albert (1906) en Tette (1910).
Nu we de namen van de kinderen hebben genoemd gaan we ook even speculeren over hun plek op de foto. Tette, de jongste, 9 jaar staat links van zijn zittende oudere zus; de daarvan links staande in witte blouse zou Albert kunnen zijn. De jongeman met pet bij de koe op de voorgrond schat ik in als Atze. De daar links van staande als Hendrik, de oudste, en vader Jan geheel links op ‘e skammel’.
In 1911 maakt zijn vader plaats voor hem op de boerderij en gaat deze met zijn vrouw wonen in het woonhuis bij het tennisveld van hotel Jorissen naast Crackstate op huisnummer 73 (waar in 1934 de Schouwburg zal verrijzen) om vandaar in 1913 naar Nieuweschoot te gaan verhuizen.
Bij de overname van het bedrijf door Jan Hendriks van den Akker in 1911 blijkt het huisnummer van de boerderij 72 te zijn. Bij een systeemwisseling van huisnummering passeren de familie ook nog de nummers 170 en 171. Hun uitschrijving uit de bevolkingsboekhouding naar Haskerland vindt plaats op 16 mei 1925, waar ze een jaar ‘parkeren’ om vervolgens te gaan wonen onder Terband no. 96. Ook daar is hun verblijf zeer tijdelijk, want op 14 januari 1927 ‘emigreren’ ze naar de kop van Zuid-Limburg. Het plaatsje Ottersum, Kelder (moet dat niet de buurtschap Zelder zijn ?) A 96, ten noorden van Gennep is hun bestemming.
Is hun ter ore gekomen, dat de Rooms Katholieke kerk bezig is plannen voor de bouw van een nieuwe kerk te maken ? Na het vertrek van Jan van den Akker heeft Sjoerd Boersma als laatste veehouder de boerderij beheerd. Hij komt 5 mei 1825 van Wommels en vertrekt weer per 6 mei 1930 naar Oosterlittens. Het inwonertal van Heerenveen wordt op 10 maart 1826 wel vermeerderd met de geboorte van dochter Aukje. Uiteraard staat de familie vermeld in het adresboek 1927 als bewoner van huisnr. 171. Het bericht van de aankoop van de boerderij van Daniël de Blocq van Scheltinga door de gemeente Aengwirden op 30 november 1929 zal hem ook zijn verteld. Of de gemeente het bedrag van 125.000 gulden ook heeft genoemd, zullen we nimmer te weten komen. Dossierno. 52 van het inventarisnummer 547 van de gemeente Aengwirden verbergt nog een aardige anecdotische bijzonderheid. Aan de boerderij zat een naamplaat met de tekst “Daniël de Blocq van Scheltinga” van ongeveer een vierkante meter groot, die de gemeente Aengwirden op 1 mei 1930 ongeschonden aan de verkoper moet leveren. Er staat nog een transactie te gebeuren alvorens de Rooms-Katholieke kerk, inmidddels eigenaar van Hotel Jorissen, haar plannen naar wens kan uitvoeren: een ruiling van een aantal percelen van het voormalige hotel tegen de boerenhuizinge met erf en schuur. Door de afbraak van de boerderij en de aanleg van de Crackstraat is het adres Fok nr. 77 in 1931 nimmer tot stand gekomen.
Van de drie boerenbedrijven - één in Schoterland en twee in Aengwirden - willen we door middel van de personele omslagen van beide gemeenten over de jaren 1916 tot en met 1921 een vergelijkende welstandsindruk geven.
Jan Veenhouwer van de ‘Boerehikke’ op de Dracht betaalt over de opgelegde aanslagen (varierend van 3200 tot 5800 gulden) gemiddeld 8,28 % belasting; Jan Hendriks van den Akker van de boerderij aan de Fok (variërend van 2150 tot 3400 gulden) gem. 4.87 % en Jacob Sijtzes Bouwer van de ‘komelkerij’ aan het Achterom (variërend van 1700 tot 2545 gulden) gem. 3,61 %.
2012, juni 9 -wibbo westerdijk-hip-backup2
Gezicht op de Heideburen en de Garstenbrug in 1928
HIP-MAGAZINE 26
Het dokstershuis, van waaraf de fotograaf deze opname (MWvH., nr. 244) heeft gemaakt, heeft een groot plat ‘dak’. De aldaar wonende arts J. Bijlsma heeft circa 1928 toestemming gegeven het te beklimmen. Mogelijk dat er sprake is geweest van een dakluik, maar luchtfoto’s sluiten de waarschijnlijkheid daarvan uit. Hoewel moeilijk bereikbaar, dus niet onmogelijk en ideaal voor de fotograaf om zijn statief op te stellen. Een meer voor de hand liggend draaiboek is dat de fotograaf na de brand in 1924, de sloping en de herbouw van het huis de faciliteiten kreeg aangereikt unieke opnames te maken. Immers, de aanbesteding van de wederopbouw onder architectuur van C.J. Wierda vindt plaats op 31 oktober en de gunning aan aannemer Joh. de Haan op een bedrag van fl.7880,- wordt bekend op dinsdag 11 november 1924. De bouwvergunning nr. 1378 is twee dagen later al af te halen bij gemeentewerken. Die brand trouwens is in een royaal bericht terug te lezen in de Leeuwarder Courant van 6 oktober 1924. Alleen de bovenverdieping brandt volledig uit, ondanks en dankzij de inzet van veel slangen door de gemeentelijke én de vrijwillige brandweer. De brand ontstaat - volgens zeggen - door een gebrek aan de geiser in de badkamer; de dienstmeisjes verliezen hun hele hebben en houden. Dienstbodes Geertje Sijtsma (1898) sinds mei 1922, en Fokje Kromhout (1905) sinds mei 1923 vertrekken noodgedwongen, resp. in november en december 1924. Bijlsma kan gelukkig de schade claimen bij de maatschappij Woudsend (voor het huis) en bij Zevenwouden (voor de inboedel). Niettemin vertrekt het gezin met drie kinderen half december 1928 naar Amsterdam. De Hepkemakrant van de 18e december bevat een vestigingsadvertentie van zijn opvolger Stephanus Jacobus van Royen, een beginnende arts van 27 jaar.
Van het doktershuis is op de foto nog net de ouderwetse dubbelpijps schoorsteenconstructie te zien. Daarachter ten oosten een verrassend beeld van het dak met twee kapellen van Theodorus Leenes, grossier in vetwaren en suikerwerken. Van de Nieuwburen zijn slechts wat herfstachtige bladerloze bomen te zien, die langs de Knijpstervaart staan.
Nee ... dan een verrassende blik op de bovenzijde van de pas vernieuwde Garstenbrug. Maar eerst even met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van de brug. De oostelijke afsluiting van de Kolk - een in de eerste jaren van de vervening door de Heeren Compagnons aangelegde schutsluis van bijna 200 meter - is een sluisdeur geweest, waarbij de sluiswachter via een smalle richel boven de sluisdeur naar de overkant kan komen. In 1842 worden op initiatief van het bestuur van Schoterland plannen ontwikkeld om ter plaatse van de oosterse sluisdraai een wipbrug te plaatsen, mede in verband met de plannen voor de aanleg van een kunstweg naar Gorredijk. Na een bestuurlijke stilte besluit de raad van Schoterland in april 1845 tot de aanleg van een klapbrug, die geschikt is als rijbrug. Een tikje dwarsliggende hoofdingenieur van de Waterstaat doet de raad van Schoterland besluiten advies te vragen op het ontwerp van gemeentearchitect De Graaf aan de architect M.G. Tetar van Elven, Directeur van de Koninklijke Akademie voor Beeldende Kunsten en A.C. Pierson, Directeur der Stedelijke Publieke Werken, beide van Amsterdam. Er komt een degelijk rapport en een vergelijk, welke leidt tot de publieke aanbesteding op zaterdag 3 mei 1846. Aannemer W.K. Oosterhout, timmerman te Joure, mag het ter plaatse van de sluisdraai aanleggen voor fl.1195,-. De Compagnons van de DCF-compagnie formaliseren een jaar later de aanleg met een overeenkomst met het grietenijbestuur van Schoterland. De gemeentelijke rekening wordt verder nog belast met de nota’s van de heren Tetar van Elven en Pierson van elk 100 gulden. Daarna volgt een periode waarop de Garstenbrug uitsluitend met herstellingen te maken krijgt. In 1896 is de Garstenbrug het toneel van een anecdotische gebeurtenis op de avond van de 18e februari. Die avond passeert de bierwagen van de heer Hergarden de brug en breekt doormidden. “Tal van volle en lege flessen laten bij dit ongeval het leven’.
De houten Garstenbrug is de eerste van de houten ophaalbrug in Heerenveen, die wordt vervangen door eentje van metaal. De brug was zelfs in deze laatste versie verboden voor 'rij-en voertuigen bespannen met paard of paarden' en tevens voor 'motorrijtuigen behalve tweewielers' (zie het gebodsbordje !). Het jaar 1923 wordt het jaar van de firma Groothoff en zoon te Nijehaske, die de opdracht binnenhaalt voor de complete bovenbouw, dus excl. de betonfundering. De nota van 29 november 1923 valt iets hoger uit de begroting van fl.2400,-. nl. fl.2438,10. De vereniging Heemschut vindt het volgens een ingezonden stuk maar niks, dat de nieuwe Garstenbrug met stille trom aan het algemeen verkeer is overgegeven. Zij vindt ‘alleszins reden, om dit mooie bouwstuk met eenig eerbetoon in te wijden’ vooral omdat het plaatselijk werk is van zowel ontwerper als uitvoerder. Naast deze lof critiseert de scribent de onmiddellijke omgeving van de brug, die tot nu toe steeds ernstig wordt ontsierd door permanente opslag van kisten, vaten, karren, e.d. Hij refereert aan een gemeentelijke verordering, die de wallen en kaden slechts voor tijdelijk lossen en laden toestaat. Wordt het niet eens tijd om het ‘Stede schoon’ te respecteren?
Inmiddels is het natuurlijk allang duidelijk dat de Garstenbrug niet ligt in het verlengde van de Nieuwstraat, waarvan we het eerste huis op de hoek met de Heideburen wat brokkelig in beeld hebben door de geometrische brugconstructie. Dat huis is volgens het bord op de zijmuur de ‘salon’ van kapper A. Bouma op no. 91. Het volgende huis met no. 92 en mansarde-uiterlijk is de woonplaats van J.J. van der Werf, zonder beroep, en zijn zoon J. van der Werf, kandidaat-notaris. Het daaropvolgende herenhuis van twee verdiepingen herbergt de artsenpractijk (no. 93) van dokter F. Frik, die in 1923 zijn carrière in Heerenveen is gestart. Over no. 94 valt wel iets meer te vertellen; niet zozeer om de in 1923 aldaar gevestigde caféhouder van “Café Neuf” Joeke van der Mei, de inwonende manufacturenkoopman P. Jager of de arbeider H. Mintjes. Het is tot de omlegging de stopplaats geweest voor de tram richting Gorredijk-Drachten. Tussenpaus in ‘Café Neuf’ wordt Anne Boschker, die Heideburen 7 gewoon ‘Café Boschker’ noemt. Enkele jaren later - vanaf 1934 - wordt de nieuwe cafébaas W. Ekkers de persoon, die lange jaren het bedrijf onder zijn hoede heeft en tot grote bekendheid heeft gebracht. Café Ekkers wordt een begrip in Heerenveen. Zelfs een tweede generatie - in de persoon van Lammert Ekkers - vindt er haar bestaan: veel verkopingen, dansles, dansavonden, en niet te vergeten ‘bruin café’. Later (c. 1990) heeft het nog geheten “Café ‘t Friesche Haagje” en thans in 2012 noemt men het “Stamcafé”.
Het tuitgeveltje (5e pand, nr. 95) is in 1927 het onderkomen van de Gez. Hiltje en Atje de Vries, die in het adresboek als ‘zonder beroep’ worden aangeduid. In 1934 is het D. Heeringa, die er als barbier staat ingeschreven (nr. 9). Zijn inwonende zoon is M.B. Heeringa en schildersknecht. Heideburen 96 is in 1927 de woning van ir. H.N. Biezeveld, directeur van de N.T.M. (Ned. Tramweg Maatschappij). Hij verhuist later naar Oranjewoud en de adresboeken hebben voor Heideburen geen vermeldingen meer van bewoners. De simpele verklaring is dat er een bedrijfsbestemming aan is gegeven. Het is het Hoofdbureau geworden voor de N.T.M., die eerder als ‘administratiegebouw’ is gevestigd geweest op het adres Stationsplein C 28. Pas als de Friesche Koerier het pand in 1951 betrekt, komt het terug in de adresboeken. Het verdere deel van de Heideburen laten we nu even met rust en constateren dat de kade met in ieder geval enkele pramen nog een - zo te zien - deugdelijke houten beschoeiing heeft. Het is toch niet voor te stellen, dat de in 1898 aangelegde nieuwe houten walbeschoeiing er na dertig jaar nog zo gaaf bij kan liggen. Dan heeft Kerst Fokkema uit Nijehaske voor 518 harde guldens een duurzame oplossing geboden. Het gedeelte voorbij de Spekbrug over de Pastoriewijk onttrekt zich aan onze waarneming door de bomendichtheid rond het buiten Voormeer. Zie ook hoe verkeersarm de Heideburen erbij ligt; welgeteld één wandelaar is duidelijk waarneembaar. Hij kan nog niet gebruik maken van een trottoir, maar mag wel genieten van de luxe van stoepen en voortuintjes. Met enige fantasie kun je je voorstellen, dat tussen de bomen en de kade in de huidige tijd de auto’s een plekje kunnen vinden. Destijds blijft het bij een handkar of een kruiwagen.
2012, september 9 - wibbo westerdijk - hip-backup
Gezicht bij het Heerenveen ca 1790
Hip-Time 91
Gezicht bij het Heerenveen ca 1790
Deze afbeelding siert één van de drie ansichtkaarten, die de Heerenveensche Boekhandel (voorheen A.L. Land) - en sinds 1901 Izaäk Sevensma - in 1903 in de handel brengt om voeding te geven aan “den huidigen tijd van ansichtkaarten-rage”. Het Nieuwsblad van Friesland van 26 augustus 1902 schrijft in haar tweede blad over deze uitgave, dat de andere twee reproducties het Breedpad met het Heerenwalster bruggetje, de Hoofdbrug, de geluifelde huizen en de grote kerk in zijn vroegere staat; én Crackstate en de Oude Koemarkt voorstellen.
Afgezien van de tekst van het afgebeelde ‘Gezicht bij het Heereveen de Halkenschans’, waar sprake is van een leesfout - ‘Halkenschans’ in plaats van ‘Haskerschans’ - zijn de reproducties van prima kwaliteit en van bijzondere waarde, gezien de periode van ontstaan: 1785-1790. Alle drie de voorstellingen zijn naar tekeningen van topografisch tekenaar Jan Bulthuis (1750 Groningen, 1801 Amsterdam).
Met die toeschrijving is wel iets bijzonders aan de hand. Bulthuis heeft voor het maken van zijn tekeningen de al dan niet afgesproken hulp gehad (vermoedelijk in verband met zijn ziekte) van een andere ‘onbekende’ noorderling, nl. J.Gardenier Visscher. Deze heeft tijdens twee reizen door Friesland in 1786 en 1788 in totaal bijna 180 ‘kale’ schetsen gemaakt van alle bekende Friese locaties. Bulthuis heeft deze schetsen omgezet in ‘levendige’ tekeningen met hier en daar personen en dieren als stoffering. Vervolgens komen de tekeningen in handen van de kopergraveur K.F. Bendorp, die er etsplaten van maakt. Die zgn. ‘Konstprenten’ worden daarna gebruikt voor het drukken van het werk ‘Vaderlandsche Gezichten, behoorende tot den Tegenwoordigen Staat der Vereen. Nederlanden ........... ‘ te Amsterdam, bij A.B. Saakes, in de Pijlsteeg.
Het merendeel van de schetsen van J. Gardenier Visscher bevinden zich in het Fries Museum en zijn in de door Bulthuis bewerkte vorm terug te vinden in een facsimile-uitgave (bijna twee honderd jaar later) van de “Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van Friesland”, derde deel, Westergo en Zevenwouden, 1788. Dit vierdelige werk is - als origineel - in de jaren 1785-1789 uitgegeven door een groep uitgevers t.w. P. Schouten, J. de Groot, G. Warnars (Amsterdam), S. en J. Luchtmans (Leyden), A. en P. Blusse (Dordrecht) en V. van der Plaats (Harlingen).
Wat zien we nou eigenlijk op deze prent ? Het laatste deel van de Heerensloot en de Heerenwal - of zoals op de kaart van Gosen van Terwisga uit 1789 staat ‘Compajons vaert’ en ‘Schanserwal’. Aan de linkerkant staan een vijftal huizen en daar rechts van zeer prominent de kerk van Nijehaske. Die staat er eigenlijk nog maar kort, want hij wordt op 10 december 1775 ingewijd door ds. J. Dix. In de topgevel is van het leggen van de eerste steen nog een herinnering te vinden in de vorm van een wapensteen van Klaas Tjerks Hiddinga, ontvanger en dorprechter van Nijehaske. Een poging om via een speciekohier van Nieuwehaske uit 1778 greep te krijgen op de bewoning van de verschillende goed zichtbare huizen en huisjes op dit streekje aan de Schanserwal brengt ons niet veel verder. Wel vinden we in die lijst de naam van Dnús (afkorting van Dominus) Dix, die in een huis met 2 schoorstenen woont met een gezin van 4 hoofden. Het is in die tijd natuurlijk niet ongebruikelijk, dat de ‘pastorie’ vlakbij de kerk staat. Daarvoor staan op de lijst twee nummers, te weten 95 en 96. Zijn dat huisnummers of volgnummers ? Spijtig genoeg staat in dat dossier het gebouw van de ‘kerk’ als - niet-belastbaar - object niet verantwoord.
Het strookje wal links op de prent (vanaf de latere schoolstraat tot de kerk) wordt in eerdere bronnen aangeduid als ‘de Geile’. S.J. van der Molen heeft in 1951 in een bron uit 1723 deze term aangetroffen voor een gebied “tusschen Schans(t)er-en Heerewal” en refereert daarbij aan eerder agrarisch gebruik door te denken aan ‘geile groun’ (vette, vruchtbare grond). Hij vindt in Karel Gildemacher in het boek “Haskerlân. In tal bijdragen ta de skiednis.” in het hoofdstuk ‘Nammen fan Haskerlân’, in paragraaf Nijehaske, pag. 105 e.v., uit 1990, een geestverwant, die tevens aangeeft dat de naam gangbaar blijft tot in de 20e eeuw. Een kaartbeeld van de landmeter Foocke Eiles uit 1730 bevestigt het vroege bestaan van dit toponiem. Het wordt aangetroffen onder de term ‘vaert van ‘t Heerenveen na de Schans’ met de zinsnede ‘‘De Heerenwal ten Noorden de Gaeijlen en kalkovens” en “uit het midden dese sloot ten noorden de Gaeijlen”. Honderd jaar later komt de term ‘de Geile’ voor op de samengestelde topografische kaart van het Heerenveen van 1830 op de wal vlak voor de kalkovens.
De prent toont meer dan overtuigend aan, dat de Heerensloot een factor van economisch belang is. De activiteit op het water overschaduwt de bezigheden op de wal. Het wandelende echtpaar mogen we rustig als een schilderkunstige stoffering beschouwen. Anders is dat met de figuur op het jaagpad aan de Fokzijde, wiens lichamelijke inzet ‘yn ‘e beage’ wezenlijk onderdeel is van de aandrijving van het skûtsje zolang het zeil in de Heerensloot niet mag worden gehesen. Die ijzeren regel komt in een geheel ander daglicht te staan op 12 april 1802 als Epke Roos van Bienema, grote vervener in Oudeschoot en invloedrijk bestuurder, een exclusief contract sluit met de administratoren van de Compagnonsvenen in Schoterland dat zijn “Boeijer weer en wind dienende mag zeilen langs de Heerenwal “ ... (DCF-archief 2357).
Meest prominent is - en tevens icoon van het turfvervoer - het hooggeladen turfschip, dat zijn vracht vermoedelijk bezig is locaal te verschepen naar de turfschuren in Nieuwehaskerschans achter de Dubbele Regel of bij de Nieuwebrug. Van daaruit wordt dan overgeladen in Zuiderzeewaardige schepen, die via de Lemmer oversteken naar het westen des lands, b.v. Amsterdam. Aan dit beeld van het beladen turfschip is te zien, dat de tekenaar Bulthuis niet op de hoogte is van de problemen met de navigatie van deze vorm van turfvervoer. De drie personen op het achterdek bij het roer hebben immers volstrekt geen zicht op de vaarrichting. En zo te zien is er evenmin sprake van een eventueel ‘bomende’ schipper in het gangboord.
‘n Pracht prent !
Wibbo Westerdijk, 14 sept. 2014
Gemeenteplein, periode 1958 - juni 1974
HIP-TIME MAGAZINE 85
Gemeenteplein, periode 1958 - juni 1974
De MUVA-uitgaven uit Valkenburg komen van een uitgeverij uit de provincie Limburg. Deze N.V. heeft op internet zijn identiteit al eens prijs gegeven (A.H. Muurmans). Hun prentbriefkaarten kennen een landelijke dekking. De bovenstaande prentbriefkaart-in-kleur uit Heerenveen van het Gemeenteplein is ruim 40 jaar oud. In het begin van het jaar 2013 heeft het museum Willem van Haren van Ys Sevensma een grote collectie digitale afbeeldingen mogen ontvangen, die eventueel gebruikt mochten worden voor de doelstellingen van de Stichting Historie Heerenveen. Eén van die digitale prentbriefkaarten geeft het bijgaande beeld. Natuurlijk hebben we ook in de eigen collectie van het museum gekeken en ook daar blijkt dezelfde afbeelding - zelfs in tweevoud - aanwezig. Voor dateringsdoeleinden met behulp van een datumstempel ongeschikt, omdat beide exemplaren niet voor postale bestemmingen zijn gebruikt. Natuurlijk zijn de op de prentbriefkaart vertrouwde gebouwen aanwezig: het oude postkantoor, de conciergewoning van de mulo-school, enkele lokalen in het straatje naar de Minckelersstraat, de Oenemastate, de van zijn toren ontdane oude Roomse Kerk staan er duidelijk op. De voormalige pastoorswoning is door zijn plaatsing niet zichtbaar, de Watertoren met annexen des te beter, het huis van Pothaar en een gedeelte van de voormalige bewaarschool horen nog in dit plaatje. De schaduwen laten ons zien, dat het laat in de middag is.
De foto is van vóór de plaatsing van het bronzen beeld van Fedde Schurer, gemaakt door beeldhouwer Guus Hellegers uit Steggerda. Die gebeurtenis heeft plaatsgevonden op 4 juni 1974. Voordat het beeld op het zgn. Rishon le Zion-plein is geplaatst, is er kennelijk door gemeentewerken nog iets aan de infrastructuur van het plein gesleuteld. Wanneer we dit beeld vergelijken met het eerder afgebeelde fotonummer 01794 van HIP-Time Magazine 82, is dat een opvallend verschil. Op onze prentbriefkaart is namelijk het Haringspad van oost naar west langs het water een door gemotoriseerd verkeer toegestaan tracé. Er zijn beslist geen hinderlijke verkeerspaaltjes waar te nemen.
Dit pleinontwerp is ontstaan door ir. de Ranitz, die een parkeergelegenheid voor 25 auto’s beoogt welke door een betegeld trottoir is gescheiden van het Van Harenspad. Met bloembakken, banken en een kwartet lichtmasten wordt enig straatmeubilair geplaatst. De Inspecteur-Korpschef van Politie pleit in een advies zelfs voor 50 plaatsen om de andere parkeergelegenheden te ontlasten. Dat advies wordt niet gevolgd; wel wordt het aantal parkeervakken uitgebreid tot 28 stuks, terwijl er ook voorzieningen voor motoren en scooters worden gecreëerd. Het eerste plan om langs het belastingkantoor schuingeplaatste fietsbeugels te plaatsen wordt in 1965 afgewezen, doch de foto toont duidelijk aan dat deze er uiteindelijk wel zijn gekomen. Tegelijk met deze infrastructurele ingreep wordt ook de marktorganisatie bediend. Deze blijkt zo tevreden over de mogelijkheden, dat ze op zaterdag 27 juni 1964 een attractiemarkt met koffieschenkerij, poppenkast en het laten rijden van een treintje organiseert. Wethouder H. Eijgelaar krijgt de eer dat te mogen openen. Slechts enkele maanden later blijkt, dat parkeren en de zaterdagmiddagmarkt elkaar flink dwars zitten. De marktcommissie moet nieuwe plannen smeden, waarbij de optie van verplaatsing naar het immense Kuperusplein door de 18 standplaatshouders naar het land der fabelen wordt verwezen.
Het fraaie voetgangersbruggetje is nog het resultaat van de Kolkplannen, waarvoor in de periode 1964-1968 veel werk is verzet. Er zijn destijds veel onaangenaamheden opgelost, maar zoals op deze prentbriefkaart is te zien, is er een nieuw probleem om op te lossen. Het is gebleken, dat het ‘schone’ water van de rioolwaterzuivering dat aan het einde van Nieuwburen in de Compagnonsvaart en de Kolk wordt gepompt, wel veel ‘schuim’ veroorzaakt. Bewoners hebben zich daar destijds wel zorgen om gemaakt.
Of interpreteren we dit niet juist en is het een gevolg van een spuitende fontein, die tussen de twee bruggetjes ooit een plaatsje heeft gehad ? De keuze van de kleur stenen voor de kademuur is vanuit aesthetische overwegingen misschien niet de gelukkigste, omdat zich daarop de ‘venige’ elementen in het Kolkwater als een bruinige rand gaat afzetten. Bekijk je het vanuit een positief perspectief kun je denken aan het verrassende palet van moeder natuur !
Inmiddels hebben de destijds geplaatste fietsenklemmen al weer een andere bestemming gekregen. We mogen aannemen, dat Koning Alcohol in de weekenden daaraan heeft bijgedragen. Talloze rijwielen hebben een onvrijwillige reinigingsbeurt ondergaan, helaas veelal met desastreuze gevolgen. Bovendien zijn de inzichten over noodzakelijk functioneel straatmeubilair eveneens aan een vormgevingsontwikkeling onderworpen.
Het is vele malen aan de orde geweest. Oenemastate heeft een lange - misschien zelfs wel de langste - geschiedenis van Schoteruitburen. Historieschrijver Pier Winsemius heeft in 1622 een “Chronique OFTE HISTORISCHE GESCHIEDENISSE VAN VRIESLANT, Beginnende van den Jaere nae des werelts scheppinghe 3635 ende loopende tot den Jare nae de gheboorte Christi 1622” geschreven in opdracht van de Staten van Friesland. Daarin vertelt hij dat de grietenij Schoterland ten tijde van de Saksische en Gelderse twisten hier twee ‘Gouverneurs’ zijn geweest. De ene heet ‘Lenardt Heer tot Swartsenburgh’ en de ander ‘Hendrick de Groef, Erfheer toe Arckelens’. Uit naam van of in opdracht van Hertog ‘Carel van Geldre’ is de grietenij Schoterland gecombineerd en ‘ghehecht geweest’ (knellend verbonden) met Weststellingwerf. Dat is te zien in de commissie (opdracht) van Merck Syrxsen, gedateerd 6 december 1500, die in 1622 aan Pier Winsemius ter hand is gesteld - voorzien van het wapen van de Grietenij Schoterland - door de heer Tincko van Oenema. Deze is grietman geweest van 1588 tot 1627.
Het is uit andere bronnen bekend, dat ook reeds voor de stichting van de Dekema-, Cuyck-en Foeytsveencompagnie in de zuid-oosthoek van Friesland op beperkte schaal turf wordt gewonnen. Niet alleen voor eigen gebruik, maar ook al voor de groeiende behoefte in andere delen van Nederland. Dat zal ongetwijfeld ook het geval zijn geweest in of rond Schoteruitburen. Die gedachte heeft historicus Peter Karstkarel stellig de uitspraak in de mond gelegd, dat de ouderdom van de voorloper van Oenemastate wel eens gesteld zou kunnen worden op rond 1530 op basis van bouwkundige kenmerken. Hij suggereert bij die lezing, dat onderzoek van de funderingen van het pand wel eens waardevolle gegevens zouden kunnen opleveren. Onderzoeker drs. G. van Koeveringe komt in zijn proefschrift ‘De Heren en hun Veen’ niet verder dan dat het huis de Moerborch ‘het hooggebouwde huis’ van Dekema is geweest, dat in de jaren zestig van de 16e eeuw wordt vermeld in een brief.
‘Moerborch’ is eerst lange tijd bezit geweest van Dekema. Rond 1571/1572 komt het in handen van de Utrechtse compagniën. In 1586 wordt het overgedragen aan Hendrick van Medemblick. In 1621 wordt als eigenaar genoemd Gerryt van Sickinga, die in 1632 een huis koopt van Jacques Oenema ter plaatse van Voormeer. Oenema krijgt nu ‘Moerborch’ en verkoopt het door aan zijn broer grietman Amelius van Oenema. In 1640 wordt er herbouwd en wijzigt Amelius de naam in ‘Oenemastate’. In 1663 wordt het pand bewoond door het echtpaar Ernst Willem van Haren en Catharina Jacquesdr. van Oenema, die dat jaar de plafondschildering door Matthias van Pelckum laten aanbrengen. In 1708 huwt er een Catharina van Haren Willemsdr. (1687-1771) met Jan Sirtema van Grovestins (1686-1717)
Sindsdien wordt er gesproken van het ‘Grovestinsslot’. De laatste vertegenwoordiger van deze familie Carel Frederic Baron Sirtema van Grovestins, kamerheer in dienst van Zijne Majesteit, verkoopt door bemiddeling van Hendrik Willem Alma, commies ter provinciale griffie van Friesland te Leeuwarden, het ‘Grovestinsslot’ aan jonkheer Daniël Engelen, secretaris van Schoterland. Engelen heeft de koopsom van fl.8000,- tot juli 1832 voorgefinancierd. De notulen van Schoterland maken op 11 juli 1832 melding van de goedkeuring door Provinciale Staten tot de aankoop van Grovestinsslot ten dienste van een grietenijhuis. (SCO 279). Van grietenijhuis wordt het in 1850 gemeentehuis van Schoterland, terwijl in juli 1934 de keuze wordt gemaakt om het ook als gemeentehuis van de nieuwe gemeente Heerenveen in ere te houden. In 1951 wordt door een ruil tussen de gemeente en het rijk Oenemastate rijksgebouw en Crackstate gemeentehuis. Van 1951 tot 1963 heeft het rijk er het kantongerecht faciliteit geboden. In 1963 krijgt het architectenbureau Van Manen en Zwart van de Rijksgebouwendienst opdracht tot verbouw van Oenemastate en in te richten tot kantoor voor de belastingdienst. Op 14 maart 1968 neemt de Inspectie der Belastingen het gebouw daadwerkelijk in gebruik. De eerste paal voor een volkomen nieuw gebouw voor de belastingdienst aan het Stationsplein - op de plaats waar ooit het befaamde hotel Vernimmen heeft gestaan en de bedrijfskledingfabriek van De Zee - wordt geslagen op 25 oktober 1990. Voor Oenemastate breken daarmee minder statige tijden aan. Sinds 1993 is tot drie keer toe de naamgeving van het gebouw onderwerp van nieuwsgaring. Begin oktober 1993 wordt het ‘Stadscafé Oenemastate’ gelanceerd, eind augustus 2002 vinden nieuwe uitbaters dat de state ‘De Heerenkamer’ moet worden genoemd en eind juli 2012 geven weer nieuwe horeca-exploitanten de voorkeur aan grand-café “ ‘t Gerecht”.
2014, juni 22 - wibbo westerdijk - hip-backup
Garstenbrug/Compagnonsvaart omstreeks 1930
HIP-TIME MAGAZINE 49
Garstenbrug/Compagnonsvaart omstreeks 1930
Oooooh ... wat erg ! Zo’n schitterende foto - Museum Willem van Haren nr. 00283 - met een ontsierende bruinachtige beschadiging. Het lijkt of een slordige pijproker er zijn nog hete pijp op heeft gelegd en met zijn tabaksvingers de foto heeft gestreeld. De focus van de fotograaf heeft omstreeks 1930 duidelijk gelegen op de bomende schipperslieden op deze meer dan forse praam. De roerganger stuurt het vaartuig in de richting van de Garstenbrug. De drie meiden, waarvan de meest linkse een fabelachtig evenwicht demonstreert op het randje van het schip, hebben een meer dan gewone belangstelling voor de fotograaf. De middelste tovert een ontwapenende glimlach op haar gezicht en geniet zichtbaar. Het blijft een raadsel welke personen dit gezelschap vertegenwoordigen en wat het doel is van hun tocht. Zou het een turflading kunnen zijn, die in Heerenveen zijn eindbestemming zal vinden?
Links de schaduwzijde van de vaart met enkele zonnelichtkegels van de onderbroken bebouwing van de Nieuwburen en haar verlengde - na de Nieuwburenbrug - van het Haringspad. De toegang van de wijk naar de gasfabriek - waarover de Nieuwburenbrug ligt - is als inham duidelijk te zien. De brug zelf is een vaste brug - een dubbele barte - met een wit houten leuning aan weerszijden. Deze wordt pas door een forse klapbrug vervangen in 1937, tegelijk met die over de Kempenaerswijk in het Breedpad. (Gemeentelijk dossier 332-3). Rechts is alleen nog even een stukje walbeschoeiing van de Heideburen te zien en een fragment van het hoekpand met de Nieuwstraat.
Met de wetenschap van de gezinskaart - die we hebben geraadpleegd - is Abe Bosma, barbier, voor de exploitatie van het kappersbedrijf in dit pand gekomen op 23 april 1925. Het adres is dan Heerenveen huisno. 91. Abe Bosma vertrekt per 15 december 1928 naar Amsterdam. Zijn barbiersknecht van dat ogenblik is Aize Bouma, afk. van Terwispel, die hem sinds mei 1928 assisteert. Deze neemt het bedrijf over en is al in augustus 1928 gehuwd met Pietje van Seijen uit Oudeschoot. Met de gegevens van de woningkaart kunnen we in ieder geval aangeven, dat er in 1932 in opdracht van Aize Bouma een forse verbouwing heeft plaatsgevonden. Als deze achter de rug is wordt de bouwvergunning nr. 2439 gearchiveerd met de termen: op kad. perceel A-1006 is verbouwd een gebouw met twee woningen annex kapperszaak; aanvraag 10-5-1932; vergund 2-6-1932. In november 1932 verhuist Aize Bouma van Nieuwstraat 2 naar Heideburen 1.
De panden van het meest oostelijke stukje van de Lindegracht ligt deze dag in de volle morgenzon van een februaridag. Het zicht op die gevels wordt immers nog niet bemoeilijkt door de bladerkroon van de bomen langs de Kolk. Of moeten we denken aan een late, lagere herfstzon, gezien de restanten blad die nog aan die bomen zitten?
Het rijtje huizen aan de Lindegracht (van Nieuwstraat tot Vermaningsteeg) bestaat uit vijf panden, die in die jaren en ook eerder al een redelijk grote bekendheid hebben gehad. Het hoekhuis aan de Nieuwstraat met een afgeknotte klokgevel en afgewolfd zadeldak is dan fotografiewinkel en atelier van de bekende fotograaf Christiaan Weijer, die het in 1919 koopt van zijn illustere leermeester en voorganger Henri Paul Emile de la Roche Busé. Deze gaat na 18 jaar Lindegracht, Heerenveen, in augustus 1919 naar Apeldoorn. Twee generaties Weijer - na Christiaan (1894) ook Philippus (1920) - hebben er talloze glasplaten belicht, portretten gemaakt, zitten retoucheren en een uitstekende reputatie opgebouwd.
Aan de datering van deze foto zullen we iets moeten bijsturen. Wanneer we de gegevens van bouwvergunningnr. 1763 van Heerenveen-Schoterland vermelden van dat hoekpand, t.w. Heerenveen, kad. A-1389, oprichting bovenwoning, vergunning toegestaan 22 dec. 1927, dan moet ‘circa 1930’-datering op basis van die verbouw worden vervangen: ‘vóór 1927’. We weten, dat immers al sinds 7 december 1988 als Dick Bunskoeke in de rubriek ‘Ut it Feanster printeboek’ in de Koerier een latere foto van dit streekje huizen in een frontale opname bespreekt. Wanneer je in 2012 met ‘geloken’ ogen de gevel vagelijk op je netvlies weet te projecteren, moet je toegeven dat de grote vorm van het pand nog wel overeenkomt met die uit de zestiger jaren. ....Café ‘t Kannet, oars as oars ... met een overtuigende ‘Amstel Bier’-reclame heeft de ‘Cine KODAK film’ van de gevel verdrongen.
Het westelijk daarvan staande pand - Lindegracht 55 - heeft een eenvoudig voorkomen met als frontgevelindeling van de begane grond twee grote ramen weerszijden de deur. De bovenverdieping onder schuin dak heeft slechts één raam. De kadastrale grootte bedraagt 1.08 are en is daarmee de kleinste van dit streekje. De eigenaar blijkt sinds het kadastrale dienstjaar 1895 de koopman Jacobus Johannes van der Werf en later diens zoon Johannes, kandidaat notaris, te zijn. Rond 1930 kan het de borstelmaker G. Dijkstra zijn geweest (adresboek 1927) of groentenkoopman Geert de With (adresboek 1934), die hun nering daarin uitoefenen. Gezien de duur van de huurperiode lijkt de With de huursom steeds te hebben kunnen opbrengen. Hij verhuist op 12 mei 1940 naar de Vermaningsteeg nr. 12. Het pand wordt als woning ‘onbewoonbaar verklaard’, maar het blijft wel als winkel functioneren.
Bij Lindegracht 53, vóór 1931, nr. 81 weten we dat confiseur-banketbakker Franke Koksma in 1903 de ovens én het pand heeft overgenomen en in 1922 zelfs in het adresboek laat opnemen, dat één van zijn specialiteiten ‘Friesche Kruidkoek’ is. Het pand heeft in die tijd zeer fraai gevormde raamkozijnen en straalt een zekere voornaamheid uit. In 1930 is het groot feest in het gezin Koksma, want oudste zoon Jurjen Ferdinand studeert cum laude af bij de faculteit Wiskunde in Groningen en ontvangt zijn doctorstitel op zijn proefschrift over het onderwerp “Stelsels diophantische vergelijkingen”, behorend tot de analytische getaltheorie. Op zeer jonge leeftijd is hij reeds professor in de wiskunde aan de V.U. van Amsterdam. Pas in 1934 beeindigt F. Koksma zijn carriére om plaats te maken voor banketbakker M. de Vries.
Met Lindegracht 51 belanden we bij een ‘heerenhuizinge’, die vanaf 1880 in eigendom is geweest bij vertegenwoordigers van de duitse kooplieden (‘lapkepoepen’) Tepe en Norman. Egon Norman, koopman en tailleur, verkoopt het in het kadastrale dienstjaar 1920 aan Franciscus Gerardus Johannes Rientjes. Deze koopman uit Epe woont er eerst eventjes zelf en verhuurt het dan vanaf november 1925 aan Arend Piek, die caféhouder wordt genoemd. Deze zoekt de publiciteit met zijn Melksalon-Restaurant “De Klok” in een programmaboekje van een korenfestijn in Oranjewoud op 8 juli 1926. Hij heeft kennelijk iets met de zingerij én it Frysk, want in het Nieuwsblad van Friesland van 2 augustus 1929 wordt in een ‘Rectificatie’ over de Winkelfeesten te Heerenveen gemeld: “...Ter verbetering van ons verslag over het zangersfeest deelen we nog mee, dat de medaille voor de zuiverste uitspraak van het Friesch, was beschikbaar gesteld door den heer A. Piek, melksalon “De Klok” te Heerenveen...” Zijn opvolger S.J. Wieringsma krijgt per 22 oktober 1931 de kans om de exploitatie van “De Klok” voort te zetten.
Diens loopbaan in de horeca op dit adres Lindegracht 51 duurt zeker niet langer dan 4 november 1935. Dat is namelijk de datum dat eigenaar F.J.G. Rientjes zelf het caféhouderschap gaat uitoefenen, en dit combineert met de faciliteiten voor kamerverhuur. Zo verschaft hij in 1938 onderdak aan mej. A.G. Kuks, lerares aan de Huishoudschool, en aan zekere M. van der Loos, zonder beroep. 1 april 1948 vertrekt Rientjes, na eerst het pand te hebben verkocht aan steenhouwer Eijgelaar. Deze laat er zijn bedrijfsleider G.H. Bakker in wonen, en verhuurt tevens ruimte aan twee andere personen.
In onze beleving zitten de dames A. en T. de Jong al eeuwen op de hoek van de Vermaningsteeg, maar dat is puur gevoelsmatig. Het is meer dan een halve eeuw, want 60 jaar is niettemin een verschrikkelijk lange tijd. We begrijpen die misvatting ook wel een beetje als we de woningkaarten van Vermaningsteeg 2 en 4 erbij pakken. Op nr. 4 zijn het drietal zusters Aleida, Trijntje en Minke de Jong begonnen in de kledingbranche per 12 mei 1941.
Ruime tijd daarvoor is het de familie A. Beeltje, die met chocolade, suikerwerken, fruit, etc. een bestaan probeert te vinden op het adres Lindegracht 49. Noem hen maar winkeliers in het karakteristieke pand met de kapel. Het adresboek 1927 noemt hen al en het adresboek van 1949 meldt de wed. A. Beeltje-Bandringa voor de laatste keer. De woningkaart laat haar per 22 maart 1951 het pand ontruimen. Dat is ook ongeveer het tijdstip, dat de dames A & T. de Jong van het adres in de Vermaningsteeg doorschuiven naar de Lindegracht. Niet zozeer om er te wonen, maar wel om er hun dameskleding te presenteren, met o.a. hoeden en bont. De specialiteit ‘grote maten’ zijn er vermoedelijk later bij gekomen.
2013, maart 17 - wibbo westerdijk - hip-backup
Francijntje de Boersingel 1966
HIP-TIME MAGAZINE 53

Francijntje de Boersingel 1966
Deze opname - in het fotoarchief van het Museum Willem van Haren 01490 - is gedateerd op het jaartal 1960. Dat kan niet kloppen, want als we de luchtfotomap “Oud Heerenveen vanuit de lucht” erbij pakken en opname nr. 62861 van Aerocarta uit 1963 bekijken is er vanaf het Kempenaersplein tot aan de Van Dapperenstraat alléén nog maar sprake van het tracé van de straat evenwijdig aan de Kempenaerssingel.
Met de totstandkoming van de weg door de tunnel naar de Greiden en de bouw van de Kempenaerstate aan de zuidkant daarvan wordt het voor de verkeersveiligheid wijs geacht de Kempenaerssingel nog slechts voor wandelaars en fietsers een aansluiting te geven op de Koornbeursweg. Autoverkeer dient de kleine rotonde te kiezen vanuit de Sieger van der Laanstraat. Aan de andere kant van de voormalige Kempenaerswijk wordt volgens het Straatnamenboek - te beginnen bij de Van Dapperenstraat tot aan het Kempenaersplein - in 1958 aangelegd de ‘Francijntje de Boersingel’.
Het formaat van deze foto is 12 bij 18 cm. Aan de begroeiing is te zien dat er sprake is van ‘jong groen’ aan de oever van de voormalige Kempenaerswijk. Opdrachtgever voor de bouw van deze 32 galerijwoningen is de Bouwvereniging Heerenveen, die daarvoor het bureau van architect Romke de Vries inschakelt. Daarmee is al enige ervaring opgedaan voor een eerder project van deze architect op een terrein tussen de Kempenaerssingel en de spoorbaan uit 1955.
Opnieuw vinden we in de gegevens een enorme tegenstrijdigheid, wanneer we op het gemeentearchief naar de Bouwvergunning van dit project van de Woningbouwvereniging “Heerenveen” vragen. Uit het dossiernummer 148-63 (staat voor dossier 148 uit 1963) lezen we dat er sprake is van de bouw van 47 woningen op het kadastrale perceel A-4098 (deels). Deze worden gerealiseerd aan de Van Dapperenstraat 1 tot en met 7; aan de Surinamesingel 7 tot en met 23 en aan de Fr. de Boersingel 1 tot en met 20. Als gemachtigde wordt genoemd Architectenbureau Groenewoud en Sipma en de vergunning is gedateerd op 29 april 1963. Dat zou kunnen worden opgevat als ‘handelende voor de eerder genoemde Romke de Vries’, hoewel die relatie in dit dossier helemaal niet wordt genoemd. Kennelijk is er toch wat bijzonders met het project aan de hand, want op 19 juli 1963 schrijft de Directeur Gemeentewerken aan B. en W. van Heerenveen dat het onderhavige bouwplan in strijd is met het ‘vigerende plan van uitbreiding’ in onderdelen - gedeelte ten zuiden van de Kempenaerswijk op basis van de woningwet art. 6 lid 2 sub a - geweigerd zou moeten worden. Maar ....er is een herzieningsvoorstel in voorbereiding, die al ter inzage heeft gelegen. Die is inmiddels bij Raadsbesluit van 22 april 1963 vastgesteld. Het wachten is nu op goedkeuring van Ged. Staten. Directeur Gemeentewerken zou het niet onverstandig vinden om een verzoek in te dienen bij G.S. op grond van art. 20 van de wederopbouwwet om vergunning te krijgen. Omdat de gemeente van alle omliggende percelen ook eigenaar is zal een verklaring van geen bezwaar niet nodig zijn. Het bouwplan voldoet aan de ontwerp-bebouwingsvoorschriften. In de marge staat nog, dat op 31 juli vanuit de provincie wordt meegedeeld dat op 6 of 13 juli het plan wordt behandeld in G.S. met een goede prognose voor goedkeuring. Op de uiteindelijke bouwtekening van het ontwerp staat een datumstempel van B. en W. van 9 september 1963.
Bij het raadplegen van de woningkaarten van de verschillende huisnummers van de Francijntje de Boersingel komen we vervolgens tot de ontdekking, dat de bouw toch wel erg lang heeft geduurd. De eerste bewoners trekken er in februari 1965 in en de laatsten krijgen de sleutel pas in mei 1965. Dit heeft tot gevolg dat pas in het Adresboek van 1966 voor het eerst de namen van de bewoners zijn te vinden. Er zijn daarvoor 20 huisnummers uitgereikt overeenkomstig de planning. Een steekproefje van 7 beroepsbeoefenaren geeft ongeveer aan tot welke welstandsklasse de bewoners mogen worden gerekend: administrateur, kantoorbediende, vertegenwoordiger, chauffeur, kantoorbediende, automonteur, gasfitter.
De raad besluit op 17 maart 1958 twee zeer bekend geworden Heerenveense vrouwen te eren met een straatnaam. Dat was niet eerder gebeurd, met uitzondering van de leden van de Koninklijke familie. Naast de filantropische Caroline Anna Agatha Albertina Baronesse de Vos van Steenwijk, grondlegster en beheerster van Heerenveens eerste particuliere ziekenhuisje aan de Verlengde Dracht, wordt ook Francijntje de Boer, de huishoudster van de heer Siebe Tuymelaar en opvoedster van diens kinderen, met de twee in elkaars verlengde liggende straatgedeelten aan de westkant van de Kempenaerssingel, eer bewezen. De laatstgenoemde niet zozeer om haar huishoudelijke vaardigheden, maar omdat zij bekendheid heeft gekregen door haar poëtische pennevruchten. Deze hebben landelijke bekendheid gekregen door hun eenvoudige, braaf en sentimenteel-religieuse strekking. Zij is dan ook bekend geworden als ‘dienstmaagd-dichteres’.
‘Fransina’ is geboren in Harlingen op 18 oktober 1784 als dochter van Martin de Boer, muziekmeester en schrijver van ‘s Lands Werf, en Catharina Rebecca Kramer. Als 15 jarige verlaat zij de ouderlijke woning en wordt dienstbode. In één van de doopacten staat dat vader ‘voorzanger‘ is in de grote vermaning. Alle dopen van haar broers en zusters zijn geregistreerd in het DTBL no. 344 van de Evangelisch Lutherse gemeente van Harlingen. Helaas overlijden er een aantal kinderen op jonge leeftijd. Na de dood van haar moeder (1807) en haar vader (1810) wordt het gezin ontbonden en krijgt Francijntje een betrekking bij de de heer Wybo Tuinhout, secretaris in Baarderadeel. Trouw is één van haar kenmerken, want als Tuinhout in Sneek een andere functie krijgt, gaat Francijntje mee. Hoe lang ze bij Tuinhout in dienst is geweest, is niet bekend. We weten alleen dat deze in 1819 is overleden te Workum, waar hij het laatst als vrederechter heeft gediend. Vermoedelijk heeft haar carrière een andere wending genomen, tot zij in 1828 de huishouding van Siebe Tuymelaar in Heerenveen gaat bestieren. Diens echtgenote Berber Hendriks Taconis is in Nijehaske overleden op 28 september 1827. Zij wonen dan op Heerenwal no. 1, het eerste huis na het Herenwalsterbrugje. Siebe’s kinderen zijn allemaal nog in de lagere schoolleeftijd of zelfs nog jonger: Hendrik 9, Antje 8, Jeltje 6, Cornelis 3 en Popkje nog maar een half jaar.
Wanneer de familie in 1837 naar het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad verhuist, zijn de kinderen tien jaar ouder en merendeels opgevoed door Francijntje. Zij gaat overigens als spil van de familie mee en heeft tevens besloten zich over te laten schrijven naar de Doopsgezinde Gemeente Heerenveen (DTBL 610). Haar attestatie is afkomstig van Leeuwarden, d.d. 25 september 1837. Ook nu blijft haar trouw de leidraad in haar leven. Zij zit aan het sterfbed van Siebe Tuymelaar op 5 mei 1848 in het ‘Groote Huys’, behoudt haar kamer als diens zoon Cornelis Tjepko er gaat wonen en blaast haar laatste adem uit in dit huis met nummer 267 op 7 maart 1852. Haar eenvoud wordt nog eens benadrukt met de tekstkeuze op een klein marmeren grafsteentje op de nieuwe centrumbegraafplaats van Heerenveen met alleen haar naam: ‘Francijntje de Boer’. Dat steentje wordt sinds de ruiming in 1973 gekoesterd in het Museum Willem van Haren.
Tenslotte nog weer even terug naar de foto van haar singel, die dus pas op z’n vroegst kan zijn gemaakt in 1966.
In de verte steekt de ontwiekte en van de kap ontdane romp van Siebenga’s molen juist boven de bebouwing uit. Met de daar omheen staande panden hebben we aanzienlijk meer moeite om ze correct te duiden. Jammer genoeg laten de luchtopnamen ons daarbij grandioos in de steek.
2013, april 14 - wibbo westerdijk - hip-backup
Foto met talloze geheimen en vraagtekens
HIP-TIME MAGAZINE 101
Foto met talloze geheimen en vraagtekens
Als wij het viertal steekwoorden achter op deze foto uit het fotoarchief van het Museum Willem van Haren blindelings voor de enige echte waarheid aannemen, komen we althans voorlopig tot de conclusie dat alleen het archiefnummer 01869 en het woord ‘brug’ correct zijn. Met de twee andere ‘Heerenveen’ en de ‘Heerensloot’ begint het meteen al hier en daar te jeuken en te schuren. De in tweede instantie door een andere fotobeschrijver toegevoegde toelichting lijkt de bovenstaande informatie te ondersteunen wanneer we lezen: “Telefoto Stationsbrug richting Schans; links de Heerenwal en rechts de Fok, jaren ’50.” Met deze toevoegingen zou - oppervlakkig geoordeeld - het ‘unheimische’ gevoel van ‘klopt dat wel’ moeten wegebben. Maar verre van dat ! Allereerst is daar al de eerste missende schakel naar waarheidsvinding: wie is de professionele fotograaf, die deze zwart-wit telefoto op het formaat van 23.8 bij 17.7 cm schenkt aan oudheidkamer of museum ? Geen enkele hint naar een maker ! Mogen we of moeten we bij deze fotografische techniek veronderstellen dat de positie van de camera en de man die het bedient in dit speciale geval zich heeft bevonden op het Breedpad ? Is het niet zo, dat bij een telefoto de ogen worden bedrogen; de scherptedieptewerking een totaal andere wordt ? Wat in werkelijkheid verweg is, lijkt zich stukken dichterbij te bevinden. Kijken we nu eens naar de ‘feiten van dit beeld’ - rekening houdend met de verdichting van de objecten en aannemend dat rechts de wal van de Fok met bomenbegroeiing zich laat zien met daaronder de langs de wal groeiend rietkraag, dan mag de conclusie toch zijn: hartje zomer ! Het brughoofd van de Stationsbrug aan de Fokzijde, welke de visuele vernauwing voor de doorvaart accentueert lijkt mogelijk. Overigens versterkt de man in licht overhemd met opgerolde of korte mouw de indruk, dat het inderdaad zomers weer is. Vraag is nu nog wel: mogen we van de fragmentarische paal - die tussen de bomen staat en waarvan de weerschijn in het donkere deel van het water weerspiegelt - aannemen, dat het zo’n hoge lantaarnpaal is ? Zo eentje als er ook aan de Heerenwalkant van het bruggenhoofd wel gedetailleerd zichtbaar is ? Klopt de datering van dit soort materiaal dan wel met de jaren vijftig ? Voor het zichtbare vaste stuk hek aan de kant van de Heerenwal lijkt de detaillering volledig overeen te stemmen met een eerder in deze rubriek geplaatste foto van de ‘Stationsbrug naar Fok en Woltmanstraat 1975’ van de HIP-Time Magazine 92. De omhooggedraaide brug, die aan de Heerenwalzijde zijn draaipunt heeft (zoals de Stationsbrug uit de eerder genoemde foto ook vertoont) gunt ons een blik op een lange rij van zomers botenvertier: motorjachten. Het suggereert een gebeurtenis met een vorm van ‘vlootschouw’. Er lijkt eveneens sprake te zijn van tamelijk een beperkt aantal hoge masten, mogelijk van een of meer skûtsjes (?). In een poging wat meer greep op zo’n gebeurtenis te krijgen proberen we via www.delpher.nl met de steekwoorden ‘vlootschouw’ en ‘parade’ berichten te genereren, die zoiets linken aan de plaatsnaam ‘Heerenveen’. Tot onze vreugde springt er een gebeurtenis, beschreven in de Leeuwarder Courant van 6 juni 1964, boven uit. Daarin wordt verhaald over de opening van de Jachthaven aan de Leeuwarderstraatweg van de Heerenveense watersportvereniging “Nannewijd”. Die zaterdag heeft het Heerenveenster skûtsje met de kampioenswimpel in top en het Heerenveens Muziekkorps aan boord de rij van gepavoiseerde schepen geopend, gadegeslagen door veel belangstellenden aan beide oevers van de Heerensloot. Wanneer we dat even tot ons door laten dringen, dan zou een optie voor de juistheid van deze foto zijn, dat de fotograaf achterop het skûtsje zijn telefoto heef geschoten van de op gepaste afstand varende botenfile. De grote aantallen belangstellenden vallen op dit deel van de zichtbare oevergedeelten overigens best mee. Bij én op de brug is daarvan het meeste te genieten. Van de beeldbepalende objecten moeten we melding maken om dichter bij onze eindconclusie te kunnen komen. Dat is het brugwachtershokje van - heel in de verte - de Schansterbrug. Deze is gebouwd aan de Fokzijde van de brug en lijkt op de foto samengesmolten met een motorboot en geeft daarmee de suggestie een stuurhut te zijn. Nauwelijks waarneembaar met een normale vergroting van het beeld zien we de brugopbouw van de ophaalbrug met de hameipoort en de balans. Links en rechts daarvan rijzen daarbovenuit hoge gevels. Die van het brugwachtershuis (met de gedenksteen in de oostelijke muur) uit 1888 toen de Provincie Friesland de brug hebben overgenomen van de Decama-Cuyck en Foeijtsveencompagnie en deze hebben vernieuwd. Rechts het dakprofiel van garage Vriesema (?) Het brugwachtershok van de Stationsbrug vertoont inderdaad dezelfde kenmerken als op andere foto’s van dat hokje. Donker in de verf - een sterke donkergroen lakverf waarschijnlijk - met een enigszins oplichtende dakplaat. Deze is in 1952 onderwerp geweest van een incident toen chauffeur Roelof van der Wal van de firma J. Jager aan de B.F.-weg er een keer met een ongelukkige manoeuvre tegenaan reed en de zaak ontzette. (G.A.Heerenveen, dossier 310-2)
Verder is een opvallend detail de achterzijde van een vrachtauto links van en boven het hokje zichtbaar met een gesloten achterkant, waarop niettemin gedeelten van tekst zijn waar te nemen. Wij zien ‘Grooth ..... (en veronderstellen: Grooth(andel)’ en daaronder ‘Heerenw.. (en vullen aan tot Heerenw(al)’. Het meest informatief zal de naam van het bedrijf zijn, waarvan een heel klein beetje bovenin is te zien. In dat geval gokken we op ‘Walma’ en doelen daarbij op de ‘groothandel in aardappelen’ van M. Walma, die de woning net voorbij het hoekhuis van de Stationsstraat met de 2e Heerenwal, dus het tweede pand: Heerenwal 74, bewoont. In de adresboeken van 1949, 1954 en 1960 staat hij daar namelijk als zodanig ingeschreven. Na heel veel foto’s te hebben bekeken - maar aanvankelijk natuurlijk de verkeerde exemplaren - wordt opnieuw een stukje twijfel weggenomen. Die eerste boom links op de foto vóór de brug met daarna minstens drie geparkeerde automobielen alvorens bij het hokje van de brugwachter te komen zorgt eerst voor opperste verwarring. Een zo’n rijk belommerde boom op die plaats op de Heerenwal ? Is dat zó geweest ? Inderdaad; het boekje over de Heerenwal ‘Bruggen en gekromde ruggen’ op bladzijde 93 levert ons daarvoor een overtuigend bewijs. Weliswaar staat de boom in het winterseizoen niet in het blad, maar het formaat is voldoende overtuigend. Nog twee andere prentbriefkaarten ondersteunen dat beeld in een eerdere periode. Ook voor de bomengroei verder op de tweede Heerenwal - zelfs al zijn het maar enkele op die resterende 1000 meter lijken door de telefoto praktisch naast elkaar te staan. Tenslotte is er nog een waardevol detail te zien vlak boven de meest links geparkeerde auto. Daar staat een persoon in een ietwat vreemde houding. Het lijkt erop, dat hij bezig is een wegafscheiding te verplaatsen. Wanneer we dat goed interpreteren is dat dus in de Stationsstraat.Bovenstaande details van een prentbriefkaart uit de collectie Goldhoorn (in bezit van de gemeente Heerenveen) en een prentbriefkaart van het museum met de bladerloze boom (in winterse outfit), dienen ter ondersteuning van de bewijsvoering voor de goede locatie. Bovendien geven ze allebei ook nog een verdwenen stukje straatmeubilair te zien uit de periode voordat het brugwachtershok dienst ging doen. Het is een zuil (zie kadertjes) met ogenschijnlijk een ingebouwde klok en enkele reclame-uitingen: een service voor het reizende publiek ??? We hebben een dergelijk object wel eens gezien op enkele prentbriefkaarten van het Breedpad (1931), maar van de Heerenwal is ons dat nooit opgevallen. Tenslotte moeten we toegeven dat we op twee belangrijke punten, waartoe deze prachtige telefoto toe uitnodigt, beslist niet de kennis hebben om daarvoor een oplossing te bieden. Allereerst is dat de ontbrekende nautische kennis van de typen boten en jachten, die bij deze gebeurtenis de Heerensloot tot een bezienswaardigheid maken. Onze hoop is daarom gericht op lezers, die dat manco voor ons durven aan te pakken. Hetzelfde geldt ook voor de op de afbeelding voorkomende auto’s. Daarvan zouden merken en typen ons dichter kunnen brengen bij een betere datering. Mocht U zich uitgedaagd voelen om daar in de openbaarheid iets aan te willen bijdragen dan bent U van harte welkom een reactie te geven ! Afsluitend mag U constateren, dat onze oorspronkelijke scepsis over deze foto toch wel enigszins, maar nog niet volledig is bijgesteld. Dat de oorspronkelijke fotograaf ooit nog bekend mag worden ! Hij verdient tenslotte alle hulde.
Inhoudelijke aanvulling:
Met de reactie van Facebook-lezer Johan Lukkes zijn we verguld. Hij stelt, dat de eerste auto links op de foto een Opel Ascona is. Dat type is voor het eerst in 1970 op de markt gekomen. Lukkes wordt daarin gesteund door het Opel-item van Wikipedia, die ons laat weten dat op 28 oktober 1970 de Opel Ascona is gepresenteerd.
Een tweede inhoudelijke bijdrage levert werkgroeplid Jan Prins op de vraag “Waar stond de fotograaf?”. Hij doet een greep in de leerstof van het vak ‘goniometrie’ uit zijn HBS-tijd. Hij bepaalt met Google Maps de breedte van de Heerensloot bij de Stationsbrug (volksmond: Engelsma’s-brug) en de afstand tussen de gebouwen bij de Schansterbrug: beide ongeveer 10 meter. Ook bepaalt hij de afstand van de Stationsbrug tot de Schansterbrug: 670 meter, en de afstand Breedpad tot de Stationsbrug 413 meter. Door het gebruik van een bepaalde verhoudingsformule - die uw HIP-schrijver niet kan volgen - komt hij tot een positie van de camera tot de Stationsbrug van 123 meter. Daarbij stelt hij vast dat de camera zich bevindt in de as - dus het midden van de Heerensloot - ter hoogte van ongeveer Heerenwal no. 53. In werkelijkheid zou dat beter nr. 50 kunnen zijn: thans de praktijk voor podotherapie van M.E. Verheij.
Tenslotte: de gebeurtenis dient dus te worden gesitueerd ná 1970, waarmee het Jachthavenverhaal van 1964 kan worden verlaten. Een nieuwe optie zou dan kunnen zijn een relatie met de nieuwe jachthaven ‘De Welle’ aan het Heerenveense Kanaal, welke op 23 april 1979 feestelijk in gebruik wordt genomen. Bij het gure weer van die dag een zeer onwaarschijnlijke link met de prachtige vlootschouw op de telefoto. Blijft de vraag: welke gebeurtenis is vastgelegd ?
Eind 1972 wordt de superbrede en fonkelnieuw te bouwen ‘trambaanbrug’ aanbesteed.
2015, 8 februari - wibbo westerdijk - hip-backup
Fok / Heerenwal omstreeks 1902
HIP-TIME-MAGAZINE 15
Fok / Heerenwal omstreeks 1902
Vreemd .....!, je verwacht op dit beeld van Fok-Heerensloot-Heerenwal een prentbriefkaart-tekst. Dat is echter niet het geval bij deze Museum Willem van Haren-foto nr. 169. Toch vinden we deze compositie voor 99 procent terug in het fotoboek van Henk Kapma, uitgegeven bij Technipress in 1984. In “Heerenveen. Veranderend Gezicht 1900-1984” op de pagina Heerenveen - Fok-Heerenwal staat helaas in het bijschrift een essentieel foutje met de tekst: “De Heerensloot met de 2de Fok en de 2de Heerenwal .....”. In het vervolg van deze beschrijving zal dat wel blijken. Dat ene procent verschil zit ‘m in het weggeretoucheerde ‘neuspeuterende’ jochie, die zich - op het allerlaatste ogenblik - bijzonder opvallend in het beeld heeft gemanoevreerd. Tegelijk is daarmee ook een half huis van de eerste Heerenwal verdwenen.
Als we ons wat nader buigen over de datering van die geretoucheerde kaart blijkt het museum Willem van Haren ons zelfs vijf exemplaren voor te kunnen leggen. Het gaat deze keer om de informatie aan de ongedeelde adreszijde van deze kaarten. Dat wijst op een drukgang van vóór 1905. Het gebruik van een 1-cents rode staalgravure postzegel met kamtanding zonder watermerk is pas mogelijk vanaf 1899. Die twee feiten én de op drie kaarten voorkomende datumstempels resp. 19 mei 03; 10 jul 03; 29 apr. 04 doen ons spreken van een prentbriefkaart van ca. 1902.
Illustratief aan deze opname is het verloop van de tramrails. Komend vanaf de Stationsstraat over de Stationsbrug maken de rails een wijde bocht, zelfs tot over de as van de weg, om na een vijftigtal meters weer keurig evenwijdig met de bomenrij langs de Heerensloot te lopen. Dat tracé is een uiterst gevaarlijke gebleken. In 1893 levert een ontsporing uitsluitend materiële schade op en moet het fanfarecorps ‘De Woudklank’ haar concert in Olterterp ten gevolge van dit ongeval missen. (Nieuw Advertentieblad)
Ernstiger is het fatale ongeluk, wat een meisje overkomt op 3 februari 1902. De matige snelheid bij de Hoofdbrug verleidt twee meisjes op de treeplank van de eerste wagen te gaan zitten. Vlakbij de basculebrug op de Fok stopt de tram een ogenblik. Wanneer ze - waarschijnlijk - met een schok weer optrekt, raakt het meisje onder de wielen. De 9 jarige Harmke v.d. V. is niet meer te redden ondanks de hulp van een nabijwonende arts. De volgende dag wordt nog een lijkschouwing gehouden in de gemeentelijke ziekenbarak. (Tresoar geeft als naam Harmke van der Veen, geb. 9 april 1893 Heerenveen (S.) en overl. 3 febr. 1902 Nijehaske (Hask.))
Beide kanten van de Heerensloot beziend mogen we rustig stellen, dat het er nog behoorlijk ‘vlecke’-achtig uitziet. De echte hoogbouw (tweeverdiepingen hoge heerenhuizen) vallen nog nauwelijks waar te nemen met uitzondering van het halve huis rechts op de foto aan de eerste Heerenwal. Dat pand kad. gemeente Nijehaske A-1583 (sinds 1832) is in dat jaar het huis van de schipper Harmen Anskes de Bruin. In de loop van bijna een eeuw zullen er meerdere families in hebben gewoond met verschillende beroepen en ongetwijfeld onder verschillende huisnummers. Daarvoor zal nog intensief onderzoek nodig zijn in de bewonings-en bevolkingsarchieven van Scharsterland (eerder Haskerland). Uit het eerste “Adresboek voor Heerenveen, ‘t Meer, Nijehaske en Terband” uit 1922, bewerkt naar de Bevolkingsregisters van Aengwirden, Haskerland en Schoterland door de Firma A. Binnert Overdiep, pikken we de naam van Th. Bakker, die in zijn ambachtelijke jaren de bakkerij bemant op de hoek van de Stationsstraat (het huis met de ronde deur) en is de eerste voorzitter geweest van de Centrale Bakkerij (opgericht 1920). Deze is inmiddels ‘zonder beroep’ op de Heerenwal wijk A., no. 91. Dat ‘winkeltje’ wordt later de ‘kleine Pasveer‘ genoemd, waaraan Jan de Jong in het boekje over de Heerenwal een leuke anecdote wijdt. Na de Heerenveen-één-operatie wordt het no. 91 hernummerd tot no. 72. In het straatbeeld is het - gezien vanaf de Stationsstraat - het zuidelijk daarvan staande derde pand. W. Pasveer moet er in die jaren als letterzetter bij de Hepkemakrant de crisisjaren door zien te komen. In het adresboek 1922 afficheert hij zich als een ‘concurreerend, solied en vertrouwd adres in Wijnen, Tabak en Sigaren, enz. enz.”.
Het ‘halve’ huis - de voormalige leertouwerij - behoort - volgens een brief uit 1997 van Reina Pieters Kniphorst (getrouwd met Rienk Post) uit Väernskog in Zweden - tot de ‘grote Pasveer’. De ‘grote’ J.H. Pasveer exploiteert in dit pand nr. 88 (later in 1934 nr. 69a), samen met nr. 89, in 1934 nr. 79) het “Huis voor Luxe Geschenken” ofwel ‘De Goedkoope Bazar” (Adresboek 1934). Eerder komt die ‘geuzen-slogan‘ voor de middenstander voor op de gevel van nr. 67, maar in het bovenlicht van de winkeldeur staat daar de naam “A.v.d.Veen & Zoon”.
Ten noorden van het pand nr. 67 staat het pand (met dakkapel) op no. 69, waar mej. Margaretha Johanna Kniphorst (1876), roepnaam Jantje, dochter van Hendrik Kniphorst en Janke Wiebes, vanaf 1909 ‘winkelierster’ of ‘kruidenierster’ is geweest, o.a. van De Jong’s Cacao. Zij blijft ongehuwd en overlijdt in 1931 te Leeuwarden. Via de steeg met het pand no. 69a (van J.H. Pasveer) heeft practisch iedere Heerenveense jood achter de huizenrij de ‘badkamer’ bezocht en zijn gebeden gememoriseerd in de (voormalige) synagoge (kad. Nijehaske A-2863).
Aan de overzijde van de Heerensloot - recht tegenover de ‘grote Pasveer’ - bevindt zich ook een breed pand langs de Fok. Ten tijde van de opname van deze foto zijn hoofdbewoners van het pand no. 39 de deurwaarder en administrateur Jannes Wierda en zijn echtgenote Wilhelmina de Jong. Wanneer hij op 10 oktober 1910 overlijdt, heeft het huis - door de gedurige uitbreiding van de Fokbewoning - het nummer 59 gekregen. Zij koopt dan het huis met nr. 61 en zoon Catharinus Johannes Wierda, architect en administrateur, koopt het ouderlijk huis van zijn moeder gekocht. Zij verhuist - nadat ze volgens bouwvergunning 338, gedateerd 24 juni 1913 - dan twee panden zuidelijker in het nieuw herbouwde woonhuis. Op deze foto is de oude situatie nog goed te zien; het zijn de derde en vierde woning. De tweede woning wordt in 1927 pas herbouwd en uitgebreid door ambtenaar ter secretarie Andries van Ek. Eerder woont daar ‘dé’ molenaar van ‘Welgelegen’ Johannes Melis Tjepkema.
Zoals gebruikelijk heeft er ook na de volkstelling van 1920 een vernummering van de woningen plaatsgevonden.
Architect C.J. Wierda krijgt nr. 155; J. Tjepkema, later A. van Ek nr. 156; wed. J. Wierda-de Jong nr. 157. Nog meer naar het zuiden is daar ook nog het huis, waar de fotograaf Steensma in nr. 158 woont en de nrs. 159 en 160 zijn voor de bierbottelarij en woonhuis van Willem van der Vlugt. Vraagt U zich af wat er hedentendage nog van over is ? Wel, naar goed Heerenveens gebruik: afgebroken, gesloopt, geamoveerd, en uiteraard volledige hoogbouw !
Twee opvallende zaken willen we toch ook nog even benoemen. Eerstens zijn dat de drie ‘skûtsjes’ aan de kade van de Heerenwal, die zorgen voor een toepasselijke stoffering van het vaarwater. Het tweede kenmerkende fenomeen van het middengedeelte van de eerste Heerenwal is de rij tuitgeveltjes van wat - in bijna elk vehaal over de Heerenwal - de ‘holderhúskes’ worden genoemd. It Frysk Wurdboek seit it simpel: lytse húskes !
2012, juni 23-wibbo westerdijk-hip-backup
Fietshokkunst De Telle 1978
HIP-TIME MAGAZINE 74
Fietshokkunst De Telle 1978
Vergankelijke bouwkunst en vergankelijke kunstobjecten is een onderwerp, waarmee het Heerenveen van de laatste decennia van de 20e eeuw ongetwijfeld een hoge plaats in een imaginaire rangschikking kan veroveren. Op deze foto nr. 01808 uit de fotokluis van het museum Willem van Haren wordt de in januari 1967 voor ruim één miljoen geïnitieerde sporthal in 1978 nog uitgebreid met een ‘fietsenhokkenkunstobject’.
Het ontstaan van de sporthal annex overdekt zwembad beroert in juli 1967 de Heerenveense gemeenschap stevig als de advertentie van de aanbesteding in de Leeuwarder Courant van 19 juli verschijnt. De Koninklijke Heidemaatschappij, afdeling Architectuur, Sport en Recreatie te Arnhem heeft van B. en W. van Heerenveen de opdracht gekregen in de tweede helft van augustus de bouwkundige werken van sporthal en zwembad aan de Europalaan aan te besteden. Globaal is de inhoud van het complex 23.800 m3 met als bijzonderheid voor de sporthal een belangrijke staalconstructie. De NHM verwacht een bouwtijd van 75 weken, dus bijna anderhalf jaar. Half december komt het goede nieuws, dat ook de Ned. Sport Federatie geld beschikbaar stelt voor de bouw, en de krant meldt dat op 1 februari 1968 burgemeester H. Huisman de eerste paal voor het complex heeft geheid. Inmiddels is ook duidelijk dat de ‘druppel’ van NSF (50.000 gulden) op de globale kosten van fl.3.265.000 snel verdampt zal zijn. Het is ook niet niks om een ‘zwevende’ houten ‘Reuther’ speelvloer in de sporthal van 28 m breed en 48 meter lang, die weliswaar voor onderwijsdoeleinden in tweeën is in te delen door een optrekbare wand van kunststof, aan te mogen leggen. In dit geval beperken we ons even tot alleen het sporthalgedeelte, en laten de mogelijkheden van het zwembad voor wat het is. Wat wel weer van belang is, zijn de financieringsmogelijkheden. Naast de NSF draagt de Dienst Aanvullende Civieltechnische Werken 320.000 gulden bij, het Ministerie van C.R.M. 200.000 gulden. Het jaarlijkse gebruik door het onderwijs zal de exploitatie kunnen verlichten met fl.74.500,- voor een geschat gebruik van 55 lesuren.
De Heerenveense Sportfederatie, die opkomt voor de belangen van de bij haar aangesloten sportverenigingen, probeert een vinger in de pap te krijgen bij de verdeling van tijd en ruimte van de in mei 1969 te openen sporthal. Bovendien geeft zij een suggestie voor een naam van de sporthal. Het afscheid van burgemeester Huisman in november 1968 doet de Sportfederatie voorstellen de hal “Burgemeester Huisman Sporthal” te noemen. Deze suggestie wordt niet overgenomen, want in maart 1969 lezen we in een krantenartikel de naam “De Telle”. Aan die naam zal ongetwijfeld een suggestie van een ‘frysksinnich’ persoon zijn voorafgegaan, die het friese woord ‘telle’ = vloer of dorsvloer heeft aangereikt. De officiële opening van de sporthal ‘De Telle’ vindt op zaterdag 13 september 1969 plaats door dr. Wim van Zijll, secretaris van de Nederlandse Sportfederatie.
Bij de inrichting van het voorplein van het Sportcentrum de Telle worden in 1969 haaks op Europalaan de bekende rijen fietsenklemmen op een ingegraven betonnen voet geplaatst. Wat precies de reden is geweest om deze rekken in 1978 te willen vervangen door de overkapte stalling in de vorm van het kunstobject van Langweerder architect Hugo van Lelyveld blijft vooralsnog onduidelijk. Het moet te maken hebben gehad met de zgn. 1% regeling, zodat het mogelijk wordt ook functionele kunst bij het gerealiseerde project tot stand te brengen. De friese kranten - Leeuwarder Courant en Friesch Dagblad - geven daarover geen aanwijzingen.
Wel laat de Leeuwarder Courant op 23 januari 1979 de cartoonist IK (?)onder het kopje “Heerenveen krijgt fietsenstalling als kunstobject” een humoristische oplossing aandragen.
Nevenstaande foto geeft in ieder geval een behoorlijk beeld van de wording van het kenmerkende object. Een stevige metalen constructie wordt voorzien van een houten balkenconstructie en bedekt met dunne plankjes van cederhout die geschoteld op de balkenconstructie worden vastgezet. Nog voor het afgebouwd is, vindt de jeugd het al een spannende plek om aan hun behoefte tot stunten tegemoet te komen. Dan blijkt de keuze van de zeer lichte constructie met cederhout zeer beslist niet bestendig tegen de kunstobjectopvattingen van de jeugdige gebruikers. Zowel skateboardafdalingen vanaf het dak, als sterktetesten van de constructie onder het dak maken dat de jeugdhufterproeven binnen twee jaar het project doen verkeren in een deplorabele staat. Dat verdriet ook de leden van de zogenaamde werkgroep 1%-regeling. Deze nemen in april 1983 het initiatief om een voorgenomen afbraak te keren door aan te bieden het werk met eigen krachten uit te voeren als de gemeente een nieuw en sterkere houtsoort beschikbaar stelt. Jaap Sybrandy, secretaris van de werkgroep; Tjerk de Vries, oud-leraar creatieve handvaardigheid; Joop Holterman, kunstenaar van bijzondere projecten, en zelfs ontwerper-architect Hugo van Lelyveld bieden hun werkkracht aan. De gemeente zwicht voor het voorstel om omstreeks 10 juli 1983 een sterk verbeterde fietsenstalling opnieuw in gebruik te kunnen nemen. Het eerste initiatief krijgt een officieel vervolg als beeldende kunstenaars uit het hele land in 1980 worden opgeroepen deel te nemen aan een ‘prijsvraag’ tot het maken van een fietsenstalling als kunstobjekt bij de nieuwe muziekschool “De Rinkelbom” aan de Zwanedrift. Het budget wat beschikbaar wordt gesteld kan fl.30.000 bedragen. 23 gegadigden schrijven zich in voor deze bijzondere opdracht. Na een selectieprocedure wordt van drie geselecteerden een ‘proefmodel’ gevraagd, waarna de selectiecommissie één kunstenaar zal aanwijzen voor de opdracht. Uiteindelijk mag de opdracht worden uitgevoerd door de vormgever Buijs uit het Betuwse Echteld. De fantasieprikkelende vorm doet de Leeuwarder Courant van 3 januari 1980 denken aan een soort moderne “Ark van Noach”. De buurt heeft volgens de krant ook minder lovende recensies
Afsluitend willen we vaststellen, dat het sportcentrum De Telle met de bijgebouwen zijn verdwenen uit het ‘vlecke’-gebeuren en er is sprake van een zelfde lot voor Heerenveens - acoustisch gezien - beste concertzaal De Rinkelbom met bijgebouwen. Sportief gezien lijken de accomodatieve mogelijkheden van Sportstad een verbetering. Mogen we hopen, dat muzikaal gezien ook een verbetering uit de gemeentelijke hoed zal komen. De nieuwbouw op de zwembadlocatie van de Telle staat los van de plannen, die aangekondigd zijn geweest voor de uitbreiding van het woonzorgcomplex. Financiële redenen zouden er zijn, dat dat plan nog niet is uitgevoerd. Over het ‘Tellepark’ en het wel gebouwde appartementencomplex kunt U zich het beste uitstekend laten informeren door de website: www. heerenveenmidden.nl.
2014, januari 12 - wibbo westerdijk - hip-backup
Dwarsgracht, ná 1914 en vóór 1921
HIP-TIME MAGAZINE 72
Dwarsgracht, ná 1914 en vóór 1921
Eigenlijk is dit een zeer bekende afbeelding van het Heerenveen uit de eerste twee decennia van de 20e eeuw. Toch zullen weinig Heerenveners dit beeld met eigen ogen hebben kunnen waarnemen. Waarschijnlijk zijn daarvoor winterse omstandigheden met een flinke ijslaag in de gracht een voorwaarde geweest. Immers, ten tijde van het maken van deze foto is het deze gracht, die stromend vanaf de Molenwijk naar het westen ter hoogte van de in 1921 aangelegde Compagnonsstraat een bijna haakse bocht maakt om naar het zuiden richting Oudeschoot haar loop te vervolgen. In die bocht wordt bij de toekomstige bebouwing - eerst op de oostelijke oever langs de Van Dekemalaan - een houten bruggetje gelegd ter ontsluiting van het gebied.
Onze fotograaf - de arts Hubert Adriaan Veltman - heeft zich de moeite moeten getroosten in het vinden van de goede plaats voor zijn opname. Het zou heel goed kunnen, dat hij via de Van Cuyckstraat het daar ten zuiden van liggende weiland heeft doorgebaggerd om op de oostelijke oever daarvan zijn statief te kunnen plaatsen. In dat geval ziet hij kans om alle interessante gebouwen in beeld te krijgen. Dat het een inspirerende foto is gebleken weten we nu ongeveer honderd jaar later, omdat zijn glasdia’s zijn opgenomen in het Frysk Fotoargyf (Tresoar) en specifiek deze onder het codenr. Veltman-67. Afdrukken van zijn foto’s zijn ook in het archief van het Museum Willem van Haren te vinden. De tekenaar ‘Kropp’ heeft er in de jaren dertig de inspiratie uit geput om het beeld te transformeren tot een prachtige ets, welke als bezit van het museum onder inventarisnummer 566A op een formaat van 14 bij 19 cm en de titel ‘Gezicht op de Molenwijk’ in 1 992 een plaats heeft gevonden in het jubileumboek ‘Vereeuwigd’ (blz. 67). De foto-afdruk van 7.9 bij 10.7 cm in het museum Willem van Haren is terug te vinden onder nr. 03802, terwijl in het Tresoar de glasdia wordt beschreven met het formaat 7 bij 8 cm. Tot onze grote verwondering wordt bij de omschrijving gemeld: “Grachtje of wijk ten noorden van de Kerkstraat te Heerenveen, met op de achtergrond de watertoren” en als datering een zeer ruime periode van “1915 - 1940” gehanteerd. Eigenwijs als we zijn, denken we dan: ‘Dat kan beter !’
Laten we daarom beginnen met te bevestigen, dat de watertoren op 5 mei 1915 door een journalist van het Nieuwsblad van Friesland wordt beklommen. Zijn euforisch enthousiasme wordt nog slechts gedempt met de mededeling, dat de motoren - die uit Duitsland moeten komen - nog niet zijn geleverd. Er woedt immers een oorlog en deze frustreert de levering van koel, helder water. Die situatie lijkt zelfs de animo van particulieren om zich als afnemer aan te melden sterk te beinvloeden. Half juni 1915 kan de krant melden, dat de monteurs bezig zijn de pompen te installeren.
Voor de datering van deze foto is dit een belangrijk ankerpunt. Een tweede vinden we in de aanwezigheid van het ‘tuinhuisje’ of ‘prieeltje’ achter in de enorme tuin van het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad nr. 616 (1916). Eind juni 1916 veilt notaris Oppedijk het nagelaten bezit van Hobbine Daniela van Heloma, die 29 oktober 1915 is op 73 jarige leeftijd is overleden en wordt het grote perceel gesplitst.
De nieuwe eigenaren zijn mr. Tiete Solke Tromp, president van de Rechtbank te Heerenveen, en de Vennootschap onder firma Jager en Wierda, autohandel en garagebedrijf te Heerenveen. Deze transactie is de ouverture voor grote veranderingen van dit gebied. Het bezit van Jager en Wierda wordt grotendeels gekocht door de Gemeente Heerenveen, die aan de Bouwvereniging Heerenveen op 8 december 1920 vergunningen verstrekt voor de bouw van 14 en 21 (twee typen) arbeiderswoningen. Daarvoor wordt aan de westkant langs het huis van mr. Tromp een straat aangelegd, die op verzoek van de Bouwvereniging de ‘Compagnonsstraat’ wordt genoemd. Dat wordt bij raadsbesluit van 5 october 1921 bekrachtigd. De aldaar door architect A. Baart uit Leeuwarden ontworpen huizen staan de laatste tijd in de belangstelling vanwege hun beeldbepaalde status als ‘tuindorp’-ontwerp, waarvoor door de gemeente een beschermde regeling is opgesteld. Als U de situatie van het in aanbouw zijnde plan van 1920 nog eens wilt bekijken, dan moet U het fotoboekje “Een wandeling door Oud-Heerenveen” er nog eens even bij pakken. Vanuit dat perspectief ziet U o.a. nog de restanten van het tuinhuisje. Ook kunt U zich dan verbazen over de aanwezigheid van reeds een aantal gereedzijnde woningen aan de Van Dekemalaan-oostzijde. De noodzakelijke ‘knik’ in de Compagnonstraat terwille van de aansluiting op de Van Dekemalaan moet nog worden aangelegd. In hetzelfde fotoboekje op de bladzijden 57 en 58 ziet U vervolgens hoe die aansluiting vanuit twee gezichtspunten werkelijkheid is geworden.
Wanneer U opnieuw kijkt naar het rustgevend tafereel van deze foto is het moeilijk te bevatten, dat de bebouwing rechts van de dwarsgracht in het begin van de 19e eeuw moet worden beschouwd als het tweede ‘industrie-terrein’ of - in de taal van die tijd - ‘nijverheidsterrein’ van Heerenveen, waar eerst Geert Andries van der Sluis zijn leerlooierij vestigt op een terrein van 8.00 are en in 1836 zijn schoonzoon Lambertus Feits (getrouwd met Andria van der Sluis) ten zuiden daarvan een 2e leerlooierij sticht. Uiteraard beschouwen wij het gebied van de Badweg-west als het eerste ‘nijverheidsterrein’ vanwege de concentratiedichtheid van molens.
Opvallend op de foto zijn de metershoge bomen (populieren?). Zij staan langs de Propstrasingel - bakker Albert Propstra bezit rond 1840 twee grote percelen A-390 en A-391 tussen de wal van de oostelijke gracht langs de tuin van het ‘Grote Huys’ en de Molenwijk. Dit voetpad begint als steeg op het Breedpad tussen de huidige huisnummers 15 en 17, volgt de bomenrij tot de dwarsgracht van de Molenwijk en verbindt de noordelijke oever daarvan met de zuidelijke oever door middel van een eenvoudig bruggetje. Daarna loopt het niet geplaveide pad als ‘Krugersdorp’ tussen de voormalige leerlooierijgebouwen en een rij huizen door om vervolgens met een scherpe bocht naar het oosten uit te komen op het brugje over de Molenwijk in het verlengde van de Molensteeg. We moeten aannemen dat dit de ‘Blauwedorpsbrug’ is, zoals het in enkele gemeentelijke stukken voorkomt.
Over de naam ‘Krugersdorp’ een anecdotisch aantekening (Nieuw Advertentieblad 13-2-1901: Van Frieschen bodem.): ...”Er woont te Heerenveen geen enkele Transvaler en toch is een nieuwe woningbuurt op de plaats der vroegere leerlooierij gedoopt als Krugersdorp. Om een heel andere reden natuurlijk. De sympathie voor de Boeren doet ‘t hem hier ....” Nu we toch bezig zijn met naamverklaringen - toponiemen dus - is het goed om de betekenis van de term ‘Blauwedorp’ toe te lichten. Dat kan alleen als we U eerst herinneren aan de rij van 20 huizen, die leerlooijer-koopman Feits heeft laten bouwen langs de oever van de Molenwijk voor zijn arbeiders aan de leerlooierij. Deze éénkamerwoningen blijken in de volksmond het ‘Roodedorp’ te worden genoemd, omdat de huizen zijn gedekt met de ‘goedkoopste’ rode pannen. (We hebben daarover in HIP-Time Magazine 21 veel details meegedeeld.)
Jacob Tijssen de Leeuw uit Oudehaske beoogt in 1891 aan de Feitssingel enkele iets betere woningen te stichten en geeft opdracht de daken van een zestal huizen te bedekken met duurzame, blauwe, geglazuurde pannen. Dus ....inderdaad !
Het volgende opvallende gebouw is het enorme pakhuis, dat staat aan het Achterom en ons het zicht op de onderste helft van de watertoren ontneemt. Uit oude archiefstukken komt naar voren, dat koopman Elias Hiddinga op 1 februari 1811 eigenaar wordt van het destijdse huisnummer 241. Hij koopt het van een Lippenhuister handelaar voor 500 gulden. Hiddinga laat een kleine verbouwing uitvoeren, zodat het geschikt is om te worden bewoond door twee gezinnen. Gelijktijdig daarmee is de onderprefect T.M. Lycklama à Nijeholt - daartoe gelast door prefect Verstolk - op zoek naar een geschikte locatie voor een ‘maison d’arrêt’ - een huis van bewaring c.q. gevangenhuis voor de veroordeelden door het ‘tribunal’. Op 5 juli 1811 geeft een aanschrijving van de prefect de opdracht om het gebouw geschikt te maken en zo goedkoop mogelijk te beveiligen zodat de ‘tegenwoordigen Gardiaan’ Willem Jacobs Deukers vaste cipier kan worden. De bewoner Willem Theeuwis (Dekker), arbeider, en zijn gezin moeten geholpen worden aan een ander onderkomen. Dat wordt gevonden in de Kerkstraat, destijds met huisnummer 11.
Zeer informatief is een door de onderprefect opgegeven ‘Lijst der Fournitures, welke dagelijks door den cipier van het provisioneel Maison d’Arrêt te Heerenveen aan de Gevangenen aldaar zullen behoren te worden geleverd’. Roggebrood, boter en geraspte kaas; grauwe erwten met spek, of vlees of vis; gort met boter; elke avond een mengel gekookte karnemelk en dagelijks anderhalf pintje bier en in de zomermaanden drie pintjes.
Ontluisterend is het te lezen over de ‘strijd om het bestaan’ door de cipier, die voor de ‘fournitures’ moet zorgen en zwaar onderbetaald zijn werk moet verrichten. De Regenten of ‘onbezoldigde en weldadige raad voor het gevangenhuis van het Arrondissement Heerenveen’, in de personen: Elias Hiddinga, Hendrik Tuymelaar, Hendrik Taconis, Jan Dornseiffen en Isaac van den Berg, houden de cipier financieel zeer kort en brengen hem tot de bedelstaf. Bovendien wordt hij ziek en overlijdt op 26 februari 1813 op 44 jarige leeftijd. Tot zijn opvolger wordt twee dagen later de legendarische cipier Hermanus Jans Mulder benoemd. In zijn ambtsperiode speelt zich de rechtszaak van de ‘van valsemunterij beschuldigde’ Harmen Wiegers Schraa af, die niet weinig heeft bijgedragen aan de bekendheid van gevangenis en cipier. Schraa heeft in 1807 het logement ‘Huis ten Woude’ tegenover de Rottumerweg laten bouwen, wisselt zijn bestaan als arbeider-turfmaker in voor dat van kastelein, raakt in 1818 betrokken in bovengenoemde rechtszaak mede door een aanklacht van cipier Mulder. Deze krijgt Schraa gedurende 20 weken in ‘voorarrest’ in het kot van de Molenwijk. Daarna wordt Schraa overgebracht naar Leeuwarden, waar de rechtbank hem ter dood veroordeelt. Het hoger beroep bij het Hof te Groningen leidt in september 1819 tot volledige vrijspraak. Het bijzondere aan dit proces is geweest, dat Schraa zelf zijn verweer op rijm op schrift stelt. In dat geschrift wordt de in zijn ogen ‘ongeschikte cipier’ Mulder door hem ‘Manus de Mennoniet’ genoemd.
Publicist-uitgever Jacob Hepkema heeft ervoor gezorgd, dat zijn sneldrukpers te Heerenveen Schraa de onsterfelijke status heeft bezorgd met boekje: “Harmen Schraa, boerenknecht, turfmaker, kastelein, dichter-gevangene, ter dood veroordeelde en later nog advocaat”.
Met de ingebruikname van Crackstate als Rechtbank en de daarbij inpandige ‘huis van bewaring’ in 1833 krijgt de ‘oude’ gevangenis weer een pakhuisfunctie.
Op 4 april 1894 vraagt Edske Smit Jzn. in een ingezonden stuk in het Nieuw Advertentieblad de aandacht voor een door hem ontworpen kachel geschikt voor turf en een uitnodiging aan de turfmakers een ander model turf te maken. Half mei start hij een campagne voor de ‘Zelfvoedende Spaar-Turfkachels’ voor huiselijk gebruik, die vanaf begin juli zijn te bestellen en in het najaar kunnen worden geleverd. Een prototype is in de fabriek dan al te bezichtigen. In het bevolkingsregister van 1900 staat Edske Smit als fabrikant ingeschreven op het adres Dracht 359, terwijl aan de kant van de Molenwijk op hetzelfde perceel de kachelfabriek is gevestigd. Veel later wordt dat de meubelzaak van Bunt-Matulewicz op Gedempte Molenwijk 25.
HIP-TIME MAGAZINE 72
2013, december 15 - wibbo westerdijk - hip-backup
Dracht omstreeks 1980
HIP-TIME MAGAZINE 38
Dracht omstreeks 1980
Sinds wanneer mogen moeders met kinderen in het fietszitje achterop een straat infietsen waar alleen gewandeld mag worden ? Rond 1980 wordt het steeds meer de gewoonte je van verkeersborden niets meer aan te trekken. Oom Agent wordt steeds minder zichtbaar in het straatbeeld en ‘wij vrouwen’ hebben qua emancipatie nog het een en ander in te halen, dus ... Gelukkig kan het Museum Willem van Haren met fotonr. 315 (formaat 18 x 11 cm) nog iets doen aan het normbesef van zich emanciperende vrouwen !
Nico P.W. Tiën komt in 1964 naar Heerenveen met het doel hier een Chinees Restaurant op te zetten. Hij vindt de heer P. Faber uit Zwolle, eigenaar van Dracht 126 bereid om naar de bouwadviezen van de Amstel Brouwerij N.V. te Amsterdam pand 126 te verbouwen tot Chinees Restaurant. Daarvoor is naaimachinehandelaar J.B. Koning de huur opgezegd en deze verhuist naar de Van Dekemalaan. Er is dan nog slechts sprake van een ‘normale’ gevel zonder al te uitbundige uitingen. Slechts een bord met gekalligrafeerde tekst “Chin. Ind. Restaurant” en vier grote letters van het woord “Azië” in rood-gele kleurstelling boven de toegangspartij. Haaks op de gevel een verlicht ornament met vier Chinese lettertekens. Wanneer precies de uitbreiding komt met het pand Dracht 128 (van kleermaker H.J. de Jong) is nog niet helemaal duidelijk maar in ieder geval ná 1974. Op 14 februari 1974 dient Tiën namelijk een aanvraag in voor een bouwvergunning, met de bedoeling de gevelpui te wijzigen door het maken van een luifel aan pand 126. De Provinciale Schoonheidscommissie is akkoord en aannemer Telgenhof gaat los. Op deze Dracht-promenade 128-126-foto heeft het Chinees-Indisch restaurant “Azië” van Nico P.W. Tiën met de oosters aandoende luifels over de gehele gevelbreedte van twee panden later duidelijk het punt gemarkeerd, waar de (Verlengde) Dracht voor gemotoriseerd verkeer moet afbuigen via de Pleinweg naar de Sieversstraat om het verkeerscirculatieplan te laten slagen. Parkeren op het Burgemeester Kuperusplein levert normaliter geen problemen op. Thans in 2012 profiteert de Wereldwinkel (nr. 126) daarvan bovenmatig.
De aanleg van het Burgemeester Kuperusplein komt - volgens ons Straatnamenboek - tot stand in het jaar 1952. In het begin slechts toegankelijk vanaf de Koornbeursweg wordt al snel de behoefte gevoeld een snellere verbinding te krijgen naar de kop van de Dracht. Er wordt besloten een doorbraak te maken ter hoogte van de zuidelijk gelegen tuin met serre van Woltman, de bewoner van het pand Dracht 103 tot 1941. In de periode 1953/54 wordt de Pleinweg aangelegd tussen Sieversstraat-Kuperusplein én de Dracht.
Merkwaardig is dat de linkerhelft van Tiën nu met Speelgoedwinkel ‘Okkitoys’ het adres Dracht 126a voert. Dat moet samenhangen met de opheffing van het nummer 128 als huisadres. Verbouwingen en samentrekkingen zullen de reden zijn. Dat dit op een “Saneringsplan Bebouwde Kom De Dracht” uit 1968 met huis-en kadastrale nummers nog niet het geval is, moge duidelijk zijn.
Dracht 124 wordt volgens adresboek 1964 bewoont door H. Schotanus, die als beroep laat registreren: lunchroomhouder. In het volgende adresboek is zijn plaats al overgenomen door K. Faber, die zich afficheert als cafétariahouder, en met hulp van dienstbode G. Poelstra zijn waren slijt. Met deze tweede horeca-gelegenheid, later met de naam “Lunchroom Klaas en Elly”, vlak naast “Azië” moet de periode nog aanbreken dat er sprake kan zijn van een ‘terrasvergunning’. Inmiddels is dat ook al weer verleden tijd. Over de handel van het daaropvolgende pand aan de westkant van de Dracht laat Feitze de Vries ons niet in het ongewisse; je bent tenslotte Batavus-dealer of niet ! Bovendien is Feitze al de derde generatie, die op deze locatie ‘in fietsen’ doet. Want wie anders is die Jan de Vries, die in 1921 al op de Verlengde Dracht 245 (nu Dracht 122) zich van een bestaat wil verzekeren als ‘rijwielhersteller, motoren, enz.’, dan een voorzaat van Feitze junior. Het steegje ten noorden leidt rechtstreeks naar de werkplaats, want na de winkeldeur eist de doorgang naar ‘achteren’ een behoedzame tocht langs alle uitgestalde fietsen en materialen. Vermoedelijk is de voertaal in de werkplaats ‘it Feensters’ geweest.
Het steegje voorbij is bijna driekwart van 20e eeuw in huisnr. 116 in manufacturen gehandeld door de familie Hollander. In 1927 zijn ze er al en wanneer ze precies gestopt zijn is nog niet duidelijk. Tegenwoordig in 2012 treffen we daar het schoenenmagazijn aan van Van Haren, welke eerder op de hoek van de ‘Boerenhek’ oftewel de Minckelersstraat is gevestigd geweest. Ook het steegje maakt inmiddels deel uit van de gevelwand door een constructie die een zelfstandig pand suggereert in ‘edele’ bouwstijl doch nu een etalage is van schoenwinkel van Haren onder nr. 120.
Met een Grundig-reclame aan de gevel mag je stellen, dat je te maken hebt met de radiohandel van Thijmen Kras (nr. 114). Bij de branchevervaging van de speciaalzaken wordt later meer en meer de term ‘electriciteitshandel’ gebezigd. Nog niet eens zo lang geleden heeft de familie Kras definitieve uitverkoop gehouden. De tijd blijkt hen vooruitgesneld en het tempo van de nieuwe innovaties zal te hoog zijn geworden. Jammer ! De één zijn dood, is de ander z’n brood ! Het geldt in dit geval voor de winkel van Liz-Mode, waarvan de eigenaresse als Overdiep door het leven gaat. Eigenlijk behoort tot dit perceel ook het huisnummer 112, welke volgens de ‘Concordans op de Huisnummering’ van archiefbeambte Jan Werkman in 1996 als ‘woning en winkel’ worden beschouwd.
Op vroegere kadastrale plattegronden - de jongste die we hebben geraadpleegd is uit 1968 - komt dan een zeer smal steegje. Deze blijkt de toegang tot de thans niet meer bestaande huisnummers 112, 110 en 108 te zijn geweest. In die concordans zijn de nummers 110 en 108 in 1930 als vervallen verklaard. Liep het steegje, dat eenmalig in een archiefstuk “Juffersteeg” wordt genoemd, vóór 1934 door tot aan de Molenwijk, na de demping is van enige bewoning niet meer gebleken. De naam “Juffersteeg” heeft nimmer een officiële status verworven.
Op de noord-oostelijke hoek daarvan staat het pand met kadastraal nummer A-254, welke in het dienstjaar 1873 uiteindelijk wordt verkocht. De nieuwe eigenaar is Neeltje Klazes Blauw, de weduwe van Bouwe Siegers van der Laan, die onder het beroep ‘slagterin’ te Nijehaske staat vermeld. Zij koopt het om haar zoon Franke Bouwes van der Laan (23 jaar) de kans te geven zelf een slachterij te beginnen en verkoopt het in dienstjaar 1885 aan hem. Tot mei 1920 heeft hij daar een slagerij in gedreven. Op 30 april 1920 wordt de slagerij geveild door deurwaarder P. Molijn. De opbrengst is fl.10.551,- en de heren S.H. van der Laan, veehouder te Nijehaske en R.J. Smilde, slager aan het Breedpad te Heerenveen, worden eigenaren. Zij verhuren het aan een nieuwe gebruiker. K.K. Eppinga, die in de Personele Omslag van 1921 opduikt en zich bezighoudt met een koopmanschap in manufacturen. Aan een ‘gedeeltelijke vernieuwing’ in het dienstjaar 1921 door de heren Van der Laan en Smilde is geen bouwvergunning te pas gekomen, maar is blijkbaar nodig geweest om het te kunnen verkopen aan de heer Eppinga. Dat is in het dienstjaar 1923 gebeurd. Zoons Bertus en Albert zetten na de dood van vader de zaak voort en in de jaren zestig van de 20e eeuw komt er zelfs een bedrijfsleider met de naam D. Brinksma.
Vanaf 1930 komt het voor onder het huisnummer 106 en dat is het thans ook nog. Op dit ogenblik in 2012 staat er nog op de gevel ‘Cecil’, maar ook hangt er een bord ‘Te Huur’. Deze ‘Cecil Store Heerenveen’ is het type ‘Online webwinkel voor Dameskleding’. Zachtjes geloven we dat de huurprijs de verwachtingen én de resultaten verre heeft overtroffen. Een dreigend faillissement .....?
In de tijd dat Meubelhandel Borger (zie de verticale letters boven het hoofd van de ondeugende fietsster) er z’n zeer uitgebreide vestiging heeft gehad zijn de nummers 102, 104 en 106 samengevoegd geweest. De nummers (100, 102) en 104 worden nu gevoerd door de landelijke drogisterijketen met de ETOS-winkelformule.
In de tijd dat zelfstandige winkeliers de panden in gebruik hebben gehad, heeft no. 102 - waar de Romkessteeg langs loopt - de stoffenverver N.F. Bakker onder oudere huisnummers (ca. 1910 - ca. 1925) en daarna Jan Muntendam, winkelier (ca. 1926 - ca. 1949) gerieft. Voor no. 104 is de muziekhandelaar L. Lampmann zeer lang (ca. 1922 - ca. 1949) en daarna Jan Muntendam als winkelier in manufacturen (ca. 1950 - ca. 1970) gebruiker geweest.
Steken we de straat over naar de oostkant dan treffen we daar het reclamebord van de HEMA, welke een flinke gevelbreedte heeft gekregen. De woningkaart noemt het een winkel met bedrijfs-, c.q. bovenwoning en showroom met het bijpassende huisnummer Dracht 93, met inmiddels uitbreiding door nrs. 95-97. In november 1959 kondigt de fa. J.D. Brinksma aan, dat zij een zelfstandige HEMA-vestiging gaat worden. De naam Hollandsche Eenheids Maatschappij Amsterdam blijkt te moeilijk om te onthouden, maar die eerste H staat vanaf dan natuurlijk voor Heerenveen ! Na een verbouwing opent in mei 1960 eigenaar A. Brinksma het bedrijf, nadat dochter Tineke hem de sleutel heeft aangeboden onder de muzikale klanken van de brandweerdrumband “De Ramoneurs”. Brinksma treedt in de traditie van de ‘grote’ zaak, die eerder op deze locatie is gevestigd door manufacturier Jeroen de Vries. Deze stuurt vanaf 1921 het legendarische ‘Magazijn De Zon’ aan met een breed assortiment: manufacturen, gemaakte goederen, bedden, tapijten, ledikanten, confecties en lingeries.
Ten zuiden van de huidige HEMA kennen we thans ook al weer een reeks van jaren de landelijk electronicaketen van Dixons, welke volgens de bedrijfsinformatie gebruik maakt van Dracht no. 99. In 1985 adverteren ze al met fotografische apparatuur.
Blijven aan de oostkant over de nummers 101 en 103. Volgens Kruidvat is hun werkadres Dracht 103, zodat we moeten aannemen, dat nummer 101 in een vroegere fase van die grote winkel reeds is opgenomen in het totaal van de discount Albrecht of Aldi. Zelfs eerder vinden we dat no. 101 reeds onderdeel is geweest van meubelhandel Borger, die in de beginjaren zeventig in de restanten van de befaamde Hesselhuizen (1872 gebouwd) zeer luxe meubelen verkoopt. Kort daarvoor spreekt de woningkaart ook nog over het gebruik als Administratief Centrum “Zuid-Oost Friesland” (en voor het eerst in de gemeentegids van Heerenveen 1981/1982) en van het kantoor van de A.N.O.Z. En dan hebben we het nog niet eens gehad over het oorlogsverleden van het pand met no. 103.
Als afsluitende conclusie mogen we rustig stellen, dat de bouwkundige ingrepen op dit zuidelijke deel aan de oostkant van de Dracht dermate groot zijn geweest dat niets meer herinnert aan de prachtige ansichtkaarten van de eerste helft van de 20e eeuw.
2012, december 23 - wibbo westerdijk - hip-backup
Dracht 1973-74
HIP-TIME MAGAZINE 84
Dracht 1973-74
Het gedeeltelijke opschrift van de bovenelkaar gemonteerde letters - LDE - behoren toe aan de exploitant van de schoenenzaak van de Dracht nr. 6. Wij weten niet beter dan dat het de zaak is van ‘TEN WOLDE’. De bijschriften achter op de museum Willem van Harenfoto, nr. 01889, geven slechts als een hint ‘de vijftiger jaren’. Die datering zal bij nadere beschouwing en beschrijving flink moeten worden bijgesteld. En als informatie wordt er gegeven, dat er sprake is van ‘verbouw’. Die verbouw is natuurlijk het gevolg van een aanvraag van een bouwvergunning, maar die hebben wij in het gemeentearchief niet aangereikt gekregen. De eerste bouwvergunning waaraan de naam van L. ten Wolde uit Wolvega - huurder en t.z.t. eigenaar - verbonden is, bevindt zich in een dossier met het nr. 24-69 en is gedateerd 17 januari 1969. De toestemming op de aanvraag heeft door de Provinciale Schoonheidscommissie enige oponthoud veroorzaakt. Die commissie is bij schrijven van 23 december 1968 van mening - op basis van het ontwerp van Jac. Plat van 29 november 1968 -, dat de verandering van de verkoopruimte met etalage ‘geen architectonische verbetering’ oplevert. De bekroning van het pand wordt als te zwaar beoordeeld en het materiaal onbevredigend. De commissie wenst een stijlvolle behandeling van het hoekpand, waarbij het uitgangspunt een onderbouw van natuurstenen platen moet zijn. Architectenbureau Jac. Plat heeft twee herziene schetsen aan de commissie doen toekomen, waarvan er eentje in principe aanvaardbaar is. Per 17 januari 1969 wordt de vergunning toegekend en kan timmerman-aannemer J. Jongsma uit Heerenveen-zuid aan de slag.
De hoofdvestiging van de schoenenzaak van L. ten Wolde is uiteraard nog steeds in Wolvega. Gezocht naar een advertentie van de Heerenveense vestiging in de Friese Koerier stuiten we pas in april 1970 op een sponsorvermelding in een advertentie van Thialf over een te houden ijshockeytopper van de Lahr Arrows, Canadees legerkampioen, tegen de T.IJ.S.C Trappers uit Tilburg.
Ongetwijfeld is de exploitant van restaurant Kuiper - Y.H. Kuiper - van Dracht nr. 8 niet blij geweest met de onrust van de verbouwing vlakbij zijn pand. Het prettige, intieme café met uitstekend restaurant en een specialiteitenkaart met culinaire coryfeeën is uiteraard gediend met een rustige sfeer. Autoverkeer op de Dracht mag in die jaren immers alleen nog maar voor de bevoorrading van de zaken en dan ook nog slechts op bepaalde tijden. Duidelijk zichtbaar is ook aan de bestrating af te lezen, dat deze constructie nog niet zolang in gebruik is. Ook de aanwezigheid van de nostalgische straatlantaarns wijst in diezelfde richting, evenals de zeer jonge pas geplaatste en ondersteunde boompjes. De achtergebleven tegel tegen de lantaarnpaal moet er wel haast op wijzen, dat de straat nog maar net klaar is.
Terugkomend op het pand Kuiper laten we U ook nog even weten wat de woningkaart van Dracht nr. 8 ons heeft te melden. In de omschrijving laat de gemeentelijke ‘kaartinvuller’ weten, dat nr. 8 wordt beschouwd als een ‘Bar Bodega, plus woning’. Tot 14 juli 1940 is het Trijntje Harmina Gorter, de weduwe van Mathijs Kuiper die als hoofdbewoonster staat ingeschreven. Zoon IJme Hendrik Kuiper woont er vervolgens tot 1 mei 1973 en zoon Hendrikus Mathijs is gedurende twee maanden in 1948 inwonend. In augustus 1973 neemt Gijsbertus Smoorenburg de verantwoordelijkheid voor de exploitatie over om het vervolgens in april 1976 over te dragen aan Frans Oosterhoff. Jan van Dam’s culinaire aktiviteiten worden rond kerstmis 1981 meteen uitvoerig getest.
Direct naast het restaurant, dat door Jan van Dam als hommage aan de familie Kuiper ‘In den Ouden Cuyper’ als naam gaat voeren, treffen we aan het pand van de familie Nieboer. Vader Frans - van geboorte Groninger - begint in 1910 een kapsalon aan het Haringspad vlak achter Hotel Groen, maar koopt in 1916 het pand 424, (later) Dracht 12 en verplaatst zijn kapperszaak daar naartoe. Dat er op onze foto een reclame-uiting van ‘4711’ aan de gevel zit, hoeft ons niet te verbazen als we tenminste nog weten dat het destijds een ‘fijne eau-de-cologne’ wordt genoemd. Overigens heeft ook de volgende generatie Nieboer, in de persoon van Lambertus Cornelis (1914) vanuit dit pand een veelheid aan artikelen verkocht. En beslist niet alleen kappers-en barbiersartikelen. Soms wordt hun assortiment omschreven met de term ‘cosmetica’ en ‘lederwaren’, maar meestal wordt als beroep gemeld: winkelier. Naast de geur van heerlijke cosmetische producten heeft de reputatie van - in ieder geval - drie leden van de familie flink onder druk gestaan door hun aktieve sympathie voor de duitse bezetter. Lambertus Cornelis overlijdt op 15 juli 1979 en dat betekent tegelijk ook het einde van dit familiebedrijf.
De gegevens over het volgende pand brengen ons weer een flinke stap dichter bij een correctere datering. De eerste aanwijzing ligt in het reclamebord met goed leesbaar het woord ‘magneet’ en een niet te ontcijferen toevoeging. Nee, de associatie met ‘magneetfietsen’ kunnen we niet hard maken, maar daarentegen ‘magneet reizen’ wel. En dat klopt ook wel, want tussen 20 november 1973 en 21 december 1973 verplaatst reisbureau Sijpersma zijn Heerenveen-vestiging (de hoofdvestiging zit in Sneek) van de Fok nr. 15 (op de hoek van de Thialfweg) naar dit pand Dracht 16. Exploitant Jan J. Sijpersma wordt per 15 november 1973 bijgeschreven op de woningkaart. De Leeuwarder Courant van 13 december 1973 brengt ons in contact met de opening van ‘ons’ nieuwe reisbureau, Dracht 16 te Heerenveen. Op vrijdag 14 december wordt een ’open huis’ gehouden, waarin de opties van reizen per touringcar, trein, vliegtuig, boot of eigen auto breed worden uitgemeten. Baanbrekend in Heerenveen zijn de aangebouwde luifels, waartoe weldra - met name op de Lindegracht - practisch elk zakenpand via een ’luifelplan’ wordt aangemoedigd. In het bestratingsplan van 1972 wordt ook nog gesproken van vitrines.
Het nummer Dracht 16 is bezit geweest van August Johan Popma, die daar een kruidenierswinkel heeft gehad. Het Adresboek 1938 vertelt ons dat, terwijl de woningkaart spreekt van een bedrijfswoning voor A.J. Popma van 8 april 1938 tot 12 juni 1961. Diezelfde woningkaart geeft ook aan, dat Frans A. Vergnes er van april 1962 tot eind oktober 1970 er een vestiging van “Naaldkunst” heeft gehad. Kijken we naar de bovengevel, dan valt op dat het een vergelijkbare uiterlijk heeft als het pand van Kuiper. Met name de raam-en roedeverdeling daarvan en de serre-achtige aanblik van de verdiepingsgevel.
Volstrekt duidelijk is inmiddels dat het dossier 246-3 met het onderwerp “Straataanleg van de Dracht 1971-1977” alle ingrediënten bevat, die op onze foto betrekking hebben. Achter de schermen van de gemeentelijke organisatie tracht de directeur gemeentewerken B. en W. van Heerenveen over te halen de Dracht te veranderen in een voetgangersgebied. Het rijverkeer dient te worden geweerd; de aankleding van de straat moet daartoe worden aangepast o.a. met sierbestrating, straatmeubilair (bloembakken, afvalbakken, banken, vitrines, bomen) en straatlantaarns. Hij doet dat bij interne brief van 19 augustus 1971. Dit voorzetje wordt in handen gegeven van een projectbureau Kuiper Compagnons, die in begin april 1972 met een gemotiveerd plan op de proppen komt. Daarmee wordt de Winkeliersvereniging in de plannen betrokken en er wordt een comité ‘Promenadeplan’ gevormd. Daarin zitten naast de gemeentelijke deskundigen drie vertegenwoordigers van de winkeliers (J. van der Werf, W.H. Tuinstra en K.H. Schouten), maar ook twee dames als consumentenvertegenwoordigers (mevr. Atsma-Gonggrijp en mevr. Schipper-de Jong). De eerste bespreking is op de 31e mei 1972 in het kantoor van gemeentewerken. Na heel veel vijven en zessen rolt er een bestratingsplan en een verlichtingsplan uit, maar ook het onderwerp publiek toilet wordt niet gemeden. Uiteraard loopt het tenslotte uit op een financieringsplan, waar ook de middenstand in dient te participeren. Rigoureus wordt het gemotoriseerd verkeer geweerd, maar met de fietsers (boodschappende huisvrouwen) is men wat voorzichtiger. Die worden nog ‘gedoogd’. Met de 75.000 gulden van de winkeliers op tafel worden de werktekeningen voor het bestratingsplan in november 1973 op tafel gelegd. De uitwerking daarvan neemt nog ruim een half jaar in beslag, maar het werkplan komt tenslotte tot uitvoering met ingang van 13 augustus 1973.
Restaurant Kuiper speelt in de officiële opening op 3 november 1973 een cruciale rol. Zij is de gastheer voor de minister van Financiën en oud-Heerenvener dr. Willem Frederik Duisenberg, die vanaf de Tjongerbrug wordt begeleid naar Dracht 8 om daar om 15.45 uur zijn openingsrede ten gehore te brengen. Buiten mag hij midden op de Dracht aan een touw trekken, zodat een spandoek een wolk van confetti over de aanwezigen uitstort: ‘de Drachtpromenade is geopend’.
Terug naar onze foto die ten zuiden van het reisbureau van Sijpersma de gevel toont met de overbekende reclame van ‘Sluis ochtendvoer’. Dan hebben we het natuurlijk over de zaak van diervoeders en aanverwante artikelen van Jan Albert Vrind, die er als opvolger van zijn vader sinds 1951 zijn dierenspeciaalzaak op Dracht 18 exploiteert. Wanneer Vrind in 1976 overlijdt en er geen opvolger in het bedrijf komt, vestigt zich er de bloembinderij of bloemenspeciaalzaak “De Zilveren Roos”.
Natuurlijk herkent U vervolgens ‘Magazijn De Duif’ en het hoekpand van de Munnikssteeg, beiden in gebruik bij de firma Keizer. Daarover hebben we al eens het een en ander verteld, o.a. naar aanleiding van een foto uit 1904, maar ook bij een panorama-opname vanaf de Watertoren uit latere jaren.
Tenslotte hebben we sterk de indruk, dat de opgehangen ‘feestelijke verlichting’ van de ingebruikname van de nieuw bestrate Dracht nog tussen de oost-en westkant van de straat aanwezig is. Bovendien kunnen die bouwwerkzaamheden aan de zaak van ten Wolde ook best eens te maken hebben met de totstandkoming van die grote luifel, waar de timmerlieden onder staan.
2014, juni 8 - wibbo westerdijk - hip-backup
Dracht 1920
HIP-TIME MAGAZINE 31
Dracht 1920
Tot 1926 ligt het plaveisel van de straat ‘de Dracht’ er bij als op deze prentbriefkaart uit 1920. De hoofdbaan bestaat uit Belgische keien, aan weerszijden met een begaanbaar wandelpad van klinkerts. De eigenaren van de panden hebben voor hun pand hun eigen stoep, hekjes, fietsenrekken, kettingen, etc.
Het eerste pand rechts ‘Magazijn de Zon’ is duidelijk in de producten, welke ze verkoopt ‘Bedden, Dekens, Ledikanten, Karpetten’. Exploitant van deze winkel - in die tijd begiftigd met het huisnummer 258 (tot en met 1920) en 249 (vanaf 1920) - is Jeroen de Vries, die zich in alle bescheidenheid ‘winkelier’ noemt. In 1920 wordt hij o.a. in de winkel bijgestaan door Corn. G. Ettema en Hieke Jellema; een jaar later maakt laatstgenoemde geen deel meer uit van de belastingplichtigen van de personele omslag. Nieuw zijn de personeelsleden C.L. Steffens en M.H. de Nijs.
Dit beeld van het bekende magazijn de Zon is incompleet: het laat slechts de linkeretalage zien. In het midden van het dwarsgebouwde pand zit de toegangsdeur en aan de rechterkant daarvan nog een evengroot etalageraam. De tekst boven dat etalageraam verraadt nog iets meer van het winkelassortiment: “Manufacturen, Gemaakte goederen”. Jeroen de Vries is een ondernemend man, die bij bouwvergunning 1008 juist op 2 september 1920 de toestemming van de gemeente Schoterland krijgt om gedeeltelijk te verbouwen en tegelijk het woon-en winkelhuis te vergroten.
Uit de bijgevoegde plattegrond in het dossier blijkt de frontbreedte van 13.75 meter met aan de zuidkant daarvan de kenmerkende ronde hoek. Aannemer M. Hergarden uit de Kerkstraat treedt op als bouwheer. In dat dossier ontbreekt helaas een frontaanzicht, terwijl verder alle soorten tekeningen voorhanden zijn. Nemen we nu een flinke stap in de tijd, dan moet u weten, dat tegenwoordig op dit kadastrale perceel de Hema haar zaak heeft onder huisnummer Dracht 93.
Pal naast ‘De Zon’ staat nog op de plattegrond van de Waterleidingkaart van 1909 een aantal wooneenheden achterelkaar aan de oostelijk daarvan gesitueerde steeg. In huisnummers vertaald zijn dat de nrs. 262, 263, 264, 265, 266 en 267. Die situatie wordt in 1910 danig gewijzigd; er wordt omgenummerd tot nrs. 254, 255, 256, 257, waarbij 263 en 264 worden opgeheven. In de concordans van de huisnummering, die archiefbeambte Jan Werkman in 1994 samenstelde, licht hij dat toe in de ‘opmerkingen’ met de term: vervallen 1912. Dat moet te maken hebben met de door J. Bast op 1 juli 1912 verkregen bouwvergunning 519, die een ‘verbouwing van woning en winkel’ beoogde voor (in ieder geval) het kadastrale perceel A-1109. Dat blijkt het perceel aan de straatkant. Enkele jaren eerder vinden we in de hinderwetvergunningen dat perceel A-1109 als naastleger van een op te richten brood-, koek-en banketbakkerij in huisno. 261 op het kadastrale perceel A-1206 voor bakker Simon Troelstra, die tot dan op de Heerenwal zijn brood als zodanig verdient. De rol van J. Bast wordt door deze acte uit het ongewisse gehaald; hij blijkt eigenaar te zijn van A-1109 (waarvan Gerrit Brouwer gebruiker is), maar ook van A-1110 en A-1111 (op dat ogenblik zonder gebruiker). Johannes Bast is afkomstig van Joure. Het pandje no. 261 - waarvan een schetstekeningetje in het hinderwetdossier zit - blijkt een breedte te hebben van 4.40 meter. Op de foto is duidelijk het apart vormgegeven ‘klokachtige’ geveltje met het uitstaande zonnescherm van bakker Troelstra te zien. De latere nummering is 247 om te eindigen als Dracht 89. Troelstra blijft tot de oprichting van de Centrale Bakkerij in 1920 zelfstandig bakker, daarna wordt de winkel depôt.
Dit dossier bevestigt ons dat huisnummer 262 in 1908 in gebruik is genomen door de gebroeders Brouwer (eerder een drukkerijtje op het Breedpad) en ingericht als ‘drukkerij’ en ‘boekhandel’. De vernummering naar huisnummer 254 houdt vervolgens zijn geldigheid tot 1920. Vanaf dat jaar tot 1930 raakt het bekend - ook in de adresboeken - als Dracht 248, om vervolgens jarenlang als Dracht 91 bekend te worden en te blijven. In de geschiedschrijving van de firma Brouwer speelt sinds 4 september 1913 ook Willem Charles Broekhuizen, geboren in Rotterdam (1890) en in 1913 afkomstig uit Hoorn, een rol. Gekomen als boekdrukker (o) - d.w.z. knecht - woont hij eerst in bij Gerrit Brouwer op huisnr. 254 tot zijn huwelijk met Jansje Groenewoudt uit Blokker. De samenwerking eindigt op 13 october 1916 met hun vertrek naar Utrecht.
Het adresboek 1922 afficheert Gerrit Brouwer, dan onder huisnummer 248, als ‘boekhandelaar’. Tijdsgebonden is de lange plank langs de voorgevel met daarop ‘Drukkerij Boekhandel Gebrs. Brouwer’. Broer Gerben is dan al in 1919 begonnen met zijn drukkerij aan de Verlengde Dracht/van Riesenstraat.
Het vierde huis aan de oostzijde van de Dracht, gezien vanuit de camerapositie, is in 1920 het huis met nummer 251, in het adresboek 1922 vernummerd tot nr. 245 en 246. De lijst van gebruikers geeft vervolgens voor nr. 245 wed. Willem Romkes, zonder beroep, en nr. 246 Johanna H. Wardenburg, zonder beroep.
Andries Hofman, koperslager, en Durk Steneker, loodgieter, hebben op 19 maart 1920 besloten tot een maatschap en door de notaris een acte laten opmaken. Vervolgens hebben ze een aanvraag voor een hinderwetvergunning ingediend voor het stichten van een lood-en zinkwerkerij met koperslagerij aan de westkant van de Dracht in één van de schuren van de voormalige houtzagerij. Het gemeentelijk besluit van 10 juli 1922 moet uit milieuhygiënische overwegingen negatief zijn geweest. Daarna koopt de Vennootschap onder de firma Hofman en Steneker op 27 april 1923 het pand (dubbelwoonhuis) A-1704 en A-1705 (huisnrs. 245 en 246) met zijn grote gevelbreedte en met een ruim erf, totaal 8.75 are, door notaris J.W. Schipper geveild. Daarvoor vragen ze eerst op 25 mei 1923 een vergunning (nr. 1222) voor de verbouwing van een dubbele woning tot woning en winkel en per 13 augustus 1823 een bouwvergunning (nr. 1245) voor het oprichten van een werkplaats, maar het is denkbaar dat ze verzuimd hebben een hinderwetvergunning aan te vragen. Het besluit van 31 augustus d.a.v. is in ieder geval afwijzend. Zij zullen hebben moeten besluiten weer afstand te doen van het pand, waarvoor ze fl.10.615,- hebben neergeteld. Deurwaarder J.D. Jongsma biedt het op 15 juli 1924 in de Hepkemakrant voor de tweede keer ter veiling aan. Zijn advertentie spreekt van ‘winkelhuizen met erven en werkplaats aan de Dracht’. De herenmodeman P.A. Overdiep hapt toe en sindsdien is deze modezaak eigenaar-gebruiker. De Firma Hofman en Steneker berichten de Kamer van Koophandel, dat ze hun firma zullen opheffen per 3 december 1824. Ze gaan ieder huns weegs en Steneker richt zijn bedrijfsinspanningen op kadastraal perceel A-208 met huisnummer 217. Eerst met een bouwvergunningsaanvraag voor uitbreiding van woning en werkplaats van november 1926 en daarna voor een hinderwetvergunning voor koperslagerij met smederij voor hetzelfde pand van december 1926. Durk Steneker gaat daar wonen en blijft dat tot minstens 1960 volhouden onder huisnummer Dracht 27.
De herenmodezaak van P.A. Overdiep wordt al spoedig voortgezet door IJme Bernardus Overdiep, die aanvankelijk alleen de beschikking heeft over huisnummer 85 en naast zich op nr. 87 de sigarenwinkelier H. Hofma moet gedogen. Tot voor kort is het nog mogelijk geweest het deel, dat de sigarenwinkel in beslag heeft genomen van het totale oppervlak, in de huidige winkel van Overdiep te herkennen. Oh ja, Hofma heeft als sigarenwinkelier nog als opvolger op deze locatie de heer Hendrik Ebert gehad. Die is later naar de overkant gegaan.
Ook voor ons is het nu tijd om even langs enkele panden aan de overkant te gaan en te kijken, welke neringen daar worden uitgeoefend. Het eerste pand geeft al een goede indicatie; er staat overduidelijk ‘BAKKER’. Deze keer niet als beroep maar samen met de voorletters N.F. weten we, dat bedoeld wordt Nicolaas Folkerts Bakker, de stoffenverver. In het bevolkingsregister van de periode 1900-1910 staat hij de volle periode op het adres Dracht nr. 309 al ingeschreven. Op 12 mei van dat jaar is hij namelijk verhuisd van Bouwlust naar dit pand. In augustus 1906 laat hij naar bestek en tekeningen van architect S.H. Zwarts in cafe De Drie Gemeenten aanbesteden: het verbouwen van een winkelhuis. Aannemer Johannes de Haan uit Nijehaske ziet kans voor fl.3048,- die opdracht uit te voeren. De periode 1910-1920 wordt voor wat betreft het pand een nieuw huisnummer geregistreerd: Dracht nr. 345. Vervolgens wordt vanaf 1921 het nummer Dracht nr. 355 gehanteerd. In een vroege fase van zijn werkzaam bestaan is N. Bakker aktief lid geweest van de Sociaal-Democratische Bond, afdeling Heerenveen, waarvoor hij dan het secretariaat voert. In het jaar 1893 vinden we in het Nieuw Advertentieblad regelmatig berichtgeving van zijn hand. In 1899 stelt hij zich als kandidaat namens de kiesvereniging “Recht door Zee” verkiesbaar voor de gemeenteraad. In 1900 is hij mede-ondertekenaar van een petitie tegen de liberale kandidaten voor de Provinciale Staten. Als in 1903 in Heerenveen een afdeling van de S.D.A.P. wordt opgericht is één van de eerste bestuursleden N. Bakker. Zijn politieke inzet wordt op 2 september 1919 beloond als hij wordt gekozen als raadslid in de gemeenteraad van Schoterland. Door zijn vertrek naar ‘s Gravenhage in juli 1925 eindigt zijn raadslidmaatschap. Zijn opvolger in dit pand is Jan Muntendam, die zich standvastig steeds ‘winkelier’ noemt. Zo nu en dan komt er bij te staan ‘in manufacturen’.
Keren we terug naar de foto ! Ten noorden van dit pand van Bakker zien we de ingang van de Romkessteeg. De gaslantaarn op de hoek van het pand laat zijn schijnsel maar beperkt in die donkere steeg vallen. Toch wonen daar - weliswaar met een huisnummer onder de Dracht - in 1922 negen gezinseenheden onder de nrs. 356 tot en met 364. Twee daarvan zijn de meer dan bekende joodse dame Johanna Bloch en de joodse koopman Arie Smeer.
Die nummering is er de oorzaak van dat het huis ná de steeg het nummer Dracht 365 heeft. Kees Romkes, van beroep veehouder, woont er als zgn. ‘steegboer’ met de landerijen toch wel behoorlijk buiten de bebouwde kom. In die jaren blijkt het potentieel van de weilanden nog te liggen in het gebied, wat tegenwoordig wordt aangeduid als ‘Heerenveen-midden’ (vanaf de bebouwing van de Dracht in de richting van de spoorlijn en naar het zuiden richting Rottumerweg). Kees Romkes gebruikte volgens plaatselijk historicus A. Taconis grond bij het zgn. ‘Roomse gat’ (achter de R.K.-begraafplaats) om te weiden. Op die manier valt te verstaan een advertentie in het Nieuw Advertentieblad van 2 juni 1897: “Nieuwe Melkinrichting. Wie een heerlijk glas Melk wil drinken, neme de proef bij P. Romkes, Dracht, Heerenveen. Beleefd aanbevelend. Aan hetzelfde adres twee fleurige koekalven te koop”.
De ‘Romkessteeg’ is de zesde steeg vanaf de voormalige hoofdbrug en het is duidelijk dat een persoon Romkes de volksmond heeft geïnspireerd de steeg naar deze familie te vernoemen. De beste optie daarvoor is de eerste Pieter Haring Romkes (1782-c. 1817) getrouwd met Antje Pieters Blinksma, die na zijn vroege dood het bezit als een grootgrondbezitster heeft beheerd. De tweede optie is verwoord in het Straatnamenboek.
Officieel is er nimmer een raadsbesluit geweest om die naam te wettigen, tenzij je het voorkomen in het adresboek 1934 als zodanig mag beschouwen. Tenslotte is dat boek gebaseerd op de woningkaarten, die begin jaren dertig zijn ingevoerd. De onttakeling van de éénkamerwoningen is dan sinds 1931 al ingezet met de onbewoonbaarverklaring van de nrs. 3, 5, 2, 4, 6, 8 en 10 aan de steeg. In het volgende jaar komt er tot drie keer toe een verlenging van de ontruimingstermijn. Rond 1930 wordt het perceel verkocht. Theodorus Leenes koopt het en verhuurt het aan de kapper R. Oostindiër. Tegenwoordig is het de verbindingssteeg tussen het Molenplein en de Dracht, langs het Winckeltje. Niets herinnert meer aan de éénkamerwoninkjes, noch aan de stadsboerderij van Romkes.
Het tweede pand op de foto links na de steeg heeft een ingewikkelde geschiedenis, waaraan in december 1912 duidelijk een einde is gekomen, als het wordt aangeboden door L. Keverkamp in veilingtermen: “Het winkelhuis, breed aan de straat 9 meter met erf en plaats, enz., plaatselijk gemerkt no 356 en 357 aan de westzijde van de Dracht, groot 96 ca., voor velerlei affaires geschikt, thans in huur en gebruik bij mej. I. Talsma, en A. Keverkamp.” De toon is voor de toekomst gezet, en de vernummering van 1921 (nr. 356 wordt 366a, nr. 357 wordt 367) doet daar niet veel aan af. De bewoners van 356 / 366a wisselen : Minze Wijma, Johanna Werps, Evert Corn. Bruins, Abraham Loopstra, maar voor 357 / 367 geldt dat niet: Ida Talsma blijft.
De zakelijke belangstelling voor deze pandjes neemt toe als zich er resp. een horlogemaker, een sigarenwinkelier, een schoenmaker, een pianostemmer, een electriciën gaat vestigen. Het ultieme moment komt als de electriciën W. van Dijk de beide panden als Dracht 96-98 bestemd tot Radiohandel Van Dijk. De prelude daarvoor is al te vinden in bouwvergunning 2127, waarin J. van Dijk en B. van Dijk, Dracht 367 het besluit van 22 mei 1930 tegemoet zien voor de verbouwing van twee woningen.
Nog drie huisnummers scheiden ons van de Zwarte Steeg, te weten: 358/359/360 (periode 1910-1920) en 368/369/370 (periode 1920-1930), en daarna Dracht 94, 92 en 90. Voor de geschiedenis daarvan zullen we eerst nog eens zoeken naar een foto, die dit deel op foto of prentbriefkaart beter in beeld brengt.
2012, oktober 14 - wibbo westerdijk - hip-backup
"Nota Bene:
De correctie op het bovenstaande verhaal hebben we te danken aan een attente reactie uit de familie Steneker.
Citaat: "“Durk Steneker is in 1951 overleden. Zoon Hendricus (plus gezin) heeft wel tot ongeveer 1980 op dat adres gewoond.”"