Gemeenteplein, periode 1958 - juni 1974
HIP-TIME MAGAZINE 85
Gemeenteplein, periode 1958 - juni 1974
De MUVA-uitgaven uit Valkenburg komen van een uitgeverij uit de provincie Limburg. Deze N.V. heeft op internet zijn identiteit al eens prijs gegeven (A.H. Muurmans). Hun prentbriefkaarten kennen een landelijke dekking. De bovenstaande prentbriefkaart-in-kleur uit Heerenveen van het Gemeenteplein is ruim 40 jaar oud. In het begin van het jaar 2013 heeft het museum Willem van Haren van Ys Sevensma een grote collectie digitale afbeeldingen mogen ontvangen, die eventueel gebruikt mochten worden voor de doelstellingen van de Stichting Historie Heerenveen. Eén van die digitale prentbriefkaarten geeft het bijgaande beeld. Natuurlijk hebben we ook in de eigen collectie van het museum gekeken en ook daar blijkt dezelfde afbeelding - zelfs in tweevoud - aanwezig. Voor dateringsdoeleinden met behulp van een datumstempel ongeschikt, omdat beide exemplaren niet voor postale bestemmingen zijn gebruikt. Natuurlijk zijn de op de prentbriefkaart vertrouwde gebouwen aanwezig: het oude postkantoor, de conciergewoning van de mulo-school, enkele lokalen in het straatje naar de Minckelersstraat, de Oenemastate, de van zijn toren ontdane oude Roomse Kerk staan er duidelijk op. De voormalige pastoorswoning is door zijn plaatsing niet zichtbaar, de Watertoren met annexen des te beter, het huis van Pothaar en een gedeelte van de voormalige bewaarschool horen nog in dit plaatje. De schaduwen laten ons zien, dat het laat in de middag is.
De foto is van vóór de plaatsing van het bronzen beeld van Fedde Schurer, gemaakt door beeldhouwer Guus Hellegers uit Steggerda. Die gebeurtenis heeft plaatsgevonden op 4 juni 1974. Voordat het beeld op het zgn. Rishon le Zion-plein is geplaatst, is er kennelijk door gemeentewerken nog iets aan de infrastructuur van het plein gesleuteld. Wanneer we dit beeld vergelijken met het eerder afgebeelde fotonummer 01794 van HIP-Time Magazine 82, is dat een opvallend verschil. Op onze prentbriefkaart is namelijk het Haringspad van oost naar west langs het water een door gemotoriseerd verkeer toegestaan tracé. Er zijn beslist geen hinderlijke verkeerspaaltjes waar te nemen.
Dit pleinontwerp is ontstaan door ir. de Ranitz, die een parkeergelegenheid voor 25 auto’s beoogt welke door een betegeld trottoir is gescheiden van het Van Harenspad. Met bloembakken, banken en een kwartet lichtmasten wordt enig straatmeubilair geplaatst. De Inspecteur-Korpschef van Politie pleit in een advies zelfs voor 50 plaatsen om de andere parkeergelegenheden te ontlasten. Dat advies wordt niet gevolgd; wel wordt het aantal parkeervakken uitgebreid tot 28 stuks, terwijl er ook voorzieningen voor motoren en scooters worden gecreëerd. Het eerste plan om langs het belastingkantoor schuingeplaatste fietsbeugels te plaatsen wordt in 1965 afgewezen, doch de foto toont duidelijk aan dat deze er uiteindelijk wel zijn gekomen. Tegelijk met deze infrastructurele ingreep wordt ook de marktorganisatie bediend. Deze blijkt zo tevreden over de mogelijkheden, dat ze op zaterdag 27 juni 1964 een attractiemarkt met koffieschenkerij, poppenkast en het laten rijden van een treintje organiseert. Wethouder H. Eijgelaar krijgt de eer dat te mogen openen. Slechts enkele maanden later blijkt, dat parkeren en de zaterdagmiddagmarkt elkaar flink dwars zitten. De marktcommissie moet nieuwe plannen smeden, waarbij de optie van verplaatsing naar het immense Kuperusplein door de 18 standplaatshouders naar het land der fabelen wordt verwezen.
Het fraaie voetgangersbruggetje is nog het resultaat van de Kolkplannen, waarvoor in de periode 1964-1968 veel werk is verzet. Er zijn destijds veel onaangenaamheden opgelost, maar zoals op deze prentbriefkaart is te zien, is er een nieuw probleem om op te lossen. Het is gebleken, dat het ‘schone’ water van de rioolwaterzuivering dat aan het einde van Nieuwburen in de Compagnonsvaart en de Kolk wordt gepompt, wel veel ‘schuim’ veroorzaakt. Bewoners hebben zich daar destijds wel zorgen om gemaakt.
Of interpreteren we dit niet juist en is het een gevolg van een spuitende fontein, die tussen de twee bruggetjes ooit een plaatsje heeft gehad ? De keuze van de kleur stenen voor de kademuur is vanuit aesthetische overwegingen misschien niet de gelukkigste, omdat zich daarop de ‘venige’ elementen in het Kolkwater als een bruinige rand gaat afzetten. Bekijk je het vanuit een positief perspectief kun je denken aan het verrassende palet van moeder natuur !
Inmiddels hebben de destijds geplaatste fietsenklemmen al weer een andere bestemming gekregen. We mogen aannemen, dat Koning Alcohol in de weekenden daaraan heeft bijgedragen. Talloze rijwielen hebben een onvrijwillige reinigingsbeurt ondergaan, helaas veelal met desastreuze gevolgen. Bovendien zijn de inzichten over noodzakelijk functioneel straatmeubilair eveneens aan een vormgevingsontwikkeling onderworpen.
Het is vele malen aan de orde geweest. Oenemastate heeft een lange - misschien zelfs wel de langste - geschiedenis van Schoteruitburen. Historieschrijver Pier Winsemius heeft in 1622 een “Chronique OFTE HISTORISCHE GESCHIEDENISSE VAN VRIESLANT, Beginnende van den Jaere nae des werelts scheppinghe 3635 ende loopende tot den Jare nae de gheboorte Christi 1622” geschreven in opdracht van de Staten van Friesland. Daarin vertelt hij dat de grietenij Schoterland ten tijde van de Saksische en Gelderse twisten hier twee ‘Gouverneurs’ zijn geweest. De ene heet ‘Lenardt Heer tot Swartsenburgh’ en de ander ‘Hendrick de Groef, Erfheer toe Arckelens’. Uit naam van of in opdracht van Hertog ‘Carel van Geldre’ is de grietenij Schoterland gecombineerd en ‘ghehecht geweest’ (knellend verbonden) met Weststellingwerf. Dat is te zien in de commissie (opdracht) van Merck Syrxsen, gedateerd 6 december 1500, die in 1622 aan Pier Winsemius ter hand is gesteld - voorzien van het wapen van de Grietenij Schoterland - door de heer Tincko van Oenema. Deze is grietman geweest van 1588 tot 1627.
Het is uit andere bronnen bekend, dat ook reeds voor de stichting van de Dekema-, Cuyck-en Foeytsveencompagnie in de zuid-oosthoek van Friesland op beperkte schaal turf wordt gewonnen. Niet alleen voor eigen gebruik, maar ook al voor de groeiende behoefte in andere delen van Nederland. Dat zal ongetwijfeld ook het geval zijn geweest in of rond Schoteruitburen. Die gedachte heeft historicus Peter Karstkarel stellig de uitspraak in de mond gelegd, dat de ouderdom van de voorloper van Oenemastate wel eens gesteld zou kunnen worden op rond 1530 op basis van bouwkundige kenmerken. Hij suggereert bij die lezing, dat onderzoek van de funderingen van het pand wel eens waardevolle gegevens zouden kunnen opleveren. Onderzoeker drs. G. van Koeveringe komt in zijn proefschrift ‘De Heren en hun Veen’ niet verder dan dat het huis de Moerborch ‘het hooggebouwde huis’ van Dekema is geweest, dat in de jaren zestig van de 16e eeuw wordt vermeld in een brief.
‘Moerborch’ is eerst lange tijd bezit geweest van Dekema. Rond 1571/1572 komt het in handen van de Utrechtse compagniën. In 1586 wordt het overgedragen aan Hendrick van Medemblick. In 1621 wordt als eigenaar genoemd Gerryt van Sickinga, die in 1632 een huis koopt van Jacques Oenema ter plaatse van Voormeer. Oenema krijgt nu ‘Moerborch’ en verkoopt het door aan zijn broer grietman Amelius van Oenema. In 1640 wordt er herbouwd en wijzigt Amelius de naam in ‘Oenemastate’. In 1663 wordt het pand bewoond door het echtpaar Ernst Willem van Haren en Catharina Jacquesdr. van Oenema, die dat jaar de plafondschildering door Matthias van Pelckum laten aanbrengen. In 1708 huwt er een Catharina van Haren Willemsdr. (1687-1771) met Jan Sirtema van Grovestins (1686-1717)
Sindsdien wordt er gesproken van het ‘Grovestinsslot’. De laatste vertegenwoordiger van deze familie Carel Frederic Baron Sirtema van Grovestins, kamerheer in dienst van Zijne Majesteit, verkoopt door bemiddeling van Hendrik Willem Alma, commies ter provinciale griffie van Friesland te Leeuwarden, het ‘Grovestinsslot’ aan jonkheer Daniël Engelen, secretaris van Schoterland. Engelen heeft de koopsom van fl.8000,- tot juli 1832 voorgefinancierd. De notulen van Schoterland maken op 11 juli 1832 melding van de goedkeuring door Provinciale Staten tot de aankoop van Grovestinsslot ten dienste van een grietenijhuis. (SCO 279). Van grietenijhuis wordt het in 1850 gemeentehuis van Schoterland, terwijl in juli 1934 de keuze wordt gemaakt om het ook als gemeentehuis van de nieuwe gemeente Heerenveen in ere te houden. In 1951 wordt door een ruil tussen de gemeente en het rijk Oenemastate rijksgebouw en Crackstate gemeentehuis. Van 1951 tot 1963 heeft het rijk er het kantongerecht faciliteit geboden. In 1963 krijgt het architectenbureau Van Manen en Zwart van de Rijksgebouwendienst opdracht tot verbouw van Oenemastate en in te richten tot kantoor voor de belastingdienst. Op 14 maart 1968 neemt de Inspectie der Belastingen het gebouw daadwerkelijk in gebruik. De eerste paal voor een volkomen nieuw gebouw voor de belastingdienst aan het Stationsplein - op de plaats waar ooit het befaamde hotel Vernimmen heeft gestaan en de bedrijfskledingfabriek van De Zee - wordt geslagen op 25 oktober 1990. Voor Oenemastate breken daarmee minder statige tijden aan. Sinds 1993 is tot drie keer toe de naamgeving van het gebouw onderwerp van nieuwsgaring. Begin oktober 1993 wordt het ‘Stadscafé Oenemastate’ gelanceerd, eind augustus 2002 vinden nieuwe uitbaters dat de state ‘De Heerenkamer’ moet worden genoemd en eind juli 2012 geven weer nieuwe horeca-exploitanten de voorkeur aan grand-café “ ‘t Gerecht”.
2014, juni 22 - wibbo westerdijk - hip-backup
Garstenbrug/Compagnonsvaart omstreeks 1930
HIP-TIME MAGAZINE 49
Garstenbrug/Compagnonsvaart omstreeks 1930
Oooooh ... wat erg ! Zo’n schitterende foto - Museum Willem van Haren nr. 00283 - met een ontsierende bruinachtige beschadiging. Het lijkt of een slordige pijproker er zijn nog hete pijp op heeft gelegd en met zijn tabaksvingers de foto heeft gestreeld. De focus van de fotograaf heeft omstreeks 1930 duidelijk gelegen op de bomende schipperslieden op deze meer dan forse praam. De roerganger stuurt het vaartuig in de richting van de Garstenbrug. De drie meiden, waarvan de meest linkse een fabelachtig evenwicht demonstreert op het randje van het schip, hebben een meer dan gewone belangstelling voor de fotograaf. De middelste tovert een ontwapenende glimlach op haar gezicht en geniet zichtbaar. Het blijft een raadsel welke personen dit gezelschap vertegenwoordigen en wat het doel is van hun tocht. Zou het een turflading kunnen zijn, die in Heerenveen zijn eindbestemming zal vinden?
Links de schaduwzijde van de vaart met enkele zonnelichtkegels van de onderbroken bebouwing van de Nieuwburen en haar verlengde - na de Nieuwburenbrug - van het Haringspad. De toegang van de wijk naar de gasfabriek - waarover de Nieuwburenbrug ligt - is als inham duidelijk te zien. De brug zelf is een vaste brug - een dubbele barte - met een wit houten leuning aan weerszijden. Deze wordt pas door een forse klapbrug vervangen in 1937, tegelijk met die over de Kempenaerswijk in het Breedpad. (Gemeentelijk dossier 332-3). Rechts is alleen nog even een stukje walbeschoeiing van de Heideburen te zien en een fragment van het hoekpand met de Nieuwstraat.
Met de wetenschap van de gezinskaart - die we hebben geraadpleegd - is Abe Bosma, barbier, voor de exploitatie van het kappersbedrijf in dit pand gekomen op 23 april 1925. Het adres is dan Heerenveen huisno. 91. Abe Bosma vertrekt per 15 december 1928 naar Amsterdam. Zijn barbiersknecht van dat ogenblik is Aize Bouma, afk. van Terwispel, die hem sinds mei 1928 assisteert. Deze neemt het bedrijf over en is al in augustus 1928 gehuwd met Pietje van Seijen uit Oudeschoot. Met de gegevens van de woningkaart kunnen we in ieder geval aangeven, dat er in 1932 in opdracht van Aize Bouma een forse verbouwing heeft plaatsgevonden. Als deze achter de rug is wordt de bouwvergunning nr. 2439 gearchiveerd met de termen: op kad. perceel A-1006 is verbouwd een gebouw met twee woningen annex kapperszaak; aanvraag 10-5-1932; vergund 2-6-1932. In november 1932 verhuist Aize Bouma van Nieuwstraat 2 naar Heideburen 1.
De panden van het meest oostelijke stukje van de Lindegracht ligt deze dag in de volle morgenzon van een februaridag. Het zicht op die gevels wordt immers nog niet bemoeilijkt door de bladerkroon van de bomen langs de Kolk. Of moeten we denken aan een late, lagere herfstzon, gezien de restanten blad die nog aan die bomen zitten?
Het rijtje huizen aan de Lindegracht (van Nieuwstraat tot Vermaningsteeg) bestaat uit vijf panden, die in die jaren en ook eerder al een redelijk grote bekendheid hebben gehad. Het hoekhuis aan de Nieuwstraat met een afgeknotte klokgevel en afgewolfd zadeldak is dan fotografiewinkel en atelier van de bekende fotograaf Christiaan Weijer, die het in 1919 koopt van zijn illustere leermeester en voorganger Henri Paul Emile de la Roche Busé. Deze gaat na 18 jaar Lindegracht, Heerenveen, in augustus 1919 naar Apeldoorn. Twee generaties Weijer - na Christiaan (1894) ook Philippus (1920) - hebben er talloze glasplaten belicht, portretten gemaakt, zitten retoucheren en een uitstekende reputatie opgebouwd.
Aan de datering van deze foto zullen we iets moeten bijsturen. Wanneer we de gegevens van bouwvergunningnr. 1763 van Heerenveen-Schoterland vermelden van dat hoekpand, t.w. Heerenveen, kad. A-1389, oprichting bovenwoning, vergunning toegestaan 22 dec. 1927, dan moet ‘circa 1930’-datering op basis van die verbouw worden vervangen: ‘vóór 1927’. We weten, dat immers al sinds 7 december 1988 als Dick Bunskoeke in de rubriek ‘Ut it Feanster printeboek’ in de Koerier een latere foto van dit streekje huizen in een frontale opname bespreekt. Wanneer je in 2012 met ‘geloken’ ogen de gevel vagelijk op je netvlies weet te projecteren, moet je toegeven dat de grote vorm van het pand nog wel overeenkomt met die uit de zestiger jaren. ....Café ‘t Kannet, oars as oars ... met een overtuigende ‘Amstel Bier’-reclame heeft de ‘Cine KODAK film’ van de gevel verdrongen.
Het westelijk daarvan staande pand - Lindegracht 55 - heeft een eenvoudig voorkomen met als frontgevelindeling van de begane grond twee grote ramen weerszijden de deur. De bovenverdieping onder schuin dak heeft slechts één raam. De kadastrale grootte bedraagt 1.08 are en is daarmee de kleinste van dit streekje. De eigenaar blijkt sinds het kadastrale dienstjaar 1895 de koopman Jacobus Johannes van der Werf en later diens zoon Johannes, kandidaat notaris, te zijn. Rond 1930 kan het de borstelmaker G. Dijkstra zijn geweest (adresboek 1927) of groentenkoopman Geert de With (adresboek 1934), die hun nering daarin uitoefenen. Gezien de duur van de huurperiode lijkt de With de huursom steeds te hebben kunnen opbrengen. Hij verhuist op 12 mei 1940 naar de Vermaningsteeg nr. 12. Het pand wordt als woning ‘onbewoonbaar verklaard’, maar het blijft wel als winkel functioneren.
Bij Lindegracht 53, vóór 1931, nr. 81 weten we dat confiseur-banketbakker Franke Koksma in 1903 de ovens én het pand heeft overgenomen en in 1922 zelfs in het adresboek laat opnemen, dat één van zijn specialiteiten ‘Friesche Kruidkoek’ is. Het pand heeft in die tijd zeer fraai gevormde raamkozijnen en straalt een zekere voornaamheid uit. In 1930 is het groot feest in het gezin Koksma, want oudste zoon Jurjen Ferdinand studeert cum laude af bij de faculteit Wiskunde in Groningen en ontvangt zijn doctorstitel op zijn proefschrift over het onderwerp “Stelsels diophantische vergelijkingen”, behorend tot de analytische getaltheorie. Op zeer jonge leeftijd is hij reeds professor in de wiskunde aan de V.U. van Amsterdam. Pas in 1934 beeindigt F. Koksma zijn carriére om plaats te maken voor banketbakker M. de Vries.
Met Lindegracht 51 belanden we bij een ‘heerenhuizinge’, die vanaf 1880 in eigendom is geweest bij vertegenwoordigers van de duitse kooplieden (‘lapkepoepen’) Tepe en Norman. Egon Norman, koopman en tailleur, verkoopt het in het kadastrale dienstjaar 1920 aan Franciscus Gerardus Johannes Rientjes. Deze koopman uit Epe woont er eerst eventjes zelf en verhuurt het dan vanaf november 1925 aan Arend Piek, die caféhouder wordt genoemd. Deze zoekt de publiciteit met zijn Melksalon-Restaurant “De Klok” in een programmaboekje van een korenfestijn in Oranjewoud op 8 juli 1926. Hij heeft kennelijk iets met de zingerij én it Frysk, want in het Nieuwsblad van Friesland van 2 augustus 1929 wordt in een ‘Rectificatie’ over de Winkelfeesten te Heerenveen gemeld: “...Ter verbetering van ons verslag over het zangersfeest deelen we nog mee, dat de medaille voor de zuiverste uitspraak van het Friesch, was beschikbaar gesteld door den heer A. Piek, melksalon “De Klok” te Heerenveen...” Zijn opvolger S.J. Wieringsma krijgt per 22 oktober 1931 de kans om de exploitatie van “De Klok” voort te zetten.
Diens loopbaan in de horeca op dit adres Lindegracht 51 duurt zeker niet langer dan 4 november 1935. Dat is namelijk de datum dat eigenaar F.J.G. Rientjes zelf het caféhouderschap gaat uitoefenen, en dit combineert met de faciliteiten voor kamerverhuur. Zo verschaft hij in 1938 onderdak aan mej. A.G. Kuks, lerares aan de Huishoudschool, en aan zekere M. van der Loos, zonder beroep. 1 april 1948 vertrekt Rientjes, na eerst het pand te hebben verkocht aan steenhouwer Eijgelaar. Deze laat er zijn bedrijfsleider G.H. Bakker in wonen, en verhuurt tevens ruimte aan twee andere personen.
In onze beleving zitten de dames A. en T. de Jong al eeuwen op de hoek van de Vermaningsteeg, maar dat is puur gevoelsmatig. Het is meer dan een halve eeuw, want 60 jaar is niettemin een verschrikkelijk lange tijd. We begrijpen die misvatting ook wel een beetje als we de woningkaarten van Vermaningsteeg 2 en 4 erbij pakken. Op nr. 4 zijn het drietal zusters Aleida, Trijntje en Minke de Jong begonnen in de kledingbranche per 12 mei 1941.
Ruime tijd daarvoor is het de familie A. Beeltje, die met chocolade, suikerwerken, fruit, etc. een bestaan probeert te vinden op het adres Lindegracht 49. Noem hen maar winkeliers in het karakteristieke pand met de kapel. Het adresboek 1927 noemt hen al en het adresboek van 1949 meldt de wed. A. Beeltje-Bandringa voor de laatste keer. De woningkaart laat haar per 22 maart 1951 het pand ontruimen. Dat is ook ongeveer het tijdstip, dat de dames A & T. de Jong van het adres in de Vermaningsteeg doorschuiven naar de Lindegracht. Niet zozeer om er te wonen, maar wel om er hun dameskleding te presenteren, met o.a. hoeden en bont. De specialiteit ‘grote maten’ zijn er vermoedelijk later bij gekomen.
2013, maart 17 - wibbo westerdijk - hip-backup
Francijntje de Boersingel 1966
HIP-TIME MAGAZINE 53

Francijntje de Boersingel 1966
Deze opname - in het fotoarchief van het Museum Willem van Haren 01490 - is gedateerd op het jaartal 1960. Dat kan niet kloppen, want als we de luchtfotomap “Oud Heerenveen vanuit de lucht” erbij pakken en opname nr. 62861 van Aerocarta uit 1963 bekijken is er vanaf het Kempenaersplein tot aan de Van Dapperenstraat alléén nog maar sprake van het tracé van de straat evenwijdig aan de Kempenaerssingel.
Met de totstandkoming van de weg door de tunnel naar de Greiden en de bouw van de Kempenaerstate aan de zuidkant daarvan wordt het voor de verkeersveiligheid wijs geacht de Kempenaerssingel nog slechts voor wandelaars en fietsers een aansluiting te geven op de Koornbeursweg. Autoverkeer dient de kleine rotonde te kiezen vanuit de Sieger van der Laanstraat. Aan de andere kant van de voormalige Kempenaerswijk wordt volgens het Straatnamenboek - te beginnen bij de Van Dapperenstraat tot aan het Kempenaersplein - in 1958 aangelegd de ‘Francijntje de Boersingel’.
Het formaat van deze foto is 12 bij 18 cm. Aan de begroeiing is te zien dat er sprake is van ‘jong groen’ aan de oever van de voormalige Kempenaerswijk. Opdrachtgever voor de bouw van deze 32 galerijwoningen is de Bouwvereniging Heerenveen, die daarvoor het bureau van architect Romke de Vries inschakelt. Daarmee is al enige ervaring opgedaan voor een eerder project van deze architect op een terrein tussen de Kempenaerssingel en de spoorbaan uit 1955.
Opnieuw vinden we in de gegevens een enorme tegenstrijdigheid, wanneer we op het gemeentearchief naar de Bouwvergunning van dit project van de Woningbouwvereniging “Heerenveen” vragen. Uit het dossiernummer 148-63 (staat voor dossier 148 uit 1963) lezen we dat er sprake is van de bouw van 47 woningen op het kadastrale perceel A-4098 (deels). Deze worden gerealiseerd aan de Van Dapperenstraat 1 tot en met 7; aan de Surinamesingel 7 tot en met 23 en aan de Fr. de Boersingel 1 tot en met 20. Als gemachtigde wordt genoemd Architectenbureau Groenewoud en Sipma en de vergunning is gedateerd op 29 april 1963. Dat zou kunnen worden opgevat als ‘handelende voor de eerder genoemde Romke de Vries’, hoewel die relatie in dit dossier helemaal niet wordt genoemd. Kennelijk is er toch wat bijzonders met het project aan de hand, want op 19 juli 1963 schrijft de Directeur Gemeentewerken aan B. en W. van Heerenveen dat het onderhavige bouwplan in strijd is met het ‘vigerende plan van uitbreiding’ in onderdelen - gedeelte ten zuiden van de Kempenaerswijk op basis van de woningwet art. 6 lid 2 sub a - geweigerd zou moeten worden. Maar ....er is een herzieningsvoorstel in voorbereiding, die al ter inzage heeft gelegen. Die is inmiddels bij Raadsbesluit van 22 april 1963 vastgesteld. Het wachten is nu op goedkeuring van Ged. Staten. Directeur Gemeentewerken zou het niet onverstandig vinden om een verzoek in te dienen bij G.S. op grond van art. 20 van de wederopbouwwet om vergunning te krijgen. Omdat de gemeente van alle omliggende percelen ook eigenaar is zal een verklaring van geen bezwaar niet nodig zijn. Het bouwplan voldoet aan de ontwerp-bebouwingsvoorschriften. In de marge staat nog, dat op 31 juli vanuit de provincie wordt meegedeeld dat op 6 of 13 juli het plan wordt behandeld in G.S. met een goede prognose voor goedkeuring. Op de uiteindelijke bouwtekening van het ontwerp staat een datumstempel van B. en W. van 9 september 1963.
Bij het raadplegen van de woningkaarten van de verschillende huisnummers van de Francijntje de Boersingel komen we vervolgens tot de ontdekking, dat de bouw toch wel erg lang heeft geduurd. De eerste bewoners trekken er in februari 1965 in en de laatsten krijgen de sleutel pas in mei 1965. Dit heeft tot gevolg dat pas in het Adresboek van 1966 voor het eerst de namen van de bewoners zijn te vinden. Er zijn daarvoor 20 huisnummers uitgereikt overeenkomstig de planning. Een steekproefje van 7 beroepsbeoefenaren geeft ongeveer aan tot welke welstandsklasse de bewoners mogen worden gerekend: administrateur, kantoorbediende, vertegenwoordiger, chauffeur, kantoorbediende, automonteur, gasfitter.
De raad besluit op 17 maart 1958 twee zeer bekend geworden Heerenveense vrouwen te eren met een straatnaam. Dat was niet eerder gebeurd, met uitzondering van de leden van de Koninklijke familie. Naast de filantropische Caroline Anna Agatha Albertina Baronesse de Vos van Steenwijk, grondlegster en beheerster van Heerenveens eerste particuliere ziekenhuisje aan de Verlengde Dracht, wordt ook Francijntje de Boer, de huishoudster van de heer Siebe Tuymelaar en opvoedster van diens kinderen, met de twee in elkaars verlengde liggende straatgedeelten aan de westkant van de Kempenaerssingel, eer bewezen. De laatstgenoemde niet zozeer om haar huishoudelijke vaardigheden, maar omdat zij bekendheid heeft gekregen door haar poëtische pennevruchten. Deze hebben landelijke bekendheid gekregen door hun eenvoudige, braaf en sentimenteel-religieuse strekking. Zij is dan ook bekend geworden als ‘dienstmaagd-dichteres’.
‘Fransina’ is geboren in Harlingen op 18 oktober 1784 als dochter van Martin de Boer, muziekmeester en schrijver van ‘s Lands Werf, en Catharina Rebecca Kramer. Als 15 jarige verlaat zij de ouderlijke woning en wordt dienstbode. In één van de doopacten staat dat vader ‘voorzanger‘ is in de grote vermaning. Alle dopen van haar broers en zusters zijn geregistreerd in het DTBL no. 344 van de Evangelisch Lutherse gemeente van Harlingen. Helaas overlijden er een aantal kinderen op jonge leeftijd. Na de dood van haar moeder (1807) en haar vader (1810) wordt het gezin ontbonden en krijgt Francijntje een betrekking bij de de heer Wybo Tuinhout, secretaris in Baarderadeel. Trouw is één van haar kenmerken, want als Tuinhout in Sneek een andere functie krijgt, gaat Francijntje mee. Hoe lang ze bij Tuinhout in dienst is geweest, is niet bekend. We weten alleen dat deze in 1819 is overleden te Workum, waar hij het laatst als vrederechter heeft gediend. Vermoedelijk heeft haar carrière een andere wending genomen, tot zij in 1828 de huishouding van Siebe Tuymelaar in Heerenveen gaat bestieren. Diens echtgenote Berber Hendriks Taconis is in Nijehaske overleden op 28 september 1827. Zij wonen dan op Heerenwal no. 1, het eerste huis na het Herenwalsterbrugje. Siebe’s kinderen zijn allemaal nog in de lagere schoolleeftijd of zelfs nog jonger: Hendrik 9, Antje 8, Jeltje 6, Cornelis 3 en Popkje nog maar een half jaar.
Wanneer de familie in 1837 naar het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad verhuist, zijn de kinderen tien jaar ouder en merendeels opgevoed door Francijntje. Zij gaat overigens als spil van de familie mee en heeft tevens besloten zich over te laten schrijven naar de Doopsgezinde Gemeente Heerenveen (DTBL 610). Haar attestatie is afkomstig van Leeuwarden, d.d. 25 september 1837. Ook nu blijft haar trouw de leidraad in haar leven. Zij zit aan het sterfbed van Siebe Tuymelaar op 5 mei 1848 in het ‘Groote Huys’, behoudt haar kamer als diens zoon Cornelis Tjepko er gaat wonen en blaast haar laatste adem uit in dit huis met nummer 267 op 7 maart 1852. Haar eenvoud wordt nog eens benadrukt met de tekstkeuze op een klein marmeren grafsteentje op de nieuwe centrumbegraafplaats van Heerenveen met alleen haar naam: ‘Francijntje de Boer’. Dat steentje wordt sinds de ruiming in 1973 gekoesterd in het Museum Willem van Haren.
Tenslotte nog weer even terug naar de foto van haar singel, die dus pas op z’n vroegst kan zijn gemaakt in 1966.
In de verte steekt de ontwiekte en van de kap ontdane romp van Siebenga’s molen juist boven de bebouwing uit. Met de daar omheen staande panden hebben we aanzienlijk meer moeite om ze correct te duiden. Jammer genoeg laten de luchtopnamen ons daarbij grandioos in de steek.
2013, april 14 - wibbo westerdijk - hip-backup
Foto met talloze geheimen en vraagtekens
HIP-TIME MAGAZINE 101
Foto met talloze geheimen en vraagtekens
Als wij het viertal steekwoorden achter op deze foto uit het fotoarchief van het Museum Willem van Haren blindelings voor de enige echte waarheid aannemen, komen we althans voorlopig tot de conclusie dat alleen het archiefnummer 01869 en het woord ‘brug’ correct zijn. Met de twee andere ‘Heerenveen’ en de ‘Heerensloot’ begint het meteen al hier en daar te jeuken en te schuren. De in tweede instantie door een andere fotobeschrijver toegevoegde toelichting lijkt de bovenstaande informatie te ondersteunen wanneer we lezen: “Telefoto Stationsbrug richting Schans; links de Heerenwal en rechts de Fok, jaren ’50.” Met deze toevoegingen zou - oppervlakkig geoordeeld - het ‘unheimische’ gevoel van ‘klopt dat wel’ moeten wegebben. Maar verre van dat ! Allereerst is daar al de eerste missende schakel naar waarheidsvinding: wie is de professionele fotograaf, die deze zwart-wit telefoto op het formaat van 23.8 bij 17.7 cm schenkt aan oudheidkamer of museum ? Geen enkele hint naar een maker ! Mogen we of moeten we bij deze fotografische techniek veronderstellen dat de positie van de camera en de man die het bedient in dit speciale geval zich heeft bevonden op het Breedpad ? Is het niet zo, dat bij een telefoto de ogen worden bedrogen; de scherptedieptewerking een totaal andere wordt ? Wat in werkelijkheid verweg is, lijkt zich stukken dichterbij te bevinden. Kijken we nu eens naar de ‘feiten van dit beeld’ - rekening houdend met de verdichting van de objecten en aannemend dat rechts de wal van de Fok met bomenbegroeiing zich laat zien met daaronder de langs de wal groeiend rietkraag, dan mag de conclusie toch zijn: hartje zomer ! Het brughoofd van de Stationsbrug aan de Fokzijde, welke de visuele vernauwing voor de doorvaart accentueert lijkt mogelijk. Overigens versterkt de man in licht overhemd met opgerolde of korte mouw de indruk, dat het inderdaad zomers weer is. Vraag is nu nog wel: mogen we van de fragmentarische paal - die tussen de bomen staat en waarvan de weerschijn in het donkere deel van het water weerspiegelt - aannemen, dat het zo’n hoge lantaarnpaal is ? Zo eentje als er ook aan de Heerenwalkant van het bruggenhoofd wel gedetailleerd zichtbaar is ? Klopt de datering van dit soort materiaal dan wel met de jaren vijftig ? Voor het zichtbare vaste stuk hek aan de kant van de Heerenwal lijkt de detaillering volledig overeen te stemmen met een eerder in deze rubriek geplaatste foto van de ‘Stationsbrug naar Fok en Woltmanstraat 1975’ van de HIP-Time Magazine 92. De omhooggedraaide brug, die aan de Heerenwalzijde zijn draaipunt heeft (zoals de Stationsbrug uit de eerder genoemde foto ook vertoont) gunt ons een blik op een lange rij van zomers botenvertier: motorjachten. Het suggereert een gebeurtenis met een vorm van ‘vlootschouw’. Er lijkt eveneens sprake te zijn van tamelijk een beperkt aantal hoge masten, mogelijk van een of meer skûtsjes (?). In een poging wat meer greep op zo’n gebeurtenis te krijgen proberen we via www.delpher.nl met de steekwoorden ‘vlootschouw’ en ‘parade’ berichten te genereren, die zoiets linken aan de plaatsnaam ‘Heerenveen’. Tot onze vreugde springt er een gebeurtenis, beschreven in de Leeuwarder Courant van 6 juni 1964, boven uit. Daarin wordt verhaald over de opening van de Jachthaven aan de Leeuwarderstraatweg van de Heerenveense watersportvereniging “Nannewijd”. Die zaterdag heeft het Heerenveenster skûtsje met de kampioenswimpel in top en het Heerenveens Muziekkorps aan boord de rij van gepavoiseerde schepen geopend, gadegeslagen door veel belangstellenden aan beide oevers van de Heerensloot. Wanneer we dat even tot ons door laten dringen, dan zou een optie voor de juistheid van deze foto zijn, dat de fotograaf achterop het skûtsje zijn telefoto heef geschoten van de op gepaste afstand varende botenfile. De grote aantallen belangstellenden vallen op dit deel van de zichtbare oevergedeelten overigens best mee. Bij én op de brug is daarvan het meeste te genieten. Van de beeldbepalende objecten moeten we melding maken om dichter bij onze eindconclusie te kunnen komen. Dat is het brugwachtershokje van - heel in de verte - de Schansterbrug. Deze is gebouwd aan de Fokzijde van de brug en lijkt op de foto samengesmolten met een motorboot en geeft daarmee de suggestie een stuurhut te zijn. Nauwelijks waarneembaar met een normale vergroting van het beeld zien we de brugopbouw van de ophaalbrug met de hameipoort en de balans. Links en rechts daarvan rijzen daarbovenuit hoge gevels. Die van het brugwachtershuis (met de gedenksteen in de oostelijke muur) uit 1888 toen de Provincie Friesland de brug hebben overgenomen van de Decama-Cuyck en Foeijtsveencompagnie en deze hebben vernieuwd. Rechts het dakprofiel van garage Vriesema (?) Het brugwachtershok van de Stationsbrug vertoont inderdaad dezelfde kenmerken als op andere foto’s van dat hokje. Donker in de verf - een sterke donkergroen lakverf waarschijnlijk - met een enigszins oplichtende dakplaat. Deze is in 1952 onderwerp geweest van een incident toen chauffeur Roelof van der Wal van de firma J. Jager aan de B.F.-weg er een keer met een ongelukkige manoeuvre tegenaan reed en de zaak ontzette. (G.A.Heerenveen, dossier 310-2)
Verder is een opvallend detail de achterzijde van een vrachtauto links van en boven het hokje zichtbaar met een gesloten achterkant, waarop niettemin gedeelten van tekst zijn waar te nemen. Wij zien ‘Grooth ..... (en veronderstellen: Grooth(andel)’ en daaronder ‘Heerenw.. (en vullen aan tot Heerenw(al)’. Het meest informatief zal de naam van het bedrijf zijn, waarvan een heel klein beetje bovenin is te zien. In dat geval gokken we op ‘Walma’ en doelen daarbij op de ‘groothandel in aardappelen’ van M. Walma, die de woning net voorbij het hoekhuis van de Stationsstraat met de 2e Heerenwal, dus het tweede pand: Heerenwal 74, bewoont. In de adresboeken van 1949, 1954 en 1960 staat hij daar namelijk als zodanig ingeschreven. Na heel veel foto’s te hebben bekeken - maar aanvankelijk natuurlijk de verkeerde exemplaren - wordt opnieuw een stukje twijfel weggenomen. Die eerste boom links op de foto vóór de brug met daarna minstens drie geparkeerde automobielen alvorens bij het hokje van de brugwachter te komen zorgt eerst voor opperste verwarring. Een zo’n rijk belommerde boom op die plaats op de Heerenwal ? Is dat zó geweest ? Inderdaad; het boekje over de Heerenwal ‘Bruggen en gekromde ruggen’ op bladzijde 93 levert ons daarvoor een overtuigend bewijs. Weliswaar staat de boom in het winterseizoen niet in het blad, maar het formaat is voldoende overtuigend. Nog twee andere prentbriefkaarten ondersteunen dat beeld in een eerdere periode. Ook voor de bomengroei verder op de tweede Heerenwal - zelfs al zijn het maar enkele op die resterende 1000 meter lijken door de telefoto praktisch naast elkaar te staan. Tenslotte is er nog een waardevol detail te zien vlak boven de meest links geparkeerde auto. Daar staat een persoon in een ietwat vreemde houding. Het lijkt erop, dat hij bezig is een wegafscheiding te verplaatsen. Wanneer we dat goed interpreteren is dat dus in de Stationsstraat.Bovenstaande details van een prentbriefkaart uit de collectie Goldhoorn (in bezit van de gemeente Heerenveen) en een prentbriefkaart van het museum met de bladerloze boom (in winterse outfit), dienen ter ondersteuning van de bewijsvoering voor de goede locatie. Bovendien geven ze allebei ook nog een verdwenen stukje straatmeubilair te zien uit de periode voordat het brugwachtershok dienst ging doen. Het is een zuil (zie kadertjes) met ogenschijnlijk een ingebouwde klok en enkele reclame-uitingen: een service voor het reizende publiek ??? We hebben een dergelijk object wel eens gezien op enkele prentbriefkaarten van het Breedpad (1931), maar van de Heerenwal is ons dat nooit opgevallen. Tenslotte moeten we toegeven dat we op twee belangrijke punten, waartoe deze prachtige telefoto toe uitnodigt, beslist niet de kennis hebben om daarvoor een oplossing te bieden. Allereerst is dat de ontbrekende nautische kennis van de typen boten en jachten, die bij deze gebeurtenis de Heerensloot tot een bezienswaardigheid maken. Onze hoop is daarom gericht op lezers, die dat manco voor ons durven aan te pakken. Hetzelfde geldt ook voor de op de afbeelding voorkomende auto’s. Daarvan zouden merken en typen ons dichter kunnen brengen bij een betere datering. Mocht U zich uitgedaagd voelen om daar in de openbaarheid iets aan te willen bijdragen dan bent U van harte welkom een reactie te geven ! Afsluitend mag U constateren, dat onze oorspronkelijke scepsis over deze foto toch wel enigszins, maar nog niet volledig is bijgesteld. Dat de oorspronkelijke fotograaf ooit nog bekend mag worden ! Hij verdient tenslotte alle hulde.
Inhoudelijke aanvulling:
Met de reactie van Facebook-lezer Johan Lukkes zijn we verguld. Hij stelt, dat de eerste auto links op de foto een Opel Ascona is. Dat type is voor het eerst in 1970 op de markt gekomen. Lukkes wordt daarin gesteund door het Opel-item van Wikipedia, die ons laat weten dat op 28 oktober 1970 de Opel Ascona is gepresenteerd.
Een tweede inhoudelijke bijdrage levert werkgroeplid Jan Prins op de vraag “Waar stond de fotograaf?”. Hij doet een greep in de leerstof van het vak ‘goniometrie’ uit zijn HBS-tijd. Hij bepaalt met Google Maps de breedte van de Heerensloot bij de Stationsbrug (volksmond: Engelsma’s-brug) en de afstand tussen de gebouwen bij de Schansterbrug: beide ongeveer 10 meter. Ook bepaalt hij de afstand van de Stationsbrug tot de Schansterbrug: 670 meter, en de afstand Breedpad tot de Stationsbrug 413 meter. Door het gebruik van een bepaalde verhoudingsformule - die uw HIP-schrijver niet kan volgen - komt hij tot een positie van de camera tot de Stationsbrug van 123 meter. Daarbij stelt hij vast dat de camera zich bevindt in de as - dus het midden van de Heerensloot - ter hoogte van ongeveer Heerenwal no. 53. In werkelijkheid zou dat beter nr. 50 kunnen zijn: thans de praktijk voor podotherapie van M.E. Verheij.
Tenslotte: de gebeurtenis dient dus te worden gesitueerd ná 1970, waarmee het Jachthavenverhaal van 1964 kan worden verlaten. Een nieuwe optie zou dan kunnen zijn een relatie met de nieuwe jachthaven ‘De Welle’ aan het Heerenveense Kanaal, welke op 23 april 1979 feestelijk in gebruik wordt genomen. Bij het gure weer van die dag een zeer onwaarschijnlijke link met de prachtige vlootschouw op de telefoto. Blijft de vraag: welke gebeurtenis is vastgelegd ?
Eind 1972 wordt de superbrede en fonkelnieuw te bouwen ‘trambaanbrug’ aanbesteed.
2015, 8 februari - wibbo westerdijk - hip-backup
Fok / Heerenwal omstreeks 1902
HIP-TIME-MAGAZINE 15
Fok / Heerenwal omstreeks 1902
Vreemd .....!, je verwacht op dit beeld van Fok-Heerensloot-Heerenwal een prentbriefkaart-tekst. Dat is echter niet het geval bij deze Museum Willem van Haren-foto nr. 169. Toch vinden we deze compositie voor 99 procent terug in het fotoboek van Henk Kapma, uitgegeven bij Technipress in 1984. In “Heerenveen. Veranderend Gezicht 1900-1984” op de pagina Heerenveen - Fok-Heerenwal staat helaas in het bijschrift een essentieel foutje met de tekst: “De Heerensloot met de 2de Fok en de 2de Heerenwal .....”. In het vervolg van deze beschrijving zal dat wel blijken. Dat ene procent verschil zit ‘m in het weggeretoucheerde ‘neuspeuterende’ jochie, die zich - op het allerlaatste ogenblik - bijzonder opvallend in het beeld heeft gemanoevreerd. Tegelijk is daarmee ook een half huis van de eerste Heerenwal verdwenen.
Als we ons wat nader buigen over de datering van die geretoucheerde kaart blijkt het museum Willem van Haren ons zelfs vijf exemplaren voor te kunnen leggen. Het gaat deze keer om de informatie aan de ongedeelde adreszijde van deze kaarten. Dat wijst op een drukgang van vóór 1905. Het gebruik van een 1-cents rode staalgravure postzegel met kamtanding zonder watermerk is pas mogelijk vanaf 1899. Die twee feiten én de op drie kaarten voorkomende datumstempels resp. 19 mei 03; 10 jul 03; 29 apr. 04 doen ons spreken van een prentbriefkaart van ca. 1902.
Illustratief aan deze opname is het verloop van de tramrails. Komend vanaf de Stationsstraat over de Stationsbrug maken de rails een wijde bocht, zelfs tot over de as van de weg, om na een vijftigtal meters weer keurig evenwijdig met de bomenrij langs de Heerensloot te lopen. Dat tracé is een uiterst gevaarlijke gebleken. In 1893 levert een ontsporing uitsluitend materiële schade op en moet het fanfarecorps ‘De Woudklank’ haar concert in Olterterp ten gevolge van dit ongeval missen. (Nieuw Advertentieblad)
Ernstiger is het fatale ongeluk, wat een meisje overkomt op 3 februari 1902. De matige snelheid bij de Hoofdbrug verleidt twee meisjes op de treeplank van de eerste wagen te gaan zitten. Vlakbij de basculebrug op de Fok stopt de tram een ogenblik. Wanneer ze - waarschijnlijk - met een schok weer optrekt, raakt het meisje onder de wielen. De 9 jarige Harmke v.d. V. is niet meer te redden ondanks de hulp van een nabijwonende arts. De volgende dag wordt nog een lijkschouwing gehouden in de gemeentelijke ziekenbarak. (Tresoar geeft als naam Harmke van der Veen, geb. 9 april 1893 Heerenveen (S.) en overl. 3 febr. 1902 Nijehaske (Hask.))
Beide kanten van de Heerensloot beziend mogen we rustig stellen, dat het er nog behoorlijk ‘vlecke’-achtig uitziet. De echte hoogbouw (tweeverdiepingen hoge heerenhuizen) vallen nog nauwelijks waar te nemen met uitzondering van het halve huis rechts op de foto aan de eerste Heerenwal. Dat pand kad. gemeente Nijehaske A-1583 (sinds 1832) is in dat jaar het huis van de schipper Harmen Anskes de Bruin. In de loop van bijna een eeuw zullen er meerdere families in hebben gewoond met verschillende beroepen en ongetwijfeld onder verschillende huisnummers. Daarvoor zal nog intensief onderzoek nodig zijn in de bewonings-en bevolkingsarchieven van Scharsterland (eerder Haskerland). Uit het eerste “Adresboek voor Heerenveen, ‘t Meer, Nijehaske en Terband” uit 1922, bewerkt naar de Bevolkingsregisters van Aengwirden, Haskerland en Schoterland door de Firma A. Binnert Overdiep, pikken we de naam van Th. Bakker, die in zijn ambachtelijke jaren de bakkerij bemant op de hoek van de Stationsstraat (het huis met de ronde deur) en is de eerste voorzitter geweest van de Centrale Bakkerij (opgericht 1920). Deze is inmiddels ‘zonder beroep’ op de Heerenwal wijk A., no. 91. Dat ‘winkeltje’ wordt later de ‘kleine Pasveer‘ genoemd, waaraan Jan de Jong in het boekje over de Heerenwal een leuke anecdote wijdt. Na de Heerenveen-één-operatie wordt het no. 91 hernummerd tot no. 72. In het straatbeeld is het - gezien vanaf de Stationsstraat - het zuidelijk daarvan staande derde pand. W. Pasveer moet er in die jaren als letterzetter bij de Hepkemakrant de crisisjaren door zien te komen. In het adresboek 1922 afficheert hij zich als een ‘concurreerend, solied en vertrouwd adres in Wijnen, Tabak en Sigaren, enz. enz.”.
Het ‘halve’ huis - de voormalige leertouwerij - behoort - volgens een brief uit 1997 van Reina Pieters Kniphorst (getrouwd met Rienk Post) uit Väernskog in Zweden - tot de ‘grote Pasveer’. De ‘grote’ J.H. Pasveer exploiteert in dit pand nr. 88 (later in 1934 nr. 69a), samen met nr. 89, in 1934 nr. 79) het “Huis voor Luxe Geschenken” ofwel ‘De Goedkoope Bazar” (Adresboek 1934). Eerder komt die ‘geuzen-slogan‘ voor de middenstander voor op de gevel van nr. 67, maar in het bovenlicht van de winkeldeur staat daar de naam “A.v.d.Veen & Zoon”.
Ten noorden van het pand nr. 67 staat het pand (met dakkapel) op no. 69, waar mej. Margaretha Johanna Kniphorst (1876), roepnaam Jantje, dochter van Hendrik Kniphorst en Janke Wiebes, vanaf 1909 ‘winkelierster’ of ‘kruidenierster’ is geweest, o.a. van De Jong’s Cacao. Zij blijft ongehuwd en overlijdt in 1931 te Leeuwarden. Via de steeg met het pand no. 69a (van J.H. Pasveer) heeft practisch iedere Heerenveense jood achter de huizenrij de ‘badkamer’ bezocht en zijn gebeden gememoriseerd in de (voormalige) synagoge (kad. Nijehaske A-2863).
Aan de overzijde van de Heerensloot - recht tegenover de ‘grote Pasveer’ - bevindt zich ook een breed pand langs de Fok. Ten tijde van de opname van deze foto zijn hoofdbewoners van het pand no. 39 de deurwaarder en administrateur Jannes Wierda en zijn echtgenote Wilhelmina de Jong. Wanneer hij op 10 oktober 1910 overlijdt, heeft het huis - door de gedurige uitbreiding van de Fokbewoning - het nummer 59 gekregen. Zij koopt dan het huis met nr. 61 en zoon Catharinus Johannes Wierda, architect en administrateur, koopt het ouderlijk huis van zijn moeder gekocht. Zij verhuist - nadat ze volgens bouwvergunning 338, gedateerd 24 juni 1913 - dan twee panden zuidelijker in het nieuw herbouwde woonhuis. Op deze foto is de oude situatie nog goed te zien; het zijn de derde en vierde woning. De tweede woning wordt in 1927 pas herbouwd en uitgebreid door ambtenaar ter secretarie Andries van Ek. Eerder woont daar ‘dé’ molenaar van ‘Welgelegen’ Johannes Melis Tjepkema.
Zoals gebruikelijk heeft er ook na de volkstelling van 1920 een vernummering van de woningen plaatsgevonden.
Architect C.J. Wierda krijgt nr. 155; J. Tjepkema, later A. van Ek nr. 156; wed. J. Wierda-de Jong nr. 157. Nog meer naar het zuiden is daar ook nog het huis, waar de fotograaf Steensma in nr. 158 woont en de nrs. 159 en 160 zijn voor de bierbottelarij en woonhuis van Willem van der Vlugt. Vraagt U zich af wat er hedentendage nog van over is ? Wel, naar goed Heerenveens gebruik: afgebroken, gesloopt, geamoveerd, en uiteraard volledige hoogbouw !
Twee opvallende zaken willen we toch ook nog even benoemen. Eerstens zijn dat de drie ‘skûtsjes’ aan de kade van de Heerenwal, die zorgen voor een toepasselijke stoffering van het vaarwater. Het tweede kenmerkende fenomeen van het middengedeelte van de eerste Heerenwal is de rij tuitgeveltjes van wat - in bijna elk vehaal over de Heerenwal - de ‘holderhúskes’ worden genoemd. It Frysk Wurdboek seit it simpel: lytse húskes !
2012, juni 23-wibbo westerdijk-hip-backup
Fietshokkunst De Telle 1978
HIP-TIME MAGAZINE 74
Fietshokkunst De Telle 1978
Vergankelijke bouwkunst en vergankelijke kunstobjecten is een onderwerp, waarmee het Heerenveen van de laatste decennia van de 20e eeuw ongetwijfeld een hoge plaats in een imaginaire rangschikking kan veroveren. Op deze foto nr. 01808 uit de fotokluis van het museum Willem van Haren wordt de in januari 1967 voor ruim één miljoen geïnitieerde sporthal in 1978 nog uitgebreid met een ‘fietsenhokkenkunstobject’.
Het ontstaan van de sporthal annex overdekt zwembad beroert in juli 1967 de Heerenveense gemeenschap stevig als de advertentie van de aanbesteding in de Leeuwarder Courant van 19 juli verschijnt. De Koninklijke Heidemaatschappij, afdeling Architectuur, Sport en Recreatie te Arnhem heeft van B. en W. van Heerenveen de opdracht gekregen in de tweede helft van augustus de bouwkundige werken van sporthal en zwembad aan de Europalaan aan te besteden. Globaal is de inhoud van het complex 23.800 m3 met als bijzonderheid voor de sporthal een belangrijke staalconstructie. De NHM verwacht een bouwtijd van 75 weken, dus bijna anderhalf jaar. Half december komt het goede nieuws, dat ook de Ned. Sport Federatie geld beschikbaar stelt voor de bouw, en de krant meldt dat op 1 februari 1968 burgemeester H. Huisman de eerste paal voor het complex heeft geheid. Inmiddels is ook duidelijk dat de ‘druppel’ van NSF (50.000 gulden) op de globale kosten van fl.3.265.000 snel verdampt zal zijn. Het is ook niet niks om een ‘zwevende’ houten ‘Reuther’ speelvloer in de sporthal van 28 m breed en 48 meter lang, die weliswaar voor onderwijsdoeleinden in tweeën is in te delen door een optrekbare wand van kunststof, aan te mogen leggen. In dit geval beperken we ons even tot alleen het sporthalgedeelte, en laten de mogelijkheden van het zwembad voor wat het is. Wat wel weer van belang is, zijn de financieringsmogelijkheden. Naast de NSF draagt de Dienst Aanvullende Civieltechnische Werken 320.000 gulden bij, het Ministerie van C.R.M. 200.000 gulden. Het jaarlijkse gebruik door het onderwijs zal de exploitatie kunnen verlichten met fl.74.500,- voor een geschat gebruik van 55 lesuren.
De Heerenveense Sportfederatie, die opkomt voor de belangen van de bij haar aangesloten sportverenigingen, probeert een vinger in de pap te krijgen bij de verdeling van tijd en ruimte van de in mei 1969 te openen sporthal. Bovendien geeft zij een suggestie voor een naam van de sporthal. Het afscheid van burgemeester Huisman in november 1968 doet de Sportfederatie voorstellen de hal “Burgemeester Huisman Sporthal” te noemen. Deze suggestie wordt niet overgenomen, want in maart 1969 lezen we in een krantenartikel de naam “De Telle”. Aan die naam zal ongetwijfeld een suggestie van een ‘frysksinnich’ persoon zijn voorafgegaan, die het friese woord ‘telle’ = vloer of dorsvloer heeft aangereikt. De officiële opening van de sporthal ‘De Telle’ vindt op zaterdag 13 september 1969 plaats door dr. Wim van Zijll, secretaris van de Nederlandse Sportfederatie.
Bij de inrichting van het voorplein van het Sportcentrum de Telle worden in 1969 haaks op Europalaan de bekende rijen fietsenklemmen op een ingegraven betonnen voet geplaatst. Wat precies de reden is geweest om deze rekken in 1978 te willen vervangen door de overkapte stalling in de vorm van het kunstobject van Langweerder architect Hugo van Lelyveld blijft vooralsnog onduidelijk. Het moet te maken hebben gehad met de zgn. 1% regeling, zodat het mogelijk wordt ook functionele kunst bij het gerealiseerde project tot stand te brengen. De friese kranten - Leeuwarder Courant en Friesch Dagblad - geven daarover geen aanwijzingen.
Wel laat de Leeuwarder Courant op 23 januari 1979 de cartoonist IK (?)onder het kopje “Heerenveen krijgt fietsenstalling als kunstobject” een humoristische oplossing aandragen.
Nevenstaande foto geeft in ieder geval een behoorlijk beeld van de wording van het kenmerkende object. Een stevige metalen constructie wordt voorzien van een houten balkenconstructie en bedekt met dunne plankjes van cederhout die geschoteld op de balkenconstructie worden vastgezet. Nog voor het afgebouwd is, vindt de jeugd het al een spannende plek om aan hun behoefte tot stunten tegemoet te komen. Dan blijkt de keuze van de zeer lichte constructie met cederhout zeer beslist niet bestendig tegen de kunstobjectopvattingen van de jeugdige gebruikers. Zowel skateboardafdalingen vanaf het dak, als sterktetesten van de constructie onder het dak maken dat de jeugdhufterproeven binnen twee jaar het project doen verkeren in een deplorabele staat. Dat verdriet ook de leden van de zogenaamde werkgroep 1%-regeling. Deze nemen in april 1983 het initiatief om een voorgenomen afbraak te keren door aan te bieden het werk met eigen krachten uit te voeren als de gemeente een nieuw en sterkere houtsoort beschikbaar stelt. Jaap Sybrandy, secretaris van de werkgroep; Tjerk de Vries, oud-leraar creatieve handvaardigheid; Joop Holterman, kunstenaar van bijzondere projecten, en zelfs ontwerper-architect Hugo van Lelyveld bieden hun werkkracht aan. De gemeente zwicht voor het voorstel om omstreeks 10 juli 1983 een sterk verbeterde fietsenstalling opnieuw in gebruik te kunnen nemen. Het eerste initiatief krijgt een officieel vervolg als beeldende kunstenaars uit het hele land in 1980 worden opgeroepen deel te nemen aan een ‘prijsvraag’ tot het maken van een fietsenstalling als kunstobjekt bij de nieuwe muziekschool “De Rinkelbom” aan de Zwanedrift. Het budget wat beschikbaar wordt gesteld kan fl.30.000 bedragen. 23 gegadigden schrijven zich in voor deze bijzondere opdracht. Na een selectieprocedure wordt van drie geselecteerden een ‘proefmodel’ gevraagd, waarna de selectiecommissie één kunstenaar zal aanwijzen voor de opdracht. Uiteindelijk mag de opdracht worden uitgevoerd door de vormgever Buijs uit het Betuwse Echteld. De fantasieprikkelende vorm doet de Leeuwarder Courant van 3 januari 1980 denken aan een soort moderne “Ark van Noach”. De buurt heeft volgens de krant ook minder lovende recensies
Afsluitend willen we vaststellen, dat het sportcentrum De Telle met de bijgebouwen zijn verdwenen uit het ‘vlecke’-gebeuren en er is sprake van een zelfde lot voor Heerenveens - acoustisch gezien - beste concertzaal De Rinkelbom met bijgebouwen. Sportief gezien lijken de accomodatieve mogelijkheden van Sportstad een verbetering. Mogen we hopen, dat muzikaal gezien ook een verbetering uit de gemeentelijke hoed zal komen. De nieuwbouw op de zwembadlocatie van de Telle staat los van de plannen, die aangekondigd zijn geweest voor de uitbreiding van het woonzorgcomplex. Financiële redenen zouden er zijn, dat dat plan nog niet is uitgevoerd. Over het ‘Tellepark’ en het wel gebouwde appartementencomplex kunt U zich het beste uitstekend laten informeren door de website: www. heerenveenmidden.nl.
2014, januari 12 - wibbo westerdijk - hip-backup
Dwarsgracht, ná 1914 en vóór 1921
HIP-TIME MAGAZINE 72
Dwarsgracht, ná 1914 en vóór 1921
Eigenlijk is dit een zeer bekende afbeelding van het Heerenveen uit de eerste twee decennia van de 20e eeuw. Toch zullen weinig Heerenveners dit beeld met eigen ogen hebben kunnen waarnemen. Waarschijnlijk zijn daarvoor winterse omstandigheden met een flinke ijslaag in de gracht een voorwaarde geweest. Immers, ten tijde van het maken van deze foto is het deze gracht, die stromend vanaf de Molenwijk naar het westen ter hoogte van de in 1921 aangelegde Compagnonsstraat een bijna haakse bocht maakt om naar het zuiden richting Oudeschoot haar loop te vervolgen. In die bocht wordt bij de toekomstige bebouwing - eerst op de oostelijke oever langs de Van Dekemalaan - een houten bruggetje gelegd ter ontsluiting van het gebied.
Onze fotograaf - de arts Hubert Adriaan Veltman - heeft zich de moeite moeten getroosten in het vinden van de goede plaats voor zijn opname. Het zou heel goed kunnen, dat hij via de Van Cuyckstraat het daar ten zuiden van liggende weiland heeft doorgebaggerd om op de oostelijke oever daarvan zijn statief te kunnen plaatsen. In dat geval ziet hij kans om alle interessante gebouwen in beeld te krijgen. Dat het een inspirerende foto is gebleken weten we nu ongeveer honderd jaar later, omdat zijn glasdia’s zijn opgenomen in het Frysk Fotoargyf (Tresoar) en specifiek deze onder het codenr. Veltman-67. Afdrukken van zijn foto’s zijn ook in het archief van het Museum Willem van Haren te vinden. De tekenaar ‘Kropp’ heeft er in de jaren dertig de inspiratie uit geput om het beeld te transformeren tot een prachtige ets, welke als bezit van het museum onder inventarisnummer 566A op een formaat van 14 bij 19 cm en de titel ‘Gezicht op de Molenwijk’ in 1 992 een plaats heeft gevonden in het jubileumboek ‘Vereeuwigd’ (blz. 67). De foto-afdruk van 7.9 bij 10.7 cm in het museum Willem van Haren is terug te vinden onder nr. 03802, terwijl in het Tresoar de glasdia wordt beschreven met het formaat 7 bij 8 cm. Tot onze grote verwondering wordt bij de omschrijving gemeld: “Grachtje of wijk ten noorden van de Kerkstraat te Heerenveen, met op de achtergrond de watertoren” en als datering een zeer ruime periode van “1915 - 1940” gehanteerd. Eigenwijs als we zijn, denken we dan: ‘Dat kan beter !’
Laten we daarom beginnen met te bevestigen, dat de watertoren op 5 mei 1915 door een journalist van het Nieuwsblad van Friesland wordt beklommen. Zijn euforisch enthousiasme wordt nog slechts gedempt met de mededeling, dat de motoren - die uit Duitsland moeten komen - nog niet zijn geleverd. Er woedt immers een oorlog en deze frustreert de levering van koel, helder water. Die situatie lijkt zelfs de animo van particulieren om zich als afnemer aan te melden sterk te beinvloeden. Half juni 1915 kan de krant melden, dat de monteurs bezig zijn de pompen te installeren.
Voor de datering van deze foto is dit een belangrijk ankerpunt. Een tweede vinden we in de aanwezigheid van het ‘tuinhuisje’ of ‘prieeltje’ achter in de enorme tuin van het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad nr. 616 (1916). Eind juni 1916 veilt notaris Oppedijk het nagelaten bezit van Hobbine Daniela van Heloma, die 29 oktober 1915 is op 73 jarige leeftijd is overleden en wordt het grote perceel gesplitst.
De nieuwe eigenaren zijn mr. Tiete Solke Tromp, president van de Rechtbank te Heerenveen, en de Vennootschap onder firma Jager en Wierda, autohandel en garagebedrijf te Heerenveen. Deze transactie is de ouverture voor grote veranderingen van dit gebied. Het bezit van Jager en Wierda wordt grotendeels gekocht door de Gemeente Heerenveen, die aan de Bouwvereniging Heerenveen op 8 december 1920 vergunningen verstrekt voor de bouw van 14 en 21 (twee typen) arbeiderswoningen. Daarvoor wordt aan de westkant langs het huis van mr. Tromp een straat aangelegd, die op verzoek van de Bouwvereniging de ‘Compagnonsstraat’ wordt genoemd. Dat wordt bij raadsbesluit van 5 october 1921 bekrachtigd. De aldaar door architect A. Baart uit Leeuwarden ontworpen huizen staan de laatste tijd in de belangstelling vanwege hun beeldbepaalde status als ‘tuindorp’-ontwerp, waarvoor door de gemeente een beschermde regeling is opgesteld. Als U de situatie van het in aanbouw zijnde plan van 1920 nog eens wilt bekijken, dan moet U het fotoboekje “Een wandeling door Oud-Heerenveen” er nog eens even bij pakken. Vanuit dat perspectief ziet U o.a. nog de restanten van het tuinhuisje. Ook kunt U zich dan verbazen over de aanwezigheid van reeds een aantal gereedzijnde woningen aan de Van Dekemalaan-oostzijde. De noodzakelijke ‘knik’ in de Compagnonstraat terwille van de aansluiting op de Van Dekemalaan moet nog worden aangelegd. In hetzelfde fotoboekje op de bladzijden 57 en 58 ziet U vervolgens hoe die aansluiting vanuit twee gezichtspunten werkelijkheid is geworden.
Wanneer U opnieuw kijkt naar het rustgevend tafereel van deze foto is het moeilijk te bevatten, dat de bebouwing rechts van de dwarsgracht in het begin van de 19e eeuw moet worden beschouwd als het tweede ‘industrie-terrein’ of - in de taal van die tijd - ‘nijverheidsterrein’ van Heerenveen, waar eerst Geert Andries van der Sluis zijn leerlooierij vestigt op een terrein van 8.00 are en in 1836 zijn schoonzoon Lambertus Feits (getrouwd met Andria van der Sluis) ten zuiden daarvan een 2e leerlooierij sticht. Uiteraard beschouwen wij het gebied van de Badweg-west als het eerste ‘nijverheidsterrein’ vanwege de concentratiedichtheid van molens.
Opvallend op de foto zijn de metershoge bomen (populieren?). Zij staan langs de Propstrasingel - bakker Albert Propstra bezit rond 1840 twee grote percelen A-390 en A-391 tussen de wal van de oostelijke gracht langs de tuin van het ‘Grote Huys’ en de Molenwijk. Dit voetpad begint als steeg op het Breedpad tussen de huidige huisnummers 15 en 17, volgt de bomenrij tot de dwarsgracht van de Molenwijk en verbindt de noordelijke oever daarvan met de zuidelijke oever door middel van een eenvoudig bruggetje. Daarna loopt het niet geplaveide pad als ‘Krugersdorp’ tussen de voormalige leerlooierijgebouwen en een rij huizen door om vervolgens met een scherpe bocht naar het oosten uit te komen op het brugje over de Molenwijk in het verlengde van de Molensteeg. We moeten aannemen dat dit de ‘Blauwedorpsbrug’ is, zoals het in enkele gemeentelijke stukken voorkomt.
Over de naam ‘Krugersdorp’ een anecdotisch aantekening (Nieuw Advertentieblad 13-2-1901: Van Frieschen bodem.): ...”Er woont te Heerenveen geen enkele Transvaler en toch is een nieuwe woningbuurt op de plaats der vroegere leerlooierij gedoopt als Krugersdorp. Om een heel andere reden natuurlijk. De sympathie voor de Boeren doet ‘t hem hier ....” Nu we toch bezig zijn met naamverklaringen - toponiemen dus - is het goed om de betekenis van de term ‘Blauwedorp’ toe te lichten. Dat kan alleen als we U eerst herinneren aan de rij van 20 huizen, die leerlooijer-koopman Feits heeft laten bouwen langs de oever van de Molenwijk voor zijn arbeiders aan de leerlooierij. Deze éénkamerwoningen blijken in de volksmond het ‘Roodedorp’ te worden genoemd, omdat de huizen zijn gedekt met de ‘goedkoopste’ rode pannen. (We hebben daarover in HIP-Time Magazine 21 veel details meegedeeld.)
Jacob Tijssen de Leeuw uit Oudehaske beoogt in 1891 aan de Feitssingel enkele iets betere woningen te stichten en geeft opdracht de daken van een zestal huizen te bedekken met duurzame, blauwe, geglazuurde pannen. Dus ....inderdaad !
Het volgende opvallende gebouw is het enorme pakhuis, dat staat aan het Achterom en ons het zicht op de onderste helft van de watertoren ontneemt. Uit oude archiefstukken komt naar voren, dat koopman Elias Hiddinga op 1 februari 1811 eigenaar wordt van het destijdse huisnummer 241. Hij koopt het van een Lippenhuister handelaar voor 500 gulden. Hiddinga laat een kleine verbouwing uitvoeren, zodat het geschikt is om te worden bewoond door twee gezinnen. Gelijktijdig daarmee is de onderprefect T.M. Lycklama à Nijeholt - daartoe gelast door prefect Verstolk - op zoek naar een geschikte locatie voor een ‘maison d’arrêt’ - een huis van bewaring c.q. gevangenhuis voor de veroordeelden door het ‘tribunal’. Op 5 juli 1811 geeft een aanschrijving van de prefect de opdracht om het gebouw geschikt te maken en zo goedkoop mogelijk te beveiligen zodat de ‘tegenwoordigen Gardiaan’ Willem Jacobs Deukers vaste cipier kan worden. De bewoner Willem Theeuwis (Dekker), arbeider, en zijn gezin moeten geholpen worden aan een ander onderkomen. Dat wordt gevonden in de Kerkstraat, destijds met huisnummer 11.
Zeer informatief is een door de onderprefect opgegeven ‘Lijst der Fournitures, welke dagelijks door den cipier van het provisioneel Maison d’Arrêt te Heerenveen aan de Gevangenen aldaar zullen behoren te worden geleverd’. Roggebrood, boter en geraspte kaas; grauwe erwten met spek, of vlees of vis; gort met boter; elke avond een mengel gekookte karnemelk en dagelijks anderhalf pintje bier en in de zomermaanden drie pintjes.
Ontluisterend is het te lezen over de ‘strijd om het bestaan’ door de cipier, die voor de ‘fournitures’ moet zorgen en zwaar onderbetaald zijn werk moet verrichten. De Regenten of ‘onbezoldigde en weldadige raad voor het gevangenhuis van het Arrondissement Heerenveen’, in de personen: Elias Hiddinga, Hendrik Tuymelaar, Hendrik Taconis, Jan Dornseiffen en Isaac van den Berg, houden de cipier financieel zeer kort en brengen hem tot de bedelstaf. Bovendien wordt hij ziek en overlijdt op 26 februari 1813 op 44 jarige leeftijd. Tot zijn opvolger wordt twee dagen later de legendarische cipier Hermanus Jans Mulder benoemd. In zijn ambtsperiode speelt zich de rechtszaak van de ‘van valsemunterij beschuldigde’ Harmen Wiegers Schraa af, die niet weinig heeft bijgedragen aan de bekendheid van gevangenis en cipier. Schraa heeft in 1807 het logement ‘Huis ten Woude’ tegenover de Rottumerweg laten bouwen, wisselt zijn bestaan als arbeider-turfmaker in voor dat van kastelein, raakt in 1818 betrokken in bovengenoemde rechtszaak mede door een aanklacht van cipier Mulder. Deze krijgt Schraa gedurende 20 weken in ‘voorarrest’ in het kot van de Molenwijk. Daarna wordt Schraa overgebracht naar Leeuwarden, waar de rechtbank hem ter dood veroordeelt. Het hoger beroep bij het Hof te Groningen leidt in september 1819 tot volledige vrijspraak. Het bijzondere aan dit proces is geweest, dat Schraa zelf zijn verweer op rijm op schrift stelt. In dat geschrift wordt de in zijn ogen ‘ongeschikte cipier’ Mulder door hem ‘Manus de Mennoniet’ genoemd.
Publicist-uitgever Jacob Hepkema heeft ervoor gezorgd, dat zijn sneldrukpers te Heerenveen Schraa de onsterfelijke status heeft bezorgd met boekje: “Harmen Schraa, boerenknecht, turfmaker, kastelein, dichter-gevangene, ter dood veroordeelde en later nog advocaat”.
Met de ingebruikname van Crackstate als Rechtbank en de daarbij inpandige ‘huis van bewaring’ in 1833 krijgt de ‘oude’ gevangenis weer een pakhuisfunctie.
Op 4 april 1894 vraagt Edske Smit Jzn. in een ingezonden stuk in het Nieuw Advertentieblad de aandacht voor een door hem ontworpen kachel geschikt voor turf en een uitnodiging aan de turfmakers een ander model turf te maken. Half mei start hij een campagne voor de ‘Zelfvoedende Spaar-Turfkachels’ voor huiselijk gebruik, die vanaf begin juli zijn te bestellen en in het najaar kunnen worden geleverd. Een prototype is in de fabriek dan al te bezichtigen. In het bevolkingsregister van 1900 staat Edske Smit als fabrikant ingeschreven op het adres Dracht 359, terwijl aan de kant van de Molenwijk op hetzelfde perceel de kachelfabriek is gevestigd. Veel later wordt dat de meubelzaak van Bunt-Matulewicz op Gedempte Molenwijk 25.
HIP-TIME MAGAZINE 72
2013, december 15 - wibbo westerdijk - hip-backup
Dracht omstreeks 1980
HIP-TIME MAGAZINE 38
Dracht omstreeks 1980
Sinds wanneer mogen moeders met kinderen in het fietszitje achterop een straat infietsen waar alleen gewandeld mag worden ? Rond 1980 wordt het steeds meer de gewoonte je van verkeersborden niets meer aan te trekken. Oom Agent wordt steeds minder zichtbaar in het straatbeeld en ‘wij vrouwen’ hebben qua emancipatie nog het een en ander in te halen, dus ... Gelukkig kan het Museum Willem van Haren met fotonr. 315 (formaat 18 x 11 cm) nog iets doen aan het normbesef van zich emanciperende vrouwen !
Nico P.W. Tiën komt in 1964 naar Heerenveen met het doel hier een Chinees Restaurant op te zetten. Hij vindt de heer P. Faber uit Zwolle, eigenaar van Dracht 126 bereid om naar de bouwadviezen van de Amstel Brouwerij N.V. te Amsterdam pand 126 te verbouwen tot Chinees Restaurant. Daarvoor is naaimachinehandelaar J.B. Koning de huur opgezegd en deze verhuist naar de Van Dekemalaan. Er is dan nog slechts sprake van een ‘normale’ gevel zonder al te uitbundige uitingen. Slechts een bord met gekalligrafeerde tekst “Chin. Ind. Restaurant” en vier grote letters van het woord “Azië” in rood-gele kleurstelling boven de toegangspartij. Haaks op de gevel een verlicht ornament met vier Chinese lettertekens. Wanneer precies de uitbreiding komt met het pand Dracht 128 (van kleermaker H.J. de Jong) is nog niet helemaal duidelijk maar in ieder geval ná 1974. Op 14 februari 1974 dient Tiën namelijk een aanvraag in voor een bouwvergunning, met de bedoeling de gevelpui te wijzigen door het maken van een luifel aan pand 126. De Provinciale Schoonheidscommissie is akkoord en aannemer Telgenhof gaat los. Op deze Dracht-promenade 128-126-foto heeft het Chinees-Indisch restaurant “Azië” van Nico P.W. Tiën met de oosters aandoende luifels over de gehele gevelbreedte van twee panden later duidelijk het punt gemarkeerd, waar de (Verlengde) Dracht voor gemotoriseerd verkeer moet afbuigen via de Pleinweg naar de Sieversstraat om het verkeerscirculatieplan te laten slagen. Parkeren op het Burgemeester Kuperusplein levert normaliter geen problemen op. Thans in 2012 profiteert de Wereldwinkel (nr. 126) daarvan bovenmatig.
De aanleg van het Burgemeester Kuperusplein komt - volgens ons Straatnamenboek - tot stand in het jaar 1952. In het begin slechts toegankelijk vanaf de Koornbeursweg wordt al snel de behoefte gevoeld een snellere verbinding te krijgen naar de kop van de Dracht. Er wordt besloten een doorbraak te maken ter hoogte van de zuidelijk gelegen tuin met serre van Woltman, de bewoner van het pand Dracht 103 tot 1941. In de periode 1953/54 wordt de Pleinweg aangelegd tussen Sieversstraat-Kuperusplein én de Dracht.
Merkwaardig is dat de linkerhelft van Tiën nu met Speelgoedwinkel ‘Okkitoys’ het adres Dracht 126a voert. Dat moet samenhangen met de opheffing van het nummer 128 als huisadres. Verbouwingen en samentrekkingen zullen de reden zijn. Dat dit op een “Saneringsplan Bebouwde Kom De Dracht” uit 1968 met huis-en kadastrale nummers nog niet het geval is, moge duidelijk zijn.
Dracht 124 wordt volgens adresboek 1964 bewoont door H. Schotanus, die als beroep laat registreren: lunchroomhouder. In het volgende adresboek is zijn plaats al overgenomen door K. Faber, die zich afficheert als cafétariahouder, en met hulp van dienstbode G. Poelstra zijn waren slijt. Met deze tweede horeca-gelegenheid, later met de naam “Lunchroom Klaas en Elly”, vlak naast “Azië” moet de periode nog aanbreken dat er sprake kan zijn van een ‘terrasvergunning’. Inmiddels is dat ook al weer verleden tijd. Over de handel van het daaropvolgende pand aan de westkant van de Dracht laat Feitze de Vries ons niet in het ongewisse; je bent tenslotte Batavus-dealer of niet ! Bovendien is Feitze al de derde generatie, die op deze locatie ‘in fietsen’ doet. Want wie anders is die Jan de Vries, die in 1921 al op de Verlengde Dracht 245 (nu Dracht 122) zich van een bestaat wil verzekeren als ‘rijwielhersteller, motoren, enz.’, dan een voorzaat van Feitze junior. Het steegje ten noorden leidt rechtstreeks naar de werkplaats, want na de winkeldeur eist de doorgang naar ‘achteren’ een behoedzame tocht langs alle uitgestalde fietsen en materialen. Vermoedelijk is de voertaal in de werkplaats ‘it Feensters’ geweest.
Het steegje voorbij is bijna driekwart van 20e eeuw in huisnr. 116 in manufacturen gehandeld door de familie Hollander. In 1927 zijn ze er al en wanneer ze precies gestopt zijn is nog niet duidelijk. Tegenwoordig in 2012 treffen we daar het schoenenmagazijn aan van Van Haren, welke eerder op de hoek van de ‘Boerenhek’ oftewel de Minckelersstraat is gevestigd geweest. Ook het steegje maakt inmiddels deel uit van de gevelwand door een constructie die een zelfstandig pand suggereert in ‘edele’ bouwstijl doch nu een etalage is van schoenwinkel van Haren onder nr. 120.
Met een Grundig-reclame aan de gevel mag je stellen, dat je te maken hebt met de radiohandel van Thijmen Kras (nr. 114). Bij de branchevervaging van de speciaalzaken wordt later meer en meer de term ‘electriciteitshandel’ gebezigd. Nog niet eens zo lang geleden heeft de familie Kras definitieve uitverkoop gehouden. De tijd blijkt hen vooruitgesneld en het tempo van de nieuwe innovaties zal te hoog zijn geworden. Jammer ! De één zijn dood, is de ander z’n brood ! Het geldt in dit geval voor de winkel van Liz-Mode, waarvan de eigenaresse als Overdiep door het leven gaat. Eigenlijk behoort tot dit perceel ook het huisnummer 112, welke volgens de ‘Concordans op de Huisnummering’ van archiefbeambte Jan Werkman in 1996 als ‘woning en winkel’ worden beschouwd.
Op vroegere kadastrale plattegronden - de jongste die we hebben geraadpleegd is uit 1968 - komt dan een zeer smal steegje. Deze blijkt de toegang tot de thans niet meer bestaande huisnummers 112, 110 en 108 te zijn geweest. In die concordans zijn de nummers 110 en 108 in 1930 als vervallen verklaard. Liep het steegje, dat eenmalig in een archiefstuk “Juffersteeg” wordt genoemd, vóór 1934 door tot aan de Molenwijk, na de demping is van enige bewoning niet meer gebleken. De naam “Juffersteeg” heeft nimmer een officiële status verworven.
Op de noord-oostelijke hoek daarvan staat het pand met kadastraal nummer A-254, welke in het dienstjaar 1873 uiteindelijk wordt verkocht. De nieuwe eigenaar is Neeltje Klazes Blauw, de weduwe van Bouwe Siegers van der Laan, die onder het beroep ‘slagterin’ te Nijehaske staat vermeld. Zij koopt het om haar zoon Franke Bouwes van der Laan (23 jaar) de kans te geven zelf een slachterij te beginnen en verkoopt het in dienstjaar 1885 aan hem. Tot mei 1920 heeft hij daar een slagerij in gedreven. Op 30 april 1920 wordt de slagerij geveild door deurwaarder P. Molijn. De opbrengst is fl.10.551,- en de heren S.H. van der Laan, veehouder te Nijehaske en R.J. Smilde, slager aan het Breedpad te Heerenveen, worden eigenaren. Zij verhuren het aan een nieuwe gebruiker. K.K. Eppinga, die in de Personele Omslag van 1921 opduikt en zich bezighoudt met een koopmanschap in manufacturen. Aan een ‘gedeeltelijke vernieuwing’ in het dienstjaar 1921 door de heren Van der Laan en Smilde is geen bouwvergunning te pas gekomen, maar is blijkbaar nodig geweest om het te kunnen verkopen aan de heer Eppinga. Dat is in het dienstjaar 1923 gebeurd. Zoons Bertus en Albert zetten na de dood van vader de zaak voort en in de jaren zestig van de 20e eeuw komt er zelfs een bedrijfsleider met de naam D. Brinksma.
Vanaf 1930 komt het voor onder het huisnummer 106 en dat is het thans ook nog. Op dit ogenblik in 2012 staat er nog op de gevel ‘Cecil’, maar ook hangt er een bord ‘Te Huur’. Deze ‘Cecil Store Heerenveen’ is het type ‘Online webwinkel voor Dameskleding’. Zachtjes geloven we dat de huurprijs de verwachtingen én de resultaten verre heeft overtroffen. Een dreigend faillissement .....?
In de tijd dat Meubelhandel Borger (zie de verticale letters boven het hoofd van de ondeugende fietsster) er z’n zeer uitgebreide vestiging heeft gehad zijn de nummers 102, 104 en 106 samengevoegd geweest. De nummers (100, 102) en 104 worden nu gevoerd door de landelijke drogisterijketen met de ETOS-winkelformule.
In de tijd dat zelfstandige winkeliers de panden in gebruik hebben gehad, heeft no. 102 - waar de Romkessteeg langs loopt - de stoffenverver N.F. Bakker onder oudere huisnummers (ca. 1910 - ca. 1925) en daarna Jan Muntendam, winkelier (ca. 1926 - ca. 1949) gerieft. Voor no. 104 is de muziekhandelaar L. Lampmann zeer lang (ca. 1922 - ca. 1949) en daarna Jan Muntendam als winkelier in manufacturen (ca. 1950 - ca. 1970) gebruiker geweest.
Steken we de straat over naar de oostkant dan treffen we daar het reclamebord van de HEMA, welke een flinke gevelbreedte heeft gekregen. De woningkaart noemt het een winkel met bedrijfs-, c.q. bovenwoning en showroom met het bijpassende huisnummer Dracht 93, met inmiddels uitbreiding door nrs. 95-97. In november 1959 kondigt de fa. J.D. Brinksma aan, dat zij een zelfstandige HEMA-vestiging gaat worden. De naam Hollandsche Eenheids Maatschappij Amsterdam blijkt te moeilijk om te onthouden, maar die eerste H staat vanaf dan natuurlijk voor Heerenveen ! Na een verbouwing opent in mei 1960 eigenaar A. Brinksma het bedrijf, nadat dochter Tineke hem de sleutel heeft aangeboden onder de muzikale klanken van de brandweerdrumband “De Ramoneurs”. Brinksma treedt in de traditie van de ‘grote’ zaak, die eerder op deze locatie is gevestigd door manufacturier Jeroen de Vries. Deze stuurt vanaf 1921 het legendarische ‘Magazijn De Zon’ aan met een breed assortiment: manufacturen, gemaakte goederen, bedden, tapijten, ledikanten, confecties en lingeries.
Ten zuiden van de huidige HEMA kennen we thans ook al weer een reeks van jaren de landelijk electronicaketen van Dixons, welke volgens de bedrijfsinformatie gebruik maakt van Dracht no. 99. In 1985 adverteren ze al met fotografische apparatuur.
Blijven aan de oostkant over de nummers 101 en 103. Volgens Kruidvat is hun werkadres Dracht 103, zodat we moeten aannemen, dat nummer 101 in een vroegere fase van die grote winkel reeds is opgenomen in het totaal van de discount Albrecht of Aldi. Zelfs eerder vinden we dat no. 101 reeds onderdeel is geweest van meubelhandel Borger, die in de beginjaren zeventig in de restanten van de befaamde Hesselhuizen (1872 gebouwd) zeer luxe meubelen verkoopt. Kort daarvoor spreekt de woningkaart ook nog over het gebruik als Administratief Centrum “Zuid-Oost Friesland” (en voor het eerst in de gemeentegids van Heerenveen 1981/1982) en van het kantoor van de A.N.O.Z. En dan hebben we het nog niet eens gehad over het oorlogsverleden van het pand met no. 103.
Als afsluitende conclusie mogen we rustig stellen, dat de bouwkundige ingrepen op dit zuidelijke deel aan de oostkant van de Dracht dermate groot zijn geweest dat niets meer herinnert aan de prachtige ansichtkaarten van de eerste helft van de 20e eeuw.
2012, december 23 - wibbo westerdijk - hip-backup
Dracht 1973-74
HIP-TIME MAGAZINE 84
Dracht 1973-74
Het gedeeltelijke opschrift van de bovenelkaar gemonteerde letters - LDE - behoren toe aan de exploitant van de schoenenzaak van de Dracht nr. 6. Wij weten niet beter dan dat het de zaak is van ‘TEN WOLDE’. De bijschriften achter op de museum Willem van Harenfoto, nr. 01889, geven slechts als een hint ‘de vijftiger jaren’. Die datering zal bij nadere beschouwing en beschrijving flink moeten worden bijgesteld. En als informatie wordt er gegeven, dat er sprake is van ‘verbouw’. Die verbouw is natuurlijk het gevolg van een aanvraag van een bouwvergunning, maar die hebben wij in het gemeentearchief niet aangereikt gekregen. De eerste bouwvergunning waaraan de naam van L. ten Wolde uit Wolvega - huurder en t.z.t. eigenaar - verbonden is, bevindt zich in een dossier met het nr. 24-69 en is gedateerd 17 januari 1969. De toestemming op de aanvraag heeft door de Provinciale Schoonheidscommissie enige oponthoud veroorzaakt. Die commissie is bij schrijven van 23 december 1968 van mening - op basis van het ontwerp van Jac. Plat van 29 november 1968 -, dat de verandering van de verkoopruimte met etalage ‘geen architectonische verbetering’ oplevert. De bekroning van het pand wordt als te zwaar beoordeeld en het materiaal onbevredigend. De commissie wenst een stijlvolle behandeling van het hoekpand, waarbij het uitgangspunt een onderbouw van natuurstenen platen moet zijn. Architectenbureau Jac. Plat heeft twee herziene schetsen aan de commissie doen toekomen, waarvan er eentje in principe aanvaardbaar is. Per 17 januari 1969 wordt de vergunning toegekend en kan timmerman-aannemer J. Jongsma uit Heerenveen-zuid aan de slag.
De hoofdvestiging van de schoenenzaak van L. ten Wolde is uiteraard nog steeds in Wolvega. Gezocht naar een advertentie van de Heerenveense vestiging in de Friese Koerier stuiten we pas in april 1970 op een sponsorvermelding in een advertentie van Thialf over een te houden ijshockeytopper van de Lahr Arrows, Canadees legerkampioen, tegen de T.IJ.S.C Trappers uit Tilburg.
Ongetwijfeld is de exploitant van restaurant Kuiper - Y.H. Kuiper - van Dracht nr. 8 niet blij geweest met de onrust van de verbouwing vlakbij zijn pand. Het prettige, intieme café met uitstekend restaurant en een specialiteitenkaart met culinaire coryfeeën is uiteraard gediend met een rustige sfeer. Autoverkeer op de Dracht mag in die jaren immers alleen nog maar voor de bevoorrading van de zaken en dan ook nog slechts op bepaalde tijden. Duidelijk zichtbaar is ook aan de bestrating af te lezen, dat deze constructie nog niet zolang in gebruik is. Ook de aanwezigheid van de nostalgische straatlantaarns wijst in diezelfde richting, evenals de zeer jonge pas geplaatste en ondersteunde boompjes. De achtergebleven tegel tegen de lantaarnpaal moet er wel haast op wijzen, dat de straat nog maar net klaar is.
Terugkomend op het pand Kuiper laten we U ook nog even weten wat de woningkaart van Dracht nr. 8 ons heeft te melden. In de omschrijving laat de gemeentelijke ‘kaartinvuller’ weten, dat nr. 8 wordt beschouwd als een ‘Bar Bodega, plus woning’. Tot 14 juli 1940 is het Trijntje Harmina Gorter, de weduwe van Mathijs Kuiper die als hoofdbewoonster staat ingeschreven. Zoon IJme Hendrik Kuiper woont er vervolgens tot 1 mei 1973 en zoon Hendrikus Mathijs is gedurende twee maanden in 1948 inwonend. In augustus 1973 neemt Gijsbertus Smoorenburg de verantwoordelijkheid voor de exploitatie over om het vervolgens in april 1976 over te dragen aan Frans Oosterhoff. Jan van Dam’s culinaire aktiviteiten worden rond kerstmis 1981 meteen uitvoerig getest.
Direct naast het restaurant, dat door Jan van Dam als hommage aan de familie Kuiper ‘In den Ouden Cuyper’ als naam gaat voeren, treffen we aan het pand van de familie Nieboer. Vader Frans - van geboorte Groninger - begint in 1910 een kapsalon aan het Haringspad vlak achter Hotel Groen, maar koopt in 1916 het pand 424, (later) Dracht 12 en verplaatst zijn kapperszaak daar naartoe. Dat er op onze foto een reclame-uiting van ‘4711’ aan de gevel zit, hoeft ons niet te verbazen als we tenminste nog weten dat het destijds een ‘fijne eau-de-cologne’ wordt genoemd. Overigens heeft ook de volgende generatie Nieboer, in de persoon van Lambertus Cornelis (1914) vanuit dit pand een veelheid aan artikelen verkocht. En beslist niet alleen kappers-en barbiersartikelen. Soms wordt hun assortiment omschreven met de term ‘cosmetica’ en ‘lederwaren’, maar meestal wordt als beroep gemeld: winkelier. Naast de geur van heerlijke cosmetische producten heeft de reputatie van - in ieder geval - drie leden van de familie flink onder druk gestaan door hun aktieve sympathie voor de duitse bezetter. Lambertus Cornelis overlijdt op 15 juli 1979 en dat betekent tegelijk ook het einde van dit familiebedrijf.
De gegevens over het volgende pand brengen ons weer een flinke stap dichter bij een correctere datering. De eerste aanwijzing ligt in het reclamebord met goed leesbaar het woord ‘magneet’ en een niet te ontcijferen toevoeging. Nee, de associatie met ‘magneetfietsen’ kunnen we niet hard maken, maar daarentegen ‘magneet reizen’ wel. En dat klopt ook wel, want tussen 20 november 1973 en 21 december 1973 verplaatst reisbureau Sijpersma zijn Heerenveen-vestiging (de hoofdvestiging zit in Sneek) van de Fok nr. 15 (op de hoek van de Thialfweg) naar dit pand Dracht 16. Exploitant Jan J. Sijpersma wordt per 15 november 1973 bijgeschreven op de woningkaart. De Leeuwarder Courant van 13 december 1973 brengt ons in contact met de opening van ‘ons’ nieuwe reisbureau, Dracht 16 te Heerenveen. Op vrijdag 14 december wordt een ’open huis’ gehouden, waarin de opties van reizen per touringcar, trein, vliegtuig, boot of eigen auto breed worden uitgemeten. Baanbrekend in Heerenveen zijn de aangebouwde luifels, waartoe weldra - met name op de Lindegracht - practisch elk zakenpand via een ’luifelplan’ wordt aangemoedigd. In het bestratingsplan van 1972 wordt ook nog gesproken van vitrines.
Het nummer Dracht 16 is bezit geweest van August Johan Popma, die daar een kruidenierswinkel heeft gehad. Het Adresboek 1938 vertelt ons dat, terwijl de woningkaart spreekt van een bedrijfswoning voor A.J. Popma van 8 april 1938 tot 12 juni 1961. Diezelfde woningkaart geeft ook aan, dat Frans A. Vergnes er van april 1962 tot eind oktober 1970 er een vestiging van “Naaldkunst” heeft gehad. Kijken we naar de bovengevel, dan valt op dat het een vergelijkbare uiterlijk heeft als het pand van Kuiper. Met name de raam-en roedeverdeling daarvan en de serre-achtige aanblik van de verdiepingsgevel.
Volstrekt duidelijk is inmiddels dat het dossier 246-3 met het onderwerp “Straataanleg van de Dracht 1971-1977” alle ingrediënten bevat, die op onze foto betrekking hebben. Achter de schermen van de gemeentelijke organisatie tracht de directeur gemeentewerken B. en W. van Heerenveen over te halen de Dracht te veranderen in een voetgangersgebied. Het rijverkeer dient te worden geweerd; de aankleding van de straat moet daartoe worden aangepast o.a. met sierbestrating, straatmeubilair (bloembakken, afvalbakken, banken, vitrines, bomen) en straatlantaarns. Hij doet dat bij interne brief van 19 augustus 1971. Dit voorzetje wordt in handen gegeven van een projectbureau Kuiper Compagnons, die in begin april 1972 met een gemotiveerd plan op de proppen komt. Daarmee wordt de Winkeliersvereniging in de plannen betrokken en er wordt een comité ‘Promenadeplan’ gevormd. Daarin zitten naast de gemeentelijke deskundigen drie vertegenwoordigers van de winkeliers (J. van der Werf, W.H. Tuinstra en K.H. Schouten), maar ook twee dames als consumentenvertegenwoordigers (mevr. Atsma-Gonggrijp en mevr. Schipper-de Jong). De eerste bespreking is op de 31e mei 1972 in het kantoor van gemeentewerken. Na heel veel vijven en zessen rolt er een bestratingsplan en een verlichtingsplan uit, maar ook het onderwerp publiek toilet wordt niet gemeden. Uiteraard loopt het tenslotte uit op een financieringsplan, waar ook de middenstand in dient te participeren. Rigoureus wordt het gemotoriseerd verkeer geweerd, maar met de fietsers (boodschappende huisvrouwen) is men wat voorzichtiger. Die worden nog ‘gedoogd’. Met de 75.000 gulden van de winkeliers op tafel worden de werktekeningen voor het bestratingsplan in november 1973 op tafel gelegd. De uitwerking daarvan neemt nog ruim een half jaar in beslag, maar het werkplan komt tenslotte tot uitvoering met ingang van 13 augustus 1973.
Restaurant Kuiper speelt in de officiële opening op 3 november 1973 een cruciale rol. Zij is de gastheer voor de minister van Financiën en oud-Heerenvener dr. Willem Frederik Duisenberg, die vanaf de Tjongerbrug wordt begeleid naar Dracht 8 om daar om 15.45 uur zijn openingsrede ten gehore te brengen. Buiten mag hij midden op de Dracht aan een touw trekken, zodat een spandoek een wolk van confetti over de aanwezigen uitstort: ‘de Drachtpromenade is geopend’.
Terug naar onze foto die ten zuiden van het reisbureau van Sijpersma de gevel toont met de overbekende reclame van ‘Sluis ochtendvoer’. Dan hebben we het natuurlijk over de zaak van diervoeders en aanverwante artikelen van Jan Albert Vrind, die er als opvolger van zijn vader sinds 1951 zijn dierenspeciaalzaak op Dracht 18 exploiteert. Wanneer Vrind in 1976 overlijdt en er geen opvolger in het bedrijf komt, vestigt zich er de bloembinderij of bloemenspeciaalzaak “De Zilveren Roos”.
Natuurlijk herkent U vervolgens ‘Magazijn De Duif’ en het hoekpand van de Munnikssteeg, beiden in gebruik bij de firma Keizer. Daarover hebben we al eens het een en ander verteld, o.a. naar aanleiding van een foto uit 1904, maar ook bij een panorama-opname vanaf de Watertoren uit latere jaren.
Tenslotte hebben we sterk de indruk, dat de opgehangen ‘feestelijke verlichting’ van de ingebruikname van de nieuw bestrate Dracht nog tussen de oost-en westkant van de straat aanwezig is. Bovendien kunnen die bouwwerkzaamheden aan de zaak van ten Wolde ook best eens te maken hebben met de totstandkoming van die grote luifel, waar de timmerlieden onder staan.
2014, juni 8 - wibbo westerdijk - hip-backup
Dracht 1920
HIP-TIME MAGAZINE 31
Dracht 1920
Tot 1926 ligt het plaveisel van de straat ‘de Dracht’ er bij als op deze prentbriefkaart uit 1920. De hoofdbaan bestaat uit Belgische keien, aan weerszijden met een begaanbaar wandelpad van klinkerts. De eigenaren van de panden hebben voor hun pand hun eigen stoep, hekjes, fietsenrekken, kettingen, etc.
Het eerste pand rechts ‘Magazijn de Zon’ is duidelijk in de producten, welke ze verkoopt ‘Bedden, Dekens, Ledikanten, Karpetten’. Exploitant van deze winkel - in die tijd begiftigd met het huisnummer 258 (tot en met 1920) en 249 (vanaf 1920) - is Jeroen de Vries, die zich in alle bescheidenheid ‘winkelier’ noemt. In 1920 wordt hij o.a. in de winkel bijgestaan door Corn. G. Ettema en Hieke Jellema; een jaar later maakt laatstgenoemde geen deel meer uit van de belastingplichtigen van de personele omslag. Nieuw zijn de personeelsleden C.L. Steffens en M.H. de Nijs.
Dit beeld van het bekende magazijn de Zon is incompleet: het laat slechts de linkeretalage zien. In het midden van het dwarsgebouwde pand zit de toegangsdeur en aan de rechterkant daarvan nog een evengroot etalageraam. De tekst boven dat etalageraam verraadt nog iets meer van het winkelassortiment: “Manufacturen, Gemaakte goederen”. Jeroen de Vries is een ondernemend man, die bij bouwvergunning 1008 juist op 2 september 1920 de toestemming van de gemeente Schoterland krijgt om gedeeltelijk te verbouwen en tegelijk het woon-en winkelhuis te vergroten.
Uit de bijgevoegde plattegrond in het dossier blijkt de frontbreedte van 13.75 meter met aan de zuidkant daarvan de kenmerkende ronde hoek. Aannemer M. Hergarden uit de Kerkstraat treedt op als bouwheer. In dat dossier ontbreekt helaas een frontaanzicht, terwijl verder alle soorten tekeningen voorhanden zijn. Nemen we nu een flinke stap in de tijd, dan moet u weten, dat tegenwoordig op dit kadastrale perceel de Hema haar zaak heeft onder huisnummer Dracht 93.
Pal naast ‘De Zon’ staat nog op de plattegrond van de Waterleidingkaart van 1909 een aantal wooneenheden achterelkaar aan de oostelijk daarvan gesitueerde steeg. In huisnummers vertaald zijn dat de nrs. 262, 263, 264, 265, 266 en 267. Die situatie wordt in 1910 danig gewijzigd; er wordt omgenummerd tot nrs. 254, 255, 256, 257, waarbij 263 en 264 worden opgeheven. In de concordans van de huisnummering, die archiefbeambte Jan Werkman in 1994 samenstelde, licht hij dat toe in de ‘opmerkingen’ met de term: vervallen 1912. Dat moet te maken hebben met de door J. Bast op 1 juli 1912 verkregen bouwvergunning 519, die een ‘verbouwing van woning en winkel’ beoogde voor (in ieder geval) het kadastrale perceel A-1109. Dat blijkt het perceel aan de straatkant. Enkele jaren eerder vinden we in de hinderwetvergunningen dat perceel A-1109 als naastleger van een op te richten brood-, koek-en banketbakkerij in huisno. 261 op het kadastrale perceel A-1206 voor bakker Simon Troelstra, die tot dan op de Heerenwal zijn brood als zodanig verdient. De rol van J. Bast wordt door deze acte uit het ongewisse gehaald; hij blijkt eigenaar te zijn van A-1109 (waarvan Gerrit Brouwer gebruiker is), maar ook van A-1110 en A-1111 (op dat ogenblik zonder gebruiker). Johannes Bast is afkomstig van Joure. Het pandje no. 261 - waarvan een schetstekeningetje in het hinderwetdossier zit - blijkt een breedte te hebben van 4.40 meter. Op de foto is duidelijk het apart vormgegeven ‘klokachtige’ geveltje met het uitstaande zonnescherm van bakker Troelstra te zien. De latere nummering is 247 om te eindigen als Dracht 89. Troelstra blijft tot de oprichting van de Centrale Bakkerij in 1920 zelfstandig bakker, daarna wordt de winkel depôt.
Dit dossier bevestigt ons dat huisnummer 262 in 1908 in gebruik is genomen door de gebroeders Brouwer (eerder een drukkerijtje op het Breedpad) en ingericht als ‘drukkerij’ en ‘boekhandel’. De vernummering naar huisnummer 254 houdt vervolgens zijn geldigheid tot 1920. Vanaf dat jaar tot 1930 raakt het bekend - ook in de adresboeken - als Dracht 248, om vervolgens jarenlang als Dracht 91 bekend te worden en te blijven. In de geschiedschrijving van de firma Brouwer speelt sinds 4 september 1913 ook Willem Charles Broekhuizen, geboren in Rotterdam (1890) en in 1913 afkomstig uit Hoorn, een rol. Gekomen als boekdrukker (o) - d.w.z. knecht - woont hij eerst in bij Gerrit Brouwer op huisnr. 254 tot zijn huwelijk met Jansje Groenewoudt uit Blokker. De samenwerking eindigt op 13 october 1916 met hun vertrek naar Utrecht.
Het adresboek 1922 afficheert Gerrit Brouwer, dan onder huisnummer 248, als ‘boekhandelaar’. Tijdsgebonden is de lange plank langs de voorgevel met daarop ‘Drukkerij Boekhandel Gebrs. Brouwer’. Broer Gerben is dan al in 1919 begonnen met zijn drukkerij aan de Verlengde Dracht/van Riesenstraat.
Het vierde huis aan de oostzijde van de Dracht, gezien vanuit de camerapositie, is in 1920 het huis met nummer 251, in het adresboek 1922 vernummerd tot nr. 245 en 246. De lijst van gebruikers geeft vervolgens voor nr. 245 wed. Willem Romkes, zonder beroep, en nr. 246 Johanna H. Wardenburg, zonder beroep.
Andries Hofman, koperslager, en Durk Steneker, loodgieter, hebben op 19 maart 1920 besloten tot een maatschap en door de notaris een acte laten opmaken. Vervolgens hebben ze een aanvraag voor een hinderwetvergunning ingediend voor het stichten van een lood-en zinkwerkerij met koperslagerij aan de westkant van de Dracht in één van de schuren van de voormalige houtzagerij. Het gemeentelijk besluit van 10 juli 1922 moet uit milieuhygiënische overwegingen negatief zijn geweest. Daarna koopt de Vennootschap onder de firma Hofman en Steneker op 27 april 1923 het pand (dubbelwoonhuis) A-1704 en A-1705 (huisnrs. 245 en 246) met zijn grote gevelbreedte en met een ruim erf, totaal 8.75 are, door notaris J.W. Schipper geveild. Daarvoor vragen ze eerst op 25 mei 1923 een vergunning (nr. 1222) voor de verbouwing van een dubbele woning tot woning en winkel en per 13 augustus 1823 een bouwvergunning (nr. 1245) voor het oprichten van een werkplaats, maar het is denkbaar dat ze verzuimd hebben een hinderwetvergunning aan te vragen. Het besluit van 31 augustus d.a.v. is in ieder geval afwijzend. Zij zullen hebben moeten besluiten weer afstand te doen van het pand, waarvoor ze fl.10.615,- hebben neergeteld. Deurwaarder J.D. Jongsma biedt het op 15 juli 1924 in de Hepkemakrant voor de tweede keer ter veiling aan. Zijn advertentie spreekt van ‘winkelhuizen met erven en werkplaats aan de Dracht’. De herenmodeman P.A. Overdiep hapt toe en sindsdien is deze modezaak eigenaar-gebruiker. De Firma Hofman en Steneker berichten de Kamer van Koophandel, dat ze hun firma zullen opheffen per 3 december 1824. Ze gaan ieder huns weegs en Steneker richt zijn bedrijfsinspanningen op kadastraal perceel A-208 met huisnummer 217. Eerst met een bouwvergunningsaanvraag voor uitbreiding van woning en werkplaats van november 1926 en daarna voor een hinderwetvergunning voor koperslagerij met smederij voor hetzelfde pand van december 1926. Durk Steneker gaat daar wonen en blijft dat tot minstens 1960 volhouden onder huisnummer Dracht 27.
De herenmodezaak van P.A. Overdiep wordt al spoedig voortgezet door IJme Bernardus Overdiep, die aanvankelijk alleen de beschikking heeft over huisnummer 85 en naast zich op nr. 87 de sigarenwinkelier H. Hofma moet gedogen. Tot voor kort is het nog mogelijk geweest het deel, dat de sigarenwinkel in beslag heeft genomen van het totale oppervlak, in de huidige winkel van Overdiep te herkennen. Oh ja, Hofma heeft als sigarenwinkelier nog als opvolger op deze locatie de heer Hendrik Ebert gehad. Die is later naar de overkant gegaan.
Ook voor ons is het nu tijd om even langs enkele panden aan de overkant te gaan en te kijken, welke neringen daar worden uitgeoefend. Het eerste pand geeft al een goede indicatie; er staat overduidelijk ‘BAKKER’. Deze keer niet als beroep maar samen met de voorletters N.F. weten we, dat bedoeld wordt Nicolaas Folkerts Bakker, de stoffenverver. In het bevolkingsregister van de periode 1900-1910 staat hij de volle periode op het adres Dracht nr. 309 al ingeschreven. Op 12 mei van dat jaar is hij namelijk verhuisd van Bouwlust naar dit pand. In augustus 1906 laat hij naar bestek en tekeningen van architect S.H. Zwarts in cafe De Drie Gemeenten aanbesteden: het verbouwen van een winkelhuis. Aannemer Johannes de Haan uit Nijehaske ziet kans voor fl.3048,- die opdracht uit te voeren. De periode 1910-1920 wordt voor wat betreft het pand een nieuw huisnummer geregistreerd: Dracht nr. 345. Vervolgens wordt vanaf 1921 het nummer Dracht nr. 355 gehanteerd. In een vroege fase van zijn werkzaam bestaan is N. Bakker aktief lid geweest van de Sociaal-Democratische Bond, afdeling Heerenveen, waarvoor hij dan het secretariaat voert. In het jaar 1893 vinden we in het Nieuw Advertentieblad regelmatig berichtgeving van zijn hand. In 1899 stelt hij zich als kandidaat namens de kiesvereniging “Recht door Zee” verkiesbaar voor de gemeenteraad. In 1900 is hij mede-ondertekenaar van een petitie tegen de liberale kandidaten voor de Provinciale Staten. Als in 1903 in Heerenveen een afdeling van de S.D.A.P. wordt opgericht is één van de eerste bestuursleden N. Bakker. Zijn politieke inzet wordt op 2 september 1919 beloond als hij wordt gekozen als raadslid in de gemeenteraad van Schoterland. Door zijn vertrek naar ‘s Gravenhage in juli 1925 eindigt zijn raadslidmaatschap. Zijn opvolger in dit pand is Jan Muntendam, die zich standvastig steeds ‘winkelier’ noemt. Zo nu en dan komt er bij te staan ‘in manufacturen’.
Keren we terug naar de foto ! Ten noorden van dit pand van Bakker zien we de ingang van de Romkessteeg. De gaslantaarn op de hoek van het pand laat zijn schijnsel maar beperkt in die donkere steeg vallen. Toch wonen daar - weliswaar met een huisnummer onder de Dracht - in 1922 negen gezinseenheden onder de nrs. 356 tot en met 364. Twee daarvan zijn de meer dan bekende joodse dame Johanna Bloch en de joodse koopman Arie Smeer.
Die nummering is er de oorzaak van dat het huis ná de steeg het nummer Dracht 365 heeft. Kees Romkes, van beroep veehouder, woont er als zgn. ‘steegboer’ met de landerijen toch wel behoorlijk buiten de bebouwde kom. In die jaren blijkt het potentieel van de weilanden nog te liggen in het gebied, wat tegenwoordig wordt aangeduid als ‘Heerenveen-midden’ (vanaf de bebouwing van de Dracht in de richting van de spoorlijn en naar het zuiden richting Rottumerweg). Kees Romkes gebruikte volgens plaatselijk historicus A. Taconis grond bij het zgn. ‘Roomse gat’ (achter de R.K.-begraafplaats) om te weiden. Op die manier valt te verstaan een advertentie in het Nieuw Advertentieblad van 2 juni 1897: “Nieuwe Melkinrichting. Wie een heerlijk glas Melk wil drinken, neme de proef bij P. Romkes, Dracht, Heerenveen. Beleefd aanbevelend. Aan hetzelfde adres twee fleurige koekalven te koop”.
De ‘Romkessteeg’ is de zesde steeg vanaf de voormalige hoofdbrug en het is duidelijk dat een persoon Romkes de volksmond heeft geïnspireerd de steeg naar deze familie te vernoemen. De beste optie daarvoor is de eerste Pieter Haring Romkes (1782-c. 1817) getrouwd met Antje Pieters Blinksma, die na zijn vroege dood het bezit als een grootgrondbezitster heeft beheerd. De tweede optie is verwoord in het Straatnamenboek.
Officieel is er nimmer een raadsbesluit geweest om die naam te wettigen, tenzij je het voorkomen in het adresboek 1934 als zodanig mag beschouwen. Tenslotte is dat boek gebaseerd op de woningkaarten, die begin jaren dertig zijn ingevoerd. De onttakeling van de éénkamerwoningen is dan sinds 1931 al ingezet met de onbewoonbaarverklaring van de nrs. 3, 5, 2, 4, 6, 8 en 10 aan de steeg. In het volgende jaar komt er tot drie keer toe een verlenging van de ontruimingstermijn. Rond 1930 wordt het perceel verkocht. Theodorus Leenes koopt het en verhuurt het aan de kapper R. Oostindiër. Tegenwoordig is het de verbindingssteeg tussen het Molenplein en de Dracht, langs het Winckeltje. Niets herinnert meer aan de éénkamerwoninkjes, noch aan de stadsboerderij van Romkes.
Het tweede pand op de foto links na de steeg heeft een ingewikkelde geschiedenis, waaraan in december 1912 duidelijk een einde is gekomen, als het wordt aangeboden door L. Keverkamp in veilingtermen: “Het winkelhuis, breed aan de straat 9 meter met erf en plaats, enz., plaatselijk gemerkt no 356 en 357 aan de westzijde van de Dracht, groot 96 ca., voor velerlei affaires geschikt, thans in huur en gebruik bij mej. I. Talsma, en A. Keverkamp.” De toon is voor de toekomst gezet, en de vernummering van 1921 (nr. 356 wordt 366a, nr. 357 wordt 367) doet daar niet veel aan af. De bewoners van 356 / 366a wisselen : Minze Wijma, Johanna Werps, Evert Corn. Bruins, Abraham Loopstra, maar voor 357 / 367 geldt dat niet: Ida Talsma blijft.
De zakelijke belangstelling voor deze pandjes neemt toe als zich er resp. een horlogemaker, een sigarenwinkelier, een schoenmaker, een pianostemmer, een electriciën gaat vestigen. Het ultieme moment komt als de electriciën W. van Dijk de beide panden als Dracht 96-98 bestemd tot Radiohandel Van Dijk. De prelude daarvoor is al te vinden in bouwvergunning 2127, waarin J. van Dijk en B. van Dijk, Dracht 367 het besluit van 22 mei 1930 tegemoet zien voor de verbouwing van twee woningen.
Nog drie huisnummers scheiden ons van de Zwarte Steeg, te weten: 358/359/360 (periode 1910-1920) en 368/369/370 (periode 1920-1930), en daarna Dracht 94, 92 en 90. Voor de geschiedenis daarvan zullen we eerst nog eens zoeken naar een foto, die dit deel op foto of prentbriefkaart beter in beeld brengt.
2012, oktober 14 - wibbo westerdijk - hip-backup
"Nota Bene:
De correctie op het bovenstaande verhaal hebben we te danken aan een attente reactie uit de familie Steneker.
Citaat: "“Durk Steneker is in 1951 overleden. Zoon Hendricus (plus gezin) heeft wel tot ongeveer 1980 op dat adres gewoond.”"
Dracht 1904
HIP-Time Magazin 23
Dracht 1904
Het is ongelofelijk wat mensen beweegt om in 1904 zo massaal de straat op te gaan om in ‘vredesnaam’ maar op de foto te komen. Het excuus zal wel zijn, dat het een prachtige zomerse dag is waarin de zon praktisch van zuid naar noord het eerste stukje van de Dracht laat zien en misschien heeft de fotograaf ook wel gevraagd om op te treden als passant. Is de argwaan van de rechtse dame echt of gespeeld? Ze heeft in ieder geval geen aandacht voor de uitstalling in de etalage van de winkel van Hans, Sipke en Jacoba Tammes Keimpema (nr. 220 in de periode 1903-1910), die nog maar net hun vader zijn opgevolgd in de galanteriewinkel, waar de 'bakjeskooplui' hun waren gewend zijn te kopen. In 1910 wordt dat vernummerd naar 215. Hans is dan degene die in de Personele Omslagen wordt aangeslagen (1914-1920). Later is het de drankwinkel - in 1921 vernummerd tot nr. 210 - van G. Wind, die er van 1920-1929 een bestaan probeert te vinden. In 1929 verplaatst kapper G.F. Schermer zijn salon voor ‘scheren en haarsnijden’ van nr. 207/boven naar dit adres nr. 210, waar hij ook rookartikelen gaat verkopen.
Bij de volgende winkel zal de interesse van de omziende dame ongetwijfeld gewekt worden door het assortiment van manufacturenhandel Meindert Josephs Witteveen, wiens reclamebord aan de gevel tevens is gericht op ‘mantels’. Begonnen in de Vermaningsteeg in 1883 zit hij zit hier al een flink aantal jaren - eerst als huurder vanaf 1884 en omstreeks 1893 heeft hij het gekocht van koopman Jozef Padberg. In 1905 vindt er door architect H.J. Voogden uit Zwolle een ingrijpende verbouwing plaats, hetgeen blijkt uit een gedenksteen in de gevel. Het pand wordt in de periode 3 juli tot 15 october 1905 afgebroken en herbouwd in de stijl van de Jugendstil. De benedenverdieping met drie grote ramen en een deur is indrukwekkend versierd. (Bouwvergunning 157, d.d. 3-6-1905) Dochtertje Geertruid van vier jaar mocht die eervolle eerste steen plaatsen. (nr. Dracht 7, A-199), later spreekt men door de grootte van het pand van de “grote Berkemeijer”. Overigens is Meindert Witteveen met zijn inzet als voorzitter van de katholieke vereniging St. Vincentius à Paulo te kenschetsen als een betrokken katholiek. De doelstelling om de armen van zijn gemeenschap tot steun te zijn o.a. door het houden van verlotingen, spreekt hem kennelijk wel aan.
Onvoorstelbaar groen is het voor Dracht nr. 5 die zomer. Het ontneemt ons volledig het zicht op de rest van de bedrijven, winkels. En toch zijn het slechts twee linden, zoals op andere foto’s duidelijk is te zien. Ze staan voor de “kleine Berkemeijer”. Daar wonen in 1904 de ongehuwde zusters Petronella (1835) en Joukjen Jans Braaksma (1840).
Richt U uw blik nu eens even op dat apart vormgegeven wandelwagentje waarmee het 10-11 jarig meisje haar zusje over de bestratingssteentjes voert. Lijkt het net óf is het zo, dat het een dubbelwagentje (rug-aan-rug) is met voetensteun? Ze zijn in ieder geval wel zo slim, dat ze de keienbestrating van het middengedeelte zorgvuldig mijden. Verder valt ook het prachtige gietijzeren gevelgasornament op.
Aan de westkant van de straat is de gevelwand bijzonder interessant en dan voornamelijk omdat het begint met die schitterende klokgevel van de Tabaksfabriek De Rookende Moor van de familie Taconis met gebeeldhouwde, segmentvormige afdekking en aanzetkrullen uit 1741. Helaas kunnen we nu niet meer genieten van dit fraaie stukje oude bouwkunst, welke in 1930 nog in volle glorie valt te bewonderen. Nog steeds is niet duidelijk, wanneer het definitief is verwijderd ten gunste van een zakelijke gevel. Waarschijnlijk in 1939 bij een grootscheepse verbouw.
Iedereen weet inmiddels, dat hun perceel van de Dracht volledig de noordwand van de Munnikssteeg inneemt. Aan de Drachtzijde de winkel en de bovenwoning en achter bij de Molenwijk de fabriek met de machinerieën. Die steeg is van zeer oude datum; het is de eerste steeg ten zuiden van de Compagnonsvaart, waaraan in de loop van de tijd meerdere namen zijn gegeven. De oudste is vermoedelijk ‘Boelesteegh’ (genoemd in 1716), omdat er een kastelein Boele Jans op een van de hoeken zijn etablissement moet hebben gehad. Ook komen we de naam ‘Wijde Steeg’ en ‘Oude Vermaningsteeg’ tegen. In 1764 wordt door mannen van de Mennonyte gemeente een ‘huysinge c.a., waarin de Mennonyte Leere is gehouden geweest’ verkocht op de ‘wijkswal agter de Dragt op ‘t Heerenveen’, waarbij de Oude Vermaningsteeg ten Noorden ligt. Verreweg de bekendste naam is echter de Munnikssteeg. Hendrik Munniks, vervener en lid van de grietenijraad na 1811, woont in het pand van 1773 tot 1817, welke door Hendrik Taconis wordt gekocht ten behoeve van de stichting van een tabakskerverij voor zijn zoon Simon. Deze noemt zich al vrij spoedig ‘tabaksfabrikant’. De gehele 19e eeuw is dit perceel de economische basis voor de generaties Taconis. Het stoomtijdperk en de daarmee gepaard gaande ambachtelijke industrialisatie gaat zeker de vooruitstrevende Taconisfamilie niet voorbij. Zij richten daarvoor graag een deel van de bebouwing aan de Molenwijk in, zorgen voor de bouw van de nog steeds kenmerkende schoorsteen en treffen een overeenkomst met de grutterij van buurman Mollema. Deze kan via een ‘gat’ in de muur gebruik maken van de aandrijving door riemen van de stoommachine voor de maalmachines in de grutterij. In 1900 woont Johannes Hendriks Taconis er nog, maar in de volgende jaren ontwikkelt hij het plan om in Oranjewoud een villa te laten bouwen. Dat gebeurt in 1906 en het wordt een buitentje in de stijl van de heersende mode van de Jugendstil: “Blau Hûs” naar ontwerp van de architect Andries van Driesum.
Naast de Tabaksfabriek exploiteerde op huisno. 369 in 1904 Molle Mollema een grutterij, een bedrijf van meer dan een eeuw oud op dat ogenblik. Wobbe Molles, na 1811 Mollema, is in 1782 al vanuit Aengwirden naar het bedrijf van Wijnolt Kuipers gekomen, omarmt in de Franse tijd het nieuwe bewind en vervult daarvoor bestuurlijke functies, verliest aan dat bewind in 1813 door krijgsgevangschap en overlijden zoon Elbertus waarover de familie pas in 1825 absolute zekerheid krijgt van de instanties van die tijd. De stamboom blijkt sterk, want steeds weer is er een opvolger in het bedrijf en daar komt pas een eind aan als Reitze Keizer, koopman in manufacturen, het pand kan overnemen rond 1909. Jarenlang heeft magazijn ‘De Duif’ aan de gevel haar opvallend symbool aan het publiek getoond.
De Hepkemakrant onthult in haar krant van 12 september 1903 een overlevering uit de Franse tijd, die door de familie Mollema al die generaties is gekoesterd. Tussen twee vertrekken - waarboven de zolder en beneden de kelder - is tijdens een verbouwing een kleine ruimte aangetroffen, die gediend heeft voor het verbergen van een vluchteling. De ongezonde ruimte is via een luik op de zolder bereikbaar geweest om erin te klimmen en via een luikje in een bedstede om voedsel aan te reiken. Wie er ooit in heeft gezeten, vermeldt de historie jammer genoeg niet.
Voor deze bijdrage duiken we ook nog even in de geschiedenis van het lage derde pand vanaf de Munnikssteeg.
Bij de eerste beschrijvingen van het kadaster uit 1832 blijkt het te worden bewoond door bakker Tjepke Taconis, eveneens een zoon van Hendrik Taconis, bakker op de Vleesmarkt. Tjepke Taconis oefent hier tot de middenjaren vijftig van de 19e eeuw zijn bakkersberoep uit om door een winkelier - Halbe de Vrieze - te worden opgevolgd. Per 12 mei 1860 vestigt de arts Joannes Willem Groeneboom er zijn dokterspraktijk voor langere tijd. In het bevolkingsregister, welke de periode 1900-1910 administreert, is de naam van de hoofdbewoner Tjebbe Boonstra, die als kleermaker de kost verdient. Een bewoner die de oudere bewoners ongetwijfeld nog vertrouwd in de oren klinkt is Jan Alberts Vrind, die als koopman in granen, meel en grutterswaren zelfs in het adresboek van 1960 nog voorkomt. Inmiddels is het adres geëvolueerd tot Dracht no. 18 en het bedrijf tot ‘dierenspeciaalzaak’. En dat nummer paste tot voor enkele jaren op de bloemenwinkel ‘De Zilveren Roos’. Speciaal voor de ouderen is er nu: FiftySix !!!
De panden op dit fotonr. 175, welke in de richting van de hoofdbrug - thans overkluizing - nog volgen zijn historisch minstens zo interessant maar komen ongetwijfeld nog wel eens aan de orde bij de beelden van een andere foto.
Oh, ja, welke directeur van gemeentewerken haalt het nou in 1953 in zijn hoofd om een reeds eeuwen bestaande steeg - zonder de historisch geïnteresseerde betrokken inwoners te raadplegen - middels een simpel briefje aan B. en W. om te dopen in ‘Munnikstraat’ ? Zelfs tegen alle taalkundige regels in met één enkele ‘s’, terwijl dat er twee moeten zijn !!! Gelukkig toont de ‘volksmond’ meer piëteit jegens de historie van dit ‘stadsdorp’!
2012, augustus 19 - wibbo westerdijk - hip-backup
Dorpspomp Aengwirden ca. 1872
HIP-magazine 96
Dorpspomp Aengwirden ca. 1872
Deze sepiakleurige foto met afgeronde hoeken lijkt te zijn gemaakt ter gelegenheid van de plaatsing en/of ingebruikneming van de ‘dorpspomp’ - links vooraan - op de Oude Koemarkt in Heerenveen. Dat is ongetwijfeld een bijzondere gebeurtenis geweest. We stellen ons voor, dat de heren initiatiefnemers zich in feestelijke kledij hebben gestoken en de plaatselijke fotograaf hebben verzocht deze gebeurtenis luister bij te zetten door het nemen van een ‘photographie’. Met op de achtergrond een gemengd publiek van jonge en oudere, vrouwelijke en mannelijke belangstellenden wordt deze gebeurtenis nog onderstreept.
Vroegere leden van de Stichting Oudheidkamer Heerenveen, verantwoordelijk voor het inbrengen van deze foto in de fotocollecte van de Oudheidkamer onder nummer 06897, hebben daaraan een datering gekoppeld van omstreeks 1875. Uit vondsten in archiefstukken komen enkele feitelijke gegevens naar voren, die een bijzonder licht werpen op de betekenis van dit nuttige stuk ‘straatmeubilair’. Uit de gegevens van het onderzoek, die we in de volgende alinea’s beschrijven, willen we graag de conclusie verbinden dat de foto is gemaakt bij de allereerste installatie, maar daarvan is het speculatieve element te groot. Zo vroeg heeft Heerenveen nog geen plaatselijke fotograaf.
De zomer van 1858 blijkt volgens berichten in de Leeuwarder Courant een bijzondere hete zomer te zijn geweest. Door de lange duur van de hoge temperaturen - schommelend in juni en juli tussen 80 en 90 graden Fahrenheit en dus omstreeks 26.6 en 32.2 graden Celsius - ontstaat geleidelijk een tekort aan drinkwater (lees: regenwater). Regenwatersbakken vallen droog en veel helder slootwater is er in de plaats Heerenveen uiteraard ook weinig te vinden. Zowel het gemeentebestuur van Schoterland en in navolging daarvan die van Aengwirden besluiten tot het slaan van een put en de plaatsing van een pomp. Schoterland acht een geschikte plaats vóór het gemeentehuis (Oenemastate) en Aengwirden besluit dat te doen op de zogenaamde ‘Oude Koemarkt’. Van het besluit van de raad van Aengwirden is een verslag weergegeven in de notulen van 17 juli 1858. Het blijkt, dat B. en W. van Aengwirden (AEN 32) het initiatief volgen van Schoterland tot het graven van een put. Aanvankelijk meent burgemeester Van Beyma thoe Kingma aan 50 à 60 gulden voldoende te hebben voor de realisatie, maar aan het eind van het overleg wordt besloten een bedrag van 100 gulden beschikbaar te stellen. Het gemeenteverslag van 1858 - ingezien door David Hartsema in 1987- bevestigt bovenstaande bevindingen: “Omdat deze zomer zeer droog is en er grote behoefte aan drinkwater bestaat, wordt voor fl.261.03 en een halve cent op de Oude Koemarkt een put gegraven met een pomp. Het blijkt, dat deze ‘het heerlijkste drinkwater’ levert.” (De Koerier 21-1-1987) De Rekening over het jaar 1859 werpt nog een bijzonder licht op de motivatie van het gemeentebestuur, omdat zij daarin tot uitdrukking laten komen, dat de ‘nieuw gegraven put en de daarin geplaatste pomp’ ten behoeve is van de ‘arme en mindervermogende ingezetenen’. (AEN 2119 Journaal). Vier ambachtslieden hebben hun bescheiden daarvoor overgelegd.
Na het slaan van de put en de plaatsing van de pomp is er volgens de ‘registers van afgegeven mandaten’ ieder jaar 10 gulden begroot voor onderhoud, maar de eerste vijf jaar ‘zijn daarop geen uitgaven geschied’. In het jaar 1865 worden er door Sipke Jetzes de Boer, pompmaker te Nijehaske, op 7 januari herstellingen gedaan aan de pomp op de ‘zoogenaamde oude koemarkt’ te Heerenveen voor een bedrag van fl.2,20. In april ontvangt Gerben Postma, verver te Heerenveen, fl.5.56 voor het verven van die pomp. Andere ambachtslieden die in de loop der volgende jaren bij de pomp worden geroepen zijn o.a. Harmen Martinus Wagenaar, smid (Achter de Kerk), Karel van Tongeren, timmerman (op de Fok) en Johannes Cuiper, pompmaker te Heerenveen. Meestal bleven ze met hun kosten binnen het begrote bedrag van 10 gulden.
Het ingekomen stuk bij de gemeente Aengwirden van 28 september 1870, opgesteld door Mr. Daniël de Blocq van Scheltinga, advocaat en bewoner van ‘het Slotsje’ of het voormalige ‘Lyts Idemahûs’ aan de westzijde van dit plein, en ondersteund door Jan Harmens Kempes, kleermaker, en de weduwe Paulides, verzoekt de gemeente om de pomp op het plein op te ruimen. Het water stinkt en de pomp is steeds stuk. Het beantwoordt niet aan haar doel. Het is geen sieraad en veroorzaakt nutteloze kosten. Jan Harmens Kempes blijkt in het bevolkingsregister van de periode 1872-1880 te wonen in een pand (met no. 53) achter de weduwe Martje Ates Reitsma-Veenstra, winkelierse aan de oostkant van het plein (nu opgenomen in Paul Kruger). Derde ondergetekende is de weduwe Paulides ofwel Sophia Reinders van der Wal, sinds 21 mei 1859 weduwe van Tjeerd Johannes Paulides. Zij woont ook aan de oostkant maar enkele huizen naar het zuiden op het grondgebied van Schoterland (thans Oude Koemarkt 8).
Deze aktie van het drietal is tegen het zere been van een aantal andere aanwonenden, die een dag later op 29 september 1870 een contra-petitie bij de gemeente inleveren. Zij vinden dat de pomp moet blijven staan, omdat de straat er goed mee schoon te maken valt. Bovendien geeft het enige geruststelling bij het bestrijden van - eventuele - brandjes. Hun namen zijn de weduwe Hans Barteles Reitsma, de winkelierse; haar zoon Jan Hanzes Reitsma; Doetje Sakes Kromhout, ongehuwd naaister (overleden 1878); Hendrik Roelofs van Reen, gehuwd met Siebrigje Sakes Kromhout, een zuster van Doetje; Gerrit H. Grevenstuk, die of werkzaam is geweest en/of inwoont bij de weduwe Giel Cornelis de Vrieze, welke weduwe zelf als laatste tekent.
Op 3 oktober 1870 buigt de raad zich over de beide elkaar bestrijdende groepen bewoners. Het conflict valt uit in het voordeel van de ‘laat staan die pomp, want het kan z’n diensten bewijzen’-voorstanders van de groep van de weduwe H.B. Reitsma. De raad besluit, met het oog op de nogal aanzienlijke kosten van plaatsing destijds in 1858 en gezien de vele diensten die de pomp aan de buurtbewoners bewijst, de pomp in orde te brengen. In 1871 wordt er van januari tot en met april door Wagenaar, Postma, Cuiper en de Boer samen aan kosten gemaakt fl.14,55. Op 22 maart 1872 wordt er door de raad zelfs besloten de pomp te vervangen.
In het resolutieboek van Aengwirden over de periode 1869-1885 (AEN 76) lezen we, dat er een brief zal worden gestuurd naar de Directie van de IJzergieterij ‘De Prins van Oranje’ te ‘s Gravenhage. Daarin wordt gevraagd wat het moet kosten om een pomp model 3, die in hun prijscourant voor fl.22,- staat genoteerd, bij de Heerenveense beurtschipper op Amsterdam te krijgen. De bevestiging vinden we in het kasboek van Aengwirden van 1872 (AEN 2130). Daarin wordt gemeld dat aan ‘De Prins van Oranje’ fl.21,90 is betaald wegens leverantie van een pomp voor de Oude Koemarkt. Na de winterperiode komen op 3 maart 1873 in aktie: Johannes Cuiper, Heere Durks Sjollema (koperslager), Harmen Martinus Wagenaar en Gerben Postma. Sjollema levert voor het stellen van de ijzeren pomp met bijlevering van materialen zelfs een nota in voor fl.25,65 en Wagenaar voor geleverd materiaal fl.8,-. Het is deze pomp, die prachtig is weergegeven op een tekening van de franse kunstenaars (illustratoren) Eugène en August Tilly in een boek met de titel “Friesland in Grootvaderstijd” (MWvH., bibl. cat. 11.18). Op bladzijde 41van dat boek staat daar de afbeelding, die volgens de inleiding van redacteur Sytse Jan van der Molen eerder afgedrukt is geweest in jaargang 1883 van een tijdschrift met de titel “De Aarde en haar volken”.
In de Rubriek “Heerenveen uit vroeger dagen” schreef Leo Leenes begin jaren zeventig bij deze oude foto van Oude Koemarkt de volgende tekst: (MWvH., foto 6913):
Hierbij( Links) een foto van de Oude Koemarkt waar vroeger de markt werd gehouden. Momenteel denkt men bij het gemeentebestuur er over de markt weer terug te brengen, waar onze voorouders hun vee kochten en verkochten. Een voornemen dat nog al tegenkanting ondervindt van de betrokken marktkooplieden. De foto is afkomstig uit het archief van de Stichting Oudheidkamer Heerenveen.”Eerder is die foto al eens geplaatst in het fotoboekje “Heerenveen in oude ansichten”, van de uitgeverij Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1968. De tekst van Douwe Miedema staat op bladzijde 41 en wordt door hem gedateerd op plm. 1890. Naast Crackstate en het huis van Daniël de Blocq van Scheltinga (ook bekend als het “Lytshûs” ook wel ‘t Slotsje, later hotel Jorissen, nu: cafetaria) en café Reitsma, de voorloper van Paul Kruger, zijn er als straatmeubilair een aantal bomen, een gaslantaarn, de grensbalk en overduidelijk de ‘dorpspomp’. Dirk Aartsma geeft als extra informatie aan Douwe Miedema, dat met het rijtuig de logé’s van Hotel Jorissen van de trein worden gehaald.
Met een iets ander camerastandpunt ( Rechts) heeft de fotograaf de westkant van de Oude Koemarkt vastgelegd. De opname straalt een serene rust uit. De tramrails markeren de datering als ‘na 1882’. Iets rechts van het midden is er de onmiskenbare dorpspomp en geheel rechts inmiddels ook de gaz-lantaarn. Opvallend is ook de kenmerkende bouwstijl van de benedenverdieping van het ‘slotsje’. Die moet ongetwijfeld tot stand zijn gekomen in het kadastrale dienstjaar 1874 als Daniël de Blocq van Scheltinga na aankoop een complete herbouw uitvoert.
De mandaatregisters van Aengwirden geven koperslager Dirk (Heeres) Sjollema - kleinzoon van de kunstschilder Dirk Piebes Sjollema - de eer de laatste herstellingen aan de pomp te hebben verricht. Hij krijgt op 14 januari 1888 als allerlaatste fl.7,60 vergoedt voor zijn werkzaamheden. Dat leidt tot de conclusie dat tussen 1888 en 1897 (als het plantsoen op de Koemarkt wordt aangelegd) de pomp is verwijderd. Op foto’s van nadien is de pomp niet meer terug te vinden.
Initiatiefnemer in de raad van Schoterland is geweest de heer Hendrik Tuymelaar, die op 26 juni 1858 zijn mening uit. De aanhoudende droogte en de daardoor ontstane schaarste aan gezond drinkwater wil hij op kosten van het dorp Heerenveen bestrijden met een te graven welwaterput en dito pomp ‘voor algemeen gebruik’. Het lukt hem de mederaadsleden te overtuigen en B. en W. te machtigen op een door hen te beoordelen geschikte plaats een pomp te plaatsen. Het bovengrondse deel daarvan moet wel zo zijn geconstrueerd dat “aan het oog behoorlijk voldoening worde gegeven”. (SCO 285) Met andere woorden ‘het moet er knap uitzien’!
De gemeenteontvanger begroot voor de ‘klus’ fl.250,- (SCO 3742), die door de uitvoerders met fl.30.15 wordt overschreden. De timmerman R.E. van der Wal toucheert fl.239,88; de smid Jan A. Kuipers rekent voor ijzerwerk fl.31,91 en koperslager H.D. Sjollema brengt voor koper, zink en loon fl.8,36 in rekening. Totaal derhalve fl.280,15.
De plaats van de pomp is volgens een mededeling uit 1872 ‘het gemeenteplein’ geworden, waar dat jaar een bedrag aan onderhoud van fl.2,25 wordt geboekt. Spijtig genoeg zijn er geen afbeeldingen bekend van de exacte locatie op dat plein. De oude ansichtkaarten bieden geen soelaas.
2014,nov. 29 -wibbo westerdijk-hip-backup
<?div>donderdag 16 dec 1937
HIP-TIME MAGAZINE 111
Donderdag 16 dec 1937
De Leeuwarder Courant van 27 april j.l. (2015) illustreert een artikel ‘Liever in den bioscoop dan in zak en asch’ - het verhaal van Asing Walthaus - met nevenstaande afbeelding. Medewerkgroeplid Piet van der Land tipt ons en vraagt zich af of deze foto ook in de museumcollectie is aan te treffen. Dat blijkt niet het geval en dus gaan we op zoek naar meer informatie daarover. Uiteraard denken we dan allereerst aan het Fries Fotoarchief en schakelen daarvoor de mogelijkheden in van de computer en van de collecties ondergebracht bij it Tresoar. Daar bevindt zich inderdaad een deelcollectie van het Fries Fotoarchief met onder identificatienummer 40677 deze foto van Charles Gombault (1880-1961), een zeer bekende Leeuwarder fotojournalist. Het is een klein formaat zwart-wit beeld van 11 bij 8.5 cm, met als dateringsjaar 1940. De in beeld gebrachte gebeurtenis zou een luchtbeschermingsoefening zijn bij de oude schouwburg te Heerenveen.
Nieuwsgierig geworden naar de juistheid van die toeschrijving zoeken we eerst de gemakkelijke weg. Het wordt ons op een presenteerblaadje aangeboden in de vorm van de op de foto zeer prominente filmposter van de MGM-film “Fury” (Furie) van de regisseur Fritz Lang met als hoofrolspeelster Sylvia Sydney. Deze anderhalf uur durende film beleeft eerder op 29 mei 1936 haar première. Uiteraard niet in Heerenveen ! Wanneer deze film nu in 1940 in de Schouwburg zou zijn vertoond dan moet het antwoord te vinden zijn in de wekelijkse aankondiging van de schouwburgexploitant. Omdat de luchtbeschermingsoefening in die week moet hebben plaats gevonden blijft er niets anders te doen dan in het Nieuwsblad van Friesland (dé Hepkemakrant) te zoeken naar de betreffende filmweek. Evenwel nochtans ...... die zoektocht levert een indrukwekkende lijst op van 54 films maar de film ‘Fury’ zit daar niet bij ! Conclusie: de foto dateert dus niet uit 1940 !
Een tweede optie om juister te dateren vinden we in de drie panden aan de K.R. Poststraat. Het adresboek van 1938 verschaft ons de informatie, dat de huisnummers 7, 9 en 11 worden bewoond respectievelijk door rijwielhandelaar M.F. van der Meer, handelsreiziger W. Jansma en timmerman M. de Groot. Met het opvragen van de bouwvergunningen van deze drie panden blijken alle drie bewoners in 1937 hun vergunning te hebben gekregen. De eerste die zijn toestemming op 3 februari 1937 heeft gekregen is W. Jansma (nr. 9), die voor de bouw Bosma’s architectenbureau inschakelt. Het is een woning met pakhuis en garage met een woningoppervlakte van 58 m2 op een perceelgrootte van 312 m2. Kosten fl.2500,-. (dossier 10-37)
Vervolgens wordt op 5 april 1937 de vergunning verleend aan de heer Tj. van der Meer, wiens zoon M.F. van der Meer de bewoner wordt van woning nr. 7 met garage. De opdracht voor de bouw van dit pand (± 60 m2 op terrein van ± 360 m2) valt eveneens toe aan Bosma’s Architectenbureau Drachten-Heerenveen. De bouwsom is overigens wel flink royaal: fl.7000,-. (dossier 63-37)
Tenslotte bouwt timmerman M.K. de Groot zelf het perceel, welke huisnummer 11 krijgt. De 82 m2 woonoppervlak komt te staan op een terrein van 312 m2. Een ondiepe serre onderscheidt dit huis van de andere twee, net als de zeer traditionele vormgeving. Zijn investering blijkt fl.4000,- te zijn geweest. Hij heeft toestemming gekregen om te bouwen bij vergunning van 14 juli 1937. De ‘Provinciale Commissie ter wering van inbreuk op de schoonheid van stad en land’ vindt het nodig minimale wijzigingen aan te brengen in de indeling van de bovenramen van de serre en de deur. (dossier 208-37).
Aangenomen mag worden dat alle drie de woningen nog datzelfde jaar zijn voltooid. Verder staat er nog het huis - het meest links - met de verbrede dakkapel in de Leliestraat nr. 2. Deze wordt per 6 mei 1937 betrokken, nadat aannemer S. de Haan uit de Jac. Hepkemastraat de wensen van gemeenteveldwachter Tj. van der Horst als opdrachtgever (vergunning 12-37) vanaf 19 januari 1937 heeft mogen vervullen tegen een contraprestatie van fl.3900,-. Het is dan de eerste woning in de Leliestraat, met huisnummer 2. Ook vader A. van der Horst Sr., kantoorbediende N.T.M. en A. van der Horst Jr., monteur, maken deel uit van de bewoners (adresboek 1938). De gedeelde bewoning blijft ook in latere jaren gebruik, waarbij de bovenwoning blijkt te worden verhuurd aan verschillende personen. Thans in 2015 zit B. Ytsma in Leliestraat 2.
Tegenwoordig kunt U de drie panden aan de K.R. Poststraat vinden onder hetzelfde huisnummer nr. 7, in gebruik bij “Camerik en Voortman”, die er communicatie-en public relationsadviezen formuleren; nr. 9 met de discongruente dakvorm is in 2015 in gebruik bij makelaardij o.g. “R. Scheper & Zoon”. Het laatste huis met dubbele bovenramen is thans ook nr. 11 en het stichtingsjaar staat prominent op de topgevel. Googlemaps, noch andere internetzoekmogelijkheden, biedt voor bewoningsgegevens voor no. 11 geen soelaas. Dat dienen we te respecteren!
Kijken we met een scherpe blik naar de personen dan valt het aantal hoeddragende mannen - en in feite uitsluitend mannen - wel heel erg op. Eén persoon valt wat dat betreft heel erg uit de toon. Het is de man die rechts op de onderste trede van de stoep van de schouwburg staat. Dat is onmiskenbaar een hoge militair. Zou dit een marechaussee kunnen zijn met de schuin van rechtsboven naar linksonder over de borst lopende riem ? Uit de krantenberichten van 14, 16 en 17 december 1937 over de luchtbeschermingsoefening blijkt zonneklaar, dat Heerenveen een voorbeeldfunctie vervult in de opzet en organisatie van deze instelling. (Tussen haakjes: Op 23 april 1936 wordt de wet betreffende bescherming tegen luchtaanvallen aangenomen). De twee laatstgenoemde dagen -16 en 17 december 1937 beheerst de berichtgeving over deze regionale gebeurtenis met landelijke uitstraling de kolommen van de Leeuwarder Courant en het Nieuwsblad van Friesland. En zoals gebruikelijk bij deze kranten .... zeer gedetailleerd. Zo mogen we U noemen als ‘gasten’ de twee Commissarissen der Koningin van Friesland - Van Harinxma thoe Slooten - en Groningen - Linthorst Homan - en een vertegenwoordiger namens de C.d.K. van Drente, mr. J. Spoor. Verder zeer veel burgemeesters, uiteraard onder aanvoering van J.J.G.S. Falkena van Heerenveen, en ook de zeer deskundige ambtenaar op het terrein van de luchtbescherming mr. F.R. Mijnlieff.
Het mag duidelijk zijn, dat een aantal personen uit het volgende rijtje een duidelijk militaire achtergrond hebben. We noemen de luitenant-generaal Quanjer, territoriaal bevelhebber in de drie Noordelijke Provincies; Luitenant-generaal de Ridder, inspecteur van den Luchtbeschermingsdienst; luitenant-kolonel van Heilst en zijn adjudant, luitenant van der Werf; de districtscommandanten van de marechaussee, luitenant van Waning, en van de Rijksveldwacht, den heer D.W. Toussaint. Verder de voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging, den heer van Lek, en mr. H.H.A. Sluis, procureur-generaal bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
De luitenant-generaal b.d. P.H.A. De Ridder, inspecteur, is zeer gecharmeerd van het verloop van de oefening. Hoewel in de ochtendzitting spijt is uitgesproken over de afwezigheid van de minister van Binnenlandsche Zaken blijkt de avondoefening vanaf 8 uur wel degelijk te worden bijgewoond door Zijne Excellentie H. van Boeijen. Ook wordt een bezoek gebracht aan het ziekenhuis, waar door de architect A. Baart uit Leeuwarden een scherf-en gasvrije kelder is aangebracht onder de nieuw gebouwde vleugel met een capaciteit van circa 200 personen. Twee belangrijke namen in de Heerenveense luchtbeschermingsorganisatie zijn de heren J. Busquet, docent wiskunde-mechanica-natuurkunde aan de Rijks HBS, en H.C. Hooghoudt, koopman en directeur van de N.V. Radiodistributie in het pand Dracht 84. Zij zijn resp. het hoofd en waarnemend hoofd van de luchtbeschermingsorganisatie, die voorts uit talloze vrijwilligers bestaat.
De heer Busquet vertelt dan nog een en ander over de organisatie, waarbij hij vooral wijst op het belang van decentralisatie van verschillende diensten en instelling van een viertal stormploegen, opgesteld in verschillende delen van Heerenveen. Deze stormploegen bestaan uit goed opgeleide manschappen, te weten een leider, een waarnemer, een ordonnans, vertegenwoordigers van de gasfabriek en de waterleiding, van den geneeskundige dienst, van de ontsmettingsploegen en voorts uit twee gasverkenners. Zodra men de bommen hoort vallen gaat de ploeg er onmiddellijk op uit om de eerste hulp te verlenen, terwijl de waarnemer voortdurend in contact blijft met het hoofd van de luchtbeschermingsdienst.
In het nagesprek ‘s avonds in de foyer van de Schouwburg waarschuwt de minister Boeijen, dat men geen te hoge verwachtingen mag koesteren voor wat betreft steun van de regering. Hij uitte evenwel zijn waardering voor dit waardevolle gebeuren.
Als een extra aanwijzing voor een eerdere datering mag ook worden beschouwd de aanwezigheid van bussen in de K.R. Poststraat, die volgens de berichtgeving dienen om de hoogwaardigheidsbekleders naar de verschillende ‘locaties’ te vervoeren. Maar ook om straten te kunnen versperren met het doel het verkeer te kunnen blokkeren.
De belangrijkste en meest verbazingwekkende ontdekking evenwel is dat in dezelfde Hepkemakrant van vrijdag 17 december 1937 de advertentie staat van de Schouwburg-Bioscoop, die voor zaterdag, zondag en maandag de film met Sylvia Sydney en Spencer Tracy in de film ‘Massa-Justitie’ (Fury) aankondigt met als extra nummer: “Luchtgevaar”. Toegang 18 jaar. Met de datum donderdag 16 december 1937 mogen we toch gerust het archief van Charles Gombault een dienst bewijzen ! (zie bovenstaande affiche).
Bij de zoektocht naar de vertoning van de film ‘Fury’ vinden we nog een tweede gelegenheid, waarop deze is vertoond. Overigens ook in de Schouwburgbioscoop. De Heerenveense Koerier van 24 november 1948 plaatst namelijk een artikel over de Heerenveense Filmkring met een inhoudelijke beschrijving en beoordeling van bovengenoemde film van de hand van F.S. (Fedde Schurer). Een kolfje naar de hand van de - toen nog - adjunct-hoofdredacteur van de Heerenveense Koerier. Sjoerd van der Schaaf is in die tijd nog hoofdredacteur. Pas na diens vertrek in 1951 volgt Fedde Schurer hem in die functie op.
2015, juli 12 - wibbo westerdijk - hip-backup
Depôthuisje Museum Willem van Haren c. 1981
HIP-TIME MAGAZINE 59
Depôthuisje Museum Willem van Haren c. 1981
Tussen alle panoramafoto’s, genomen vanaf hoge posities in het Heerenveense (Watertoren, de Drie Gebroeders, Ziekenhuiskamer, Crackstatetorentje) deze keer een winters beeld van het Haringspad 52, ten oosten van het gebouw van het museum Willem van Haren. Op deze foto met nr. 01724 - formaat 13 bij 18 cm - is er sprake van het bouwjaar 1905, het jaartal dat is gebeiteld in de bovenste deksteen van het trapgeveltje in retrostijl. Wat zegt het rapport ‘Monumenten Inventarisatie Project’ over ‘Bouwkunst en Stedebouw 1850-1940‘ daar op bladzijde 28 over? Niet meer dan dat de huidige functie ‘Dienstruimte museum’ is en de bouwstijl onbekend, maar dat de ‘motivering’ voor het opnemen in het project de ‘bouwstijl’ is.
Voor het in 2010 uitgevoerde onderzoek voor de ‘Conceptnota Cultuurhistorisch Erfgoed Gemeente Heerenveen ‘ (deel 2 )wordt het van Harenspad 52 bestempeld als ‘BBP’, d.w.z. Beeld Bepalend Pand. Ook lezen we dat het een ‘Karakteristiek Pand in het bestemmingsplan’ is.
Op de avond van zaterdag 9 januari 1904 slaat Sijbren van Oostrum zijn Hepkemakrant op en ziet, dat het “Heerenhuis met Koetshuis, Erf en Tuin, tegenover de Garstenbrug door mr. Daniel Jacob Rudolph Brants via notaris Marius Verkouteren in veiling wordt gebracht. Het wordt in percelen aangeboden en Sijbren wil zijn steenhouwerij aan de Nieuwburen eigenlijk verplaatsen en mogelijk uitbreiden. Er moet snel worden gehandeld want aanstaande maandagmiddag kan het perceel bezichtigd worden en ‘s avonds is in het Posthuis zowel de provisionele als de finale veiling al.
De familie spreekt af, dat zoon Marius de biedingen zal doen. In het repertoire van deze verkoop, die gedateerd is eveneens op de 11e januari 1904, valt te lezen dat het herenhuis en het koetshuis met erf en tuin, samen fl.12.000,- moeten opbrengen. Het lukt Marius het koetshuis in bezit te krijgen. Het ‘Heerenhuis’ - ook wel ‘Dekemahuis’ genoemd - blijkt gekocht door Lambertus Geerts Feits te Heerenveen.
In de ‘Bekendmakingen van B. en W. van Schoterland’ zit de tekst van Sijbren van Oostrum van 9 februari 1904. Hij laat weten, dat hij voornemens is een steenhouwerij op te richten op het kadastrale perceel A-2114 en dat hij daarvoor toestemming vraagt. (SCO 1007). Hij realiseert zich dat het op te richten gebouw binnen de 200 meters grens ligt (art. 5 sub 3q van de hinderwet). Maar de inrichting veroorzaakt geen gevaar, schade of hinder, o.a. omdat er geen krachtwerktuig geplaatst zal worden.
Met het ‘Dekemahuis’ zit Lambertus Geerts Feits een beetje in zijn maag. Er ligt kennelijk een vloek op, want de Raad van Schoterland bemoeit er zich in haar zitting van 25 februari 1904 mee. Het huis met tuin wordt door ‘een ingezetene van Heerenveen’ te koop aangeboden voor fl.9747,-. Als beweegredenen worden genoemd het kerkhof, de zuidelijke lichtschepping, de steenhouwerij en de gasfabriek. In een besloten zitting besluit de gemeente het perceel voor fl.10.000 te kopen. De krant (N.v.Frl. 27-2-1904) verhult de naam van Feits - (mogelijk angst voor belangenverstrengeling ? Lambertus Geerts is immers ook burgemeester van Schoterland).
Inmiddels is Sijbren van Oostrum in afwachting van de hinderwetvergunning voor de steenhouwerij. Het duurt lang, want pas op 23 maart 1904 krijgt hij een afwijzende beschikking - onder no. 108 - op zijn aanvraag. Deze is gebaseerd op de op diezelfde dag om elf uur ‘s morgens ingebrachte bezwaren. G.J. Gerritsma heeft dat schriftelijk gedaan en Lambertus Feits doet dat mondeling. Zijn argumentatie is dat het altijd doorgaande geklop en gebik in de steenhouwerij zeer hinderlijk zal zijn voor de bewoners van zijn in de onmiddellijke nabijheid staand huis. Sijbren van Oostrum, die bij deze zitting aanwezig is, merkt op dat het werk wordt uitgevoerd in een gesloten gebouw wat nauwelijks hinder geeft. Bovendien wordt er ‘slechts’ gewerkt van 6 uur ‘s morgens tot 8 uur ‘s avonds !
Volgens de notulen (SCO 373) wordt het hem pas op 21 april 1904 geweigerd op grond van het feit, dat het perceel slechts op 42,5 meter van een school is gelegen. Die school is de ‘School voor Meer Uitgebreid Lager Onderwijs’ in de straat vanaf het Gemeenteplein: het meestershuis en het schoolgebouw daarnaast.
De procedure mag als zeer vertragend worden beschouwd als we archiefstuk 1159 uit het Schoterlands archief erbij nemen. Dat is een afschrift van de koopacte - gepasseerd ten kantore van notaris Verkouteren van 25 juni 1904. Het Gemeentebestuur, vertegenwoordigd door Cornelis Gerritsma, koopman in ‘t Meer en wethouder, en Anne Rodenhuis, secretaris, koopt het volgens Raadsbesluit van 15 februari 1904 perceel A-2494 (huis en erf) en A-2496 (tuingrond ten westen van de Koolsingel) van L. Feits Gzn. De gemeentelijke uitleg zal stellig als ‘zeer zorgvuldig’ worden geïnterpreteerd. Uit die acte is één bijzondere bepaling zonder meer interessant te noemen. Van perceel twee (het koetshuis) is een noordelijke strook ter breedte van drie meter en een decimeter bezuiden het ijzeren hek bezwaard met recht van uitzicht ten nutte en gebruike van perceel één.
In de begin van 1904 is het kadaster bezig geweest de nieuwe eigendomssituaties te registreren. Het kadastrale nummer A-2114 (het volledige perceel van Dekemahuis, koetshuis en erf met een grootte van 17.30 are) wordt onderworpen aan een zgn. ‘splitsing’. Het deel dat Marius van Oostrum heeft gekocht, krijgt het kadastrale nummer A-2495 en beslaat het koetshuis met erf, doch in kadastrale termen ‘schuur en erf’ met een grootte van 6.65 are.
De flinke streep door de rekening vanwege de afwijzing door de gemeente maakt Sijbren van Oostrum strijdbaar en dient begin 1905 opnieuw een aanvraag in, die helaas niet is bewaard gebleven. Het valt evenwel op te maken uit de ‘Bekendmakingen’ door de bestuurlijke organen (SCO 1007), want onder no. 6 B. en W. van Schoterland laten weten dat Sijbren van Oostrum een verzoek met bijlagen ter visie heeft gelegd op de secretarie. Hij vraagt (opnieuw) vergunning voor de oprichting van een steenhouwerij voor het (nieuwe) perceel A-2495. Dat is het door ‘splitsing’ verkregen kadastrale nummer hiervoor beschreven. Op 24 januari 1905 berichten B. en W. bovendien, dat de inspraakprocedure voor het indienen van bezwaren is vastgesteld op 7 februari 1905 om elf uur ‘s morgens op het gemeentehuis en de reacties daarop kunnen gedurende drie dagen worden ingezien.
De verwerking duurt relatief erg lang, want op 9 maart 1905 besluiten B. en W. pas tot (opnieuw) weigering. In de bekendmaking op de 10e wordt vermeld, dat krachtens artikel 15 van de Hinderwet van die beslissing binnen 14 dagen in beroep kan worden gegaan bij Hare Majesteit de Koningin. (SCO 1007)
Indirect halen we uit een uitgaand stuk aan B. en W. van Aengwirden het antwoord op de vraag of Sijbren van Oostrum in beroep is gegaan bij H.M. de Koningin. Expliciet schrijven B. en W. van Schoterland op 18 maart 1905 (SCO 903) namelijk aan hun Aengwirder collega’s: “Door Sijbren van Oostrum is van onze beslissing d.d. 9 maart j.l., waarbij hem de oprichting eener steenhouwerij te Heerenveen, op het kadastraal perceel gemeente Heerenveen sectie A-2495 is geweigerd, bij H.M. de Koningin beroep is ingesteld. Wij verzoeken U daarvan openbare aankondiging te doen.” Duidelijk is dus dat van Oostrum de gemeente daarvan heeft kennis gegeven, wat ook blijkt uit een bericht van B. en W. van Schoterland aan Gedeputeerde Staten van Friesland van 26 augustus 1905. Als onderdeel van die zending aan G.S. vinden we daarin een stuk van de getuigen van Van Oostrum en hun argumenten ten positieve van de steenhouwerij en de veronderstelde overlast. Maar ook de tegenargumenten van het gemeentebestuur en hun zegslieden. Een brief van 1300 woorden en helaas te lang om hier aan toe te voegen. De uiteindelijke afloop kunnen we U helaas (nog) niet melden. De ingekomen stukken van het jaar 1905 bieden daarvoor geen afschrift van de beschikking van Hare Majesteit, maar uit de latere praktijk van Van Oostrum blijkt niettemin dat hij in de ‘schuur’ heeft ‘geklopt en gebikt’. We proberen het stuk nog te vinden.
Apart van de hinderwetsaanvraag heeft zijn zoon Marius van Oostrum op 28 februari 1905 een aanvraag voor de oprichting van een burgerwoning op het perceel ingediend. Bij bouwvergunning 138 krijgt hij daar op dezelfde 9 maart 1905 wél toestemming voor. De bouw van dit allerliefste woninkje in retro-stijl kan beginnen. Inmiddels heeft de familie Van Oostrum ook een hypotheek veilig gesteld door fl.1200,- tegen 4,5 % ‘s jaars aan kapitaal te lenen van Wilhelmina Maria de Ree te Nijehaske. In het dossier van de bouwvergunning is geen aanwijzing aangetroffen van de man, die als architect is opgetreden, evenmin de naam van de timmerman-aannemer.
Op dinsdag 7 februari 1905 wordt om 11 uur in het gemeentehuis gelegenheid gegeven bezwaren in te brengen, zowel mondeling als schriftelijk. Datzelfde jaar betrekken Marius van Oostrum en zijn echtgenote Jeltje Sijtsma het huis, dat het nieuwe nummer Haringspad 199a heeft gekregen. Zij hebben eerst korte tijd op de Heideburen gewoond en daarvoor bij zijn ouders ingewoond. Hun huwelijk dateert van mei 1901. Marius is de opvolger in het ambacht van steenhouwer en ziet kennelijk kans langs een slinkse weg de ‘schuur’ in gebruik te nemen als werkplaats. In 1910 vindt een hernummering plaats van het huis naar Haringspad 187 en dat blijft het tot hun vertrek in augustus 1921. (SCO 1962) Vader Sijbren, die op de Nieuwburen in huisno. 178(a) heeft gewoond, is namelijk op 1 augustus 1918 overleden. Zij trekken dus bij moeder c.q schoonmoeder in.
Wat de bewoning betreft treedt er nu voor dit onderzoek een moeilijke periode in, want er is niets bekend over de volgende bewoner. Het adresboek 1922 en evenmin dat van 1927 laat ons in de steek voor wat betreft het Haringspad nr. 187. En zonder naam van de bewoner is het zoeken naar een gezinskaart gelijk aan het zoeken van een speld in een hooiberg. Overigens zet het adresboek 1922 wel de “Steenhouwerij - Grafversiering - Graniet-en Marmerwerken van de Fa. S. van Oostrum, Nieuwe buren - Haringspad “ in het reclame-zonnetje. Uit de kadastrale leggers weten we, dat Marius van Oostrum wel eigenaar blijft en zelfs de verantwoordelijkheid neemt voor een ‘aanbouw’ in het dienstjaar 1924. De kadastrale aanduiding ‘schuur’ vervalt en wordt vervangen door werkplaats en tegelijk betekent dat een verhoging van de ‘gebouwde waarde’ van fl.260,- naar fl.274,-.
We mogen aannemen, dat tot 1933 de bedrijfswerkzaamheden in de ‘werkplaats’ onverminderd zijn doorgegaan, doch dat het huisje òf als bedrijfswoning voor een knecht wordt gebruikt òf in de verhuur is terechtgekomen.
In het kadastrale dienstjaar 1934 verandert de eigendomssituatie. Het gaat over op koopman-turfhandelaar Hendrikus Hermanus Laagland. Hij verhuurt met ingang van 17 mei 1933 het huisje aan Jacob van der Klok. Inmiddels heeft de gemeente de straatnaam leidinggevend verklaard voor de adressering met als resultaat: Haringspad 52. Tegelijk met deze maatregel zijn ook de woningkaarten ingevoerd. Het is het adres tot op de huidige dag, behoudens de officiële wijziging per 1 januari 1960 van de straatnaam naar ‘Van Harenspad’. Rept het manuscript Kramer in een acte uit 1611 al over ‘half veen en fullingh, gelegen by de Haringhbuiren’, en legt de 18e eeuwse volksmond de relatie met huisman Jan Harings aan het eind van het pad, de 20e eeuwse bestuurders zijn in het gebruik van de locatie meer gecharmeerd geweest van de adellijk geachte familie van Haren.
Jacob van der Klok gebruikt de werkplaats voor de opslag van de goederen, die hij als expediteur naar hun bestemming brengt. Op 12 mei 1939 maakt hij plaats in de woning ten behoeve van zoon Hendrik. Deze is eveneens expediteur, heeft op de 25e mei alles ‘te plak’ en draagt zijn kersverse bruid Johanna Mast door het smalle gangetje naar de voorkamer. Hendrik maakt als ‘vervoerder’ stellig lange dagen. Het is anders niet te verklaren, dat hij op 7 februari 1940 om half drie in de ‘voormiddag’ (wij zeggen dan ‘s nachts half drie) een noodlottig ongeval krijgt in Wolvega. Zijn jonge weduwe staat na 8 maanden huwelijk voor de taak voor zichzelf een bestaan op te bouwen. In het Nieuwsblad van Friesland van 12 februari 1940 laat zij de volgende advertentie opnemen: “Wij delen onze geachte clientèle mede, dat het Expeditiebedrijf van der Klok: Leeuwarden - Heerenveen - Rotterdam, op dezelfde voet wordt voortgezet. Beleefd aanbevelend.” Ook richt zij zich op het met succes faciliteit bieden aan inwonende kostgangers. In de loop der jaren maakt een stoet van ‘starters’ op de werknemersmarkt van Heerenveen gebruik van haar gastvrijheid. Oudere Heerenveners zullen herinneringen kunnen hebben aan Klaas Balkema (van 26 febr. 1946 tot 2 jan. 1947) of Johannes Wegerif (1949-1952), Derk J. Berents (sept. ‘59-febr. ’60) en Albert Kros (april-juni 1968), de laatste drie medewerkers van de Algemene Technische School Heerenveen. Zelfs Hugo J. Roepel, later verzorger bij de S.C. Heerenveen, heeft er tijdelijk onderdak gehad van 4-2-’63 tot 18-10-’63.
Eigenaar Laagland verkoopt het in het kadastrale dienstjaar aan Auke Douma, die het twee jaar later door verkoopt aan Bernardus Cornelis Leenes c.s., welke het onderbrengen in de vennootschap onder firma Theodorus Leenes. In 1961 wordt de gemeente Heerenveen eigenaar, maar Johanna van der Kolk-Mast blijft er haar pension tot 1 april 1976 bestieren.
Na een korte periode van leegstand worden de nieuwe gebruikers van het pand de medewerkers en bezoekers van "De Halte", Aktiviteiten-en Adviescentrum voor Sociaal en Cultureel werk voor werklozen uit Heerenveen.
Het is dan 15 september 1976 en een bestuurscommissie art. 61 gemeentewet neemt het voortouw (met vertegenwoordigers van gemeenteraad, G.A.B., jeugdwerk, vakbonden, maatschappelijke dienst, industriële kring, bureau Welzijn, gemeentelijke sociale dienst en drie werklozen).
Het centrum krijgt een bord (zie foto) aan de gevel: “ HALTE. Openingstijden 8.30-12.30 maandag t/m vrijdag 13.30-17.00 Aktiviteiten-en Adviescentrum”. Het huisje word ingericht. In de voorkamer was de ontvangst-en informatieruimte; twee andere benedenvertrekken worden kantoorruimte, een voor meer persoonlijke gesprekken en de ander voor vergaderzaaltje met koffiedrinkfaciliteiten. Later word ook de zolder ingericht als stencilruimte. In een evaluatie-rapport (I) over de periode 15-10-1976 t.e.m. 31-12-1976 worden de bevindingen gecommuniceerd naar de gemeente.
Het Contactblad voor Mensen zonder Werk van november 1980 formuleert vier doelstellingen voor ‘De Halte’: 1. de sociëteit - de ontmoeting; 2. het advies-en informatiecentrum; 3. de cursorische aktiviteiten; 4. overige aktiviteiten. Omdat een deel van de staf de soos-ontmoetingsruimte wil laten verdwijnen per 1 januari 1981 zonder overleg met de bezoekers, stuurt het Aktiviteiten-en Adviescentrum namens de bezoekers een protestbrief aan de Kommissie van ‘de Halte’. Uiteindelijk zal de sluiting toch doorgaan, hoewel de exacte datum daarvan voorlopig nog niet is getraceerd. Immers de sociaal-culturele sector was in die jaren volop in beweging. Initiatieven als “Het Pakhuis” hadden daar ook mee te maken en waren er deels een voortzetting van.
De volgende fase wordt op de foto het meest duidelijk in beeld gebracht. Het bouwbord verschaft ons informatie uit de eerste hand:
“UITBR(EIDING) & RESTAURATIE MUSEUM WILLEM VAN HAREN; OPDRACHTGEVER: GEMEENTE HEERENVEEN. DIREKTIE: ARCH.BURO VAN DER MOLEN B.V.: AANNEMER: BV. TJ. SMITS EN ZOON.” Schilder: (één van de volgende uitgenodigde bedrijven: Bakker, Veldkamp, of Huitema)
In het bestek staat de verplichting het belendende huisje degelijk te stutten. De grafitti achter de steunconstructie wordt er ‘gratis’ bijgeleverd. Met de grote verbouw van het museumgebouw (het voormalige bedrijf van Theodorus Leenes) zijn we beland in het jaar 1981 en wordt ‘De Halte’ getransformeerd tot werkplaats en opslag van museumgoederen. Het krijgt de functie van ‘depôt’ en wordt beschouwd als een ‘dependance’. Onderhoudsman wijlen Ruurd Zoetendal en huidig technisch medewerker Peter Appelhof moeten iedere krakende traptrede in hun systeem hebben gehad; duizenden voorwerpen en gereedschappen zijn door hun handen gegaan; kilometers plaatmateriaal is door hen verwerkt en zonder computergeheugen hebben ze steeds de opgeslagen voorwerpen tevoorschijn gehaald.
Bij de grote verbouwing en inrichting van 1999 van de voormalige openbare mavo tot ‘Heerenveense School’ hebben zelfs de administratieve medewerkers het voorkamertje als kantoor mogen gebruiken. Ze hebben daaraan ongetwijfeld nog steeds goede herinneringen. Korte tijd is er nog de museale hoop op een zilversmederij-werkplaats met een reeds toegezegde ‘stavelij’ geweest - het Gildehuis -, maar de gezamenlijke ambachtslieden en hun organisatie hebben de financiering niet rond kunnen krijgen.
2013, juni 16 - wibbo westerdijk - hip-backup
De Kolk en omgeving 1976
HIP-TIME magazine 99
De Kolk en omgeving 1976
Ze heeft het getroffen bij het maken van deze foto in 1976 vanuit het raam van één van die prachtige dakkapellen van de zolderverdieping van het bakkerijcomplex op de hoek van de Vleesmarkt. Zij legt de geheel gerenoveerde, vernieuwde en gerestaureerde sluisklok met de nagelnieuw geplaveide Lindegracht en van Harenspad vast, inclusief de frisgroene nog jonge boompjes langs de beide kademuren en de weerspiegeling daarvan in het ‘blakstille wetter’ van de Kolk. Zij heeft zelfs de voorgevel van Oenemastate op het beeld kunnen vastleggen, met het inmiddels immense voorplein. Jammer genoeg ten koste van de afbraak van het oude postkantoor, maar gelukkig nog voor de huidige nieuwbouw van projectontwikkelaar Dijkoma-beheer op die plek (1978). Zij is een kind van deze tijd en kijkt niet vreemd op van de geluifelde panden van de Lindegracht en het file-geparkeerde autoblik langs de kademuur tussen de in slagorde geplante bomen. Zij vereeuwigt de op de voorgrond duidelijk zichtbare vervanger van de hoofdbrug - de overkluizing, met als blikvanger het prachtige bronzen meisjesbeeld ‘Ús Famke’ van beeldhouwster Eja Siepman-van den Berg. De latere, jeugdige fotografe heeft in 1974 ongetwijfeld gezien, dat het meisje daar op haar sokkel is geplaatst en de brommerjeugd er zich kennelijk op hun gemak voelt. Dit potentiële hangplekje wordt van de Kolk afgeschermd door een degelijk hekwerk, welke in latere jaren weer is weggehaald. Net als dat verkeersbord, waarbij de Lindegracht is bestemd voor uitsluitend voetgangers. Nu staat er het bekende bord met de rode rand voor ‘verboden in te rijden’, met de uitzondering voor de fietsers.
De vraag brandt inmiddels stellig bij de lezers van deze tekst: W I E IS Z I J ? Wie is onze fotografe ? Wij stellen haar aan U voor met de tekst, welke zij richt aan de website van de Werkgroep Oud Heerenveen, samen met nog een tweetal opnamen van andere locaties. Er spreekt duidelijk enige trots uit !
Citaat: “ Deze foto is gemaakt vanuit het dakraam voorheen Bakkerij Jelle Wijnja Vleesmarkt 1a. Ik heb hem zelf gemaakt, ik denk in 1976 met mijn 1e fototoestel, hij is toch wel erg mooi. Uiteraard mag hij gepubliceerd worden.”
Ongetwijfeld gaat er nu bij een aantal Heerenveners een lampje van veronderstelling knipperen. Bespaar U de moeite van al te veel gokjes. Kortom: we hebben deze foto te danken aan Thea Wijnja.
Zij levert ons meteen ook een klein stukje bedrijfsgeschiedenis van vader bakker Jelle Wijnja door een foto mee te sturen van de Molenstraat 16, waar haar ouders in 1959 een bakkersbedrijf zijn begonnen. Door dit pand over te nemen besparen ze zich de investering van een oven, want talloze jaren daarvoor zijn vader en zoon Sjoerd Krikke daar als bakker aktief geweest. Het adresboek van 1934 heeft Krikke al geregistreerd als de Molenstraat nog Molensteeg wordt genoemd. In dat jaar wordt hij bakker genoemd. De adresboeken van 1922 en 1927 geeft als adres Feitsbuurt en het huisnummer 615. Beide keren met Sjoerd Krikke als gebruiker; in 1922 als ‘los werkman’ en in 1927 als ‘bakker’. Het kohier van de Personele Omslag van 1921 vermeldt ook de naam van Krikke en als bijzonderheid, dat hij voor een inkomen van fl.100,- wordt aangeslagen en een belastingbedrag van fl.4,65. Dan is het huisnummer voor het eerst 615.
De wijziging van Feitsbuurt naar Molensteeg is in 1931 gemaakt en tegelijk heeft de gemeenteraad besloten elke straat of steeg zijn eigen huisnummers te geven. Daarvoor heeft Heerenveen onafhankelijk van de straatnaam een volledig doorlopende nummering gekend, die bij iedere tienjaarlijkse volkstelling werd ‘geüpdatet’ door de tussenliggende, nieuwe gebouwde woningen in te passen. Sjoerd Krikke maakt al als eigenaar gebruik van deze woning, sinds hij het pand rond 1919 heeft gekocht van timmerman Meint Zuidersma. Bij die gelegenheid blijkt dat huis het nummer 598 voert, o.a. in de Kohieren van de Personele Omslag van 1919 en 1920. In de leggers van het kadaster staat Sjoerd Krikke Jzn. na zijn aankoop te boek als ‘opperman’. Later blijkt hij de switch te hebben gemaakt naar het bakkersvak.
De gezinskaart van Sjoerd Krikke laat ons weten, dat hij eigenlijk Sjoerd Krikke senior moet worden genoemd, want hij heeft sinds 1912 een zoon met de naam Sjoerd. Wanneer Sjoerd senior op dinsdag 26 september 1939 verhuist naar de Nieuwburen nr. 18, volgt Sjoerd junior hem op in het bedrijf aan de Molenwijk 16. Junior staat dan nog in ondertrouw, maar de volgende dag stapt Sjoerd junior in het huwelijksbootje te Leeuwarden met mej. K. Faber.
Zeer vermakelijk is een advertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 5 januari 1940, wanneer je de volgende tekst leest: “Gevraagd op 12 Mei a.s. een Bakkersknecht voor gemengd bedrijf. Krikke’s Bakkerij, Molensteen 16, Heerenveen.” Inderdaad, het adres is verhaspeld ! We mogen hopen, dat hen dit niet om de nek is gaan hangen. Het lijkt er niet op, want met een zekere regelmaat zoekt Sjoerd junior de advertentiekolommen van de Hepkemakrant en na de oorlog de Heerenveense Koerier: voor nieuwjaarswens, voor vakantie-aankondiging, voor oudejaars-oliebollen, voor sinterklaas-taai, en uiteraard personeel: knechten, meisje voor huishouding en winkel. Verder bevestigen de adresboeken van 1949 en 1954 het bestaan van de bakkerij van Sjoerd Krikke. Zoals eerder gezegd eindigt de Krikke-periode in 1959 en volgens de woningkaart op 12 oktober 1959 en begint de Wijnja-tijd een dag later! In dit pand dus !
Om terug te komen op Jelle Wijnja; deze gaat na ruim twaalf jaar in de Molensteeg te hebben gebakken zich sterk verbeteren door naar een lokatie in Heerenveens centrum te verhuizen en zijn bakkerij te vestigen in ‘het’ historische bakkerspand op de Vleesmarkt bij de overkluizing. Hij neemt de ovens over, die namens de Coöperatie zijn bediend door broodbakker P. Kuipers. Jelle Wijnja ziet kans de in verval geraakte kruidenierswinkel annex bakkerij als brood-en banketbakkerij weer tot bloei te brengen. Door zich aan te sluiten bij het gilde van ‘Echte Bakkers’ krijgt het bedrijf een ‘boost’. Later in 1991 participeert het bedrijf in een samenwerkingsverband van verschillende soorten consumenten-topproducten ‘t Verse Haagje, wat een aanwinst voor het centrum van Heerenveen wordt genoemd. Op steenworp afstand van de vroegere bakkerij aan de Molenstraat is bakker Wijnja (Lenes) daar ook bij. Slager van der Meer, Henk Dijkstra en Gerda van Dijk zorgen voor een breed assortiment: brasserie, gebak, brood, fromagerie, pasta’s, jam, chocolaterie, vleesprodukten, nasi, kip en lasagne worden genoemd als trekkers. Omstreeks 1999 is het samenwerkingsverband Wijnja-Lenes in een fase gekomen, dat de bedrijfsvoering volledig wordt overgenomen door Piet Lenes, die de ‘Echte Bakker’-status volledig vorm blijft geven.
Het ‘Woon-en winkelhuis Molenstraat 16, Heerenveen (Centrum)’ wordt in de Leeuwarder Courant van 15 mei 1971 te koop gezet door notaris J.F. Oosterwerff te Heerenveen. Hij zal op dinsdag 18 mei 1971 ‘s avonds om 8 uur in hotel-café-restaurant ‘De Koornbeurs’ woning, winkel, erf en grond, groot 2.30 are, provisioneel veilen. Opvallend is het beding, dat in het pand niet meer een bakkersbedrijf mag worden uitgeoefend. Niettemin wordt het geheel ingezet op fl.25.056,-. De finale veiling is veertien dagen later en het is verkocht aan een Turkse familie (volgens Thea), maar het kadaster noemt ons Oeds de Boer, winkelier in Heerenveen-zuid als nieuwe eigenaar.
Merkwaardig is het, dat slechts het Nieuwsblad van het Noorden van 10 juni 1971 ons in kennis brengt met het volgende bericht van de verkoop: “Heerenveen. Ten overstaan van notaris J.F. Oosterwerff werd finaal verkocht een woon-en winkelhuis met grond aan de Molenstraat 16, groot 2.30 are. Koper de heer O. de Boer te Heerenveen voor fl.27.900.” De vraag is dan meteen wanneer zijn er nieuwe bewoners in gekomen ? Die vraag wordt beantwoordt door de woningkaart van de Molenstraat 16. Deze noteert daarvoor als nieuwe bewoners zes personen, die er de 10e en 11e november 1971 worden ingeschreven. Het betreft Osman Ergec, Hayrulla Ipeksoy, Ali Molu, Mehmet Ersoy, Remzi Yigit en Mohamed Belarbi. Dit zestal mag gerust worden beschouwd als ‘pensionbewoners’, die zich destijds in Heerenveen vestigen als gastarbeiders. Oeds de Boer, de eigenaar en pensionhouder, vraagt vrijwel onmiddellijk (op 22 november 1971) een bouwvergunning (nr. 285-71) aan voor de percelen A-4485 en A-4486 voor het maken van een nooduitgang met een brandtrap. Dat is duidelijk bedoeld voor haar functie als pension voor de turkse gastarbeiders, waarvan zich later nog een viertal voor een kamer melden.
2015, januari 10 - wibbo westerdijk - hip-backup, op aangeven van Thea Wijnja
De Greiden 1980 of later
HIP-TIME MAGAZINE 65
In de jongere geschiedenis van Heerenveen vervult de nieuwbouwwijk ‘De Greiden’ een pioniersrol. Tot de jaren zestig worden de uitbreidingen van de plaats steeds gepland tussen de Rijksweg 32 en de spoorbaan. Het is het eerste plan, dat wordt ontwikkeld aan de westkant van de spoorbaan. Op 15 augustus 1960 wordt door B. en W. het beginselbesluit genomen om aan de westkant van de spoorlijn voorbereidingen voor een uitbreidingsplan te maken. De sociaal-economisch adviseur Dr. J. Kwantes geeft daarbij de voorkeur aan het gebied Nijehaske, in die jaren Schansterpolder genoemd. Jhr. Ir. J. de Ranitz, ontwikkelingsarchitect van de stad Rotterdam, adviseert om het gebied - begrensd aan de noordzijde door de Veenscheiding, aan de westzijde door de Engelenvaart, aan de zuidzijde door de Rottumerweg en aan de oostzijde door het tracé van de spoorweg - daarvoor aan te wijzen. In de loop van 1962 wordt voor dat gebied het structuurplan vastgesteld, welke op 10 januari 1963 wordt gepresenteerd. In het verlengde van de Jan Gijse Weeninkstraat moet een gelijkvloerse kruising komen, maar de Nederlandse Spoorwegen hebben daarover het laatste woord en moeten nog een besluit nemen. Ir. de Ranitz houdt zich daarmee bezig. De directeur Gemeentewerken ontwerpt een ontwikkelschema, waarin alle fasen van de aanpak worden benoemd. Hij verwacht pas de eerste woningbouw eind 1966 te kunnen realiseren. Een maand later op 11 februari 1963 toont ir. P.C. Groen een voorlopig schetsontwerp van het Bureau Kuiper, de Ranitz, van der Ree en van Tol voor dit gebied met 30% hoogbouw. Ook pleit het bureau voor een toepasselijke werknaam voor het project. Zij stellen voor - op grond van het feit, dat de centrale as van het gebied een houtwal is - het project ‘Wijk de Hout’, de ‘Houtweg’ of ‘Westerhout’ te noemen. De raad van Heerenveen beslist anders, want op 15 augustus 1963 wordt beslist dat het uitbreidingsplan “De Greiden” gaat heten. Begin december 1963 is de directeur Gemeentewerken zover, dat hij B. en W. verzoekt een voorbereidingsbesluit op te stellen en die bij de raad aanhangig te maken. Diezelfde maand geeft hij in een uitgebreide toelichting te kennen, dat over de spoorwegovergangen nog steeds geen standpunt van de N.S. is geformuleerd. Eigenlijk komt er pas in maart 1964 duidelijkheid over de ontsluiting via de J.G. Weeninkstraat. De NS wenst de overgang in de Rottumerweg niet op te geven, maar wil evenmin een gelijkvloerse kruising naar de Greiden. Het wordt een tunnel-met-beperkingen. Het vrachtverkeer zal er niet door kunnen, tenzij ze beneden de maximale hoogte van 3.30 meter blijven.
Ook de Provinciale Planologische Dienst (PPD) zwijgt in 1963 nog in alle talen over de uitbreidingsplannen. Voor verkrijging van de grond moet nog veel gebeuren, waarschijnlijk ook onteigenen want de families Heida laten zich niet gemakkelijk vinden door overleg. Hij herhaalt zijn eerder gedane voorspelling, dat pas eind 1966 van de eerste woningbouw sprake kan zijn. Nog net voor de kerstdagen wordt door B. en W. het uitbreidingsvoornemen vastgesteld en geeft de PPD zijn fiat. (ir. D. Tuinstra).
Bovenstaande telefoto uit het archief van het Museum Willem van Haren nr. 01750 geeft een overzicht van talloze jaren later. De fotograaf heeft positie gekozen op een van de veertien verdiepingen hoge flats, vermoedelijk de flat ‘Lânsicht’. Hij heeft als brandpunt voor zijn beeld de camera gericht op de oksel (de knik) in serviceflat “Heerenhage”. Zelfstandig wonende bemiddelde ouderen zijn de doelgroep, die sinds de naamgeving op 13 maart 1972 de kans krijgen zich in Heerenveen te vestigen. De ruim 200 appartementen blijken zeer in trek ook bij Friezen ‘om útens’. Onderdeel van ‘Heerenhage’ zijn 39 bejaardenwoningen, die in vier woonlagen worden gerealiseerd aan het Kattebos. Het is de bedoeling dat de bewoners zelfstandig blijven en in geval van ‘calamiteiten’ een beroep kunnen doen op de zorg ‘van het grote huis’. Op deze foto ziet U een groot deel van dit complex, welke laag genoeg is om ook het fietspad ‘de Ketting’ langs het Heerenveenster Kanaal in het vizier te krijgen.
Het ontwerp van ‘Heerenhage’ komt uit de koker van het Buro voor Architectuur en Stedebouw Groenewoud en Sipma uit Heerenveen. Bouwbedrijf Kats N.V. wordt de bouw gegund, maar daar is in de gemeenteraad nog wel enige reuring over. Raadslid Boltendal beschrijft dat in zijn boek ‘De Heeren en de anderen’ in hoofdstuk XII met als kop ‘Hier komt een boom en daarmee basta’. Overigens gaan ook de financiële verwikkelingen een flinke rol spelen in de regionale pers. Het aanvankelijke geplande miljoen wordt door allerlei ingrepen met ruim 50 procent overschreden. De plannen worden uitgevoerd en op 28 september 1972 kan de Leeuwarder Courant de Heerenveense bevolking laten weten, dat per 1 november tot directrice van serviceflat ‘Heerenhage’ is benoemd mejuffrouw A. Zuidema, 38 jaar oud en afkomstig uit Leeuwarden.
Ongeveer gelijktijdig verrijzen aan de toegangsweg “De Oude Veenscheiding” de drie torenflats van 14 verdiepingen, die in de volksmond ‘de drie gebroeders’ en in de pers de drie hoogste woongebouwen in Friesland worden genoemd. De Bouwvereniging Heerenveen afficheert voor een woning met 3 slaapkamers, incl. centrale verwarming, warm en koud water, enz. een huurprijs van fl.341,- per maand. Drie andere typen moeten opbrengen o.a. fl.335,- (1 slaapkamer, 2 grotere woonkamers met vouwwand`), fl.316,- (2 slaapkamers) en fl.276,- (1 slaapkamer) per maand. Omstreeks mei 1971 verwacht men de eerste woningen te kunnen opleveren.
Van de te verwachten jonge gezinnen in deze nieuwe wijk zal ook de vraag naar lager onderwijs uitgaan. Op deze foto is van een daarvan het platte dak (in modules) te zien aan de Zwette. De school krijgt de naam van de naoorlogse waarnemend burgemeester én latere P.v.d.A.-wethouder onder burgemeester G.H. Kuperus: Ekke de Haan. Dat is in juni 1974, maar de school is september 1973 al met ruim 80 leerlingen van start gegaan. Bij het begin van het schooljaar 1974/75 wordt ook de kleuterschool bemensd en kan onderwijsinspecteur Berend Bijlsma met een secondante gloriëren als Thomasvaer en Pieternel in een openingsceremonie voor de eerste basisschool (kleuter-en lager onderwijs gecombineerd).
In de aflevering van HIP-Time nr. 57 (Watertoren-uitzicht naar de Greiden en plan Nijehaske) hebben we U al eens van een mogelijke verklaring voorzien van het toponiem ‘Kattebosch’. Het moerassige karakter van dat bos is voor de straatnamencommissie de inspiratie geweest voor het gros van de straten op deze overzichtsfoto. De water-en of moerasplanten Blauwgras, Egelskop, Pijlkruid, Ratelaar, Rolklaver en Sterrekroos zijn in 1970 aan een aantal straten in deze sector gegeven. Helemaal linksvooraan zien we van het Blauwgras het meest oostelijke blok en een piepklein stukje straat in de linkerhoek. Nieuwe infrastructurele oplossingen hebben het Blauwgras via een ‘non-auto’-zone in tweeën gekapt. Egelskop en Ratelaar zijn noordelijk daarvan de daaraan parallel lopende straten. De Egelskop loopt haaks uit op de Rolklaver, terwijl de Ratelaar doorloopt tot het Kattebos. De dwarsverbinding tussen Ratelaar en Valeriaan is het Sterrekroos, waaraan een hoefijzervormig straatje is gecreëerd (een hofje) met de naam Pijlkruidhof.
De straat die het serviceflat ‘Heerenhage’ bereikbaar maakt vanaf het Kattebos is voorzien van de straatnaam ‘Tjotter’, een zeilboot met een geringe diepgang, ontleend aan het nautische verleden van Heerenveen. De raad besluit daarover op 13 maart 1972, overigens samen met nog een aantal nieuwe straatnamen.
Voor een goede datering zullen we vele jaren later moeten zijn, gezien de ontwikkeling van de bomen in dit deel van de Greiden. In de periode 1969-1975 is de Engelenvaart in noordelijke richting doorgetrokken en in de periode 1977-1982 is het kanaal uitgediept tot ‘grootscheeps vaarwater’. De gemeentelijke archiefstukken geven ons deze jaartallen als een richtlijn.
Compagnonsstraat, noordoostzijde, 1931
HIP-TIME MAGAZINE 119
Het familieweekblad ‘Fen Fryske Groun’ is een rijke bron voor verzamelaars van afbeeldingen uit het Fryslan van het tweede kwart van de 20e eeuw. Van 1926 tot en met 1949 zorgt uitgever Piet van de Griendt van drukkerij NDI in Deventer voor een zeer leesbaar tijdschift. Veel later worden diverse foto’s opnieuw gebruikt voor opnieuw een fries tijdschrift, nl. de Friesland Post. Een rubriek met een nostalgisch tintje dus.
In de jaargang van 1931 treffen we in het exemplaar van 16 oktober een foto aan van de Heerenveense Compagnonstraat, met het accent op de noordelijke oostzijde van de - in verbeterde spelling - Compagnonsstraat. De straatnaam komt tot stand na een schriftelijk verzoek daartoe van de Bouwvereniging Heerenveen-Schoterland aan de gemeenteraad van die gemeente. Die brief is van 27 augustus 1921. (SCO 781) In de raadsvergadering van 8 october 1921 besluiten het college van B. en W. en de raad de heren Van Dekema, Cuyck en Foeyts, bekend als de Schoterlandse Compagnons, te eren. De ingang van de straat komt te liggen naast ‘het huis van mr. Tromp’, die op dat ogenblik ‘Het Grote Huys’ bewoont. Mr. Tiete Solke Tromp blijkt president bij de arrondissementsrechtbank te Heerenveen. Na het overlijden op 29 oktober 1915 van mejufvrouw Hobbina Daniëla van Heloma heeft mr. T.S. Tromp het in 1916 kunnen kopen. Hij koopt alleen het huis, terwijl de tuin in het bezit komt van de fa. Jager & Wierda. Zij laten alle bomen kappen en dragen de grond over aan de gemeente Schoterland. Deze laat door de Bouwvereniging Schoterland een uitbreidingsplan ontwerpen voor twee typen arbeiderswoningen, resp. 14 en 21 stuks, welke de raad van de gemeente op 8 december 1920 goedkeurt en tevens besluit daarvoor een straat aan te leggen. Dat alles speelt zich af op het destijdse kadastrale perceel A-2856. Het vertrouwen van de bouwvereniging blijkt groot, de advertentie van het plan staat de 9e december al in het Nieuwsblad van Friesland en in de krant van 28 december zijn de laagste inschrijvers voor de onderdelen al bekend. De architecten A. Baart uit Leeuwarden en C.J. Wierda uit Heerenveen zijn de geestelijke vaders. De firma H. Diepenbroek opteren voor de betonfunderingen; L.A. Bosma uit Katlijk gaat zorgen voor de straat-en rioolwerken; timmerman-aannemer Johannes de Haan gaat de 35 woningen bouwen, die door Bloemhof en Prins uit Scherpenzeel zullen worden afgewerkt met het glas-en verfwerk.
Die prachtige verbindingsmuur met het westelijk daarvan staande pand van Arjen Woltman - identiek aan de muur aan de oostkant - wordt voor de toegang van de straat opgeofferd, terwijl het houten Herenwalsterbruggetje nog in zijn oude gedaante door de op de foto staande automobielen niet mag worden gebruikt. Bovendien ligt er op de kade van het Breedpad nog een ‘oogverblindend’ plantsoentje, die het evenmin aantrekkelijk maakt langs het Breedpad naar de Dracht of het Haringspad te komen. De fase van de aanleg van dit bouwplan is terug te vinden op de eerste luchtfoto van Heerenveen uit 1921, welke staat afgebeeld op blad 14 van het eerste fotoboekje van de Oudheidkamer uit 1978: “Een wandeling door Oud-Heerenveen”. De smalle toegangsweg naar de Compagnonsstraat wordt op deze foto nog bepaald door het pand van Arjen Woltman, waarvan we op onze foto de achterkant kunnen zien. Door de verandering besluit Woltman in maart 1921 nog een verbouwing van het pand te laten uitvoeren met als leidsman architect C.J. Wierda. Er wordt te westen van het bestaande huis een bijgebouw gerealiseerd, waarin een keuken en een bergplaats worden ingericht. Vergunningnr. 1040 geeft het in een blauwdruk duidelijk weer. Pas later is dat huis afgebroken - de woningkaart geeft aan dat dat is gebeurd in 1937. Arjen Woltman heeft het pand verkocht aan de gemeente Heerenveen en verhuist dan naar de Fok.
De gemeente laat dan bij inschrijving het heerenhuis afbreken door de slopers van de firma Huitema & Co. te Heerenveen, voor fl.577,10. Vervolgens wordt de straat verbreed en Jan Comello bouwt op het vrijgekomen perceel in 1938 een nieuw dubbelpand (info woningkaart).
Wat zijn nu de huizen, die vlak achter het Grote Huys zijn gebouwd ? De eerste vier panden behoren niet tot het plan van de ‘Bouwvereniging Heerenveen (Schoterland), welke bij bouwvergunning 1018 en 1019 worden beschreven als 21 type-2 arbeiderswoningen en 14 type-1 arbeiderswoningen. Op één der schetsontwerpen uit 1919-1920 van de heren Baart en Wierda wordt daaraan zelfs toegevoegd: ‘woningcomplex in karakter van Tuindorp te Heerenveen’. Niet alleen aan beide kanten van de Compagnonsstraat staan beide typen elkaar afwisselend ingetekend, maar ook op het eerste stukje van de noord-oostkant van de Van Dekemalaan staan vijf blokjes van twee woningen ingepland. Uiteindelijk is op de plaats van de dwarsgracht van de Molenwijk één dubbelwoonhuis nimmer gerealiseerd.
Eerst dwalen we nog even af naar het ‘notariaat’ van 1916. De 16e juni passeert notaris Lykle Oppedijk een akte van de provisionele en finale toewijzing van vastgoed, waarvan de verkoper is Hobbina Daniëla van Heloma (overl. 29 okt. 1915) en vertegenwoordigd door advocaat Albert Antonius Stheeman te Haarlem. Bij die minuutakte wordt Bernard Woltman te Heerenveen eigenaar van een huis en erf voor fl.9250,-, Wietze Jager en Johannes Wierda te Heerenveen voor fl.9602,- van huis met grond; de Gemeente Schoterland een stuk weiland voor fl.5100,- en nog twee andere kopers voor kleinere kavels.
Twee maanden later op 10 augustus 1916 heeft Bernard Woltman voor het herenhuis met tuin een koper gevonden in de persoon van mr. Tiete Solke Tromp, die bereid is daarvoor fl.10.733,- te betalen. Ook deze akte wordt vastgelegd door notaris Lykle Oppedijk. Uit het kadaster lezen we dat het gaat om 41.23 are: huis, tuin en bergplaats. In het dienstjaar 1918 is er sprake van ‘verkoop door mr. Tromp. Zelf houdt hij voor zijn huis, bergplaats en tuin 9.65 are en de rest, groot 31.58 are verkoopt hij aan de Vennootschap onder de firma Jager en Wierda (firmanten Wietze Jager en Johannes Wierda, automobielhandelaren). Deze breiden daarmee hun bezit uit tot 75.32 are, maar besluiten al spoedig tot splitsing. De belangrijkste beslissing valt uit ten gunste van de Bouwvereniging Heerenveen, die opteerde voor 72.42 are bouwterrein met het kadastrale nummer A-2997. U begrijpt het al: dat wordt het terrein voor de Compagnonsstraatwoningen. De Nationale Bankvereniging aan het Breedpad krijgt er een klein stukje grond bij: 8 centiare, en wat er dan nog over is houdt de firma in eigen bezit.
Enkele jaren later besluit mr. Tromp te verhuizen naar Arnhem. Hij gaat in op de wens van makelaar Jelmer Murks Visser om zijn huis, bergplaats en tuin te verkopen. Visser wil daar een woning bouwen tussen het ‘Grote Huys’ en de Nationale Bankvereniging aan het Breedpad. Jammer genoeg is de transactie Tromp - Visser, door notaris J.L. van der Heij op 25 augustus 1925 zeer summier vastgelegd - in die zin, dat Tromp alleen als verkoper staat vermeld (bron: Tresoar-Alle Friezen) en de naam van Visser daarin niet wordt vermeld. Oud-president van de Rechtbank Heerenveen Mr. T.S. Tromp blijkt de 25e oktober 1925 op 65 jarige leeftijd te zijn overleden te Arnhem, waar hij na de opheffing van de rechtbank te Heerenveen in 1923 naartoe is verhuisd.
De hypotheek, die Jelmer Murks Visser bij de Coöp. Boerenleenbank op 31 oktober 1925 tot schuldenaar maakt en ook door notaris van der Heij is geregistreerd zal daar ongetwijfeld mee te maken hebben. Aangezien er van dat huis door Visser gebouwd geen bouwvergunning is te vinden in het gemeentearchief van Heerenveen zullen we het moeten doen met een bericht - zowel in de Leeuwarder Courant als in het Nieuwsblad van het Noorden. Op 3 juni 1926 valt namelijk de timmerknecht D. Kuipers bij de in aanbouw zijnde woning van de heer Visser in een cementen kelder. Hij wordt met een gebroken been en ernstige hoofdwonden overgebracht naar het ziekenhuis. Het huis van vier lagen (souterrain, eerste etage, tweede etage en zolderetage) is in november 1926 door de familie Visser zelf betrokken. Vervolgens doet Visser het makelaarsberoep alle eer aan door aan Gerard Jan Comello, handelaar in sigaren en tabak, enz. het heerenhuis, dat hij mr. Tromp heeft gekocht, met een perceelgrootte van 3.75 are over te dragen. De 5.90 are tuin van de oorspronkelijke grootte wordt in dezelfde tijd gesplitst in twee erven, wat gerust vertaald mag worden in twee bouwterreinen.
Eén gedeelte met een grootte van 3.18 are wordt in drie delen opgedeeld. Het deel van 1.07 are met het nieuwe kadastrale nummer A-3236 blijft eerst in zijn eigen handen, maar bij bouwvergunning nr. 1949 van 10 juni 1929 realiseert handelsreiziger Th. de Vries uit Nijehaske daar een pakhuis met bovenwoning en laat dat uitvoeren door .....bouwmeester J.M. Visser. (Thans nr. 3) Het tweede gedeelte van 1.06 are wordt eigendom van Fokke Brugge, boekhouder en later handelaar in schoenen, die op het perceel A-3237 een pakhuis met een plat dak op een erf bouwt. Dit gebouw is al tot stand gekomen bij vergunning van 19 december 1927 en ook hier zette aannemer J.M. Visser zijn architecturale handtekening op. (Thans nr. 5). Het derde gedeelte met een grootte van 1.05 are wordt bij bouwvergunning 1760 als eerste gebouwd voor mej. Jantje de Vries, kantoorbediende. We mogen aannemen, dat ook in dit geval als bouwmeester staat vermeld ....J.M. Visser. Met Jantje de Vries’ krijgt haar bezit te maken met kadasternummer A-3238. (Thans huisnr. 7). Overigens zijn alle drie kadastrale nummers A-3236, A-3237 en A-3238 toegekend door het kadaster in het kadastrale dienstjaar 1929. De daarvoor geldende kadastrale nummers, waaruit die drie zijn voortgekomen, blijkt volgens vergunning 1760 en 1773 te zijn A-3179 en volgens vergunning 1949 te zijn A-3178, welke kort daarna door uitbreiding met 80 centiare grond werd gewijzigd in A-3180.
De volgende fase is vast te stellen welke de bewoners zijn geweest van de huizen, die in 1930 de huisnummers 1, 3, 5 en 7 hebben gekregen. Daarvoor doen we in eerste instantie een beroep op de woningkaarten van die vier panden en mogelijk voor de invoering daarvan de adresboeken van 1927 (museum, gemeentearchief) en 1928 (Tresoar). Onder Compagnonsstraat nr. 1a - waarvan op de woningkaart staat dat het in 1936 is gebouwd - wordt per 25 maart 1937 ingeschreven : E.V.J. Vernimmen en gezin, wijnhandelaar, binnen en buitenlandsch gedistilleerd, en M.A. Vernimmen, kantoorbediende bankkantoor. Per diezelfde datum vestigt zich ook als kamerbewoner Hendrik van der Velde, die met de Vernimmens is meegekomen van Nieuwburen 10, net als de kelner Jan van der Meulen. Van der Velde vertrekt op 2 mei 1938 dan naar Dracht 25 en Van der Meulen vindt per 1 november 1938 volledig onderdak in Vernimmen’s hotel aan de Dracht nr. 1. Mej. Gerarda M. van der Werf, onderwijzeres, wordt kamerbewoonster per 1 april 1937, komend van Dracht nr. 83 en verhuist per 12 september 1940 naar Fok 72. De laatste persoon die zich als kamerbewoner voor de oorlog hier vestigt, is analist Bernardus G.D. Dalessi, die van 31 oktober 1938 tot 25 juli 1939 hier nog woont. Daarna zijn de kamers, c.q. bovenverdieping steeds verhuurd geweest voor kortere en langere perioden, zoals b.v. Feitze van der Zwaag (1940-1946); Boele Bregman (1946-1948); Wietze van der Tuin (1946-1948); Alida Zanstra, wed. J.M. Visser (1947-1951); Oege Walstra (1947-1950); Willem Hendrik Bregman (1948-1959); Wietze van der Laan (1951-1954); Tjibbe Borger (1952-1954); Frederik Bosma (1954-1955); Trijntje Kramer (1966-1959) en Wijbren Jaarsma (1955-1974).
Compagnonsstraat nr. 3 en 3a zijn gebouwd in 1929 (woningkaart). De gezinskaart noemt als vestigingsdatum voor Thijmen de Vries, koopman in bakkerswaren, 6 november 1929. Hij komt dan uit Nijehaske en het adres wordt nog genoteerd als ‘Heerenveen nr. 633 c’, welke nauwelijks een jaar later wordt vernummerd naar Compagnonsstraat 3. In 1930 heeft de eigenaar al te maken met een uitbreiding van de woning met een afdakje van gegolfd asbestcement ‘achter de woning van Th. de Vries’ en in 1932 met een nieuwe deur en raamkozijn. Beide zijn geplaatst door timmerman IJ. Drijfhout. In het adresboek 1934 staat Th. de Vries ten onrechte vermeld als bewoner van Compagnonsstraat 5, terwijl deze slechts een bestemming als pakhuis met kamerbewoners boven heeft. Bij de verkoop van de ‘voor enkele jaren gebouwde Burgerhuizing Compagnonsstraat 3’ wordt door Th. de Vries op 12 januari 1938 een nauwkeurige indeling gegeven met beneden: kantoor, magazijn en kelder; op de 1e verdieping: 2 grote kamers-en-suite, kleinkamertje, keuken, groot balkon, overloop met closet. De 2 etage met overloop telt 4 slaapkamers met badkamertje en een ruime zolder daarboven. Het wordt gekocht door Jan K. de Jong, kaaskoopman. Thijmen de Vries verhuist dan per 12 mei 1938 naar de westelijke helft van het nieuw gebouwde dubbelhuis aan het Breedpad 23a, terwijl Jan Comello de oostelijk helft nr. 23 gaat bewonen.
Compagnonsstraat 5 is in 1928 gebouwd (zie tekening) en overtuigend alleen bedoeld als pakhuis met kantoor, maar heeft wel daarboven dus de mogelijkheid van kamerbewoners gekend. Met name in de periode vanaf februari 1965 tot en met 1984/1985 is daar veelvuldig gebruik van gemaakt. Op enig moment heeft het pakhuis ook dienst gedaan als onderkomen van het adviesbureau Weerman. De eerste advertentie van F.J. Weerman staat in de Leeuwarder Courant van 13 januari 1978 en spreekt over administraties en begrotingen voor woning-en utiliteitsbouw, tel 05130-23990. Een latere advertentie belooft als Adviesbureau Weerman tekenwerk en calculaties. (1980)
Aan de basis van de stichting van het huis met de enigszins trapeziumvormige ondergevel middels een speels oplopende steunbeertje (met toegekend nummer 633e en twee jaar later als Compagnonsstraat 7 bekend staand) staat mejuffrouw Jantje de Vries, klerk hypotheken en kadaster. Zij is dochter uit het eerste huwelijk (1892) van Fokje Moed met Hylke Harmens de Vries, die een jaar na Jantje’s geboorte overlijdt. Op 12 december 1924 gaat moeder Fokje Moed op 56 jarige leeftijd een nieuwe verbintenis aan met weduwnaar Hendrik Jelles Nijenhuis, winkelbediende. Deze heeft bijna dertig jaar in Heerenveen-Aengwirden gewoond. Eerst als tuinman en later als winkelbediende in galanterieën.
Bij de beslissing om samen met haar moeder en haar stiefvader een bouwvergunning aan te vragen voor een woning op het kadastrale perceel A-3179 aan de Compagnonsstraat zorgt Jantje, die inmiddels 30 jaar oud is en door haar werk de klappen van de zweep kent (klerk op het kantoor van de hypotheken en het kadaster) voor de formaliteiten. De bouwvergunning nr. 1760 staat op haar naam. Ze heeft het aangevraagd op 9 november 1927 en in de loop van 1928 wordt de bouw voltooid. Daaraan heeft dus bouwmeester Jelmer Murks Visser een wezenlijke en speelse bijdrage geleverd. Bij latere verbouwingen is aanvrager Hendrik Nijenhuis, die o.a. door K. Telgenhof op basis van bouwvergunningnr. 2428 van 27 maart 1932 een lichtkozijn laat plaatsen in de zuidgevel van zijn huis aan de Compagnonsstraat. Hendrik is op 6 mei 1942 op ruim 80 jarige leeftijd “in Jezus ontslapen” als man, vader, behuwdvader, groot-en overgrootvader. (N.v.Frl. 8-5-1942) De Compagnonsstraat 7 is zijn laatste ‘thuis’ geweest. Fokje en Jantje blijven er wonen. Zelfs moeder Fokje wordt in het huis opgebaard op 1 september 1955 en Jantje blijft nog tot 15 juni 1967 de familie vertegenwoordigen op dit adres. De woningkaart laat haar op die datum vertrekken naar Kon. Wilhelminaweg 1, doch haar overlijdensadvertentie meldt dat zij op diezelfde dag - 15 juni 1967 - op 73 jarige leeftijd is overleden. De kortstondige ziekte zal er de oorzaak van zijn geweest, dat ze de 19e op de begraafplaats te Terband ter aarde is besteld. In augustus 1967 is Remmelt Heida van Jubbega-Schurega de volgende bewoner. (Info woningkaart)
Van de afgebeelde arbeiderswoningen van de Bouwvereniging zien we vanaf links het dubbelpand 634 en 635, tevens behorend tot het type-1 woning. Wijkverpleegster P. Sjoerdsma staat in het adresboek 1922 als gebruikster in de noordelijke helft. Zij wordt per october 1925 opgevolgd door gemeenteveldwachter Tjitte van der Horst, die eerder in de Van Cuyckstraat woont en in ieder geval in het adresboek 1934 nog op dit adres in Compagnonsstraat is te vinden. Hij heeft de mutatie naar Compagnonsstraat nr. 9 meegemaakt. Op 6 mei 1937 is het nieuwbouwhuis aan de Leliestraat 2 geschikt voor bewoning en verhuist hij daar naar toe. (Zie HIP-Time Magazine 111, van 12 juli 2015). Per 12 mei 1937 doet Grietje Hospes, wed. van Johann D. Stöver een stapje terug en verhuist van de (Verl.) Dracht 148 naar Compagnonsstraat 9. In 1939 heeft ze een maand of drie een kostgangster uit Amsterdam, nl. Johanna A. Braam, die daarna ook weer naar Amsterdam terugkeert. Per 31 mei 1954 woont de wed. Stöver in de Eeltje Halbertsmastraat nr. 2 en overlijdt in september 1956. In de Compagnonsstraat 9 huist dan vanaf 10 juni 1954 inmiddels Jan Brink.
Pand 635 kent Anthony Reitsma, bouwkundig opzichter en Workumer van geboorte, als eerste gebruiker (adresboek 1922). Hij heeft zich hier op nr. 635 laten inschrijven per november 1921. Tot dan heeft hij (geb. 11 mei 1891) ingewoond bij zijn moeder de wed. Aagje Reitsma-van den Herberg op nr. 673 aan de Van Dekemalaan. De aanleiding om te verhuizen is zijn huwelijk op 24 november 1921 met Anna Plantinga, die assistente in de huishouding van zijn moeder is geweest. Haar zuster Ymkje neemt die taak van Anna over door uit Oranjewoud over te komen. Na ruim 5 jaar op nr. 635 te hebben gewoond besluiten ze met hun - inmiddels - twee jonge kinderen op 14 december 1926 naar Wageningen te gaan.
K. Woudstra, lijnwerker bij N.S. staat in de kolommen van adresboek 1927 en 1928, maar heeft in 1934 als opvolger staan de beroepsloze T. Kleefstra voor Compagnonsstraat 11. In 1938 woont er de kleermaker O. Loopstra.
Het brede pand dat parallel aan de straat en iets terugwijkend van de rooilijn is gesitueerd, bevat drie wooneenheden van het type-2. Voor 1930 blijkt de adressering daarvan nr. 636, nr. 637 en nr. 638. Ook hier een bonte verscheidenheid van bewoners. Pand 636 (na 1930 Compagnonsstraat nr. 13) kent als eerste bewoner de koperslager A. Hofman in adresboek 1922; de manufacturier Joh. Popma als tweede in 1927 en 1928 en de klerk bij het P.E.B. de heer L. Buwalda als derde in 1934 en 1938. Het verloop van pand 637 is in het begin iets groter, want kantoorbediende J. Duursma en de weduwe S. Duursma staan slechts vermeld in 1922; in 1927 is dat de stoffeerder W.J. Ros. De lijst van 1928 biedt plaats aan de wed. C. Nobbe-Zandstra op 637 en in 1934 in de Compagnonsstraat 15 ook nog. In 1938 blijkt zij te zijn opgevolgd door L. van der Sluis, assistent directeur zuivelfabriek. Stabiele menselijke factor in pand 17 (westelijke eenheid) is de familie van de Pol. De weduwe B. van der Pol, zonder beroep, start de bewoning in 1922 en behoort blijkbaar niet meer tot de bewoners. Haar dochter R.M. van der Pol staat in 1927, 1928, 1934 en 1938 als hoofdbewoonster te boek en heeft in 1927 en 1928 inwonend de onderwijzeres mej. J. Bakker. Zelf staat mej. R.M. van der Pol in 1934 en 1938 weer voor de klas als handwerk-onderwijzeres, nadat ze volgens de Leeuwarder Courant van 2 mei 1932 ontslag heeft gekregen van de school te Nijehaske. In 1938 biedt ze tijdelijk onderdak aan boekhouder F. van der Zwaag en M. van der Zwaag, ijzerhandelaar.
Vragen we ons af wat de oorlog ’40-’45 voor invloed heeft gehad op dit stukje bewoning. De adresboeken uit die periode zijn niet verschenen; de persoonskaarten zijn niet openbaar; de media (kranten) wordt zwaar gecensureerd, staan onder controle van de bezetter of trekken zich terug uit het maatschappelijk leven.
De bevolking van Compagnonsstraat 1a bestaat in 1940 in ieder geval nog uit F.C. van der Zwaag, die in een advertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 11 januari “De eerste Heerenveense Dansschool” onder de aandacht van de lezers brengt. In 1949 is de bevolking volledig vernieuwd met de wed. J. Visser-Zandstra; O. Walstra en W.H. Bregman. Compagnonsstraat 3 blijft het onderkomen van Jan K. de Jong, kaaskoopman, die overigens in de krant van 28 december 1939 naast de kaashandel ook beëdigd makelaar blijkt te zijn. Op 11 juni 1941 laat burgemeester Falkena eveneens in de krant weten, dat Jan de Jong en Klaas de Jong beide zullen worden beëdigd door de kantonrechter voor het taxeren van de ingeleverde metalen op basis van een verordening. Die taxatie mag nimmer meer kosten dan 5 gulden. In 1947 adverteert Jan K. de Jong met de kwalificatie ‘taxateur van roerende en onroerende goederen’.
De Compagnonsstraat nr. 7 biedt aan nog slechts een thuis aan F. Moed, de weduwe van Hendrik Nijenhuis. Hendrik is op 6 mei 1942 op ruim 80 jarige leeftijd “in Jezus ontslapen” als man, vader, behuwdvader, groot-en overgrootvader. (N.v.Frl. 8-5-1942). Mevr. de wed. J.D. Stöver-Hospes op nr. 9 en O. Loopstra op nr. 11 hebben geen redenen gezien te willen verhuizen. Ook op nr. 13 heeft de heer L. Buwalda de oorlog doorstaan en laat zich nu bedrijfsboekhouder van de P.E.B. noemen. L. van der Sluis heeft zijn plek in de huiskamer van nr. 15 ontruimd ten behoeve van chauffeur B. Zeilmaker. En op nr. 17 heeft Rinske Margaretha van der Pol haar 68e levensjaar gehaald. Wanneer zij in maart 1951 als 70 jarige overlijdt, is dat in Bovenknijpe.
Wanneer we nog eens een veelbelovend portret tegenkomen van de westkant van de Compagnonsstraat van een wat oudere datum zou het een uitdaging zijn om ook daaraan eens een aflevering te wijden. Tot nu toe zijn we evenwel een dergelijke prentbriefkaart of foto nog niet op het spoor gekomen.
Tenslotte moeten we U - jeugdige Heerenveners - nog even vertellen, dat het torentje boven het drie-woningen-pand heeft toebehoord aan de Nederlands Hervormde Kerk (Schoterland), welke heeft gestaan in het ‘Amelius van Oenema-park’ en in 1969 is afgebroken.
2015, november 1 - wibbo westerdijk - hip-backup
Burg. Falkenaweg vóór 1972.
HIP time magazin 124
Deze aflevering staat in het teken van een beslist jongere prentbriefkaart. Uiteraard uit de collectie van het Heerenveen Museum. De moeilijkheid van speciaal deze kaart is het gegeven, dat de adreszijde geen enkele aanknopingspunt geeft voor een datering. Geen handschrift, geen postzegel en dus ook geen poststempel. Het enige positieve blijkt dus het opschrift: “Heerenveen, Burg. Falkenaweg”.
We zullen dus eerst de negatieve benadering moeten kiezen en kijken, wat er nog niet op staat. De grootste verandering ten opzichte van de afgebeelde situatie is het pand van de voormalige Citroëngarage. (Lees daarvoor HIP-Time Magazine 122 van 12 december 2015). Dat pand is in het jaar 1985 door architect Pieter Wester (1948) als partner in architectenburo Gjalt de Jong te Drachten ontworpen en omgetoverd van ‘een echte villa’ en door aannemer Frisoplan te Sneek gebouwd en door makelaardij Terpstra te Heerenveen in de markt gezet als ‘stadsvilla’. Dat betekent op de begane grond twee kantoren en daarboven zes exclusieve koopappartementen in drie bouwlagen, waarvan de oplevering eind 1986 in het vooruitzicht wordt gesteld. Lezenswaardig is in dit opzicht een artikel in de Leeuwarder Courant van 4 november 1988 van journalist Symen Kingma, omdat het veel informatie bevat over nieuwe opvattingen over stadsontwikkeling.
De aanwezigheid van de Esso-reclamezuil, samen met de daarbij horende benzinepompen, maken ons dus duidelijk: ‘het dossier 188-3, genaamd Frisoplan BV - bouw van 6 woonappartementen en 2 kantoorruimten aan de Burgemeester Falkenaweg, 1985’ is nog niet in uitvoering. Met andere woorden: de foto dateert van vóór 1985.
Het tweede pand links met puntgevel - van donkere stenen en de witte vlaggenmast - is gebouwd volgens de woningkaart in 1939. Op die kaart staat het pand met huisnr. 36 (en vermoedelijk rond 1960 vernummerd naar nr. 32) geregistreerd, en het is nog een vrijstaand huis. Daarvoor is het de zuidelijke helft geweest van een dubbelpand, behorend tot de Feitshuizen, waar mr. Jacob de Geer, advocaat-procureur tot 21 mei 1938 heeft gewoond. Vervolgens is door eigenaar Andries Gaastra deze helft gesloopt
en voor burgemeester J.J.G.S. Falkena dit nieuwe pand gebouwd. Het pand krijgt opnieuw ook het huisnr. 36 en de heer Falkena trekt er op 17 april 1939 in. De andere helft met alle kenmerken van de Feitshuizen - wordt gerestaureerd en daarna in twee delen verhuurd. Na de renovatie wordt aan de bovenverdieping het nummer 34-boven toegekend (eerste bewoonster - van 28 februari 1939 tot 15 april 1940 - Margreta Gaastra, gescheiden van Fokko B. Aberson) en aan de beneden-etage nummer 34-beneden (eerste bewoner Jan Wignand, van 20 december 1938 tot 14 januari 1956). Na het vertrek van Wignand krijgen boven-en beneden-etage weer een gezamenlijke bestemming. Eerder zijn we steeds uitgegaan van de hernummering naar nr. 28 (boven) en nr. 30 (beneden) omstreeks 1960, maar mogelijk is er zelfs sprake van een eerdere hernummering van het boven beschreven pand. Hoe is het anders te verklaren dat een krantenartikel in de Friese Koerier van 17 augustus 1956 melding maakt van de verhuizing van dameskapster Aly Tamboer van de Dracht 24 (boven de Gruyter) naar ‘het gesloten huis Burgemeester Falkenaweg 28’. Zij mag het laten transformeren tot een smaakvolle, moderne zaak met vier kaptafels, diverse vitrines met producten voor de schoonheidsbehandeling en een met zwart beplakt behang op de schoorsteen met in witte letters ‘een goede dag’ in ongeveer alle wereldtalen. In april 1965 wordt de kapsalon gesloten en stopt ook de berichtgeving over Aly Tamboer in de kranten. Overigens blijkt uit een aantal familieberichten, dat er geen sprake is van toeval bij de vestiging in dit pand. Zij is namelijk gehuwd met bewoner Herman Plantinga, die op de woningkaart staat als hoofdbewoner van 15 augustus 1956 tot 27 januari 1965.
Verwarrend is het in de Friese Koerier van 31 augustus 1965 te moeten lezen, dat op 1 september de “Opening van Hobby-Huis H. v.d. Heide” op de Burg. Falkenaweg 28 zal plaatsvinden “met alles voor de ‘Doe Het Zelver’, terwijl op de openingsdag zelf in een advertentie met exact dezelfde tekst in de Friese Koerier van die dag sprake is van de exploitant “H. v.d. Velde”. Gelukkig weet de woningkaart ons daarover te vertellen, dat per 25 augustus als bewoner van nr. 28 staat vermeld: ‘Haentje van der Velde’. Gedurende ruim twee jaar vinden we vervolgens bijna wekelijks een advertentie in de Friese Koerier met de aanbieding van dit Hobby-Huis van H. van der Velde. Op 11 januari 1968 vertrekt Van der Velde als bewoner uit het pand. Inmiddels zal hij zakelijke onderhandelingen hebben gevoerd voor overname van het bedrijf, want nog dezelfde dag trekt Pieter Timmermans in het pand. Uit een advertentie van de Friese Koerier van 28 juni 1968 wordt namelijk de opening op 29 juni d.a.v. aangekondigd van ‘ons geheel gemoderniseerd en naar de eisen des tijds ingericht HOBBYCENTRUM’. Nauwelijks een jaar later laten de exploitanten (Timmermans heeft inmiddels een zakenpartner gevonden in Holtrop) via de Leeuwarder Courant van 14 juni 1969 weten, dat het winkeloppervlak van het HOBBYCENTRUM is uitgebreid tot 180 vierkante meter. Bovendien afficheren ze zich met de eerste zelfbedieningszaak met een uitgebreid assortiment voor klussen en vrije tijdsbesteding in deze branche in Friesland.
Ook na de opname van de Friese Koerier in de Leeuwarder Courant (1 januari 1970) blijven de exploitanten hun uitbreidende assortiment aanprijzen op de advertentiepagina. De laatste bewoner van pand 32 (eerder al aangeduid) Dicky Bijlsma trekt op 29 november 1971 de deur achter zich dicht. Daarna is Burg. Falkenaweg 32 (beneden) nog als kantoor in gebruik geweest door verzekeringsman De Goede, die op 6 januari 1969 van Fok 5 komt en op 8 november 1971 naar de Sieversstraat 10 verkast.
De aankondigingen van het HOBBYCENTRUM - voor wat betreft de adressering vanaf 3 februari 1972 - wordt uitgebreid tot Burg. Falkenaweg 28-32.
De conclusie moet zijn dat de heren Timmermans en Holtrop de panden 28 (-30) en 32 gaan koppelen om tot een vergroting van de verkoopruimte te kunnen komen. Op 28 april 1972 duikt in de advertenties bovendien de term ‘Hobby en Doe-het-zelf-markt’ op. Datzelfde jaar vinden we ook in een advertentie de aanduiding ‘HUBO Hobbycentrum’, als teken dat zij zich hebben aangesloten bij de HUBO. De ‘Houthandel Utrecht Bedrijven Organisatie’ werkt als leverancier van de producten voor de aangesloten franchisenemers. Een aantal advertenties in 1973 maken zelfs alleen maar gebruik van de term ‘Doe-het-zelf-markt’, maar ook van de adressering ’28-30-32’.
Wanneer de eerste advertentie van de HUBO op 29 november 1973 in de Leeuwarder Courant verschijnt, staan de Friese aangesloten zaken in een door de HUBO geplaatste advertentie en voor de Heerenveense vestiging: adres Falkenaweg 28. Het feit, dat de woningkaart nog steeds voor nr. 28 ook bewoners registreert, betekent denkelijk dat de bovenverdieping zijn woonfunctie heeft behouden, terwijl Timmermans en Holtrop beneden het sterk vergrote ‘HUBO-huis’ exploiteren. In de jaren daarna wordt de formule HUBO zo nu en dan gekoppeld aan het merk WEDEKA. De tachtiger jaren geven de advertenties eveneens regelmatig de namen van Timmermans en Holtrop prijs. Begin jaren negentig wordt niet meer Falkenaweg 28 genoemd, maar nr. 32, terwijl in een advertentie van 2 april 1993 de zaak ‘HUBO-Holtrop BV’ wordt genoemd met een dealerschap voor WEDEKA-producten. De laatste advertentie van HUBO-WEDEKA stamt van 5 oktober 1994.
Voor de jongste geschiedenis van dit complex zullen we moeten aankloppen bij de ‘Woonwinkel It Wenhûs’, welke tot onze spijt op haar website helemaal niets prijsgeeft over haar ontstaan en de bedrijfsgeschiedenis sindsdien.
Het pand nr. 26 (eerder no. 32) ten noorden van de huidige woonwinkel is volgens de woningkaart gebouwd in 1927. Anne de Boer - als depothouder benzinehandel in het adresboek 1934 - moet daar tot eind oktober 1949 hebben gewoond. Vervolgens wonen er Wiebe Tilstra vanaf 9 november en Eitze Halbersma vanaf 11 december 1949. Als Halbersma op 12 december 1952 uit 194 sollicitanten wordt benoemd tot conciërge aan de Ambachtsschool woont zijn voorganger nog in de dienstwoning op het terrein van de school. Per 1 februari 1953 verlaat Halbersma dus no. 32 om te verhuizen naar Falkenaweg 54a (de dienstwoning), waar eerst conciërge G. van Houten en daarna diens opvolger J. Boonstra enkele jaren hebben gewoond. In 1937 is het pand - samen met de cantine van de school aanbesteed - en zal vrij snel ter beschikking zijn gekomen. Het is in ieder geval in 1938 bewoond.
In het pand 26 komen in de periode 1953-1980 ook als bewoners de namen voor van Jan Friso, Sijbrand Nijman, Lucas J. Fransen (bedrijfsleider, directeur bij autobedrijf Jansma & van der Mei), Nelis van der Let en z’n echtgenote, en Jacob Schaap. Omdat de woningkaart niet met beroepen werkt en daarvan geen gezinskaarten beschikbaar zijn valt daarover weinig te melden.
Een bericht in de Heerenveensche Koerier van 11 mei 1950 met als titel: “Heerenveen een nieuwe garage rijker” confronteert ons met de expansiedrift van de commanditaire vennootschap “Het Friesche Automobielbedrijf”. Aan de basis van deze vennootschap staat de heer J. de Boer, die in Joure al twintig jaar een garage heeft geëxploiteerd o.a. als sub-dealer voor Ford, maar ook in Citroëns heeft gehandeld. In 1946 neemt hij de garage over van de fa. Gebrs. Wijma aan het verbrede gedeelte van de Verl. Dracht-oost. De Wijma’s hebben vanaf 1 augustus 1928 bij vergunning nr. 1848 op het zuidelijke deel van de tuin van J. Woltman een moderne autogarage (met dubbele bovenwoning) laten verrijzen van 8 meter diep en 15 meter breed.
De heer J. de Boer en zijn mede-firmant J. van Kampen hebben op het adres Dracht 105-109 niet alleen in hun bedrijf vorm gegeven aan ‘Official Forddealer’ zijn, maar hebben het bedrijf ook opnieuw vorm gegeven (gerestaureerd) om goede service te kunnen bieden, o.a. door luxe autoverhuur en taxidiensten. Op 10 mei 1950 hebben zij daartoe een tweede pand geopend, welke eerder aan de heer Andries Jonkers onderdak heeft geboden aan z’n autobusbedrijf en daarna zelfs nog bij de N.T.M. in gebruik is geweest. Met een ‘kuil’ (doorsmeerstation), showroom en boxenstalling is het F.A.B. (Friesche Automobielbedrijf) volledig bij de tijd, terwijl ook het taxibedrijf hier haar uitvalsbasis heeft gevonden. De opening wordt beschreven als een bijzonder feestelijk gebeuren.
Een anekdotische gebeurtenis zal aan het service-station aan de Burg. Falkenaweg blijven herinneren. Op 16 februari 1951 (H.K.) veroorzaken sneeuwballende schooljongens een ernstig ongeluk. Het slachtoffer een zoon van de strohandelaar Bennen, die zich met zijn arm probeert te beschermen tegen een sneeuwballenregen en daardoor minder op het verkeer let, wordt door een bestelauto aangereden. Hij smakt tegen de grond en wordt met een zware hersenschudding naar het ziekenhuis vervoerd. De school, die het sneeuwballen heeft verboden, weet de hoofdschuldige op te sporen en krijgt een straf opgelegd.
Een klein advertentietje in de Friese Koerier attendeert het Heerenveense publiek nog even op een uitbreiding van de activiteiten op Burg. Falkenaweg 32. Vanaf 30 november 1956 namelijk is dit het adres en het telefoonnummer 2615 om opdrachten voor het taxi-en autoverhuurbedrijf van de C.V. Het Friesche Automobielbedrijf te kunnen plaatsen. Op 29 november 1964 verstrekt B. en W. van Heerenveen op grond van artikel 46 van de ‘Wet Autovervoer personen’ aan de C.V. Friesch Automobielbedrijf een vergunning tot het exploiteren van twee huurauto’s.
In november 1966 bestaat het F.A.B. twintig jaar en is er alle reden om feest te vieren. Het bedrijf doet dat op 16 november met een receptie en een Fordshow. De receptie in restaurant Tropenfauna draait om het echtpaar De Boer, die - na 40 jaar geleden in Joure een garage te zijn gestart en daar ook Ford-sub-dealerschap heeft gehad - in 1946 met de F.A.B. in Heerenveen is begonnen. Op deze feestdag heeft het bedrijf 35 mensen in dienst en is men bezig zich voor te bereiden op een uitbreiding van de locatie aan de Verlengde Dracht in de richting van het Burgemeester Kuperusplein.
Extra glans wordt aan dit jubileum gegeven door een show van alle types Ford, die er op dat moment aan de markt zijn. Ook voor dit gebeuren is Tropenfauna de gastheer. Zelfs het laatste model “de Ford Consul Cortina” zal worden geshowd.
Van de op 29 november 1964 toegestane vergunning voor de twee huurauto’s besluit dezelfde B. en W. deze op 3 juli 1967 over te dragen aan H. Hofma, James Wattlaan 4 te Heerenveen.
Langzamerhand verandert het zakelijk karakter van het F.A.B. De maatschappelijke ontwikkelingen gaan meer in de richting van uitbreiding van de inruilwagensmarkt van gebruikte auto’s met Bovag-garantie. Ook de in 1974 aangetreden nieuwe directeur en enige aandeelhouder Jan Boom, afkomstig uit het Volkswagenconcern, weet die ontwikkeling niet tot staan te brengen. De poging om met een plaats op het industrieterrein Heerenveen-zuid - mede noodzakelijk vanwege de mogelijkheden van showroomgrootte (1300 m2) en parkeerfaciliteiten - kan een maatschappijprobleem niet oplossen. Op de Zilverweg 5 zet het Friesch Automobielbedrijf (Ford) per 1977 haar activiteiten door en komt in 1980 tot de conclusie op basis van een aantal factoren, dat de automarkt snel is verslechterd. Er is een roep om kleinere auto’s met een geringere winstmarge. Geprobeerd wordt nog een lease-constructie om de problemen het hoofd te bieden, maar op de grote hoeveelheid onverkoopbare inruilauto’s wordt teveel verlies geleden. Boom verkoopt zelfs een voorraad van 82 ingeruilde auto’ voor een appel en een ei’ (schijnwaarde) elders in het land en ontziet daarmee de locale markt voor een regelrechte ramp.
Op 27 juni 1980 telt de directeur Jan Boom van de BV. zijn knopen en stapt naar de rechter om het faillissement van zijn bedrijf aan te vragen. De Leeuwarder Courant legt uit dat de sterkvertraagde omloopsnelheid van de tweedehandsauto’s de belangrijkste reden is. Wanneer het gemiddelde renteverlies honderd gulden per maand is, komt de rentabiliteit van het bedrijf in het geding. De zgn. kopersstaking met een verminderde autoafzet van wel 50 procent blijkt desastreus. Zoals meestal zijn ook nu de fiscus en de bank de voornaamste schuldeisers. Het gaat nu nog om 24 man personeel, waarvan 22 kostwinner zijn. Op 2 juli 1980 staat het vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te Leeuwarden in de krant, Mr. D. Aten is benoemd tot rechter-commissaris en Mr. A. van der Werf tot curator. De curator mr. Anne van der Werf uit Sneek laat het bedrijf voorlopig nog doordraaien. Gelukkig blijkt een bericht als zouden de ex-werknemers hun salaris niet hebben gekregen onjuist. Zij hebben tot de datum van failliet verklaring van het bedrijf hun centen uitbetaald gekregen en daarna door de bedrijfsvereniging. (L.C. 2-12-1980)
De volgende fase in de afwikkeling van het faillissement is de “Verkoop bij executie”, die zal worden gehouden op vrijdag 10 april 1981 om 10.30 uur aan de Zilverweg 5 te Heerenveen. De gehele bedrijfs-en kantoorinventaris met administratief en bedrijfsmateriaal wordt ten verkoop aangeboden tegen contante betaling en zonder opgeld. De deurwaarder is belast met de executie.
Op 13 maart 1983 laat de Leeuwarder Courant tenslotte weten, dat bij gebrek aan baten het faillissement van het Friesch Automobielbedrijf BV, Zilverweg 5, Heerenveen, is opgeheven.
Op 28 september 1983 blijkt Autobedrijf Van der Brug - met vestigingen ook in Drachten en Oosterwolde - zich te hebben gevestigd op de Zilverweg 5 als dealer van de Duitse autofabrikant V.A.G. (Volkswagen Aktien Gesellschaft) met de merken Audi en Volkswagen. Tegenwoordig heet het bedrijf Autoland van der Brug.
Op onze prentbriefkaart hebben we immers in rood de gebruikte huisnummers geplaatst. Twee daarvan zijn nog niet aan de orde geweest, nl. BF-weg 18 en 16. Huisnummer 18 is gesticht bij bouwvergunning 2145 van 7 augustus 1930 door de heer Fokke Brugge, die als zoon van schoenmaker Lammert Brugge in de Oude Kerkstraat. Als ‘grossier in schoenen’ begint Fokke in 1922 in voorheen “Broekmans Schoenenmagzijn”, Dracht 387 zijn loopbaan. Fokke trouwt kort daarna op 6 april met Catharina Boersma, dochter van de brigadier-rijksveldwacht F. Boersma. Wanneer in juni 1934 het rijk een steunregeling afkondigd, krijgt Heerenveen ook een controleur steunregeling. In het adresboek van 1936 blijkt die functie te zijn toegewezen aan Fokke Brugge. Kennelijk is die functie goed bevallen, want op 18 februari 1938 wordt het winkelpand aan de Dracht nr. 82 (voorheen 387) finaal geveild bij Hotel Groen. De status van Brugge luidt in het adresboek 1938 vervolgens ‘contr. Steunverlening en Werkverschaffing’. Een periode tijdens de jaren 1944 en 1945 treedt hij op als bedrijfsleider c.q. directeur van de Schouwburg.
Nadat Fokke Brugge in mei 1980 is overleden, heeft zijn weduwe er nog een drietal jaren, samen met haar ongehuwde dochter Martha gewoond tot juli 1983. Vervolgens heeft Martha nog talloze jaren het ouderlijk huis in ere gehouden.
Het voorlopig laatste pand noemen wij voor het gemak maar de ‘pianohandel van Oudenalder’ aan de Falkenaweg nr. 16. Wanneer notaris J.J. van der Hey op 17 juni 1930 het woon-en winkelhuis met ruime werkplaats (rijwielherstelplaats), tuin en bouwterrein met een grootte van 8.80 are in twee percelen finaal veilt voor J.J. Veenstra, wordt eerder genoemde Fokke Brugge eigenaar van het bouwterrein van 3.40 are voor fl.2341,-. Het noordelijk ervan staande woon-en winkelhuis met de ruime werkplaats van 5.40 are en het dan gangbare huisnummer 324 gaat over in het bezit van J.J. Bunt. Kort daarna wordt er hernummerd en krijgt het pand als adres Burg. Falkenaweg 16. De nieuwe eigenaar heeft zich uit zijn stoffeerderij op Dracht 42 teruggetrokken en gaat rentenieren. Het adresboek 1934 noemt hem daarom: ‘zonder beroep’.
Maar eerst laat hij bij bouwvergunning nr. 2166 van 5 september 1930 het woonhuis verbouwen tot woning met garage en pakhuis. Dat betekent tevens een vergroting en een volledig nieuw aanzien op het kadastrale perceel Heerenveen A-1598.
Zijn zoon J. Bunt richt zich meer op de ‘Complete Meubilering’ en neemt het bedrijf aan de Dracht over. Senior laat in het Nieuwsblad van Friesland van 6 september 1939 weten, dat hij wegens vertrek naar Leeuwarden bedankt voor alle lidmaatschappen. Daar overlijdt hij tenslotte op 19 maart 1946.
Een verkooptransactie van het huis aan de Falkenaweg hebben we niet kunnen vinden, maar wel een aantekening uit 1942, dat er sinds 25 augustus 1942 Heerenveen een ‘Agent van A.B.D.’ woont op adres Falkenaweg 16. Die afkorting staat voor de ‘Algemene Bevrachtings Dienst’, die in de oorlogsjaren maatregelen op het terrein van b.v. de paardentractie moest regelen. Die functie is dus toevertrouwd aan de heer Ane van Dijk, die bij zijn ondertrouwadvertentie van 7 januari 1942 met Antje Slot als toekomstig adres Falkenaweg 16 laat opnemen. De geraadpleegde woningkaart van dit adres maakt ons tenslotte duidelijk, dat Bunt is uitgeschreven op 23 september 1939. De nieuwe bewoner is Harmen Kremer, die er vanaf 28 november 1939 tot 26 augustus 1940 heeft verbleven en wordt opgevolgd door Yme van Dijk. Deze verhuist op 1 januari 1942 naar de Hoofdstraat (bij de Schans). Ane van Dijk trekt er dan met zijn Antje op 28 januari 1942 in voor een langere periode. Die functie bij de ABD heeft een langere uitloop gehad, want in het adresboek van 1949 wordt A. van Dijk nog aangemerkt als ‘agent bevrachtingsdienst’. Er is evenwel verandering op til voor het pand Falkenaweg 16 ! Hij vertrekt per 3 januari 1950 naar Meppel.
Orgel-, Piano-en Vleugelreparateur M. v.d. Oudenalder heeft zijn oog op het pand laten vallen voor zijn bedrijf. Tot dan heeft hij gewoond aan de Begoniastraat no. 14, doch per 11 januari 1950 is dat geworden Falkenaweg 16. In de loop der jaren ontwikkelt zich het bedrijf tot muziekhandel, mede omdat de volgende generatie zich eveneens in het vak heeft bekwaamd. In december 1988 treffen we een laatste advertentietekst in de Leeuwarder Courant aan bij de promotie voor een concert in de Europalaankerk, waarbij Muziekhandel v.d. Oudenalder als co-sponsor optreedt. In 1991 is de muziekhandel nog een keer in het nieuws, omdat een aantal jeugdige dieven apparatuur uit de winkel in Heerenveen hebben ontvreemd. Die spullen worden uiteindelijk teruggevonden in Oudehaske in een aanhangwagentje. Het juiste jaar van de opheffing van de winkel aan de Falkenaweg hebben we niet kunnen achterhalen.
Met behulp van Google weten we dat in 2015 er twee verschillende bedrijven het adres op hun website hebben staan. Vanaf 2011 is dat o.a. ‘Party Fashion Feestartikelen en Kledingverhuur’ en - onbekend vanaf wanneer en met de vraag of dat wel juist is - het bedrijf ‘Parket Tree’.
2016, januari 31 - wibbo westerdijk - hip-backup
Bruggen van en naar het Haringspad c.1945
HIP-TIME MAGAZINE 97
Ten tijde van deze foto (MWvH., no. 01867) heet de straat langs het witte pand met de naam en de affaire van grossier ‘Theodorus Leenes, Chocolade en Suikerwerken’ nog gewoon ‘Haringspad’. Die naam heeft het zeer lang gedragen. Daarvoor is ook wel een verklaring te geven. In de Speciekohieren vinden we namelijk op de Nieuwburen als ‘huisman’ de persoon van Jan Harings, die in ieder geval van 1748 tot en met 1763 daar zijn boerenwerkzaamheden uitoefent. Hij huurt aan het einde van het pad een ‘huys en schuyr’ met ongeveer 10 morgen lant van de eigenaresse de wed. Tjaardt van Heloma. De volksmond zal ongetwijfeld dit toponiem tot stand hebben doen komen met de bekende hardnekkige gevolgen. Zelfs in 1829 wordt in een overeenkomst tot het dempen van de gracht voor het grietenijhuis Oenemastate gesproken over het 'Cingel of Haringspad'. (SCO 1177) Ook de kadastrale minuutplan van 1832 vermeldt nadrukkelijk de naam 'Het Harings Pad' langs 'De Kolk'. Ook eerder al vinden we de naam Haringspad in een journaal van ontvangsten en uitgaven uit 1817 als een timmerman wordt betaald voor zijn werk in 1812 aan het brugje tussen Haringspad en Nieuwburen.
Ab Taconis, onderzoeker van historisch Heerenveen uit de jaren veertig tot en met zestig van de 20e eeuw, vertelt in een artikel over de Franse tijd, dat de manschappen van de Eerste Compagnie moesten samenkomen op het ‘Harenspad’ voor de woning van Kapitein Kratzsch. Deze woont een aantal jaren als officier van justitie op ‘Oenemastate’. Taconis vult dan de tekst tussen haakjes aan met zijn visie, dat de naam ‘Haringspad’ een verbastering is. De weg is volgens hem oorspronkelijk genoemd naar de familie van Haren, die er tot ongeveer 1750 zou hebben gewoond. Dat klopt want Catharina van Haren woont er nog tot 1771 als de ‘wed. Grovestins’.
Taconis maakt in de jaren vijftig deel uit van de Oudheidkamerbestuurders en publicisten over de Heerenveense historie, die gezamenlijk tevens onderdeel zijn van de straatnamencommissie en hun invloed hebben aangewend om de in hun ogen ‘administratieve slordigheid’ ongedaan te maken. De statusbewuste gemeenteraad blijkt daarvoor gevoelig, want op 21 december 1959 besluiten ze tot de wijziging van de straatnaam naar ‘Van Harenspad’. Op 22 november 1978 worden de straten langs Oenemastate en het plein daarvoor, die eerst ook tot het Van Harenspad zijn gerekend, hernoemd. Daarvoor wordt de naam ‘Gemeenteplein’ ingevoerd.
Deze anonieme foto is gemaakt kort na 14 april 1945 na het opblazen van de Garstenbrug - één van de zes bruggen in Heerenveen die dat lot heeft ondergaan - bij het terugtrekken van de Duitse bezetters. Verbazingwekkend dat er nog iemand een fotorolletje in zijn bezit heeft om dit vast te kunnen leggen. Je moet bijna veronderstellen dat het om een beroepsfotograaf gaat. De locatie ligt bovendien verleidelijk dicht bij het woonhuis en atelier van Chris en Philippus Weijer op de hoek Lindegracht-Nieuwstraat. Zullen we het ooit te weten komen ?
Het is geen aangenaam gezicht dat verwrongen ijzer en de beschadigingen aan het metselwerk van de fundering. Toch is er al of weer verkeer over de brug door een dame met de fiets aan de hand en enkele andere passanten.
Op 20 sept. 1945 laat de directeur gemeentewerken aan B. en W. weten, dat de Garstenbrug nog niet is gerepareerd.
Het is wel de bedoeling dat er een noodophaalbruggetje van 1.50 breed wordt gelegd. Een uitgavenlijst in een dossier van oorlogsschade vermeldt een bedrag van fl.220,- voor de firma Theodorus Groothoff & Zn. wegens het stukbranden en opruimen van de Garstenbrug. Op 3 december 1945 wordt de algehele vernieuwing van de brug geraamd op fl.6950,-.
Het is in de Heerenveense infrastructuur een onmisbare verbinding, tot de verkeersintensiteit zodanig is gegroeid dat de scherpe bochten naar en vanaf de brug als te krap worden ervaren. Overigens duurt de reparatie van de Garstenbrug zeer lang. Als reden daarvoor moeten we het gebrek aan materialen vermoeden. Het is anders niet te begrijpen, dat de Heerenveense Koerier op 21 maart 1946 - bijna een vol jaar later - schrijft dat het doorgaande verkeer via het Haringspad richting Gorredijk en Drachten nog steeds gestremd is. Het alternatief via de Oude Koemarkt naar de K.R. Poststraat en de Nieuwstraat en de Heideburen is nog niet ingeslepen. Weliswaar krijgt de gemeente Heerenveen op 27 februari 1946 groen licht van Gedeputeerde Staten voor het herstellen van de beschadigde brug en het raadt dat aan te melden bij de Rijkscommissie voor Advies inzake Bijdragen Wederopbouw Publiekrechtelijke lichamen, Den Haag. Maar ... daarmee ligt er niet onmiddellijk een nieuwe brug !
Tien jaar eerder - begin september 1935 - verovert de Garstenbrug de kolommen van het Nieuwsblad van Friesland met ervaringen, die het gevolg zijn van het plan de scheepvaart in de Compagnonsvaart te verlossen van de steeds terugkerende frustatie van de te hoge sluisdrempel onder haar brug. Bij het eerste bericht zijn er meldingen van archeologische aard als blijkt dat bij het droogvallen van het afgedamde gedeelte naast een tweetal gouden ringen ook verschillende muntvondsten worden gedaan door de werklieden (en clandestien door de omstanders). Er wordt gerept van een zevental munten, waarvan één met de tekst ‘West-Frisiae’ en het jaartal 1721. Verder één bronzen gulden (een zogenaamde ‘Willem’) van 1820, een halve gulden van 1823 en enkele Belgische munten. Enkele dagen later is er ook een munt met het opschrift ‘Stad Utrecht, 1723’ - met op de andere zijde een wapenbeeld - gevonden (vermoedelijk dus een duit).
Vanaf de 16e september 1935 verandert de toon van nieuws. Het waterpeil daalt door de aanvankelijk gebrekkige afdamming zo snel in de Compagnonsvaart, dat de melkvaarders er de nadelige gevolgen van ondervinden. Er is sprake van tegenslag bij de verwijdering van de betonnen sluisdrempel. Wanneer dat uiteindelijk is gelukt en de bodem eronder wordt uitgegraven verliest de onderbouw van de brug zijn steun. Het zware brugdek zorgt voor een dermate verzakking, dat het brugdek aan de noordkant vastgekneld raakt. De brug kan niet meer geopend worden en moet voor het verkeer worden gesloten, met uitzondering van voetgangers en wielrijders.
De omleggingsroute vanuit de Knijpe voert langs de Nieuwstraat en Kerkstraat, maar zoals gebruikelijk in zulk soort situaties trekken sommige autobezitters zich van de bebording niets aan. Zodoende gaat zich een situatie voordoen, dat het verkeer op de Lindegracht door elkaar tegemoetkomende vrachtauto’s muurvast komt te zitten en slechts met grote moeite aan de stagnatie een einde komt.
Maandag 7 oktober 1935 komt het verlossende bericht, dat de drempel met 30 centimeter is verlaagd. Alle andere werkzaamheden voor verbetering van de watervoorziening en dus ten dienste van de scheepvaart van waterschap ‘De Schoterlandsche Compagnonsvaart’ zijn uitgevoerd. De subsidiëring door provincie en de gemeenten Opsterland en Schoterland zijn toereikend. De stremming voor het verkeer wordt woensdag de 9e oktober opgeheven en de brug kan weer worden gebruikt.
Met het grote aantal vaarten en wijken in de gemeente, maar ook in de plaats Heerenveen, zijn de oeververbindingen het onderwerp van voortdurende zorg. De verschillende overheden hebben er regelmatig mee te maken. Het rijk met de Hoofdbrug, de provincie met de provinciale waterwegen en haar bruggen (Heerensloot en haar oeververbindingen), de gemeentelijke overheden met de barten en bruggetjes over verschillende wijken, de waterschappen met sluizen en dergelijke en de huiseigenaren met de bruggetjes over de scheidsloot voor hun huizen (Falkenaweg, Fok).
Kort nadat de Garstenbrug zijn ‘sluisdrempel’ heeft verlaagd kan de gemeente Schoterland na jarenlange voorbereidingen en requesten van bewoners van b.v. Breedpad-Badweg en Nieuwburen, werk gaan maken van de te smalle barten en bruggen over de ‘Kempenaerswijk’ en ‘Koolsingelgracht’. In dit artikel concentreren we ons op de laatste en leggen eerst even uit, dat de wijk die vanuit de Schoterlandsche Compagnonsvaart - op onze foto uiterst links - naar het voormalige terrein van de gasfabriek voert. Door Taconis wordt dit in een historisch artikel de ‘Koolsingelgracht’ genoemd. Die gracht heeft zelfs op de oorspronkelijke, kadastrale minuutkaart uit 1832 een merkwaardig verloop: eerst naar het zuiden (ca. 50 meter), dan naar het oosten (ca. 31 meter) en tenslotte weer naar het zuiden (minstens 130 meter). Het blijkt daarmee een onderdeel te zijn van de grachtengordels, die de ‘voorname’ huizen (Helomahuis, Scheltingahuis, Oenemastate) haar status verschafte. De ‘Koolsingel’ heeft zo rond het jaar 1800 haar begin ten westen van Nieuwburen 12 (het pand van notaris Kool, die later zijn naam nog uitbreidt met de naam van het geslacht van zijn moeder tot ‘Kool van Heerens’) en naar het zuiden als voetpad parallel met de gracht naar het zuiden loopt. Dit ‘singeltje’ krijgt in 1902 door grootgrondbezitter Geert Korf een flinke uitbreiding naar het zuiden tot aan het Oranjewoud met de aanleg van een door snelgroeiende bomen gemarkeerd voetpad, waarvan opnieuw de volksmond de naam heeft bepaald: ‘het Korflaantje’ of ‘Korfsingel’. Het ‘wandellaantje’ voor de gezinsuitstapjes op zondag naar ‘t Woud werkt bij het invallen van de duisternis als een magneet op ontluikende liefdes door haar aantrekkingskracht als het ‘vrijerslaantje’.
De ijzeren brug over de wijk naar de gasfabriek, welke het Haringspad en de Nieuwburen met elkaar verbindt, is een ontwerp van de dienst Gemeentewerken van Heerenveen (dossier 332-3). Deze moderne verkeersverbinding vervangt de dubbele ‘barte’ die een aantal jaren heeft dienst gedaan. Van de 18 inschrijvingen voor het maken en bedrijfsvaardig opstellen van 2 (twee) ijzeren ophaalbruggen wordt de opdracht gegund aan de Constructie-werkplaats en Machinefabriek N.V. R. Bosman te Rotterdam. Heerenveens constructiebedrijf van Th. Groothoff en zn. is met een begroting van fl.8668,- ruim verslagen door de inschrijvingsprijs van fl.7656,-. De tweede brug betreft de brug over de Kempenaerswyk in het Breedpad. Aanbesteding voor beide bruggen vindt plaats op 29 october 1937. Heerenveens aannemer R. van Dijk, zelf wonend op de Nieuwburen 10, heeft zowel voor de onderbouw van de twee bruggen, als de walmuur, trottoir en bestrating getekend. De gunning daarvan is gedateerd 18 november 1937. Op 15 maart 1938 dient aannemer van Dijk een eis tot schadevergoeding in, omdat aan de strekdam bij het werk op de Nieuwburen door een aantal jongens schade is toegebracht. B. en W. wijzen de claim van fl.45,- af, omdat de gemeente daarvoor niet aansprakelijk kan worden gesteld. Eenvoudige bedrijfsrisico derhalve !
De levensduur van deze brug blijft beperkt tot 18 jaar, want in 1955 wordt de Van Kleffenslaan aangelegd en de brug wordt gedemonteerd. De ‘Koolsingelgracht’ wordt gedempt, de Garstenbrug wordt verlegd in het verlengde van de Nieuwstraat en de Van Kleffenslaan. Er sneuvelen daarvoor enkele huizen aan het begin van de Nieuwburen (nrs. 2 en 4 in ieder geval). De Nieuwstraat heeft dan al een verbinding met de K.R. Poststraat.
Aan het huisje van mw. Van der Klok, aan het doktershuis en aan Watertoren en Postkantoor hebben we al eens aandacht besteed. De geschiedenis van het Leenes-pand geeft aanleiding tot het noemen van de laatste publicatie op het gebied van ‘Monumenten in Nederland. Friesland.‘ bij Waanders Uitgevers, Zwolle, 2000.
Met stelligheid - doch helaas zonder bronvermelding, tenzij U de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in Zeist als zodanig beschouwd - stellen de auteurs Ronald Stenvert, Chris Kolman, Saskia van Ginkel-Meester en Yme Kuiper, dat van Harenspad 50 moet worden beschouwd als ‘het voorm. Dekemahuis’. Bouwkundig wordt nog vermeld een ‘hoog omlopend schilddak’ en ‘het deels onderkelderde huis met een mogelijk laat 17de eeuwse kern’. De ‘omlijste ingang’ stamt uit de eerste helft van de 19e eeuw. En het is rond 1907 verbouwd. Het is U bekend, dat het sinds 1981 onderdak biedt aan museum Willem van Haren.
De stelligheid van historisch onderzoeker Barteld de Vries in “De geschiedenis van het museumgebouw aan het Van Harenspad 50 in Heerenveen” is daarentegen wel onderbouwd. Bij de verkoop van ‘Moerborch’ (voorloper van Oenemastate) in 1612 wordt Brecht Claesdochter, weduwe van Tjaerdt Gaeles - stamvader van de familie van Heloma -, als eigenaresse genoemd van het terrein ten oosten van de ‘borch’. Zij heeft het terrein tussen 1586 en 1612 in bezit gekregen, volgens een stuk uit een ‘Proclamatieboek’ (oud inv. nr. Q-2) van het Rechterlijk archief van de gemeente Schoterland. (nieuw: Tresoar, Toegang 13.65, 1601-1608). Van dat jaar 1586 - als ‘Moerborch’ wordt genoemd - is het niet duidelijk of de oostelijk daarvan gelegen eigendommen van de Cuyck-en Foeytscompagnie én Dekema, toen al bebouwd waren. (Inventaris D.C.F., nr. 1499) Deze wetenschap zal andere onderzoekers tot de conclusie hebben gebracht te stellen, dat ‘vermoedelijk’of ‘waarschijnlijk’ het zogenaamde ‘Dekemahuis’ er reeds vóór 1586 al is gesticht. Niet Pieter maar zijn zoon Rienck van Dekema zou er in dat geval hebben geresideerd.
De zekerheid van 1612 én het bezit van Brecht Claesdochter, wed. van Heloma doet de gidsengroep van de Stichting Historie Heerenveenin hun rondleiding bij voorkeur de nadruk leggen op het benoemen van het huis tot ‘Helomahuis’.
2014, december 14 - wibbo westerdijk - hip-backup
Breedpad, panorama omstreeks 1910
HIP-TIME MAGAZINE 29
Breedpad, panorama omstreeks 1910
In alle fotocollecties over Heerenveen neemt dit “Panorama ‘Breedpad’ Heerenveen” - een uitgave van de Gebr. Brouwer - een belangrijke plaats in. De exemplaren in het fotoarchief van het museum Willem van Haren zijn allen ongestempeld en vanwege de briefkaartindeling aan de adreszijde duidelijk ná 1905 geproduceerd.
In mei van dat jaar 1905 vestigen twee broers Brouwer zich op het laatste deel van het Breedpad (ook vaak Konijnenpolle genoemd) aan de Veenscheiding, waar ettelijke jaren later winkelier Fré de Jong zijn nering heeft gehad. Zij schaffen zich een handpersje aan en beginnen een drukkerijtje. Oudste broer Gerrit is vanwege zijn gezondheid al een aantal jaren bij de weg als verkoper van prentbriefkaarten. Samen met zijn jongere broer Gerben gaan ze zelf kaarten drukken. In 1908 verruilen ze het pand aan het Breedpad voor een locatie op de Dracht-oost (nr. 262). Gerben noemt zich dan boekhandelaar, verhuist in 1909 naar Rottum wegens zijn huwelijk met Jantje Hendriks Snijder, weduwe van Hoppe Ebert en wordt meteen stiefvader van drie kinderen Ebert (Wietske, Hendrik en Kornelia). In december 1909 wordt zoon Jelke Brouwer in Rottum geboren.
Ten aanzien van de datering van de afbeelding kunnen we deze keer niet terugvallen op het postzegelstempel of een tekstdatering van een afzender. De twee museumexemplaren zijn wel ge’oormerkt’ met een datering in handschrift, maar ‘± 1908’ en ‘ca. 1914’ dragen beide het kenmerk van de natte vinger. De eerste datum lijkt te vroeg, gezien het bovenstaande ontstaansverhaal van de uitgevers. De tweede datum valt nog niet te ondersteunen met objectieve gegevens. Het kenmerk E.& B. - wat volgens prentbriefkaarten kenners betekent ‘Ebert & Brouwer’ wijst op een nog later tijdstip.
Chapeau voor de fotograaf van dit tafereel als we ons realiseren welke balanceerkunsten hij heeft moeten maken om een standpunt te vinden op dat eerste stukje Breedpad om zelfs de bovenkant van een aantal dakkapellen op de gevoelige plaat te krijgen. De veronderstelling dat hij op het dak van het Hotel Groen moet hebben gestaan, kunnen we op basis van een kaartplattegrond van 1913 naar het rijk der fabelen verwijzen. Practisch de enige optie is een levensgevaarlijke manoeuvre uit één van de dakkapelramen van Hotel Transvaal op de hoek van de Dracht of bovenop een dakkapel van datzelfde etablissement.
Laten we nu eens afdalen naar de bouwkundige details. Het dak links op de foto met de twee kleuren dakpannen en de dakkapel is te danken aan de bouwvergunning nr. 163, welke Lucas Prinsen op 3 augustus 1905 door B. en W. van Schoterland werd verleend voor de ‘oprichting café’ met grote bovenzaal. Feitelijk is deze herbouw de vervanger voor de tuitgevel met achteroverhellende schoorsteen op enkele oudere foto’s. De aannemers G. Bosma en L. van der Meulen, beide uit Heerenveen, slagen er in voor fl.4679,- een tamelijk harmonieus gebouw te creëren, welke op 4 februari 1906 wordt ingewijd met een avond Fryske Winterjounenocht van Krips en Molenaar met pianobegeleiding van Venema.
Dichterbij het fototoestel is de uitbouw aan de gevel van meubelmagazijn Witteveen of zijn opvolger slager Nauta waar te nemen. Aan het pand is pas in 1927 weer iets ingrijpends veranderd.
De Spandawbrug over de Molenwijk is nog van een degelijke houten constructie, waaraan de laatste herstellingen in 1894 door aannemer Murk Jelmers Visser zijn gedaan. De naam van het ‘Valbrugje op ‘t noordend’ van de Molenwijk in de 18e eeuw wordt in de Franse tijd de naam ‘Semlersbrugje’ (naar maire Semler, die dan woont op het Grote Huijs en eigenaar is van het bruggetje) en krijgt de naam ‘Spandawbrug’ (naar de graankoopmansfamilie Spandaw in het eerste huis ná de brug, welke familie er practisch de gehele 19e eeuw heeft gewoond).
Onze aandacht nu richtend op de Herenwalsterbrug komen we tot de conclusie dat de Breedpadkade wel een ander verloop heeft gehad. Het gedeelte langs het water wordt op deze dag ingenomen door verschillende personen en goederen o.a. balen, welke ogenschijnlijk zijn aangevoerd door een fors beurtschip. Daarachter ligt - zo te zien - nog een kleiner exemplaar. Jammer dat we de kennis niet hebben om die scheepstypen correct te kunnen benoemen. Op de voorgrond zien we de voorsteven van een stoomboot, waar het bovenste topje van de schoorsteenpijp nog net zichtbaar is op de voorgrond. Het voordek is ingericht voor het vervoer van ‘kleinvee’ en de schrijver, die deze foto in de rubriek “Heerenveen uit vroeger dagen” van tekst heeft voorzien, ziet enige hokken met nuchtere kalveren. Zou het dan toch marktdag zijn in Heerenveen ? Of liggen ze te wachten op de afvaart naar de Leeuwarder veemarkt ? Een vergelijkbare foto vertelt ons, dat dit de motorstoomboot “De Eendracht” is van Wouter Drijfhout. Wanneer dat inderdaad het geval is dan is het gebouwd in 1868 en in 1884 uit Sneek naar Heerenveen verkocht. In 1952 werd het uit de goederenvaart teruggetrokken en ingericht als toeristenschip. Als we kunnen aannemen dat dit de ‘Eendracht IV’ is geweest, dan geven twee repertoires (247 en 257) van notaris jhr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma ons stevige informatie over de finale verkoop op 16 december 1911 aan Sies van der Zee te Leeuwarden en Lourens Schokker te Drachten, die de boot kopen van Tjeerd de Jong te Heerenveen en Wouter Drijfhout te Nijehaske. Het verkoopbedrag is fl.3300,-. Voorzichtige conclusie ten aanzien van de datering is in dit geval dus, dat de foto van vóór 1912 zou kunnen zijn, tenzij de nieuwe eigenaren ook de rechten van de aanlegplaats aan de kade hebben kunnen verwerven. Eerder genoemde tekstschrijver van de rubriek “Heerenveen uit vroeger dagen” noemt dit de stoomboot van de Gebrs. de Jong (Heerenveen-Sneek). Dat moet dan betekenen, dat de boot ‘De Drie Gemeenten’ heet. Wie heeft de wijsheid over dit boeiende conflict in de interpretatie van de gegevens ?
Laten we ons nog even bezighouden met andere dateerbare objecten op de foto. Allereerst ‘it lytse húske’ - de woning van de brugwachter op de Heerenwal tegen de Veenscheiding aan. Op foto’s van vóór 1905 is het beeld van de aanbouw slechts een ‘hokkerig’ geheel, waaruit de schrijver van de tekst uit het boek over de Heerenwal de conclusie heeft getrokken dat het tussen 1905 en 1910 in deze ‘charmante’ vorm is gegoten. Wanneer het huisje uitsluitend ten gerieve van schoenmaker-brêgewipper Gjalt Keimpema is gebouwd, dan valt een datering van kort voor 1914 niet uit te sluiten. Keimpema zou in 1914 een dienstverband met de eigenaar van de brug Engelen hebben gesloten. Voordien heeft Willem de Ruiter die functie uitgeoefend in combinatie met het barbierschap. In het jaarverslag 1910 van de gezelligheidsvereniging ‘De Vriendenkring’ van Heerenwal en Schans vertelt secretaris K.J. Woudstra namelijk over de boottocht van 20 juli 1910. Hij maakt melding van de 2 centen wipgeld, die brugwachter Willem de Ruiter van elke doorvarende schipper vordert. Er moet zelfs aan de Heerenwalzijde een bord hebben gestaan met zwarte letters en de dreigende verbodstekst:
“ 't Is de schippers verboden om zelf te wippen”.
Nog niet helemaal duidelijk is wanneer voor het eerst het brugwachtershok aan de westzijde van de brug op het Breedpad is neergezet.
Veel uitgesprokener kunnen we daarentegen zijn over de aanleg van het op de foto pregnant in beeld gebrachte plantsoentje. Op 12 januari 1906 meldt de Hepkemakrant met trots, dat de “ruimte voor het huis van mej. van Heloma aan het Breedpad, veeltijds een modderpoel, van gemeentewege is herschapen in een net (‘Roodbaardachtig’, Wd.) plantsoentje.” De Vereniging van Handelaren dient op 7 april 1920 al een adres in bij het gemeentebestuur van Schoterland om het plantsoentje voor de woning van mr. T.S. Tromp (het Grote Huys) weg te halen ten dienste van het laden en lossen. Op 12 april 1921 wordt een voorstel van B. en W. - om dat niet te doen wegens de toeneming van de verkeersonveiligheid en de hoge kosten van de bestrating - aangehouden. Zeker is dat luchtfoto Aerocarta nr. 7140 uit 1931 nog slechts een ‘verkeersdruppel’ laat zien.
Sterk punt van deze foto is ook, dat het ons opnieuw een prachtige blik gunt op de Veenscheiding met kade-aktiviteit bij een afgemeerd schip. Het rechts naast de mast zichtbare gebouw geeft een glimp van het pakhuis van ijzerhandel Pothaar, later dus het ‘Zuurkoolpakhuis’. Bijzonder is ook de weggedraaide spoorbrug ter wille van de doorvaart van één of meer schepen. Tenslotte steekt boven de horizon aan de noordkant van de Veenscheiding de poldermolen “De Vooruitgang” haar wieken trots in de lucht.
Door de schrijvers van het boekje “Herinneringen aan het familie-en buitenleven van Aleida Houwink en Robert van Hasselt.” van J. Frieswijk en Y. Kuiper, 2008, die deze foto als illustratie gebruikten, weten we dat zij een deel van haar jeugd als dochter van de huisarts Roelof Houwink in het eerste huis aan de Heerenwal heeft gewoond.
De laatste ontdekking op het grote huis aan de Heerenwal betreft de witte balk boven de deur naar de bovenverdieping en de twee ramen links in de benedengevel. Die is op een ingekleurde prentbriefkaart van het eerste deel van de Heerenwal zeer goed te zien en draagt als tekst: ‘A. Bloembergen & Zonen’s Bank’. De Leeuwarder Courant van 30 september 1907 geeft ons de sleutel tot het nauwer maken van de dateringsperiode met het volgende bericht: “A. Bloembergen & Zonen’s Bank bericht, dat zij vanaf 1 October a.s. opent een Bijkantoor te Heerenveen, Heerenwal no. 3.” Het reclamebord heeft er dus vanaf die tijd opgezeten en is er afgehaald na de verkoop van het pand op 10 november 1916 aan de heer J. Rozenbeek, die het enkele maanden later doorverkoopt aan het Rijk. Deze vestigt er het kantoor van de Raad van Arbeid in. Voor onze pogingen tot het dateren hebben we nu in ieder geval de begrenzing eind 1916 kunnen vaststellen.
Opnieuw laten we onze ogen naar een ander punt van de foto dwalen. Eigenlijk is dat de kern van deze foto: het parkje !!! En het bericht in de Hepkemakrant van 12 januari 1906. Mocht U denken: “Waar heb ik deze foto meer gezien ?”, dan is het antwoord vanzelfsprekend: “Als muurposter in de bedieningsruimte van het museumcafé van het museum Willem van Haren !”. Vanaf begin augustus hangt het daar in al z’n glorie te pronken.
2012, september 30 - wibbo westerdijk - hip-backup