Watertoren aan het Gemeenteplein 1980
HIP-TIME MAGAZINE 82
Hoe je Heerenveen voor 1980 ook benadert, altijd is er dat onmiskenbare opvallende baken: de Watertoren aan het Gemeenteplein. Bij de datering van fotografische opnamen zoek je steeds de meest prominente herkenningspunten. En het moet worden erkend, dat op dat lijstje meestal als eerste de watertoren wordt genoemd. Deze foto met Museum Willem van Haren-nummer 01794 dateert van augustus 1980 en is gemaakt door Marga Hottinga, de dochter van de heer Hottinga, medewerker van de technische dienst van de P.T.T. Dat zijn althans de gegevens, die achterop de ingevoerde foto staan.
De verschillende gegevens, die U in onze rubriek over de watertoren bent tegenkomen zijn al talrijk, maar vormen natuurlijk geen monografie over dit beeldbepalende pand. Er is wel eens een zinsnede geweest over de stichting en over de problemen daarbij en natuurlijk over de ‘discutabele’ beslissing van de afbraak en de daarmee gepaard gaande onrust onder een deel van de bevolking. Eigenlijk is het wachten op een ‘sneuper’, die het volledige verhaal van stichting tot sloop eens degelijk op papier zet. Er liggen ‘formeel’ voldoende aanknopingspunten in het archief van de gemeente Heerenveen. De inventarissen van de gemeenten Schoterland (inv. nr. 2595) en Aengwirden (inv. nr. 2307) en van de gefuseerde gemeente Heerenveen (talloze dossiernummers) tonen het grote belang van de drinkwatervoorziening. Eerst door N.V. ‘De Heerenveensche Waterleiding’ en na overname in 1954 door de ‘N.V. Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden (IWGL)’.
Op de voorgrond over de gehele breedte van de foto ziet U een detail van het aangelegde hekwerk na de volledige restauratie van de Kolkmuren aan de Lindegrachtzijde. De motieven om deze neer te zetten zijn uiteraard ontleend aan ideeën over veiligheid voor de mensen, maar verschuiven langzamerhand in de loop der jaren naar ‘beheersing van de onderhoudskosten’ en naar ‘meer eigen verantwoordelijkheid’ van de gebruikers. Tenslotte heeft een anderhalf tot twee meter hoge steile kademuur zonder reddingshaken of een ladderconstructie én bij het te water raken een volledige afhankelijkheid van derden de Heerenveense driestelingen waarschijnlijk toch gemaand tot enige voorzichtigheid.
Kennelijk acht men destijds langs het Van Harenspad minder risico’s te lopen en kan daar de kademuur volstaan met een kleine opstaande rand, waar zelfs een auto enige moeite moet doen om er overheen te rijden. Dat is aan de Heerenwal wel eens anders geweest. Wat bovendien aan deze foto opvalt is de afwijkende ‘routing’ op het gemeenteplein, waar het beeld van Fedde Schurer van beeldend kunstenaar Guus Hellegers in 1974 zijn eigen ‘verhoogde’ plekje heeft gekregen. Een reconstructie van het plein ten dienste van de marktfunctie doet de gemeente besluiten het beeld een plaats te geven aan de zijkant van Oenemastate. Tegenwoordig met de serretenten van Het Gerecht is de benodigde ruimtelijkheid voor het bronzen monument (2.30 meter hoog × 70 cm breed × 25 cm diep) van de dichter-schrijver-journalist Schurer min of meer een farce geworden. Beelden
in de openbare ruimte worden gaandeweg overwoekerd door noodzakelijk geachte en gedoogde terrasfaciliteiten, straatmeubilair, reclame-uitingen en/of product-uitstallingen, hetgeen stilaan leidt tot enige ‘verrommeling’ van het straatbeeld.
In de jaren na de totstandkoming van deze foto wordt het autoparkeerbeleid op het Gemeenteplein grondig herzien mede vanwege de terugkeer van de zaterdagmarkt op dit plein. Er volgen in de loop der jaren talloze nieuwe initiatieven op het terrein van het autoverkeer, maar aan de drang om het autoblik zo dicht mogelijk bij je werk-of verblijfsbestemming te willen parkeren helpen zelfs blokkades, hoge parkeertarieven en boetes niet voldoende.
Links op deze foto ziet U een fragment van het pand van de belastingdienst en de uitgebouwde serre met pal om de hoek de toegangsdeur. Het hoge deel is in 1870 gebouwd als ‘postkantoor’ op aandrang van de Kamer van Koophandel, die het van belang vindt dat deze in het centrum van Heerenveen komt. De gemeente Schoterland geeft - na overleg met en op bouwvoorschriften van het rijk - aan gemeente-architect Elbert de Graaf de opdracht het gebouw te realiseren. Timmerman Petrus Anne Dijkstra doet dat voor fl.12500,-. Onderdeel van de voorbereidingskosten is de demping van het eerste deel van de oostelijke gracht van Oenemastate. Dankzij de doctoraalscriptie Kunstgeschiedenis - “Een inventarisatie van postkantoren in Friesland van ca. 1850-1989” - van Johannes Tjepke Engwerda uit Hilversum aan de Universiteit van Utrecht, zijn wij in staat U kennis te laten nemen van de architectonische kenmerken van het oorspronkelijke gebouw.
Hij beschrijft het gebouw met een rechthoekige plattegrond met één verdieping, welke is afgesloten met een schilddak met drie schoorstenen. De gevelverdeling, zowel aan de straatzijde (3 ramen) van het Haringspad als aan het Gemeenteplein (8 ramen), is regelmatig verdeeld door veel bovenelkaarstaande vensters met spaarnissen en afgesloten met een brede korfboog. Gevels en dak zijn van elkaar gescheiden door een rondlopende vlakke lijst en dakgoot met geprofileerde rand, steunend op consoles. De publieksingang is aan het plein (tweede raamnis vanaf het westen) en de deur van de directeurswoning zit aan de linkerzijde van de gevel aan het Haringspad. Aldus de bevindingen van de heer Engwerda. Naast de deur van de bovenwoning zit ook de eerste steen. De tekst daarvan luidt: "De eerste steen gelegd / den 4 Juny 1870 / door / Jan BEECKMAN / oud 9 jaar." Hij is de zoon van de eerste directeur Martinus Hendrikus Beeckman, die deze functie bekleedt van 1870 tot 1874. Op 15 februari 1871 wordt het kantoor in gebruik genomen. In 1892 koopt het rijk niet alleen het pand voor fl.15000,-, maar ook een strook grond van 3 bij 20 meter voor fl.500,- van de gemeente. De verbouw behelst de aanbouw van een serre aan de pleinzijde, waarvan we op deze foto juist een klein verlaagd deel zien.
Overigens moeten we vaststellen, dat als de ‘Commissie Gebouw Thialf’ in 1864-1865 hun aktieplannen voor een feestzaal hadden mogen uitvoeren op de noord-oostelijke hoek van het gemeenteplein, er nimmer een postkantoor gebouwd had kunnen worden. De voorgenomen grootte blokkeerde namelijk de toegang tot de centrumbegraafplaats en dat blijkt de werkelijke reden van het onthouden van een vergunning te zijn geweest. Een doorgang van 1.10 meter bleek te weinig voor de lijkwagens om de begraafplaats op een piëteitsvolle manier te kunnen bereiken. (zie voor het Gebouw Thialf in De Veenbrief, januari 2005, jrg. 19, nr. 1).
De grootscheepse verbouwing van Oenemastate in 1968 leidt ertoe, dat het gebouw de volledige Inspectie der Belastingen binnen haar deuren krijgt. Het adres is dan Van Harenspad onder huisnummer 26. Het betekent meteen ook dat het voormalige postkantoor aan het Van Harenspad 44-46 dan slechts het Ontvangkantoor der direkte belastingen en accijnzen is. In 1980 wordt er een hernummering uitgevoerd. Zo wordt het adres Oenemastate, Van Harenspad 26 hernoemd en hernummerd tot Gemeenteplein nr. 77 en het Ontvangkantoor van Van Harenspad 46 tot Gemeenteplein nr. 81. Die wijzigingen staan ook aangegeven op de woningkaart. Volgens de ‘Gids voor de gemeente Heerenveen 1980/81’ maken zowel de Inspectie als het Ontvangkantoor enige tijd alleen gebruik van Oenemastate. Helaas zijn deze twee bronnen behoorlijk met elkaar in strijd. In 1990 is er in de Gids van de Gemeente Heerenveen sprake van een nieuwe naam voor de Inspectie der Belastingen, nl. Belastingdienst Ondernemingen en Belastingdienst Particulieren Leeuwarden, vestiging Heerenveen. Beiden hebben dan als adres Gemeenteplein 33, waarmee wordt aangeduid het huis van Pothaar ten noorden van de watertoren. In de gids van 1992 wordt dat vervolgens definitief gewijzigd in Stationsplein 4.
Van de Oenemastate zien we nog juist boven het dak uit een van de prachtige puntige schoorsteenkappen de lucht in priemen. Graag willen we vertellen wat zich afspeelde achter de twee grote ramen op de benedenverdieping, die op de foto zichtbaar zijn. Van veel ruimten kennen we de functionele bestemming uit een bestektekening voor de verbouwing uit 1962, maar juist deze ruimte staat niet vermeld. Zelf denken we aan een ‘conciergeruimte’ of een ‘pauzeruimte voor het personeel’. Mogelijk dat iemand daaraan herinneringen heeft en ons dat wil laten weten ?
Voor de voormalige Roomse Kerk en de Watertoren ‘tikt’ inmiddels de ‘klok’ zijn laatste uren weg. Op 2 juli 1980 begint de onttakeling van de kerk en op de avond van 8 september 1980 geeft het Comité tot Behoud van de Watertoren de ‘pijp aan Maarten’. Alle pogingen om de watertoren en zijn beeldbepalend karakter voor Heerenveen veilig te stellen zijn door bestuurlijke onwil in een schaamteloze prestigestrijd ‘om zeep geholpen’. De toren gaat vallen ... direct na de bouwvak ! Slopersbedrijf van der Wal uit Joure klaart de klus nog voor de jaarwisseling !
Van de laatste fase kunnen we U - dankzij een dossier van aktievoerder 1980 Lykele Buwalda en een fotobewerking van werkgroepspitter 2014 Jan Prins - met tranen in de ogen een ontluisterend beeld presenteren.
Met de naam van het plein wordt creatief omgesprongen. In de oorspronkelijke aanwijzende tafel van het kadaster uit 1832 wordt het perceel A-189 ten noorden van Oenemastate aangeduid als ‘marktplein’. Op ansichten uit het begin van de 20e eeuw wordt soms gesproken van ‘Gemeentehuisplein’. In de gemeentelijke administratie en door de volksmond wordt ook regelmatig over het ‘Gemeenteplein’ gesproken, terwijl in 1926 in een geïllustreerd tijdschrift voor de afwisseling het functionele ‘Karrijdersplein’ wordt gebezigd. Begin zeventiger jaren staat er plotseling een straatnaambordje met het opschrift ‘Rishon-le-Zionplein’. In het kader van de zeer bewierookte stedenuitwisseling met de gelijknamige israëlische gemeente Rishon-le-Zion, waarvan in 1966 voor het eerst een deputatie naar Heerenveen komt en later vele malen delegaties van beide landen elkaar over en weer bezoeken hebben gebracht, wordt deze plaatsnaam op zekere dag als straatnaambord aangetroffen. De verantwoordelijke(n) heeft (hebben) zich nimmer bekendgemaakt.
2014, mei 3 - wibbo westerdijk - hip-backup - met dank aan Lykele Buwalda en Jan Prins
Wateroverlast Stationsweg 1916
HIP-TIME MAGAZINE 86
Het Nieuwsblad van Friesland van 1 september 1916 start haar rubriek ‘Berichten uit Stad en Dorp’ met de cryptische zin ‘De Stationsweg overstroomt ... voor het laatst!’ De journalist van deze noodkreet is kennelijk door de ervaringen knap cynisch. Geniet mee van de tekst, die hij de 30e augustus 1816 opstelt om te delen met zijn lezers.
“”Heerenveen, 30 aug's. '''t Mat earst op 't slimst..." Er zal verbetering in den toestand komen, is besloten. Maar een besluit nemen en uitvoeren geschiedt niet altijd op nagenoeg 't zelfde moment. En zo kwam dan de dag van heden ons nog eens aantonen hoe erg het wel kan. De nacht had voor een flink begin gezorgd en overdag deed de gestadige en soms zeer overvloedige regen het "Stationsdiep" al breeder en dieper worden, zodat tenslotte de toestand zo erg werd als nog nooit te voren beleefd.
Passage was op een schappelijke manier niet meer mogelijk. Men trachtte op verschillende manieren de "hindernis" te nemen. Sommigen voorzichtig, op de tenen of op de hakken, zich krampachtig aan hek en haag vastklampend, anderen met enige gewaagde sprongen. 't Is zeker, dat bij de waterdichtheid de voetbekleding op een zware proef werd gesteld.
De "historie" had, dunkt ons, tijdelijk 'n goede bron van inkomsten kunnen worden. Voor een "overhaal", was het "Diep" nog wel niet diep genoeg, maar een ondernemend man, in het bezit van een paar flinke laarzen en een platte kruiwagen of kar, had vandaag heel wat voeten en vooral "voetjes" droog kunnen houden voor enkele centen "per paar". Tegen de avond was zulks niet meer nodig, want toen werd van gemeentewege een "noodbrug" geslagen, die behoorlijk door een petroleumlantaarn werd verlicht.
En zal dit nu het hoogste en laatste stadium van de Stationsweg-ellende zijn? Wij ontvingen hedenavond reeds een brief, geadresseerd "Zeestraat", Heerenveen. Kan men't niet weg spatten, dan wil men 't weg spotten, naar het schijnt.””
Het beeld dat in bovenstaand stukje wordt beschreven, wordt meer dan toepasselijk ondersteund door een exemplaar uit de glasplatencollectie van Mieke Nijland en afkomstig uit de nalatenschap van Hubert Adriaan Veltman. Inmiddels is die grote verzameling terug te vinden op de zoeksite van het Fries Fotoarchief onder het kenmerk: ‘Veltman 109’. Deze meer dan verdienstelijke amateur-fotograaf heeft de aangrijpende gebeurtenis vastgelegd zonder het podium van publicatie in de Hepkemacourant zelfs maar te kunnen overwegen. De Hepkemacourant uit 1916 biedt daarvoor simpelweg nog geen faciliteiten. Zelfs illustraties beperken zich meestal tot gesjabloneerde afbeeldingen. Het is erg spijtig, dat het Fries Filmarchief haar kijkers zonder het te weten op het verkeerde been zet. Zij veronderstellen, dat Veltman de foto enigszins heeft gemanipuleerd. Maar, wanneer de foto om een verticale as wordt gespiegeld, blijkt dat daar geen sprake van is geweest.
Bij het bladeren in de legger van de ‘Hepkemacourant’ of eigenlijk ‘Nieuwsblad van Friesland’ op zoek naar een verslag van de ‘Turnfeesten van het gewest Friesland’ van de 29e en 30e juli 1916 stuiten we per toeval op bovenbeschreven bericht. Onze nieuwsgierigheid is gewekt en voor alle zekerheid leggen we de vindplaats even vast om het later nog eens beter te lezen. Inmiddels komt in onze herinnering het beeld naar boven van die zwart-witte fotoafdruk, welke Mieke Nijland ons eens voorlegde. Is het mogelijk dat het overstromingsbeeld iets te maken kan hebben met dit verhaal ? Deze intuïtieve veronderstelling is voldoende aantrekkelijk om na enkele dagen op zoek te gaan naar meerdere berichten van een vergelijkbare inhoud. De vroegere redacteuren van de Hepkemacourant steken ons de helpen hand toe in de vorm van een door hen aangelegd dictaat, waarin zij rubrieksgewijs de door hen gepubliceerde artikelen chronologisch en met de titel van het stuk hebben vastgelegd. Een vorm van een klapper of repertorium om de stukken te kunnen terugvinden als dat noodzakelijk mocht zijn. Het archief van het Museum Willem van Haren heeft onder de archivalia nummers 442 tot 457 een zestiental klappers, die de verschijningsdata vanaf 1904 tot en met 1942 bijna (er ontbreken helaas enkele jaargangen) geheel bestrijken.
Met als ‘steekwoorden’ de termen ‘Stationsweg’ en ‘Raadsverslag’ blijken daar inderdaad in 1916 enkele publicaties aan te voldoen. En wat komt daar uit naar voren ??? Een verrassend onthullend beeld, dankzij een regelmatige schrijver van ingezonden stukken.
De bijdrage van de heer ‘X’ in de krant van 8 maart 1916 heeft als titel gekregen “De Stationsweg te Heerenveen”. Het is te mooi om samen te vatten en alleen de essentie er uit te halen. We geven U zijn volledige tekst (zonder de dubbele ‘ee’, ‘oo’ en de extra ‘n’).
“”...M.de Red. In de eerste helft van deze week was onze drukke Stationsweg een kijkje waard. Las ik een paar maanden geleden dat hij afdoende zou worden verbeterd? Maar wanneer dan toch? Er zijn deze week wel “ogen over gegaan”, ogen van Raadsleden, ogen van opzichters, maar ze vermochten niet de sneeuwbergen en later de bijna ondoorwaadbare smurrie-plas weg te kijken. Eén ferme man met schep en kruiwagen, maar dan in tijds, zou mij liever zijn geweest dan al die ogen. Dan had reeds Zaterdag heel de weg kunnen zijn geschoond. Nu was hij pas donderdag weer een beetje passabel. Naar ik verneem, dragen Schoterland en Aengwirden ook bij tot de verlichting van de Stationsweg omdat deze beschouwd mag worden niet als een uitsluitend Haskerlandse weg, maar als een drukke toegangsweg tot heel Heerenveen. Zouden Schoterland en Aengwirden, waar ze dus reeds blijk geven dat ze mede belang hebben bij een in goede staat verkeren van deze weg, dan ook niet eens de nodige druk willen oefenen op Haskerland, opdat de in uitzicht gestelde verbetering niet al te lang uitblijve? X...””
De heer ‘X’ verwijst zelfs naar een reeds vroeger verschenen publicatie van enkele maanden eerder. Helaas hebben we dat bericht nog niet kunnen traceren, maar we geven de moed nog niet op. Duidelijk is gemaakt dat de winterse omstandigheden in begin maart oorzaak zijn geweest van een week lang overlast als de dooi is ingevallen.
‘X’ hekelt de verantwoordelijken voor hun passiviteit en hun wegkijken van de problemen.
Een week later - op de 10e maart 1916 - vergadert de raad van Haskerland en als één van de onderwerpen staat op de agenda ‘De Stationsweg te Nijehaske’. Het verslag is zeer summier: het raadslid Visscher wijst op de nog altijd in slechte staat verkerende stationsweg te Nijehaske. Hij heeft al op 25 november 1915 de aandacht gevestigd op de slechte toestand bij regenachtig weer en wijst er dan al op dat het onderhoud van de weg bij de tram berust. Voorzitter - burgemeester jhr. P.B.J. Vegelin van Claerbergen - repliceert in de maartvergadering, dat de Nederlandse Tramweg Maatschappij geen vernieuwingen voor haar rekening wil nemen. Bovendien acht hij Haskerland niet alleen verantwoordelijk voor het betalen van de rekening. Schoterland en Aengwirden profiteren er ook van. Raadslid Boltje - een uiterst deskundige aannemer - stelt dat het verstraten met een flinke zandlaag eronder al behoorlijk zou helpen en dat die kosten niet zo hoog zijn.
Conclusie uit dit raadsverslag is inmiddels wel, dat er zeker een vierde partij wordt genoemd. Deze is een belangrijke belanghebbende maar nog niet duidelijk is zijn rol in dezen voor wat betreft het beheer en onderhoud van de weg.
De raadsvergadering van Haskerland van 11 mei 1916 spreekt raadslid Remminga schande van de voortdurende overlast en hekelt de trage gang van zaken. Hij stelt voor dat Haskerland dan zelf maar de riolering moet blootleggen en onderzoeken. De voorzitter meldt nu dat een plan tot verbetering inmiddels is toegestuurd aan de raad van Aengwirden, nadat de N.T.M. volhardt in haar weigering tot het aanbrengen van vernieuwingen en verbeteringen. Ook Schoterland zal daarvoor nog worden benaderd. Een compromis-oplossing komt van de heer Pasma, die alle drie gemeenten en de N.T.M. om de tafel wil hebben voor een bespreking. Bij de stemming wordt het voorstel van Remminga met 3 voor-en 8 tegenstemmen verworpen, maar de voorzitter zegt toe spoed achter de zaak te zetten.
Weer gaat er een maand voorbij zonder dat er iets gebeurd, wat de journalist van de Hepkemacourant op 13 juni 1916 in een bericht “De Stationsweg na een regenbui” doet grijpen naar het middel van de cynische humor. Hij schrijft: “De jongens hebben er nu een raadseltje van gemaakt! Vraag: ‘Wat is de Stationsweg na een regenbui?’ Het antwoord: ‘Weg!’
Zelf vertelt de journalist de anekdote van de arme paardenbestuurder, die zijn steigerende rossinant niet door de plassen krijgt als hij op de bok blijft zitten. Pas als hij zelf ten koste van een paar natte voeten het paard bij de teugels neemt, ziet hij kans door het ‘Stationsmeer’ te komen. Ook blijkt het gebouw van de Hepkemacourant slechts bereikbaar door bij buren over hekken en stekken te klimmen om via een omweg het bureau te bereiken. De dooddoener ‘Er wordt aan gewerkt’ zal zo langzamerhand moeten worden aangevuld met de term ‘met bekwame spoed’.
Na de raadszitting van 5 augustus 1916 van de gemeente Aengwirden lijken de regenwolken te wijken en schijnt de zon door te breken. Het verslag van die vergadering meldt dat de vergadering van de dagelijkse besturen van Haskerland en Aengwirden met de N.T.M.-ingenieur Biezeveld heeft plaatsgevonden. Laatstgenoemde erkent een contract uit 1888, die de N.T.M. verplicht om de buizenleiding van de riolering in goede staat te houden. Deze zijn nu hier en daar stuk, waartoe de N.T.M. bereid is fl.200,- bij te dragen. Uit de door Haskerland opgestelde begroting van fl.981.20 blijkt dat bij lange na niet voldoende. Inmiddels zijn beide gemeenten bereid ieder de helft van het restant op zich te nemen. Die morele verplichting berust op een overeenkomst tussen het Rijk en de beide gemeenten toen zij destijds de weg samen hebben overgenomen. Sommige raadsleden somberen, dat de N.T.M. door zijn krenterigheid er met een koopje vanaf komt. Zij voorspellen dat het absoluut duurder gaat worden dan het begrote bedrag. De discussie wordt er niet doorzichtiger van als ook de plannen om de tramlijn over niet al te lange tijd te verleggen, doorgang zullen vinden. Uiteindelijk wordt de oplossing aangereikt in de krant van de 18e augustus, als de raad van Haskerland laat weten: er komt een wijdere riolering; voor rekening van Haskerland en Aengwirden met een bijdrage van fl.200,- door de N.T.M.; de N.T.M. doet de bestrating; de burgemeester van Haskerland belooft een snelle totstandkoming!
Wanneer het in orde is gebracht ? De kranten zwijgen daarover in alle talen! Geen enkel berichtje over de werkzaamheden! Zeker is dat de 1e september 1916 - zie het eerste bericht van dit verhaal - nog geen goed nieuws valt te vermelden. Conclusie moet dus zijn: Goed nieuws is geen nieuws !!!
Om het beeld nog even te vervolmaken ziet U links in de Stationsweg eerst het pand van de drukkerij Hepkema, daarna het forse heerenhuis in 1922 door B.J. Roze bewoond, die als inspecteur der registratie in het adresboek 1922 staat onder (wijk) C, no. 9. In 1927 is het in gemeenschappelijk gebruik van L. Haanstra, koopman; D. Bosscher, zonder beroep, en wed. S. Dijkstra, eveneens zonder beroep.
Het ‘buitentje’ aan het einde van de straat is na de aanleg van de Stationsweg in 1875 gesticht door Albert Hendriks Propstra. In 1922 wordt het bewoond door W.H. Bakker, chef van tractie der N.T.M.
Aan de rechterkant van de straat achter het hek en de bomenrij staat eerst het in 1908 door Herman Korf de Jong gestichte woonhuis ‘in overgangsstijl’, waarvan de architectuur wordt toegeschreven aan H.H. Kramer uit Leeuwarden. Een advertentie in de Leeuwarder Courant van 13 mei 1908 maakt melding van de voorgenomen aanbesteding ‘ van het verbouwen van een woonhuis’ en van het feit dat het bestek en de tekeningen zijn te bekomen bij H.H. Kramer te Leeuwarden. Tegenwoordig heeft het op basis van dat ontwerp de status van Rijksmonument nr. 27 in de ‘Nota Cultuurhistorisch Erfgoed van de gemeente Heerenveen, deel 1.’ Eerder is het ook onderwerp geweest van het ‘Monumenten Inventarisatie Project. Regio de Friese Wouden, Heerenveen. 1992. In dat rapport heeft het woonhuis (met praktijk) een plaatsje veroverd onder de unieke code: FR-HEE-169. Nadat Herman Korf de Jong er zelf enkele jaren heeft gewoond, wordt de op 12 september 1932 benoemde internist-röntgenoloog van het Heerenveense Ziekenhuis F.E. Revers de nieuwe bewoner. In mei 1946 gaat hij terug naar Utrecht en wordt dr. Bonne Dijkstra, kinderarts, tot in 1973 bewoner.
2014, juli 6 - wibbo westerdijk - hip-backup
Wandeling langs De Fok 1826
HIP-TIME MAGAZINE 120
Inspiratiebron voor het Fries Scheepvaart Museum zijn ongetwijfeld de schilderijen van ‘schepenschilder’ Dirk Piebes Sjollema (1760-1840), wonend op de Heerenwal te Heerenveen. De oud-directeur van het FSM de heer Sytse ten Hoeve, samen met de huidige directeur Meindert Seffinga, zien er een goede reden in om hun Jaarboek 1997 te verrijken met een gedegen artikel over en een rijke catalogus van het werk van Sjollema samen te stellen. Eerder heeft Frédérique van der Palm bij het 50 jarig jubileum van het Museum Willem van Haren in 1992 uiteraard met graagte in het jubileumboek “Vereeuwigd... Honderd portretten van Heerenveen en omliggende dorpen” gebruik gemaakt van een aantal voor Heerenveen kenmerkende topografisch afbeeldingen en historische gebeurtenissen. Kunt U zich voorstellen dat met name de topografische afbeeldingen ‘koren op de molen’ zijn geweest voor de initiatiefnemers van, onderzoekers en documentalisten van, maar ook de uitvoerders van het maquetteproject van het Museum Willem van Haren voor de ‘stadsmaquette’ van Heerenveen op een schaal van 1 op 70 ?!
Eén van deze schilderingen is ‘Gezicht op de Heerensloot te Heerenveen’ uit de periode 1816 tot 1827. Uit onderzoek is gebleken, dat in 1816 raadsheer Jacob van Haeften, rechter in de Arrondissementsrechtbank te Heerenveen, eigenaar is geworden door het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad nr. 267 te kopen van de familie Semler. Van Haeften treffen we voor het eerst aan in de Omslag voor de werving van vrijwilligers. Deze vrijwillige belasting stamt uit 1809. Hij woont dan als weduwnaar en afkomstig van Utrecht - zijn vrouw Sara Warmoldina Visscher is daarop 9 november 1797 overleden - in huisnummer 123, dat toebehoort aan het Grovestinsslot oftewel Oenemastate aan het Haringspad. Zijn zoon Barholomeus Cornelis Gerardus van Haeften is geboren in Antwerpen, waar zijn vader destijds in 1789 een hoge functie heeft gehad. In de Heerenveense bronnen wordt hij ‘negotiant’ genoemd, terwijl vader in 1809 wordt aangeduid als ‘membre de tribunal’. Op 24 juni 1810 te Heerenveen trouwt Barholomeus C.G. van Haeften met Johannes Hiddinga Hendriksdr. Zij trekken bij vader in op Oenemastate waar dochter Jacoba Sara Warmoldina wordt geboren op 9 maart 1811. Zij is nog gedoopt op 5 december 1811 in Heerenveen. Met de huidige zoekopties van <www.delpher.nl> vinden we een familieadvertentie in het ‘Journal du département de la Frise’ van 1 januari 1812 in de rubriek ‘Geboorte-, Huwelijks-en Sterfberigten’. Citaat: “Heden werd onze teedergeliefde en eenige zuigeling, Jacoba Sara Warmoldina van Haeften, in den ouderdom van byna tien Maanden, door den dood, na eene Ziekte van vyf dagen, uit onze liefdearmen weggerukt. Zy, die het teeder gevoel van het Ouderlyk hart kennen, zullen dit verlies met ons betreuren. - Deze is dienende tot bekendmaking zoo in als buiten de plaats. Heerenveen den 16 December 1811. B.C.G. van Haeften. Joh. van Haeften, Geboren Hiddinga.” Op 16 januari 1813 wordt opnieuw een Jacoba Sara Warmoldina geboren te Heerenveen. Deze blijkt de volwassenheid royaal te bereiken.
Vanaf 1812 fungeert Jacob van Haeften als rechter te Heerenveen in de nieuwe rechterlijke structuur.
Wanneer directeur der posterijen Elbartus Hendrikus Wildeman op 17 oktober 1815 naar Almelo gaat, wordt B.C.G. van Haeften op die post benoemd. Tot die tijd is hij ook nog raadslid van de gemeente (municipale raad) geweest.
Op 10 februari 1815 wordt door notaris Douwe de Vries in opdracht van de familie Semler het pand Breedpad nr. 267 te koop aangeboden. In een vervolgadvertentie in de Leeuwarder Courant van 8 maart 1815 blijkt er 7000 gulden te zijn geboden, maar het pand wordt ingehouden.
De conclusie moet zijn dat de markt voor dit soort heerenhuizen te klein is gebleken, want op 30 mei 1816 wordt het onderhands verkocht aan Mr. Jacobus van Haeften, rechter in de arrondissementsrechtbank te Heerenveen, voor 6600 gulden.
Of mr. Van Haeften er direct in is getrokken valt niet vast te stellen, maar we weten dat hij over het belastingjaar 1816 nog fl.40,- personele omslag betaalt voor Grovestinsslot, terwijl hij over het jaar 1817 wordt aangeslagen voor fl.75,- en over 1818 voor fl.54,- voor het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad. Voor Bartholomeus, die mee verhuist, liggen die bedragen respectievelijk op fl.7,- (voor nr. 123) en fl.24,- en fl.22,- (voor nr. 267). In 1819 betrekt de oude Van Haeften het oostelijk van het ‘Grote Huys’ gelegen pand Breedpad nr. 266, welke hij in februari 1812 heeft gekocht van Wieger Siezes Glastra en door notaris W.B. Kool van Heerens is beschreven met een prijs van 6405 franken. (Tresoar T.26, inv. 55003, akte 13). De directeur der Posterijen heeft het ‘Grote Huys’ dan voor hem en zijn gezin.
Beide panden kunt U terug vinden op deze foto van het schilderij van Sjollema. Het ‘Grote Huys’ (nr. 267) in het verlengde van de Heerensloot en het pand nr. 266 juist rechts van de mast van het afgemeerde beurtschip. Tussen de beide panden door krijgt U een kijkje op de ‘hovinge’ en het ‘wandelbosch’. Samen met het huis, de schuur, het zomerhuis en het erf gaat het om 85.30 are.
In de beschrijving van het schilderij door het Fries Museum is de achterkant van het doek minstens zo interessant, omdat daar een cruciale mededeling te lezen valt welke door de erven van Jacobus en Bartholomeus C.G. is geschreven: “Gezicht op het Heerenveen en / het Groot ouderlijk huis van Haeften' en 'Grootvader en Grootmoeder / wandelen te samen'”. Deze mededeling sluit stamvader Jacobus als wandelaar dus uit, omdat hem zijn vrouw al in 1797 in Utrecht is ontvallen. Blijft als conclusie dus over dat Bartholomeus en Johanna het echtpaar is dat halverwege de Fok geniet van de zondagse wandeling. Aangezien Johanna Hiddinga op 12 oktober 1826 in huisno. 267 overlijdt op 40 jarige leeftijd, kan de wandeling niet later hebben plaatsgevonden. Niet alleen staat haar overlijdensadvertentie in de L.C. van 20 oktober 1826, maar ook in de Opregte Haarlemsche Courant van 27 oktober 1826. De tekst is identiek: ”Heden morgen circa 4.30 uren, overleed alhier, in den ouderdom van ruim veertig jaren, mijne dierbare echtgenoot Johanna Hiddinga. Ik verlies in haar eene liefderijke en onwaardeerbare Gade en mijne vier kinderen eene zorgdragende Moeder. Alleen kan ik troost vinden in den Godsdienst, en hope in den wil der liefderijke Voorzienigheid te berusten. Heerenveen, den 12 October 1826. B.C.G. van Haeften.”
Om de zorg voor zijn vier kinderen niet in gevaar te laten komen zoekt hij een (stief)moeder en vindt deze in de persoon van Hendrika Reiners (Reinders), afkomstig uit Steenwijk. Hij huwt haar per 3 februari 1828. Zij is dan 51 jaar oud. Bartholomeus overlijdt zelf op 13 mei 1833.
De verdeling van zijn nalatenschap komt tot een volledige oplossing in het jaar 1836. Zijn oudste dochter Jacoba Sara Warmoldina (1813) is dan 30 juni 1836 al gehuwd met Louis Charles Hora Siccama. De drie jongsten staan onder het voogdijschap van Antonie Clarus Johannes van Eelde, wonende te Utrecht. Dat zijn Alida Hendrika (1817), Jacob Nicolaas (1821) en Sara Anna Elisabeth (1825). Voor het ‘Grote Huys’, nr. 267, wordt de koper Siebe Tuijmelaar, wonend vooraan op de Heerenwal. Hij betaalt fl.8511,- en mag zich dan eigenaar noemen van ‘herenhuis met koetshuis, stalling, tuin, wandelbos en een stuk weiland. Het huis met nr. 268 -westelijk van het herenhuis- komt in het bezit van advocaat Anne Franciscus Jongstra, die voor ‘huis, stede en grond’ fl.2700,- neertelt. Stiefmoeder Hendrika Reiners/Reinders vertrekt naar Nijmegen.
De kleinkinderen van Bartholomeus kennen we niet allemaal, maar de oudste dochter heeft vijf keer een geboorte meegemaakt. Helaas verliest ze Harco Johan op 22 oktober 1838, net één jaar oud; Johanna Cornelis Anthonia overlijdt nog voor zijn eerste verjaardag op 18 november 1839. De tweede Harco Johan is op 28 juni 1863 oud 23 jaar wanneer hij overlijdt. Anton Reinhard is 6 maanden oud bij zijn overlijden 25 maart 1844. Johan Cornelis de jongstgeborene wordt ook 23 jaar bij zijn verscheiden op 19 september 1872. Dit alles speelt zich af in Utrecht. Zelf overlijdt Jacoba Sara Warmoldina van Haeften op 02 augustus 1851 in Vreeswijk, 38 jaar oud. De meest prangende vraag blijft nu nog wie heeft die tekst achter op het schilderij geplaatst ? Zou het zijn geschilderd in opdracht door Dirk Piebes Sjollema? Van de drie andere kinderen van Bartholomeus valt voor het nageslacht weinig te verwachten, gezien het aantal jaren dat ze hebben bestaan. Alijda Hendrika van Haeften, geboren op 24-09-1816 in Heerenveen en is overleden op 26 april 1838 in Nijmegen, Gelderland, 21 jaar oud. Jacob Nicolaas van Haeften is overleden op 2 juli 1839 in Milaan, Italië, 19 jaar oud. En Sara Anna Elisabeth van Haeften is overleden op 2 april 1846 in Utrecht, 21 jaar oud.
De conclusie voor de gemaakte wandeling is dus eenvoudig. Het kan elke zondagnamiddag zijn geweest met stralend mooi weer en in het zomerseizoen tussen - ruwweg - mei 1817 en october 1826. Om U iets te kunnen vertellen van de geschiedenis van de wandelroute met haar locaties en de bijzonderheden kiezen we voor de zomer van 1826. Eerder hebben we dat al eens gedaan in een artikelenserie in de Veenbrief van december 2007, februari 2008 en maart 2008.
De namiddagwandeling langs de Fok, die de heer en dame maken in het gezelschap van hun hondje, is begonnen met het passeren van het Heerenwalsterdraaike om practisch direct voor de ramen van de schilder Sjollema langs te lopen. Hij woont dan in het tweede huis vanaf ‘it draaike’ met vrouw en jong gezin. Vervolgens gaan ze langs de gepavoiseerde schepen en natuurlijk ook langs de twee scheepshellingen op de eerste helft van Heerenwal en het kalkwerk met de lasovens. Wanneer de kerk van Nijehaske is gepasseerd hebben ze bij de Schansterbrug ongeveer één kilometer lange tocht achter de rug. Na het passeren van deze flapbrug wordt de tocht vervolgd langs de Fok naar het zuiden. Ze vermijden aan te steken bij de verschillende herbergen in de buurt van dit kruispunt van weg en water, terwijl ze evenmin veenbaas Hendrik Arends Raadsveld, die aan de noord-kant tegenover de brug woont, met een bezoek vereren. Het huis met 'stede en grond, bleekveld en tuin en hovinge c.a., staande en gelegen te Terband, wordt later in 1828 verkocht aan kastelein Pieter Dirks Elzinga, die het koopt voor Jacob Woltman, koopman te Amsterdam. Deze gaat voor het perceel met opstallen 3000 gulden betalen. Zuster Elske Dirks Elzinga is namelijk de echtgenote van Jacob Woltman.
In het eerste deel van de wandeling langs de Fok hebben zij het uitzicht op uitgestrekte weilanden. Er is daar nog geen bebouwing. Zij zijn de voor de wal liggende hektjalk voorbij en een eindje verder zien ze het beurtschip liggen. Het echtpaar is ongeveer halverwege hun terugweg naar de 'plaats'. Links van de weg krijgen ze het vrije zicht op de langgerekte schuur van Doeke Jans Algra, die als molenmaker zijn kost verdient. Diens dochter is getrouwd met Hijlke J. van Straten, die als schipper naar alle waarschijnlijkheid op deze zondag zijn beurtschip voor het woonhuis heeft aangelegd. Hij woonde namelijk met zijn gezin bij Doeke Jans Algra in naast hun eigen zoon Elias met vrouw en twee kinderen. Elias treedt in de voetsporen van zijn vader en gaat ook als molenmaker door het leven.
Tijdens deze wandeling herinnert Van Haeften zich plotseling, dat zijn vader hem eens heeft verteld van het merkwaardige verloop van de grens tussen Aengwirden en Haskerland. Als lid van de rechtbank in de Franse tijd kreeg die te maken met het vaststellen van de dorps-en gemeentegrenzen. Hij vertelt zijn vrouw, dat de grensscheiding begint bij de hoek van het kerkhof van Heerenveen om langs de oostelijke oever van de Heerensloot in noordwestelijke richting te lopen. Aan het eind van de Fok voorbij het huis van Doeke Jans Algra gaat de grens practisch haaks over de rijweg om aan de andere kant van die weg weer de noordoostelijke richting te vervolgen. Als reactie daarop zegt zijn vrouw dat zij dus eigenlijk driekwart van hun wandeling op Haskerlands grondgebied hebben gemaakt. Van Haeften moet dat beamen. Dan richten zij hun aandacht weer op hun omgeving en het bebouwde deel van de Fok...
Prachtig staan de lindebomen voor de panden, die even verder dan Algra voor de huizen staan. Als naaste buurman van Algra is dat Marten Christiaans Brouwer. Deze heeft als beroep 'boer' en wordt ook wel 'koemelker' genoemd. Zijn gezin is zich nog aan het uitbreiden, maar een vijftal kinderen zijn zeker geregistreerd. Hij is geboren in 1784 en trouwt met Berber Sijbes Woudstra, een doopsgezinde boerendochter. Terwijl het echtpaar van Haeften langs dit 'komelkerijke' gaat, zullen ze ongetwijfeld nog even weer terugdenken aan de 10e juli 1821. Vanaf de eerste verdieping van hun huis aan het Breedpad zien ze de vlammen van de brand in de hooischuur van Brouwer met '6 koe's eten hooi'. Twee op stal staande koeien worden gered en ook het huisraad is buiten de vlammen gebleven. Even voor één uur in de nacht is de brand ontstaan en gelukkig is het windstil weer. Velen helpen mee om erger te voorkomen. De tien bewoners kunnen eveneens voor verder onheil worden behoed. De brandspuitgasten van Nijehaske en in mindere mate die van Heerenveen-Schoterland onderscheiden zich door accuraat ingrijpen. Aengwirden's Heerenveen heeft nog geen brandspuit en het bestuur vindt het gerechtvaardigd beide corpsen fl.25,- te schenken en de kosten van het nablussen en opruimen te bekostigen. Die gebeurtenis wordt door Aengwirden tevens aangegrepen om zich voor fl.25,- 's jaars van de hulp van de Schoterlandse brandweer te verzekeren.
Vlak ten zuiden van de boerderij van Brouwer woont Jan Doekes Algra samen met zijn vrouw Elizabeth Pieters Franken in een huisje, waarvoor ze in 1818 een hypotheek van 400 gulden hebben afgesloten bij de R.C.-kerkvoogden. De Algra's zijn namelijk rooms-katholiek. Jan Doekes Algra probeert als deurwaarder van de rechtbank zijn kost te verdienen. In die tijd heeft hun huis het huisnummer 6.
Ook achter die muur van lindebomen moet een complexje van drie armvoogdijwoninkjes van de Doopsgezinde gemeente te zien zijn geweest. Deze hebben het in 1822 gekocht en de bewoning daarvan zal nogal eens gefluctueerd hebben. In het huis met nummer 7 heeft toch een behoorlijk aantal jaren gewoond de weduwe van Auke Bates van Schoten. Hij is al in 1814 overleden en zij moet toch nog zes van haar zeven kinderen grootbrengen.
In een van de andere twee woninkjes (no. 8 of 9) wonen ten tijde van de wandeling de alleenstaande Hiltje Sipkes en de naaister Rigtje Gosses de Groot, wed. Jacob Joustra, met een gezin van 4 personen. Oudste dochter Catharina Trijntje (geb. 4-1-1805) is het ‘zwarte schaap’ in dit gezin. Zij is naar 1826 in Leiden vertrokken en heeft daar een buitenechtelijke relatie met Jan Wessels Barkhof. Daaruit wordt op 25 februari 1828 Kaatje (officieel ook Catharina) geboren, waarmee ze later samenwoont in Heerenveen. Rond Catharina Trijntje ontwikkelt zich een hele ingewikkelde affaire omtrent haar onderhoud door de diaconie. Talloze brieven van en naar Leiden worden in de dertiger jaren geschreven met als eindconclusie: de diakenen van Heerenveen dienen haar onderhoud te betalen.
Schuin achter de diaconiewoningen van de Doopsgezinde Gemeente staat het huis Fokno. 10. Daar heeft naar alle waarschijnlijkheid - wat later wordt aangeduid met kadastraal nummer A-1854 - de arbeider Hendrik Pieters van Loo met zijn echtgenote Jacobjen Sjoerds gewoond. Vijf van hun kinderen zijn dan nog thuis. De familie heeft het niet ruim, want ze komen niet voor in de Personele Omslagen van 1824 en 1826. Het inkomen van de familie is niet hoog genoeg om een aanslag te rechtvaardigen.
Nu de wandeling zover is gevorderd komt het echtpaar bij de plaats waar Barteld Jans de Vries zijn leertouwerij cq. leerlooierij exploiteert. Onder het no. Fok 11 wat later bij het kadaster blijkt een complex te zijn bestaande uit vier percelen, woont niet alleen de eigenaar. Het valt aan te nemen dat hijzelf met zijn gezin in de grootste daarvan (A-1856) woont. De samenstelling van het gezin is naast vader Barteld (1790) en moeder Martha Lubberts Pasveer (1796): dochter Lummigje (1816), zoon Jan (1818), dochter Akke (1820), zoon Lubbert (1822) en zoon Jacobus (1826). Er is ook een eerdere Jacobus geweest, die op 23 februari 1825 als vier maanden oude baby is overleden (AEN 2271). De andere bewoonbare percelen hebben onderdak geboden aan schoenmakersknecht Yke de Nes (geb. 1793), de leertouwersknecht Jan Sijtzes Achter (geb. 1803), Willem Comello (geb. 1798), verwer, en Klaas Roelofs van der Wal, verwer.
Laatstgenoemde heeft zelfs het eigendom van een der huisjes verworven. Bij zijn overlijden op 25 juli 1826 registreert de ‘Staat van de verandering van de Leggers der Verponding op de gebouwen’ de overgang naar de erven. De belangrijkste daarvan is Hessel Klazes van der Wal, die er in 1827 tevens bewoner van is met een gezin van 5 personen.
Nauwelijks voorbij dit huis van de familie van de Wal komt de erfscheiding met de dienstwoning van de naar achteren gelegen olieslagerij, waarvan de oliemolen "Het Fortuin" prominent op het schilderij aanwezig is. Dit imponerende stuk nijverheid is voor Van Haeften reden om zijn vrouw even te herinneren aan de vroegere eigenaar Martinus Bouricius van Idema. Zij herinnert zich als autochtoon Heerenveense dat hij in 1812 is overleden na een bijzonder spraakmakend leven te hebben geleid. Meteen wijst ze haar man nog even naar de overkant van de Heerensloot, waar ze een uitmuntend uitzicht hebben op de tweede scheepswerf 'De Morgenstond' van de scheepstimmerman Cats.
In 1818 wordt de oliemolen door de weduwe Bouricius van Idema verkocht aan Arend Evertsz en Dirk Arend Evertsz en levert fl.18.010,- op, waardoor de weduwe M.B. van Idema in staat wordt gesteld diverse schulden (van haar man) af te lossen.
Bij de overname van de oliemolen wordt ook de bedrijfsleider, die in ieder geval al sinds 1813 deze bedrijfswoning mocht gebruiken, overgenomen. Dat is olieslagersknecht Albert Gerbens (of Gerbrands) Kruit. Deze is afkomstig uit Zaandijk en geboren maart 1775. In 1816 zijn zowel zijn vrouw Antje Pieters Mei als zijn zoon Gerben al overleden. Albert Kruid vindt een nieuwe echtgenote in IJda Sijmens van Vloed, die een flink stuk ouder is dan hij. Zij overlijdt in 1825. Haar tantezegger Jan (Jacobs) Vos, geboren in 1824 in Heerenveen (SCO 3971), wordt door haar en Albert in het gezin opgenomen. In de Personele Omslag verschijnt Kruid's naam voor het eerst in 1826 (AEN 976) Hij woont dan op nummer 12.
De andere dienstwoning van olieslager Arend Evertsz. zal het nummer 14 hebben gehad. Het heeft onderdak geboden aan andere olieslagersknechten, als Pieter Jacobs Hartsema (1819), Berend Braam (1823), en later knechten.
Met Fok 14a (A-1864, groot 2.90 are) treffen we opnieuw een boerenspultsje of 'komelkerijke'. Het is in 1824 al in gebruik bij Ale Klazes de Jong, die het vermoedelijk kort daarvoor heeft gekocht van de erven Idema. Begonnen als boerenknecht krijgt Ale (ook wel Aaldert genoemd) de kans om als voerman zijn diensten aan te bieden en met de hulp van zijn vrouw Janke komt daar de melktapperij bij. Eerder worden de bedrijfswerkzaamheden elders in Heerenveen-Aengwirden uitgeoefend. Twee zeer jeugdige kinderen zijn hun dan al ontvallen. In 1819 is dat de 5 weken oude Ale en in 1823 de 19 weken oude Johannes. Zijn weduwe Janke Pieters Cats, geboortig van Nieuwehaske, blijft er na zijn overlijden op 14 januari 1826 wonen.
Bartholomeus en Johanna naderen nu het meest zuidelijke puntje van dit streekje woningen en houden hun pas even in bij no. 15. Het is zichtbaar in de nadagen van haar bestaan en in afwijking met de andere panden staat het met een breed front evenwijdig aan ‘de Fok’ op een perceeltje grond van 3 are. Johanna herinnert zich, dat hoewel Martinus Bouricius van Idema in 1801 ‘prodigeus’ is verklaard en onder curatele staat van een drietal curatoren hij niettemin een paar dagen voor zijn dood in juni 1812 een transportakte van het huis no. 15 te Heerenveen-Aengwirden laat passeren door notaris Kool van Heerens. Verkopers zijn Cornelis Romkes van Haskerdijken en Lourens Ernst Stavinga van Heerenveen. Zij ontvangen daarvoor 677 franken en 67 centimes. De weduwe brengt het pand kennelijk in de verhuur, maar niet aan personen die terug zijn te vinden in de Personele Omslagen. Wel is vastgesteld in een tweetal overlijdensakten het huisnummer 15 is terug te vinden. De wisseling van de bewoners maakt dat beide wandelaars niet weten wie er nou eigenlijk in de loop der tijd hebben gewoond. Over Fok no. 16 is bekend dat Douwe van der Werf, van beroep commies er in ieder geval in 1824 en 1826 is gevestigd. Hij rechtvaardigt zijn aanwezigheid door betalingsplichtig te zijn in de Personele Omslag van die jaren. Deze huurt het van eigenaar Anne Fennema, wiens dochter Eelkje het eigendom verwerft na zijn dood. Pas dan krijgt het kleine pandje de interessante bestemming van ‘secretarie van de grietenij Aengwirden’, overigens eveneens op huurbasis.Van de drie opeenvolgende nummers Fok 17, Fok 18 en Fok 19 komen we dankzij een aantal overlijdensakten, mede in de nasleep van de overstroming van februari 1825, wel iets over de bewoners te weten. Veel ambachtslieden en weduwen wisselen elkaar af. Dat is verklaarbaar omdat het eigendom blijkt van de gefortuneerde en vrijgezelle koopman Roelof Pool, van de Heerenwal, die het blijkbaar exploiteert als ‘huisjesmelker’. Het meest zuidelijke huisje, nr. 19, heeft in ieder geval een groot deel van haar bekendheid gekregen door Gerke Bokkes Fokstra, die op 10 april 1820 overlijdt, maar zijn weduwe en haar zoon Sibbert Gerkes Fokstra, schipper, blijven de woning trouw. Juist in 1826 wordt bekend dat hij als enige zoon het huis erft van zijn vader.Als afsluiting van het streekje huizen blijkt Fok no. 20 te worden vermeld in “De Staat van veranderingen in de legger der verponding op de gebouwen” van 1819. Als eigenaar staat daar de wed. Roel Eeuwes (Roel Eeuwes Offringa was al op 21 oktober 1810 begraven). Als eigenaar in 1820 treffen we de naam van J.I. Poutsma. Als aanmerking staat erbij: "De ontvanger vermeent dat het alzoo bij koop is overgegaan." In de personele omslag van 1824 wordt de belastingplicht van Poutsma bevestigd, doch in 1826 ontbreekt die vermelding. Dat zal veroorzaakt zijn door het overlijden van de 39 jarige Jannis Izaks Poutsma, secretaris van de grietenij Aengwirden, op 1 oktober 1826 in huis no. 20 op de Fok. Hij laat als echtgenote Minke Klazes de Jong na en 3 kinderen.
Nu ze het gehele buurtschapje voorbij zijn, draaien van Haeften en z’n echtgenote nog even om en zien, dat het toponiem ‘De Fok’ volkomen terecht is gegeven aan het gerend weglopen van de percelen van zuid naar noord. Het lijkt inderdaad op het smalle voorzeil van een zeilboot. Waar zij zich niet bewust van zijn, is de ouderdom van dit toponiem. Gelukkig kunnen wij als bron het Dekama-, Cuyck-en Foeytsarchief aanwijzen met een erfpachtbrief van 25 april 1632 (DCF nr. 710), waarin een plaats wordt overgedragen onder de klokslag ‘van den dorpe Terbant op de Fock’. De weg wordt dan nog genoemd de ‘Heerenweg’. Overigens worden in de wereld van toponiemen op meerdere plaatsen dergelijke verklaringen gegeven voor qua vorm kenmerkende stukken land. Zo ook in het Heerenveense. Wie volgens Sytse Jan van der Molen de Schotanuskaart (1718) van Aengwirden raadpleegt, ziet op het einde van de zg. Tweede Fok in de hoek daarmee gevormd door den Terbandsterweg (toen Heeren Rydwech genoemd) een stuk land van een vorm die gelijkt op een grote gelijkbenige driehoek. De top ligt op het westen en de benen worden gevormd door de beide genoemde wegen. Het is ongetwijfeld dit stuk land dat ook naar zijn vorm de benaming ‘De Fok’ heeft gekregen.
Het laatste zuidelijke deel van de Fok richt de aandacht van de echtelieden opnieuw even naar de overzijde van de Heerensloot. Tussen de holderhúskes overheerst het sociëteitsgebouw van “De Eensgezindheid” als een monumentaal pand het straatbeeld. Het staat er nog niet zo lang - pas sinds 1819 - en wordt ook wel betiteld als ‘Heeren-Sociëteit’. Zowel de heer als mevrouw Van Haeften hebben de bouw steeds in ogenschouw kunnen nemen. Of hij er lid van is geweest, is door een gebrek aan documenten over de aktiviteiten en gebeurtenissen helaas niet na te gaan. Door het verplaatsen van hun aandacht naar de Heerenwal zijn ze ongemerkt het huisje Fok nr. 21 al voorbij gelopen. In een eerdere fase moet dat een flink huis zijn geweest met 12 deuren en vensters, althans volgende de Legger der verponding op de gebouwen in 1820. Eigenaren zijn dan nog de erven M.B. van Idema. Het zal een afgeleefd pand zijn geweest, want in 1821 wordt gesproken van ‘geamoveerd in 1821’. Daarna staat er een aantal jaren geen woning, maar het feit dat Johan Christiaan du Pon er in een nieuw huisje op 2 januari 1827 kan overlijden, spreekt andere taal. Bovendien wordt hij in een akte uit 1826 als zadelmaker gesitueerd op de Fok. Bij de nadering van het Posthuis krijgt het geheugen van de heer van Haeften een flinke impuls. Hij vertelt zijn vrouw, dat het ‘boerenspultsje’ onder Fok nr. 22, waar Jeip Siebes Hoekstra als boer de scepter zwaait, afkomstig is uit de familie van zijn vrouw Rinske Binnerts Spoelstra. Uit een document van 5 augustus 1777 in zijn bibliotheek is dat de boerderij geweest, waar de nieuw gekozen Grietman van Schoterland Martinus van Scheltinga en zijn echtgenote met enkele kinderen ‘statelijk’ zijn ingehaald door een ‘vrije compagnie’. Citaat uit dat stuk: “Hunne Welgeborene de Boerenplaats van de koopman Vogelzang genadert zijnde, stapten dezelve aldaar uit het rijtuig, en namen eenige verversching bij dezelve. Na eenig vertoevens aldaar, wandelden Hunne Welgeb., beneevens hun zoontje en twee oudste Dogtertjes, na en binnen het vlek Heerenveen, tot voorbij het Front der Compagnie, ..... " (die stond aangetreden bij de grensscheiding tussen Aengwirden en Schoterland bij het Posthuis.)
Terwijl hij dit aan zijn vrouw vertelt zijn ze eveneens ‘statelijk’ gekomen bij het terreintje achter het Posthuis, waar Van Haeften zijn ‘schutterlijke’ ervaringen heeft opgedaan als onderdeel van het Garnizoen van Heerenveen in 1814. In het kader van de verdediging van Heerenveen wordt dan een veiligheidscorps uit de bevolking gerecruteerd van mannen in de leeftijd van 17 tot 50 jaar. Dat ging zeker niet van de ene dag op de andere, want pas in maart 1815 worden de officieren in uniform uitgenodigd samen te komen bij het Huis der Gemeente, welke zich toen nog op de Lindegracht bevond (thans nr. 17). Tot Commandant der Landstorm met de rang van Luitenant-Kolonel staat Menno Coehoorn van Scheltinga aan de leiding, die zijn benoeming officieel op 14 september 1815 heeft gekregen. Als officier van de staf van de 2e Compagnie fungeert B.C.G. van Haeften in de rang van luitenant. Er worden exercitie-oefeningen gehouden op het exercitieveld achter het Posthuis van kastelein Meijer. Voor de onderofficieren en korporaals wordt zaterdags om vijf uur een extra oefening gehouden. Als Napoleon I eind maart 1815 ontsnapt van Elba wordt heel Europa onrustig, zo ook onze Commandant der Landstorm lt.-kol. M.C. van Scheltinga. Hij verzoekt dan de Schout van Heerenveen Frederik Semler (die zelf als kapitein bij de 2e Compagnie is ingedeeld) om zo spoedig mogelijk een groter exercitieveld ter beschikking te stellen “daar het land achter het zogenaamde Posthuis te weinig uitgestrektheid heeft om daartoe langer te kunnen dienen”.
Een tweede ervaring met de beveiliging van Heerenveen doet Van Haeften opnieuw als het Reglement op de Nachtrondes te Heerenveen op 13 december 1816 wordt aangenomen door de grietenijraad van Schoterland. In het op 21 februari 1817 (SCO 803) gedateerde exemplaar lezen we in artikel 2 de volgende tekst: “Een der wagtpligtige Ingezetenen word belast met het houden der Lijsten, het zamenstellen der wagten en hetgeen daartoe verders betrekking zal hebben. De heer B.C.G. van Haeften te Heerenveen wordt daartoe bij dezen benoemd en uit relatie dies van het doen der wagten vrijgesteld.” Wanneer in 1818 de Landstorm wordt opgeheven en de kas wordt opgemaakt, blijkt de weduwe Meijer - inmiddels hertrouwt met Harmen Lammerts Knol - voor de huur van het kampje land van het exercitieveld fl.25.60 te mogen claimen.
Als afsluiting van hun wandeling drinken ze tenslotte nog een goed glas wijn in het Posthuis geserveerd door kasteleinske Rinske Wiebes de Vries, vrouw van Harmen Lammerts Knol, eerder weduwe van Johannes Meijer.
2015, november 15 - wibbo westerdijk - hip-backup - geïnspireerd door Jacob Hepkema’s : "Stukjes Oud-Heerenveen" in het Nieuw Advertentieblad van 1892.
Voormalige olieslagerij aan de Fok half 11 mei 1938
HIP-TIME MAGAZINE 73
Het begint met een bericht in de Hepkemakrant. Op 11 mei van het jaar 1938 schrijft de redacteur van dit plaatselijke blad: “Afbraak voormalige olieslagerij” en opent met de dramatische zin: “Gister is men begonnen met de afbraak der gebouwen van de voormalige olieslagerij aan de Fok alhier.”
Op deze macabere foto - alsof er een helle lichtflits van een ontploffing is geweest - is als eerste de ‘fabriek’ (stoomoliemolen) gesneuveld met die kenmerkende ramen en getande gevellijst. In de laatste fase van haar bestaan heeft de laatste exploitant in het middelste van de drie ramen van de vierde verdieping in witgeverfde blokletters de afkorting van de firmanaam aangebracht: FO (Friese Olieslagerij).
Het ketelhuis met daarachter de schoorsteen staan er nog en rechts op voorgrond het door zijn bouwkundige uiterlijk kenmerkende kantoor eveneens.
Nog steeds niet bekomen van alle ervaringen sinds het overlijden van zijn toegewijde meester Johannes Melis Tjepkema, die op 25 november 1923 de wieken in de rouwstand moest ‘laten’ zetten, ziet de windkorenmolen ‘Welgelegen’ de puinhopen aan.
Hij realiseert zich dat hem hetzelfde lot boven de kap heeft gehangen. De weduwe Tjepkema en haar drie kinderen verkopen de molen met schuur en erf aan Saakje Harmens Maat, die in ‘gemeenschap van vruchten en inkomsten’ is gehuwd met de graanhandelaar Abele Annes Wisman te Nijehaske. Het echte exploitatiesucces wil niet komen en zij laten het door notaris J.W. Schipper op 19 maart 1925 al weer veilen. Koper wordt een andere ‘koopman’ t.w. Jan Klazes Dam. Deze besluit binnen het jaar - vermoedelijk wegens financieringsproblemen - het over te doen aan de N.V. Stoomoliefabriek voorheen D. Woltman gevestigd te Heerenveen. Het kadaster heeft er royaal van geprofiteerd, doch alles keurig geregistreerd. Ook deze firma kan haar goede intenties niet waarmaken, want de Hepkema sombert op 11 november 1930 - vooruitlopend op de “verkoping van roerende en onroerende goederen, behorende aan de N.V. Stoomoliefabriek „Heerenveen" v.h. D. Woltman, alhier, door den makelaar Otto van Leersum, van Amsterdam” - vragenderwijs “Al weer een molen die verdwijnt ?” De journalist oppert dat de korenmolen-in-ruste van wln. den hr. Tjepkema, waar slechts fl.1400.- voor geboden is, het verdient door een combinatie van vrienden van landschapsschoon te worden behouden. Termen als het ‘silhouet’ van Heerenveen en ‘karakteristiek deel van de aanblik’ en ‘ornament’ moeten de opinie masseren.
De 13 november 1930 valt perceel no. 10 in de handen van de Leeuwarder koopman Geert Reer uit Farmsum (Gron.), die er inderdaad slechts fl.1400,- voor hoeft te betalen en de bedoeling heeft de molen af te breken. Merkwaardig genoeg is van deze transactie in het Friese notariaatsarchief helemaal niets te vinden. Mogelijk dat de Amsterdamse makelaar van Leersum zijn Amsterdamse connecties de opdracht heeft gegund. Gelukkig geeft het kadaster ons enig houvast door Geert Reer in het dienstjaar 1932 de ‘verkoop’ te laten vastleggen. Dat betekent dat er sprake is geweest van onderhandelingen met de Gemeente Aengwirden. Het is duidelijk dat ook nu weer de pers daarin ‘klokkenluider’ is geweest. Bovendien wordt er aktie ondernomen door de vereniging “De Hollandsche Molen” om sloop te voorkomen, zoals Bunskoeke schrijft in zijn boekje “De sfeer van weleer. Over molens in Heerenveen”. Op 1 september 1930 krijgt de raad het voorstel van B. en W. van Aengwirden om de molen aan te kopen. De practische bestemming komt ook aan de orde. B. en W. hebben een pakhuisfunctie voorgesteld, maar raadslid Hoogeveen probeert zijn collega’s enthousiast te maken om de molen in te richten als jeugdherberg. Zowel bijval als kritiek is Hoogeveen’s deel. De raad gaat accoord met aankoop en dan rest alleen nog goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Uiteindelijk redt de gemeente de molen voor fl.1600.-.
Inmiddels zijn fabriek en erf in het bezit gekomen van de N.V. de Friesche Olieslagerij voorheen Hommema, Eskes en Co. te Lekkum en cons. en Bernard Woltman, zonder beroep te Heerenveen. Deze combinatie wordt in het jaar 1931 ontbonden. Bernhard Woltman trekt zich terug en reeds in het jaar daarna meldt de gemeente Aengwirden zich als koper, met uitzondering van het meest noordelijke ‘Pakhuis’, waarvan eigenaar wordt Klaas Jans de Jong, oproeper en koopman te Nijehaske. Hij maakt er een kaaspakhuis van. Uiteraard is de koop door de gemeente Heerenveen niet een impulsaankoop, want zij zijn al enige tijd plannen aan het maken om de Van Maasdijkstraat een goede aansluiting te geven op de Fok. Hier doet zich de kans voor, maar gemeentewerken Heerenveen heeft uiteraard niet het personeel om die klus zelf te kunnen klaren. Gesprekken met aannemer H. Buwalda leiden ertoe, dat deze het complex bij onderhands contract - met goedkeuring van de Provinciale Staten - de afbraak zal verzorgen en in ruil daarvoor een verbindingsstraat mag leggen tussen het Molenpad (Molenreed) en de Van Maasdijkstraat. Langs die nieuwe verbinding, welke de naam Woltmanstraat krijgt bij besluit van 14 november 1938, wordt aansluiting verkregen op de Fok.
Maar voor het zover is, wordt de geschiedenis van een kenmerkend gedeelte op de Fok voor de tweede keer in haar bestaan behoorlijk ingrijpend herschreven. In vogelvlucht de voorgeschiedenis.
In 1737/38 bouwt Jentje Hendriks halverwege de Fok een oliemolen van het type achtkante stellingmolen. Zoon Jarig Jentjes maakt er een echte koren-en pelmolen van. Diens weduwe verkoopt in 1781 de molen aan Douwe Engelsma, die het vijf jaar later al weer doorverkoopt aan zekere Jan Pijters. Hij vindt de bekende Martinus Bouricius van Idema op 31 maart 1798 als koper, die beheerder Jacob Tjeerds de wieken laat bedienen.
Martinus Bouricius van Idema heeft zijn financiën om verschillende redenen niet voldoende onder controle. Hij krijgt daarbij hulp van een aantal curatoren, die ook het rendabel maken van de molen op de Fok door het geheel te vernieuwen met onderdelen (waaronder de naam) van een Leeuwarder molen tot hun taak rekenen. Dat doet de oliemolen "Het Fortuin"ontstaan in 1805. In één van de drie bijgebouwde arbeidershuisjes komt als oliemolenaar Albert (Gerbrands of Gerbens) Kruit, geboortig van de molenstreek bij uitstek Zaandijk, te wonen. In 1818 worden eigenaren na een openbare verkoping vader Arend Evertsz en zoon Durk Arend Evertsz, beiden uit Joure. Op 17 en 18 maart 1829 verkopen zij het geheel aan de koopman-olieslager Epke Roos van Mesdag. Hij was koopman te Akkrum en als mede-eigenaar wordt beschouwd Sijne Jacobs van der Goot, windoliemolenaar. Als 'firma Mesdag & van der Goot' worden ze ingeschreven in het patentregister van Aengwirden en bij de invoering van de kadastrale registratie in 1832 staan zij als eigenaren vermeld. Kort voor 1853 gaat het totale complex over naar de koopman Jacob Woltman te Terband. Gezegd moet worden dat de familie Woltman de industriële ontwikkelingen goed volgt. Zo wordt in 1871 al toestemming gevraagd voor de plaatsing van een stoommachine van 16 PK bij de molen..**Aanvulling onder aan de pagina.
Dat wordt allerminst met gejuich ontvangen wegens te vrezen geluids-en roetoverlast. Zoon Dirk Woltman exploiteert vervolgens vanaf 1879. Hij pleegt een historische ingreep door in 1892 de windoliemolen te laten verhuizen naar Hankate (Ov.).
We mogen vaststellen, dat het personeel een cruciale rol heeft gespeeld bij het succesvol kunnen exploiteren van een oliefabriek. Zeer bijzonder is daarin de rol van meesterknecht Tjeerd Jarings Jarings, die op 12e mei 1902 vijftig jaar heeft gediend voor drie generaties Woltman, na eerst al 6 jaar de vorige exploitant te hebben gediend. De serenade van de ‘Woudklank’ ‘s avonds bij zijn huis aan de Fok, waarvoor ongetwijfeld Dirk Woltman - tevens burgemeester van Aengwirden - zich zal hebben ingezet, zal ongetwijfeld zeer op prijs zijn gesteld door de jubilaris. Die jubilaris heeft bijzondere gaven, want van zijn hand is een gelegenheidsgedicht uit 1866, dat we U niet willen onthouden. De regels zijn gescheiden door een schuine streep en is in de spelling van die tijd van een talentvol werkman.
“Wanneer 't Vlas tot rijpheid is gekomen / dan word de knop er afgenomen / of 't koolzaad ook tezelfdertijd /dan word het hier zeer wel bereid / Dan komt het hier bij groote hoope /of aan den Beurs gaat met het koopen /dat kost dan veeltijds kapitalen. / Wanneer men den winter door wil malen. // De lijnolij word gebruikt tot verven, / op de huizen om niet te bederven, / ook de Raapolij tot bakken en tot branden, / en word verzonden naar vele landen / Men heeft veel werk om 't te bereiden, / en de koeken er van af te scheiden. / 't Is goede spijs voor koeijen, paarden en ander vee / voor Pap op gezwellen in de Apotheek valt het wat mee //
Dagen en nachten in de najaarstijd, / word hier gemalen en bereid. / Ik ben hier twintig jaren en doe mijn plicht, / en 't meeste word door mijn verricht. / Ik ben te allen tijde bij de hand, / want het is gevaarlijk voor de brand / Dus ik hoop nog dat ik vele jaren / op deez molen blijf en geen gevaren”.//
Maar ook het leven van Tjeerd is eindig. Zijn verscheiden komt pas op 19 februari 1914. Hij bereikt de respectabele leeftijd van ruim 85 jaar. Hij maakt de echte neergang in het bedrijf niet meer mee, nadat in eerste twintig jaar van de 20e eeuw nog een flink aantal veranderingen in de bedrijfsvoering zijn te relateren aan de uitgereikte hinderwet-en bouwvergunningen. Respectievelijk in 1902 (oprichting nieuwe stoommachine in de bestaande stoomolieslagerij); in 1904 (vervanging van heien door hydraulische persen); in 1907 (bouw van een pakhuis voor berging van zaad en lijnkoeken); in 1912 (bouw van machinekamer, pomplokaal en ketelhuis, maar tevens uitbreiding met een stoommachine van 150 pk); in 1915 (vergroting van het bestaande pakhuis en tegelijk uitbreiding met een automatisch weegtoestel en transportschroef met een 5 pk motor en twee hydraulische persen); in 1916 (nog een 5 pk motor in de oliefabriek erbij); in 1923 (uitbreiding door plaatsing en in werking brengen van een 15 pk electromotor) en in 1924 tenslotte (plaatsing en in werking brengen van een naslagpers.)
De stilstand in de veranderingen blijkt de ouverture voor de neergang van het bedrijf. De overname door de N.V. Friesche Olieslagerij te Lekkum wordt duidelijk, als op 6 januari 1931 een jonge, energieke bedrijfsleider wordt gevraagd voor ‘hare’ oliefabriek in Heerenveen. De 31e van dezelfde maand laten ze weten daarin te zijn geslaagd.
De kalender staat op 8 juni 1938 als de gebroeders Meppeling uit Meppel in opdracht van H. Buwalda bezig zijn met het afbreken van de ruim 25 meter hoge schoorsteen bij de olieslagerij op de Fok. Gedeputeerde Staten hebben de 23e maart 1938 een besluit van de raad van Heerenveen van 20 december 1937 verdaagd. De raad van Heerenveen wil aan H. Buwalda twee bouwterreinen verkopen. Bovendien een onderhandse opdracht voor het aanleggen van een verbindingspad tussen het Molenpad en de Van Maasdijkstraat en bovendien de voormalige olieslagerij verkopen voor sloop en tegelijk door Buwalda het terrein van de sloop laten egaliseren. Dit bericht treffen we aan als ingekomen stuk in het Gemeenteblad van Heerenveen van 2 mei 1938 (een bijblad van het Nieuwsblad van Friesland), waarin een verslag van de raad van Heerenveen is opgenomen.
Daarover is door de directeur gemeentewerken stevig onderhandeld met de heer Buwalda om er een optimaal resultaat voor de gemeente uit te slepen. Enkele raadsleden willen bijvoorbeeld aan het ‘onderhandse’ van de deal hun goedkeuring niet geven, omdat er o.a. geen openbare aanbesteding van de sloop is geweest. De Heerenveense sloper, de heer Huitema, die op eigen initiatief een offerte heeft uitgebracht, wordt daarmee volgens enkele raadsleden geschoffeerd door het college van B. en W. Burgemeester Falkena verdedigt het standpunt van B. en W. en bij de uiteindelijke stemming krijgt hij 10 stemmen voor hun voorstel en zijn er 8 stemmen tegen uitgebracht.
**Aanvulling. Graag willen we de twijfel aan de geloofwaardigheid van de zin: “Zo wordt op 1871 al toestemming gevraagd voor de plaatsing van een stoommachine van 16 PK bij de molen.” onderbouwen met drie archiefstukken (AEN 76 en 362):
B en W. van Aengwirden sturen op 18 maart 1871 aan de Commissaris des Konings een procesverbaal ‘de commodo et incommodo’ (een voorloper van de hinderwet) met het advies het verzoek van Woltman niet in te willigen. In de begeleidende brief zeggen ze bereid te zijn de nijverheid tegemoet te komen, maar zij delen de bezwaren van naaste bewoners van de buurt. De plek waar de stoommachine komt, is niet alleen een gevaar voor de buurt maar ook voor het publieke belang. De fabriek staat immers vlakbij de straatweg en de basculebrug naar het station. Men vreest door ‘het ontzettende gestamp en gedruisch’ ongelukken. Als tweede bezwaar wordt aangevoerd de vervuiling van het drinkwater en nadelen voor de gezondheid. Voor die roetvervuiling wijst men op de zwarte daken bij de stoomoliemolen in het Meer. Inmiddels is ook bekend, dat als ergens een stoommachine wordt geïnstalleerd, de tarieven van de verzekeringen van de belendende percelen prompt worden verhoogd. Burgemeester Van Beyma thoe Kingma en secretaris S. Hemminga, beiden ook Fok-bewoners, tekenen deze brief.
Een maand later op 17 april wordt in een vergadering van B. en W. het besluit van de Gedeputeerde Staten van 6 april om de vergunning wel te verlenen voor kennisgeving aangenomen. Ruim twee jaar later op 3 juni 1873 wordt aan de Commissaris des Konings bericht, dat in de oliemolen van D. Woltman zich een ‘stoomtuig’ bevindt van 16 paardekrachten.
2013, december 29 - wibbo westerdijk - hip-backup
Vogelvluchtfoto, jaar (vooralsnog) onbekend
HIP-TIME MAGAZINE 40
In de verre verte spoedt zich de A7 richting Groningen. De vroegere Mobilisatieweg ligt daarmee evenwijdig en is herkenbaar aan de verspreide bebouwing, afgewisseld met een ‘miltvuurbosje’. Helemaal aan de rechterkant van de foto is een buurtschapje te zien. Dat moet Grootwijngaarden zijn! Dan een schitterende strook weilanden, die nu zijn ingewisseld voor de industriële jeuk van de jaren tachtig van de vorige eeuw: Bedrijventerrein De Kavels en Internationaal Bedrijventerrein Friesland. De plattegrond van Heerenveen noemt het al jaren ‘Gebied in ontwikkeling’.
Centraal ligt het terrein met het buiten Voormeer, aan alle zijden omgeven door wegen. De Rijksweg 32 met de latere status A-32 strooit haar geluid over een wijde omgeving mede veroorzaakt door de verhoogde ligging. Het fonkelnieuwe viaduct over de Compagnonsvaart en de verlengden van Heideburen en Nieuwburen degraderen Huize Voormeer tot een ‘woninkje’. De zichtlijnen vanaf het hoge bordes van het huis zijn inmiddels al enkele jaren doorbroken door de gebouwensoep van het bedrijventerrein Het Meer, met als topper de gebouwen van de rioolwaterzuiveringsinstallatie en de gemeentewerf.
Tussen het geboomte van Huize Voormeer en de voormalige tuinmanswoning perst zich de af-en aanvoerroute van én naar de RW 32, die de Voormeerweg doet invoegen in de richting van de rotonde en verder: Groningen, de Streek, Leeuwarden, Sneek en de Schans. Het verkeer van de richting Zwolle mag daar de RW 32 verlaten. Het is even turen maar dan zien we toch nog net even een klein stukje van de Buitensingel, welke verderop door een aftakking overgaat in de - doorsneden - Pastoriesingel. Dat weggetje is jarenlang een prima verbinding - zelfs zonder de voor ouderen bijna onneembare brug - naar het kerkje van Terband en verder. Aan de overzijde ligt de oprit uit én de afrit naar de K.R. Poststraat.
Voormeerszathe - een echte stelpboerderij - is in z’n nadagen van zijn bestaan, maar in de frontmuur zit nog altijd de eerste steen van 22 april 1875 met de naam van Marcus van Heloma, 69 jaar. Hij sticht de boerderij als veehouderij. Het bijzondere van deze boerderij is, dat het vóór 1934 in de gemeente Aengwirden ligt, terwijl de andere huizen aan de Heideburen in Schoterland hun belasting betalen. De grens tussen Aengwirden en Schoterland heeft dan nog steeds een enigszins grillig verloop. De eerste pachter blijkt IJde Keimpema per 2 maart 1876; de laatste is de familie Nijholt. Gelukkig heeft Rudolf J. Wielinga een hoofdstukje gewijd in ‘Voormeer, Heerenveen. Familiehuis van de Heloma’s’ aan de geschiedenis van de plaats, zodat we nu weten, dat het oorspronkelijke voorhuis van de boerderij in 1932 flink van aanzien is gewijzigd, o.a. door opbouw met een brede dakkapel. De sloop van de boerderij is door achterstallig onderhoud in 1997 onvermijdelijk geworden, maar er is een appartementengebouw in de vorm van een stelp voor teruggekomen.
Juist achter de tuinmanswoning zien we aan een zuid-noord lopend straatje het buurtschap van een vijftal woningen, welke hun nummers nu aan de ‘Voormeerweg’ hebben. Over die straatnaam zal verwarring kunnen heersen, want eerder wordt deze gebruikt voor de oostelijke toegangsweg naar de Rijksweg 32. Na de verwijdering daarvan is - overigens zonder straatnaamwijziging - die naam overgegaan op dat zestal woningen van het buurtschapje.
Achter die in schitterende tinten (is het voorjaar of herfst ? wat zijn dat die rosebloeiende struiken ? Japanse kers ?) getooide bomen aan de westkant van de rijksweg ziet u het restant van een vroegere wijk met de fraaie naam ‘Claes Schuitmakerswijck’. Eind 17e en begin 18e eeuw heeft ene Claes Claessen daar een scheepswerfje geëxploiteerd. In een civiele sententie uit 1732 treedt deze 76 jarige scheepsbouwer op als getuige. Het toponiem treffen we overigens al aan in het Floreenregister van 1700 en zelfs in een artikel (uit 1952) van D.M. van der Woude over een testament uit 1689 ...”gelijck ook het landt achter Klaes Schuytemakers bij Harmanus Marcy, meijerwijze gebruyckt...”
De doorgetrokken straat welke zich als een gebogen elleboog naar de twee bungalows voegt, heeft de naam Thorbeckestraat meegekregen bij raadsbesluit van 18 augustus 1958. Over de bungalows heen zien we de heerlijke, hokkerige ‘chaos’ van de achtertuinen van de huizen van de Nieuwburen. Op de voorgrond zijn de flats aan de Thorbeckestraat en de eerste straat van de Vlinderbuurt (Citroenvlinderstraat) van bovenaf te zien. Deze straten hebben hun toegangen door een afslag vanaf de A. Kuyperstraat.
Veel ouder zijn de huizen aan de Heideburen vanaf de Zonnebloemstraat, eerder Pastoriesingel tot de oprit naar Voormeerszathe. Op de foto zien we een rijtje van vijf huizen - thans genummerd 85, 87, 89, 91, 93, terwijl de boerderij het nummer 95 heeft gehad. Ooit heeft in huisno. 85 de broodventer Fokke Mulder gewoond, die een fervente aanhanger en propagandist is geweest van de principes van Edward Bellamy, bekend geworden om zijn utopische ideeën over een harmonieuze wereld.
Het huis no. 89 is rond 1875 door de gemeente Schoterland aangekocht en verbouwd tot woning voor de hoofdonderwijzer van school 2 aan het gemeenteplein. Tot 1915 heeft Sijbren Terpstra het als dienstwoning gebruikt en wordt hij opgevolgd door IJnze de Haan, de vader van Setske de Haan oftewel de bekende schrijfster Cissy van Marxveldt. Zelfs haar amant Leon van Beek heeft gezien zijn vermelding in de Personele Omslag van 1918 zijn voetstappen in het huis geplaatst. Hoofd der school J. van Tuinen is de laatste onderwijzer geweest, die er ambtshalve heeft mogen wonen. De adresboeken van 1938 tot en met 1964 geven de naam prijs van de professionele boekbinder S. Sijtsema als langdurige bewoner.
In het jaar 1991 is er in het museum Willem van Haren een expositie georganiseerd, welk van 10 maart tot 20 april luchtfoto’s heeft laten zien van de gemeente Heerenveen vanaf de jaren twintig én de technieken van het maken daarvan. Op deze tentoonstelling “Heerenveen in vogelvlucht” is ook deze prachtige kleurenopname te bewonderen geweest. Vervolgens is het gearchiveerd onder het archiefnummer G.20.065, waarbij de G staat voor Groot (groter dan A4-formaat). Jammer dat de fotograaf, die oog heeft gehad voor zoveel moois niet met naam bekend is.
Vlinderbuurt omstreeks 1960
HIP-TIME MAGAZINE 62
Ten tijde van de plannen voor 110 flatwoningen te Heerenveen spreekt de woningbouwvereniging “Heerenveen” van ‘bouwen langs de A. Kuyperstraat’. Aan het bouwbedrijf N.V. voorheen H. Steenbergen te Epe is opdracht gegeven om in Heerenveen (110) etagewoningen te realiseren. Tegelijk is deze N.V. ook bezig met een opdracht van 86 gelijksoortige woningen te bouwen in Drachten. Wanneer het personeel na de bouwvak terugkeert, wordt hen ontslag aangezegd. Zowel in Heerenveen als Drachten gaat het aanvankelijk om een tiental mensen, maar dat blijken er bij nader inzien toch veel meer te zijn. In de week van 30 juli 1957 staat het werk in beide plaatsen stil. In Drachten is het werk veel verder, want daar is sprake van doorwerkende schilders, terwijl in Heerenveen absoluut niet wordt gewerkt. Uiteraard spant de gemeente zich in om met de heer Steenbergen tot een oplossing te komen. In Heerenveen lukt dat niet getuige een artikel in de Leeuwarder Courant van 9 oktober 1957, waarin wordt aangekondigd: “110 flats te Heerenveen opnieuw aanbesteed”. Daarvoor zijn een vijftal aannemers uitgenodigd in te schrijven. Een firma uit Piaam, een uit Nijverdal, een uit Sneek en twee Heerenveense bedrijven, nl. L. van der Meulen en Zn. én Van der Wijk, Schaap en Buwalda. Het gaat om bedragen tussen fl.1.605.000 en fl.1.658.940. Er is geen beslissing genomen, want de gunning is aangehouden. Voor de N.V. voorheen Steenbergen is de zaak op een faillissement uitgelopen.
In de archiefinventaris van de gemeente Heerenveen is er een flink dossier onder nr. 156-1 uit de periode 1957-1961 te vinden over het “Complex BV 327, 110 woningen”. Tezijnertijd gaan we daarin nog eens een keer rondneuzen om te lezen, welke firma deze etagewoningen uiteindelijk heeft mogen bouwen. Zelfs onze ‘eigen’ Friese Koerier’ laat ons in de steek voor wat betreft de aangehouden gunning, terwijl ze op 1 november wel meldt, dat de woningen aan de Abr. Kuyperstraat ‘in aanbouw’ zijn. Ook maakt ze ons deelgenoot van de discussie over de voorgenomen aanleg van een Centrale Antenne Installatie, die de huurprijs per week met ca. 35 cent zal opdrijven.
Links van een denkbeeldige diagonaal op deze luchtfoto D 1266 van Aerophoto NL worden de straten van de Vlinderbuurt afgeschermd, maar tevens ontsloten door de ‘kanjers’ van de landelijke politiek uit het midden en het einde van de 19e eeuw. Ten noorden ligt daar de Thorbeckestraat, die in twee fasen is aangelegd in de periode 1955-1957. Jan R. Thorbecke (1798 -1872) is de meest Nederlandse liberale staatsman, die met name de hand heeft gehad in de herziening van de grondwet en de gemeentewet (1850). Hij leidde verschillende kabinetten.
Westelijk van de kakelverse flats - eveneens diagonaal en aangelegd in dezelfde jaren - loopt er de A. Kuyperstraat. Ook de carrière van Abraham Kuyper kent een lange inspanning voor de politiek (A.R.), maar ook voor de kerk. Als N.H.-predikant, hoogleraar en mede-stichter van de Vrije Universiteit is hij ook mede-veroorzaker van de doleantie.
De dwarse aanvoerstraten, die vanaf de Van Kleffenslaan uitmonden in de A. Kuyperstraat, zijn de Savornin Lohmanstraat (bovenste) en de P.J. Troelstralaan (middelste straat met tussenberm). Van Jhr.Mr. A.F. de Savornin Lohman (1879-1921) is bekend dat hij aanvankelijk lid is van de A.R.P. en later van de C.H.U. Zijn Vrij-Anti-Revolutionaire opvattingen staan haaks op die van Abraham Kuyper. De straatnamencommissie symboliseert dit in het verloop van de beide straten.
Pieter Jelles Troelstra werd geboren te Leeuwarden op 20 april 1860 en overleed te Den Haag op 12 mei 1930. Nederlands socialistisch staatsman en Fries dichter.
In de uiterste hoek linksbeneden op de foto ziet U een aantal ingerichte achtertuintjes van de bewoners van de onderste woonlaag van het eerste flatgebouw van Zuid-Oost Friesland, dat in 1953 aan het Burgemeester Kuperusplein werd gerealiseerd. De Friese Koerier van 13 juni 1953 ziet de voltooiing snel naderen. Op 14 april 1955 wordt door de aanleg van de Van Kleffenslaan het flatgebouw aan deze straat gesitueerd.
Op de achtergrond kijkt U aan tegen de achterkant van een aantal woningen aan de Nieuwburen en de fronten van een stukje Heideburen aan weerskanten van de Zonnebloemstraat. Aan beide kanten van de nieuwe verkeersbrug in de A-32 liggen in de Schoterlandse Compagnonsvaart een aantal woonboten. Deze symboliseren de woningbehoefte van de naoorlogse periode en maken nog volwaardig deel uit van de lintbebouwing. Uit de Woningkaartenadministratie (roze kaarten) van de gemeente blijkt dat er in die jaren talrijke woonboten in Heerenveen liggen. Vooral aan de wal “t.o. Dr. Brouwer” of ”t.o. Huize Voormeer” aan de Heideburen is een enkele keren voorkomende nadere locatie-aanduiding. Het schip “Tine” bewoond door Hendrik Stiksma (van 7 oct. 1954 tot 1 juni 1955), de ark van Koos van Wijngaarden (16 aug. 1957 tot 1 juli 1963) en het schip ‘Bathing Beauty’ van Rinke Bok (23 aug. 1958 tot 6 juni 1961) worden gespot. Zelfs Rijkswaterstaat laat werknemer Pieter Schoen met het schip “Maas” in oktober 1956 daar ligplaats kiezen. In het Meer hebben dan ook nog het schip ‘Alma’, het schip ‘Sa kin it ek’ en het schip ‘Frisia’ een ligplaats toegewezen gekregen.
De woningbehoefte dringt daardoor de architectonisch kwetsbare plaats van ‘Huize Voormeer’ naar de achtergrond. Bovendien is door de infrastructurele veranderingen ‘Huize Voormeer’ op een ‘eilandje’ komen te liggen. Het buitentje is aan alle kanten ingesloten door wegen en vaarten.
Enkele jaren later worden de woonbooteigenaren naar de Polderdijk aan de Heerensloot gedirigeerd, wanneer de dempingsplannen van de Kolk en de Compagnonsvaart worden gepresenteerd. Prominent is nog in de rechterbovenhoek van de foto aanwezig de boerderij van Anne Koopmans. Deze boerderij ligt juist oostelijk van twee percelen ‘weiland’ - direct ten zuiden van de Compagnonsvaart en recht tegenover Huize Voormeer - welke in het Rekeningboek van Oudeschoot van 1768 als landnaam ‘de Ronduit’ hebben gekregen. Het Floreenkohier van 1828 bevestigt dat en het kadastrale minuutplan van 1832 kent daaraan toe: kad. gem. Heerenveen, sectie A, nrs. 441 en 442. Aan de westkant stroomt daar dan nog de ‘Klaas Schuitmakerswijk’, waarvan het restant op de foto nog steeds aanwezig is als ‘bermsloot’ van de rijksweg 32. Mooier nog gezegd ... de ‘waterpartij’ of de ‘vijver’ van de Vlinderbuurt in opbouw.
De nieuwe straatjes langs de ingangszijde van de flats krijgen - na aangelegd te zijn in de periode 1956-1957 - bij raadsbesluit van 17 maart 1958 de meest schitterende vlindernamen. Van noord naar zuid worden dat de Citroenvlinderstraat, de Vuurvlinderstraat, de Koolwitjestraat, de Aureliastraat en als afsluiting de Atalantastraat. Laatstgenoemde krijgt dan als verlengde de Koornbeursweg en is nog niet eens zo lang geleden aan de ‘Verlengde’ Atalantastraat geknoopt om het verkeer naar de stadsrondweg te kunnen laten afvloeien. Deze heet op dat punt van samenkomst ‘Stadionweg’.
De bebouwing langs de destijdse Atalantastraat is zichtbaar het resultaat van een bouwstroom van aaneengeschakelde gezinswoningen.
Foto:archief Museum Heerenveen (voorheen Willem van Haren) F 01743
2013, juli 28 - wibbo westerdijk - hip-backup
Vleesmarkt rond 1900
HIP-TIME MAGAZINE 125
Vleesmarkt rond 1900
Opnieuw zo’n ‘photografisch’ juweeltje uit de collectie van het Museum Heerenveen. ‘Photograaf ‘Hendrik Johannes Craye Az. uit Leeuwarden reist omstreeks 1900 naar ‘Heerenveen’ om deze foto te maken. Vermoedelijk een opdracht van de exploitant van deze winkel aan de Vleeschmarkt. Wie dat is geweest zullen we proberen te achterhalen wanneer we in de geschiedenis van dit pand gaan duiken.
Dankzij de mogelijkheden van de website van ‘it Tresoar’ in Leeuwarden sporen we moeiteloos de antecedenten op van onze fotograaf Craye. Deze is in 1857 geboren te Haarlem en in november 1879 vanuit Amsterdam ingeschreven in het bevolkingsregister van Leeuwarden. Hij is 24 jaar als hij zich op 2 november 1881 in het huwelijk verbindt met Hillegonda Anna Nauta als 23 jarige weduwe sinds 1879 van Hendrik Antonie Karel Ringler, eveneens fotograaf, en moeder van een dochter.
De omstandigheden waaronder de foto wordt gemaakt, lijkt zeer zomers gezien de uitbundigheid van de boom in vol blad. Die suggestie wordt nog versterkt door de kledingstijl van de op de foto poserende dames, die misschien gerelateerd zijn aan de winkel. Overigens zou het zomaar kunnen, dat de achterste man van het groepje een Sevensma is. Zijn ‘Heerenveensche Boekhandel’ staat immers geheel verscholen achter de boom. Niettemin zie op de gevel nog een groot deel staan van het woord ‘papier’. De betekenis van de letters ‘FWG’ (?) kunnen we niet duiden.
Met de op de stoep staande kisten en kratten is de relatie met de winkel stellig het geval, terwijl ook de markiezen boven de winkelramen en de louvreluiken van de bovenetage de suggestie ondersteunen dat dit in het zomerseizoen is. Let ook op het fraaie smeedijzeren stoephekje naast de deur van het buurpand - het koffiehuis van Albert Steenbergen - eerder bekend als logement “De Zon”.
Volgens een aantekening achter op de foto is onze foto - met een staand formaat van 16.4 bij 12.0 cm - ooit een keer gereproduceerd en geplaatst als twee-koloms illustratie op 104 % in De Koerier. In de rubriek “Ut it Feanster Printeboek troch Dick Bunskoeke” heeft deze op 3 juni 1987 gekoketteerd met deze mooie opname. Hij zet ons meteen ook op het spoor van de exploitant door te onthullen, dat hier de zaak van Boersma in beeld is. En het is echt waar, want op het glas van het raam boven de winkeldeur staat (moeilijk) leesbaar: D. BOERSMA. In de etalage ziet hij naast allerlei dranken, ook op het raam ‘Margarine’ en ‘Molenaars Kindermeel’ staan.
In het summiere bijschrift vertelt Dick nog wel even, dat het pand ooit langdurig is bewoond door en in gebruik geweest bij de koopman en winkelier W.J. van Bree. Deze van Amsterdam afkomstige Wilhelmus Johannes van Bree is al in 1814 in Heerenveen en trouwt dan als 32 jarige jongeman met met de veel oudere Grietje Jurgens. Zij is de weduwe van ds. C. Cootstra van Oudeschoot, die door de classis van de Nederlandse Hervormde Kerk uit zijn ambt is gezet en tenslotte op 21 december 1813 is overleden.
Uit de Volkstelling van Heerenveen uit 1830 blijkt het gezin te zijn samengesteld uit de roomse Wilhelmus Johannes van Bree, 48 jaar; Grietje Jurgens, 59 jaar en protestant; Hazina Cootstra, 20 jaar; Jikke Cootstra, 18 jaar; Bartha Jurgens, 65 jaar en inwonend; Giliam Rudolph Nauta, 40 jaar, Regter ter Instructie en inwonend, en de werkmeid Antje Sijmons Tijma, 21 jaar.
Zelf overlijdt Wilhelmus Johannes van Bree op 79-jarige leeftijd op 4 mei 1861 in huisno. 18 (dit huis dus!). Aangezien van Bree zelf geen kinderen heeft, ontstaat de situatie dat stiefdochter Hazina Cootstra in 1843 als weduwe Abraham van der Moer hoofdbewoonster wordt van het pand. Bij acte van transport van notaris A.R. van Voorst wordt zij per 14 februari 1857 zelfs eigenaresse. Niet alleen van dit perceel (kad. A-20), maar ook van twee percelen (te weten pakhuizen) in de Kerkstraat, voor een gezamenlijk bedrag van fl.5600,-. Zij verhuist per 9 september 1864 naar de Lindegracht no. 24, samen met haar dochter Margrietha Christina van der Moer.
In de winkel aan de Vleeschmarkt wordt ze opgevolgd door haar zoon Isaäk van Oosterdijk van der Moer en haar schoondochter Jannigje Binnerts. In 1869 overlijdt Isaäk en blijft Jannigje hoofdbewoonster tot haar overlijden op 12 november 1877. Met behulp van o.a. koopman Lamberts van der Heide (tot 1873) en Willem Feenstra, koopman (zeg maar bedrijfsleider van 29 april 1872 tot 10 april 1879) en de meiden en knechten wordt de winkel van de “Firma W.J. de Bree” gerund.
Na de dood van Jannigje van der Moer-Binnerts wordt Margaretha (soms Margrietha) Christina van der Moer de hoofdbewoonster op de Vleeschmarkt. Na haar huwelijk met Harlinger Dirk de Boer op 10 november 1859 krijgt ze in ruim 9 jaar huwelijk vijf kinderen: een zoon en vier dochters. De laatste wordt geboren in Heerenveen op 26 september 1868. Uit het zeer uitgebreide dossier van de Arrondissements Rechtbank van Heerenveen blijkt dat haar man kort daarna moet zijn vertrokken naar Noord Amerika. Daar is hij opnieuw in het huwelijk getreden op 7 maart 1870 in de evangelisch-luthersche kerk van Hoboken, New Yersey. Overigens vindt U in het notarieel archief van Rinze Barends (Tresoar Toegang. 26, inv. 56073, akte 60) een gecollationeerd afschrift van die huwelijksacte, maar ook van de brief van Dirk de Boer Dzn. aan W.J.C. Putman Cramer.
Kortom: Margrietha Christina neemt haar advocaat mr. Halbe Binnerts in de arm en spant in 1876 een echtscheidingsgeding aan. Die procedure neemt ongeveer een jaar in beslag, maar op 23 maart 1877 is de uitspraak in haar voordeel. De kinderen blijven onder haar zorg en ex-manlief wordt veroordeeld tot de proceskosten.
Wanneer Margrietha Christina in 1878 uit Nijehaske naar de winkel gaat, zorgt haar moeder Hazina voor een forse borgstelling. Ook zij maakt gebruik van de diensten van een bediende: Gerard Johan ten Brink, die van 15 okt. 1879 tot 25 juni 1880 deel uitmaakt van het personeel. Rouke Pieters Schaafsma volgt hem op per 2 juni 1880 komend uit Joure.
De Leeuwarder Courant van 14 november 1885 geeft met een advertentie “TE HUUR” een nieuwe wending aan de bedrijfsvoering door Mejufvrouw M.C. van der Moer, Firma W.J. van Bree, te Heerenveen. “ ...een florissante, gerieflijk ingericht Winkelhuis, waarin sedert jaren eene Kruideniers-Affaire wordt uitgeoefend, thans bewoond door den heer W. van der Meulen Szn, aan de Voorstraat te Harlingen” kan worden aanvaardt per 12 mei a.s. Zij stelt zich dus duidelijk op als een grote zakenvrouw.
Dan verschijnt in de speciaal in Heerenveen verschijnende courant ‘Nieuw Advertentieblad’ van de pers van uitgever Hepkema op 7 oktober 1893 de volgende advertentie: “ Koopmanshuizinge te Heerenveen. Eerstdaags zal publiek ten verkoop worden aangeboden: ...Eene sterke en soliede Woon-en Winkelhuizinge op den besten stand bij de Hoofdbrug te Heerenveen met annexe pakhuizen, waarin sinds zeer vele jaren een bloeiende affaire in koloniale waren, wijn en gedistilleerd, enz. onder firma W.J. de Bree is uitgeoefend. F. Schaafsma, Notaris.” De voetnoot die hierbij moet worden gemaakt is, dat Frans Schaafsma is gehuwd met Wilhelmina van der Moer, dochter van Abraham van der Moer en Hazina Cootstra.
De 26e oktober daaropvolgend laat Schaafsma in de Leeuwarder Courant weten, dat de publieke verkoping niet doorgaat. Het pand is uit de hand verkocht. En ... niet alleen het kadaster wijst als nieuwe eigenaar aan Doeke Idses Boersma, die een pand met erf en een gebouwde waarde van fl.325,- tot de zijne mag rekenen. Zelf laat hij op 28 october 1893 per brief vanuit Rauwerd aan B. en W. van Schoterland weten, dat hij het perceel A., no. 20 bij de hoofdbrug te Heerenveen heeft gekocht. Hij wenst dit per 1 december te betrekken en hij verzoekt toestemming van B. en W. hem een vergunning te verlenen voor de verkoop van sterke drank in het klein, net als de firma W.J. de Bree altijd heeft gedaan. De bewoners zullen zijn: hijzelf - koopman en winkelier - en zijn echtgenote Rinske Klazes. Uiteindelijk wordt hij ingeschreven per 12 december 1893 vanuit Rauwerd. Hij heeft zich grondig voorbereid, want niet alleen zijn babyzoon Klaas Bauke Boersma van 22 april 1893 komt mee, maar ook de dienstmeid Akke Jitzes Veenstra, 23 jaar, en zijn 15 jarige winkelbediende Feite Annes de Haan.
Bijzonder is dat hij een plattegrond van de benedenverdieping heeft bijgevoegd.
(Bewerking; raam lichtblauw; deur groen; handschrift = typewerk)
Hij heeft ‘koopmansbloed’ in de aderen wat mag blijken uit een zgn. ‘handlichting’ d.d. 16 mei 1888 door de kantonrechter te Leeuwarden. Boersma - als koopmansbediende - wonend in Leeuwarden, maar wettig gedomicilieerd te Friens, wordt “handlichting verleend tot de volledige ontvangst, de uitgaven van - en de beschikking over zijn inkomsten; het sluiten van verhuring en het drijven van nering en handel, betrekkelijk de te drijven Kruidenierszaak”.
Samen met een compagnon sticht hij een vennootschap onder firma. Hij is dan 19 jaar !
Als nieuwkomer in Heerenveen maakt hij een wat aparte start. Het lijkt erop dat hij weet heeft gekregen van een ‘fluistercampagne’, waardoor hij kennelijk diep is geraakt. Anders is het niet te begrijpen, dat hij grijpt naar een reactie in het Nieuw Advertentieblad van 21 februari 1894 met de volgende tekst: “LASTER. Teneinde te voorkomen dat men in het vervolg voortgaat mijne zaak op ergerlijke wijze te belasteren, bericht ik hiermede dat mijn geachte begunstigers, dat bij mij voortaan geen papieren zak meegewogen wordt. D. Boersma, Heerenveen.
N.B. Kwaliteit gegarandeerd puik. Betaling contant. Geen onnodige reclame en geen waardelooze cadeaux of andere aardigheden die slechts ten koste van den verbruiker kunnen worden gegeven. Vandaar de enorm lage prijzen.”
Boersma is niet alleen maar een kruidenierswinkel in de enge zin van het woord, want in het Nieuw Advertentieblad van 31 augustus 1895 noemt hij zich tevens ‘grossier’. In die advertentie afficheert hij zich daarvoor op het gebied van het ‘Binnen-en Buitenlandsch Gedistilleerd, Wijnen en Likeuren’ maar ook als ‘Tabak-en Sigarenmagazijn “De Merkuur” (Opgericht 1828)’ met steeds de meest gewilde merken voorhanden. Mogelijk dat er een link is te leggen met de Amsterdamse Sigarenmagazijn “De Merkuur”, die in het Algemeen Handelsblad van 21 januari 1894 een heropening aankondigt in de Reguliersbreestraat nr. 46 (voorheen Hoogeboom van Tetterode).
Boersma is één van de voorlopers van beperkte opstelling op de zondag. Samen met S. Hettinga, J. Flierl, Th. Popma, wed. Drijfhout en W.K. Korf laat hij op 15 augustus 1896 in de plaatselijke pers weten, dat vanaf 23 augustus hun winkels na 1 uur zijn gesloten.
In een van zijn pakhuizen in de Kerkstraat verkoopt hij tegen slijters marktprijs (10 liter voor 55 cents prima petroleum. (Bericht N.A. 3-8-1898).
Ook op het vlak van de accommodatie van het pand aan de Vleeschmarkt roert Boersma zich. De legger van het kadaster geeft ons daarin een summier inzicht. De basisgegevens van het pand A-20 zijn de omschrijvingen ‘huis en erf’ en de grootte van 1.44 are. Daaraan verandert niets door de ‘reden van verandering’. Over de ‘verbouw’ in het ‘dienstjaar 1900’ krijgen we geen inzicht in de soort werkzaamheden. Pas bij de volgende leggerregel zien we dat de ‘gebouwde waarde’ daardoor is opgetrokken van fl.325,- naar fl.400,-. Meteen wordt daar ook geregistreerd een nieuwe ‘verbouw’ in het dienstjaar (dj.) 1901 en vervolgens is er jarenlang geen wijziging in de leggeradministratie te vinden.Enkele advertenties in 1900 geven een glimp van zijn assortiment: nieuwe schijfjes appelen, Vitella-botersurrogaat (in onze opvatting: de ’Margarine’ op het raam) en een gratis verloting. Daarbij licht hij in 1903 nog een tipje van z’n aktiviteiten toe: hij is fabrikant van mineraalwater, limonades en alcoholvrije likeuren. En hij verkoopt Hoenderparkeieren.
Aanvankelijk denken we daarbij aan eieren van het in Oranjewoud befaamde hoenderpark “Aurora” van oud-apotheker Pierre Peaux, maar het raadplegen van het boek ‘Geschiedenis van Oranjewoud’ (1989) maakt duidelijk dat deze in 1896 is verkocht. De Leeuwarder Courant van 24 maart 1896 detailleert daarbij nog: “De prachtige hokken zijn op afbraak verkocht”. Er moet dus een andere oplossing zijn voor de eieren van Boersma. En inderdaad, ook nu brengt de krant - in dit geval het Nieuwsblad van Friesland van 12 november 1902 - ons dichterbij dat mysterie. De advertentie: “ORANJEWOUD. Te Koop of Te Huur gevraagd: EEN TERREIN, met of zonder huis, in den omtrek TJAARDA of TENT, geschikt om als hoenderpark te worden ingericht. Aanbieding no. 24 bureau dezes”, leidt ons naar een advertentie in de Leeuwarder Courant van 16 maart 1903 met als kop: “Advocaat” en de zinsnede verderop in de advertentie: “Voor zuiverheid van Eieren waarborgt mijn Eigen Hoenderpark Oranjewoud.” Ondertekend: D. BOERSMA, Heerenveen.
Dat laatste product moet te maken hebben gehad met zijn verhuizing uit Heerenveen van de Vleeschmarkt naar Oudeschoot (lees in dit geval: Oranjewoud). Daar vestigt hij zich per mei 1903 in het pand Oudeschoot / Oranjewoud 254 met vrouw en twee kinderen. Hij wordt opgevolgd door de koopman Nicolaas Lublink. In die tijd woont op Klein Jagtlust, nr. 251 Gerrit Ferdinand Bieruma Oosting en op nr. 253 de tuinman Kooistra van Klein Jagtlust. Doeke Boersma blijft er wonen tot 9 mei 1910 en gaat dan naar Leeuwarden. (SCO 1985. Bev. Register Oudeschoot 1900-1910) Ruim vier jaar heeft Boersma deze uitstap als exploitant van het hoenderpark door de heer A. Tempel laten uitvoeren. In de Leeuwarder Courant van 12 augustus 1907 meldt de krant: “HOENDERPARK te koop. Wegens vertrek van den tegenwoordigen bewoner TE KOOP het HOENDERPARK ORANJEWOUD, bestaande uit één hectare 23 are weiland, waarop nieuw hok van 175 vierk. meter, met groote uitloopen, waarin ± 50 jonge vruchtboomen. Zeer geschikt bouwterrein. Tevens TE KOOP Huis met Schuur en 63 are grond. Alles prachtig gelegen aan den grindweg te Oranjewoud. Te bevragen bij D. Boersma, Vredeman de Vries-straat, Leeuwarden.” (N.B. In Adresboek 1928 woont hij nog in deze straat op no. 1). Tenslotte blijkt uit de laatste advertentie van 31 augustus 1907, dat het ‘Hoenderpark Oranjewoud’ de laatste witte Leghorns en Patrijs Leghorns nog in de verkoop heeft, maar ook nog een beendermolen. En deze advertentie is ondertekend door A. Tempel.
Of er een vervolg voor het bouwterrein is gegeven, zoals de Hepkemakrant van 21 november 1907 in het vooruitzicht wordt gesteld, blijft voorlopig nog even de vraag. Hepkema suggereert, dat de koper van het terrein, de officier van justitie te Heerenveen mr. Th.C. van Eijck Bijleveld er een villa zal bouwen ‘niet ver van Blauhûs aan de grintweg’. Oranjewoudkenners weten inmiddels dat het landhuis ‘Woudoord’ daar is gebouwd.
Terug naar de heer Boersma omstreeks 1903. Inmiddels is hij ook begonnen met toegiftartikelen. Op 24 oktober 1903 heeft hij op verzoek van de uitgever van de bekende kinderboekjes besloten deze niet meer te verkopen voor 5 cent per stuk, maar ze cadeau te geven bij een fles advocaat, Friesche boerenjongens, rode en witte port, Madera of alcoholvrije likeuren. Het gaat om de titels: Duimelot, de Sprookjes van Andersen, Don Quichot en ‘De Nieuwe Linnenkast’. Het wordt zelfs mogelijk ze - na overleg - te krijgen bij andere artikelen, niet alleen in Heerenveen maar ook bij de andere Boersma-filialen. Bij de opening van één daarvan aan de Dracht op 2 juni 1905 laat hij een lijst volgen van Leeuwarden, Rauwerd, Irnsum, Gorredijk, Grouw, Franeker, Drachten en Wolvega. Tot 1908 komen daar nog bij Bergum, Meppel en Dokkum. We kunnen rustig stellen dat wat ‘Poiesz’ hedentendage is voor Friesland we destijds in ‘Boersma’ een ondernemende voorganger hebben gehad. Daarvoor sluit hij zich ook aan bij de ‘organisatie van de handelaren’ in Heerenveen, onder aanvoering van H.B. Leenes en Zonen, en roept de vrachtrijders en vrachtschippers vooral zaterdags Heerenveen als bestemming te kiezen. Branchegenoot K. Hovens Gréve en Boersma laten op 22 juli 1905 aan het publiek weten, dat ze de winkels voortaan om ‘s avonds 9 uur sluiten, met uitzondering van de zaterdagen.
Wanneer op 28 september 1905 het plaatselijke telefoonnet wordt opgesteld en lijst van aansluitingen in de Hepkemakrant verschijnt behoort Boersma als 21e bij de 29 pioniers van dit medium. Opnieuw is de Hepkemakrant de boodschapper van zijn stap om van Mevr. de Wed. Joustra-Smit, drogist op de Dracht-oost, de verfwaren en aanverwante artikelen over te nemen.
Tegenslag hoort ook bij het ondernemer zijn en ook daarvan krijgt Boersma in Heerenveen zijn deel. Twee keer meldt de krant een brandincident en beide keren is een van zijn pakhuizen in het geding, maar ook beide keren loopt het met een sisser af. Op 10 juli 1905 kan tijdens een bruiloft in de Kerkstraat een beginnende brand nog met emmers water worden geblust, terwijl op 19 november 1910 weliswaar de brandweer wordt gealarmeerd maar deze hoeft niet meer in te grijpen.
In de periode 1910 tot 1920 zijn er weliswaar regelmatig zakelijke advertenties van de Boersma-winkels in de kranten te vinden. Een opvallende is die in de Leeuwarder Courant van 16 april 1910, waarin de Boersma’s Winkels de verschijning van een Advertentieblad “DE MERKUUR” annonceren, welke in een oplage van 30.000 exemplaren zal verschijnen. Het bevat ‘mijn’ volledige prijscourant en wordt op aanvraag gratis en franco toegezonden. De administratie is niet geheel toevallig gevestigd op de Vredeman der Vriesstraat no. 3 te Leeuwarden.
Het bedrijf in Heerenveen wordt inmiddels sinds de overname aangestuurd door boekhouder Feite de Haan.
In 1920 gaat voor de Boersma-winkel aan de Vleesmarkt het licht uit en een andere landelijk opererende grootwinkelformule neemt het over. De N.V. Handelsonderneming van Amsterdam neemt het over. Op 6 januari 1920 meldt de Hepkemakrant dat vanaf 12 januari de kruidenierszaken te Heerenveen (Vleeschmarkt 43 en Dracht 360) zullen overgaan naar de heer J. Zijlstra Hzn. De filiaalhoudster mevr. de wed. Wijkhuizen krijgt kort daarna het huisnummer Dracht 370. Mevr. de wed. J(anke) Wijkhuizen-de Haan heeft jarenlang als winkelierster deze Boersma-filiaal op de Dracht behartigd, vermoedelijk al vanaf haar komst in Heerenveen in april 1900. Nu deze winkel niet wordt doorgezet vertrekt zij per 20 augustus 1920 terug naar Wolvega, waar ze oorspronkelijk ook vandaan komt. De heer Boersma dankt voor het vertrouwen ! De nieuwe eigenaar pakt gelijk flink door, want wegens verbouwing van het perceel aan de Vleeschmarkt wordt de winkel tijdelijk overgebracht naar de Dracht 411 (dat is eerder 396, het winkelbedrijf van Berend Nijenhuis). En hij verwacht dat op 12 januari daar boodschappen ‘tegen de laagste prijzen’ kunnen worden gehaald. De verbouwing is dan al een tijdje in voorbereiding. De aanvraag stamt van 4 oktober 1919 en op de 19 oktober is de vergunning voor accoord getekend door Burgemeester en Wethouders. Laten we hier dit verhaal eindigen en op ons lijstje van wensen zetten, dat de geschiedenis van de winkel van Zijlstra (en haar latere opvolgers) vanaf 1920 geschreven gaat worden bij een afbeelding van dat ingrijpend gewijzigde pand. Mocht U alvast nieuwsgierig zijn naar deze landelijke winkelketen, dan kunt U nu al bij de volgende url terecht: http://www.nostalgiekrant.nl/zijlstra_winkels_en_speelgoed.htm.
Toevoeging:
“It skitterende portret fan it troude pear Doeke Idses Boersma en Rinske Klazes Boersma (se wiene gjin neef en nicht) hawwe wy tastjoerd krigen fan Symen A. Schoustra fan www.irnsum.nl. Mei dit autentyke portret kriget it ferhaal krekt wat mear sjeu’. Tige bedankt, Schoustra. Desimber 2020, Wd.”
2016, februari 14 - wibbo westerdijk - hip-backup
Verlengde Dracht omstreeks 1935
HIP-TIME MAGAZINE 33
Verlengde Dracht omstreeks 1935
Dit is de kluisversie (de echte, maar technisch niet al te sterke foto dus !) van foto nr. 318 uit de fotocollectie van het museum Willem van Haren. Ze heeft een formaat van 9 bij 14 cm en zou volgens een potloodaantekening op de achterzijde uit ± 1938 stammen. De opdrachtgever voor de opname is de Firma A. Binnert Overdiep, Heerenveen, die de daarvan afgeleide prentbriefkaart onder nr. 21759 in de handel heeft gebracht als sepiakleurige afbeelding en met de opdruk ‘Heerenveen - Verlengde Dracht’. In een fotoalbum van de Verlengde Dracht op de website van Heerenveen-midden is deze als prentbriefkaart te zien en gedateerd in het jaar 1931. We nemen aan, dat zij een gestempeld exemplaar als bron hebben gebruikt.
U heeft net de afslag van de Rottumerweg in de richting Heerenveen gerond en kijkt langs de huizenrij in de richting van de plaats, dus practisch gezien in noordelijke richting. Het is nog in de tijd, dat deze straatweg naar Oranjewoud wordt aangeduid met de naam Verlengde Dracht. Voor wat betreft de infrastructuur moeten we constateren, dat de huizen achter de van ouds aanwezige parallelsloot zijn opgebouwd en bereikbaar door middel van een stevige brug. Ogenschijnlijk zijn deze nog slechts geschikt voor voetgangers-en rijwielenverkeer. Tussen de bomenrij langs de klinkers van rijksweg en de sloot is duidelijk aanwezig een pad. Jammer genoeg wordt het onbelemmerde zicht daarop bemoeilijkt door de aanwezigheid van de electriciteitspaal. U ziet bovenin de keramische potten. Dat pad achter de bomenrij langs kan het beste worden opgevat als een voetpad, maar ... u ziet juist op dat strookje van de bomenrij een driekleurig, gestreepte paal met daaraan een bordje en het opschrift ‘Rijwielen’. Met andere woorden het pad is een wandelpad, maar evenzeer een fietspad.
Er zijn overigens uit dezelfde periode ook prentbriefkaarten, die ons juist iets meer laten zien van de wegindeling en daarop is duidelijk dat het op de hoofdbaan ook toegestaan is te fietsen. Het motorisch verkeer is duidelijk nog erg zeldzaam. Wel is er sprake van vierwielig verkeer, maar dat lijken boerenwagens, of koetsen c.q. rijtuigen.
De westzijde van de Verlengde Dracht vanaf Nieuw Friesburg tot aan de Rottumerweg wordt vanaf het jaar 1922 serieus in ontwikkeling genomen. Het blijkt dat dit niet alleen het beeld beïnvloed, maar ook problemen met zich mee brengt betreffende de huisnummering. Op de Historische Atlas van Friesland, kaart no. 183, schaal 1:25000, verkend in 1922, is aan de westkant van de Verlengde Dracht voorbij Nieuw-Friesburg nog nauwelijks enige bebouwing ingetekend. Op de hoek aan de noordkant van de latere Halbe Binnertsstraat (aangelegd 1929) staat één huis aangegeven. De belangrijkste concentratie van huizen bevindt zich evenwel daar waar de Oude Molenweg op de kaart is geprojecteerd als een ‘weg’. Het lijkt als een ‘buurtschap’ gepland; er staan een viertal ‘huissteden’ gemarkeerd. Eén daarvan zal het voormalige molenaarshuis zijn geweest. Rond 1915 is de molen afgebroken en verhuisd naar Oudheusden (Ov.) Ook op twee percelen onmiddellijk ten zuiden van de Oude Molenweg staan aan de Verl. Dracht een vijf-of zestal ‘huissteden’ ingekleurd.
Tot 1934 is het in Heerenveen-Schoterland bij de huisnummering de gewoonte dat er wordt doorgenummerd onafhankelijk van de straat. Voor de Verlengde Dracht betekent het dat vanaf de Koornbeurs (nr. 261) langs de oostkant tot logement Heidewoud (nr. 299) 38 huisnummers zijn toegekend. Daarna steekt de nummering de weg over naar de westkant van de Verlengde Dracht (inclusief bebouwing aan het stukje Rottumerweg en Oude Molenweg) en begint met nr. 300. In 1921 heeft tenslotte het notarishuis - toen Lijkele Oppedijk - het nummer 326. Wordt er de komende tien jaar nieuwbouw gepleegd, dan krijgen de tussengebouwde panden een nummer plus een letter (a - z). Bij de wijziging naar de straatnaamgebonden nummering wordt aan de oostkant genummerd met oneven nummers (De Koornbeurs Verl. Dracht nr. 1 tot en met Heidewoud Verl. Dracht nr. 101) en aan de westkant de even nummers (Drukkerij Brouwer Verl. Dracht nr. 2 tot en met P. van Vliet Verl. Dracht nr. 112.)
Nu we dit weten, zullen we een aantal bewoners, die later aan de Oude Molenweg hun straatnaam-gebonden huisnummer hebben, moeten noemen om zicht te kunnen houden op de locaties. De metselaar Gerrit van der Meulen woont in 1934 op Oude Molenweg 7, met als inwonende commensaal H.H. Spijkstra, timmermansknecht. Op no. 5 staat ingeschreven mw. P. Couperus-Wind samen met haar zoon E. Couperus, bakkersknecht. Op nr. 3 vinden we de slagersknecht G. Wagenaar, terwijl we op nr. 1 en 1a de namen van een tweetal wissellopers tegenkomen: J.P. Mast en Z. Rijpstra. Bij de doorlopende nummering - te vinden in de adresboeken 1922 en 1927 - komt nr. 308 overeen met Oude Molenweg 1, 1a en 3; nr. 309 met 5 en 310 met 7. Vooralsnog moeten we dit aannemen tot het moment, dat we door verder onderzoek in het ongelijk worden gesteld. Misschien kunnen gezinskaarten van bewoners ons nog andere waarheden onthullen.
De ingekleurde vijf of zes panden in de genoemde atlas (onmiddellijk ten zuiden van de Oude Molenweg en aan de Verl. Dracht) dragen bij de doorlopende nummering in 1922 en 1927 van zuid naar noord de nummers 302 tot en met 307, resp. met de bewoners R. Sluiter (letterzetter), F. Overdiep (letterzetter), H.J. de Jong (zonder beroep), J. van der Zee (dir. kantoor Friesche Bank), W.M. van der Tempel (ambtenaar N.T.M.) en H. Braaksma (dir. Friesche Bank). Het adresboek 1934 is de eerste, die de straatnaam-gebonden huisnummers hanteert. Exact dezelfde personen bewonen dan nog steeds die zes panden, die dan de nummers (van zuid naar noord) Verl. Dracht 86, 84, 82, 80, 78, 76 hebben gekregen. Het huis op de hoek van Mr. Halbe Binnertsstraat is gesticht in 1921, krijgt dan het nummer 311a en wordt bewoond door Willem van Dijk, van beroep aannemer en opzichter Veenpolder (overl. 1947). De 24e augustus 1921 komt het gezin (man, vrouw en 3 kinderen) uit Oudehaske. Dienstbode Leffertdina de Haan is dan al negen dagen bezig het nieuwe huis op orde te brengen, want zij is al ingeschreven op 15 augustus. In 1934 heeft het huis nummer 74 gekregen.
Terug nu naar ± 1938 en naar de foto van het laatste deel van de westkant van de Verlengde Dracht. De aannemers hebben er zichtbaar hun best gedaan om er een modern ogend straatbeeld van te maken. Het zal hun erfgenamen deugd doen te vernemen, dat in de ‘Redengevende omschrijvingen van dit rijtje woningen, met uitzondering van de allereerste met huidig adres Burg. Falkenaweg 142, gesproken wordt van ‘het ‘historische ontwikkelingslint van Heerenveen’. De makers van de “NOTA Cultuurhistorisch Erfgoed Gemeente Heerenveen Deel 2” spreken daarin van ‘vrijstaande woningen met gelijke rooilijn’ en ‘iets teruggelegd op de kavel’ met als gevolg een ‘bescheiden voortuin’ waarvoor zich ‘lage, gemetselde muurtjes’ (in de plannen wordt gesproken van ‘afrasteringen’) bevinden. Dat laatste is zichtbaar niet de originele situatie, doch een gevolg van de infrastructurele ingrepen bij het dempen van de sloten, het verwijderen van de bruggetjes, de aanleg van de ventweg. Daarvoor worden in het begin van de veertiger jaren (1941) al plannen ontwikkeld door gemeentewerken van Heerenveen. De oorlogsomstandigheden maken dat pas in 1946 niet alleen de plannen weer op tafel komen, maar ook daadwerkelijk worden uitgevoerd.
1. Het eerste huis met de uitgebouwde serre heeft Pieter van Vliet, van beroep kantoorbediende/boekhouder, kunnen laten bouwen op basis van bouwvergunning 1189 van 2 mei 1923 van de gemeente Schoterland. Zijn aanvraag wordt gedaan vanaf het adres Herenwal 133 met als hoofdbewoner S. de Hoop, timmerman, die - naar we aannemen - Van Vliet terzijde staat bij deze aanvraag voor een woning op kadastraal A-2026. Overigens wordt als architect in de aanvraag genoemd L. Reinalda van Leeuwarden, die later ook naam maakt als ontwerper van grote greidboerderijen. De woning krijgt na de bouw huisnummer 301b, en in het adresboek van 1934 is het dus Verlengde Dracht 112 geworden. Pas de volgende hernummering kunnen we aflezen uit het adresboek van 1960. Dan wordt het Burgemeester Falkenaweg 142. Zelfs in 1966 woont Van Vliet (1899-1967) er nog.
Na de aan P. van Vliet verstrekte vergunning van 2 mei 1923 worden dat jaar voor de percelen A-2025 en A-2026 nog drie vergunningen afgegeven. De eerste op 26 mei 1923 aan Mej. B.W. Schotanus, vergunningnr. 1223. Dat wordt het huis met het nummer 301k, later Verl. Dracht 124. De tweede is op naam van Jan W. Buwalda, vergunningnr. 1232 van 19 juli 1923. Het blijkt dat hij heeft gebouwd vlak achter P. van Vliet aan de Rottumerweg. Dat is eerst in de doorlopende nummering Verl. Dracht 301a en vanaf 1934 dus Rottumerweg 2.
2. Bij de opdrachtgevers voor de bouw van de dubbele woning met die apart vormgegeven borstweringen op de voorgevel (de Concept-nota gebruikt de architectonische term: gevelbeëindiging, attiek van siermetselwerk) komen de namen van de bewoners uit 1927 (F. Dijkstra, nr. 301c en P.J. Smaling, nr. 301d) niet voor. De dubbelwoning is gebouwd door de heren N. Bakker en D. Muntendam, die op 12 oktober 1923 een bouwvergunning nr. 1252 verwerven voor de bouw op het kadastrale perceel A-2026. De bouwmeester is aannemer Johannes de Haan.
Je verwacht dat na zo’n drie maanden bouwen de eerste bewoners hun opwachting maken om de sleutel in ontvangst te nemen. Die schatting komt aardig in de buurt, want op 8 januari 1925 meldt zich - komend uit Rotterdam - Freerk Dijkstra, landmeter bij het kadaster. Verhuizen doet hij per 14 september 1929 naar het pand Verlengde Dracht 62. Zijn onmiddellijke opvolger is niet te traceren, omdat tussen 1928 en 1934 geen adresboek is verschenen. De woningkaart biedt evenmin een oplossing en het zoeken van de juiste gezinskaart (als je niet beschikt over een naam) is zoeken naar de bekende naald in de hooiberg. Zeker is dat het adresboek 1934 een nieuw huisnummer vermeld (Verl. Dracht 110) én een nieuwe bewoner: S.R. Molewijk.
Per 20 december 1933 is Sipke Roder Molewijk, volgens het adresboek ‘zonder beroep’, maar de gezinskaart noemt hem gepensioneerd hoofd der school (school 8) van de plaats Jubbega Schurega met een carrière van 1912 tot 1933. Molewijk woont er tot Jacob Marinus van Wijk, leraar aan de Rijkskweekschool, er zich op 14 december 1936 vestigt. Deze bevalt het hier kennelijk uitstekend, aangezien we hem pas in 1967 zien vertrekken naar Verzorgingsflat Oranjewoud. Hein Stallinga (1966-1973) en Jan van Ommen, (vanaf 1973) hebben de locatie daarna eveneens gewaardeerd, hoewel zij slechts van horen zeggen de romantische bruggetjes hebben gekend.
Op de gezinskaart van Paulus Johannes Smaling, bewoner van nr. 301d (de noordelijke helft van de dubbelwoning), blijkt verrassenderwijs te staan, dat hij pas per 7 januari 1927 vanuit Leiden is ingekomen en op 20 januari 1928 als bouwkundig tekenaar naar Hilversum is vertrokken. Dus duidelijk géén eerste bewoner. Wie dan wel van 1923-1927 in 301d heeft gewoond, blijft vooralsnog een mysterie. Het tweede mysterie: wie wordt de opvolger van Smaling, wanneer deze begin januari 1928 is vertrokken ? Dus tot de komst van Sijberen de Jong, inspecteur van een Levensverzekering Maatschappij, die in augustus 1933 het bruggetje voor de Verl. Dracht 108 neemt, na eerst vanaf 29 juli 1932 op Verl. Dracht 63 kamerbewoner te zijn geweest bij mevr. de wed. T.J. van der Wal-van der Zijp. We moeten aannemen, dat ook hij huurder is geweest, gezien de korte periode dat hij er samen met zijn vrouw heeft gewoond. De Jong zet zijn carriere voort in Leeuwarden per 24 december 1935. Zijn opvolger wordt de uit Amsterdam teruggekeerde Bauke Gaastra, zoon van fietsenfabrikant Gerrit Gaastra. Die blijft er voor zeer lange tijd wonen en na zijn dood in 1962 zijn weduwe eveneens. In hun jaren is het al lang geen Verl. Dracht 140 en 138 meer, maar Burg. Falkenaweg 140 en 138.
3. De daaropvolgende vier vrijstaande, grote woningen met uitgebouwde serre’s met balkon hebben bij de stichting de nummers 301e tot en met 301h gekregen. Hij heeft ze bij twee verschillende vergunningen gebouwd. Nr. 1271 van 3 januari 1924 en nr. 1304 van 1 maart 1924 zijn aangevraagd en gerealiseerd door Johannes de Haan en vermoedelijk voor eigen rekening - op het perceel A-3107. Dit kadasternummer is bovendien in dat jaar toegekend ! In de tegenwoordige nummering zijn het de panden nr. 136, 134, 132 en 130. In beide gevallen dus van zuid naar noord ! Het gehele uiterlijk - nokhoogte 8.80 m en oppervlakte 54 m2 - met voortuin maakt er keurige burgerwoningen van. Dat de eerste bewoners dus niet in de index van de bouwvergunningen terug te vinden zijn, is dus in het geheel niet vreemd, omdat zij geen opdrachtgever zijn geweest. Ze worden ‘slechts’ huurder. De namen van deze ‘huurders’ zijn resp. D. Brandligt, wed. K. de Wit, mr. F.G.G. Boerrigter en J.D. Bruining.
Jan Derk Bruining woont sinds 1920 in Heerenveen op ‘Huize Honk’, maar verhuist in juli 1924 naar huisnr. 301h. Kennelijk krijgt hij in 1929 overplaatsing naar Groningen, want hij vertrekt per 18 november 1929. Hij wordt denkelijk opgevolgd door P. Bruinsma, leraar Rijkskweekschool, die in 1934 onder nr. 100 staat genoteerd. Onder hetzelfde nummer komt op 9 mei 1941 Hendrik Ferwerda, die in maart 1949 weer wordt opgevolgd door Johannes Gutman, filiaalhouder, en in 1952 door Luite R. Stallinga, journalist. Als deze in november 1956 verhuist naar Leeuwarden krijgt ULO-leraar G. Warning de sleutel van huisnummer B.F.-weg 130. Dus: nr. 301h = 100 = 130.
Vanaf 26 december 1924 staat Mr. Frederik G.G. Boerrigter, griffier kantongerecht, geadresseerd op Verl. Dracht 301g, na eerder op Heideburen 95 te hebben gewoond als kamerbewoner bij Hiltje de Vries. In het nieuwe huis ontvangt hij zijn vrouw waarmee hij op 6 november in Amsterdam is gehuwd. Door het opheffen van het kantongerecht verhuist hij op 18 augustus 1928 naar Arnhem. Wie er daarna is ingetrokken is niet duidelijk, want per 5 januari 1932 neemt Theodorus de Langen, ingenieur P.E.B., het pand als nr. 102 pas in gebruik. Hij draagt eerst op 26 juni 1965 de huissleutel over aan Gerben Sloothaak en de weduwe A. Regts-Dikkerboom onder B.F.-weg nr. 132. Vanaf 1970 is het o.a. ook nog het woonadres geweest van Cornelis Bakker, Hendrik Veldstra en Bauke Hijlkema. Ook: nr. 301g = 102 = 132 !
Het bewoningsverhaal van pand B.F.-weg nr. 134 is eveneens een overzichtelijke geschiedenis. Beginnend als onderkomen onder nr. 301f door de wed. K.T. de Wit, die als bewoonster de hernummering tot Verlengde Dracht 104 ondergaat, worden de adresboeken sinds 1936 gedomineerd door A. Post, zonder beroep. Hij is er op 3 december 1935 in getrokken als hij vanuit Soerabaja in Heerenveen komt. In oktober 1946 komt de Jantina Jacoba Huizinga-Somberg (1894-1964), weduwe van oud-burgemeester van Aengwirden Derk Huizinga voor een langere periode inwonen, verantwoord in de adresboeken 1949, 1954, 1960. Zij maakt nog net de vernummering mee naar B.F. -weg 134 alvorens ze vin 1960 verhuist naar de H. Hebbesstraat 2. Anne Post gaat op Sinterklaasdag 1966 naar Verzorgingsflat Oranjewoud. ULO-leraar Hendrik (Henny) Middendorp heeft er daarna ook nog weer heel wat jaren gewoond. En derhalve: nr. 301f = 104 = 134 !
Tenslotte de interne wederwaardigheden van huidig pandnummer 136, welke vanaf 4 juli 1925 onder nr. 301e als bewoner heeft Dirk Brandligt, bedrijfsleider rijwielfabriek, die met vrouw, twee kinderen en zijn vader uit Meppel is gekomen. Begin maart 1929 vertrekt het volledige gezin naar Utrecht. Of Teunis Buruma, hoofdopzichter van de Ned. Heidemij, zijn rechtstreekse opvolger is, kan nog betwijfeld worden. Deze - komend uit Nijehaske - trekt namelijk pas per 13 mei 1931 in huisno. Verlengde Dracht 106, maar blijft tot mei 1935 hier wonen om daarna het pas gebouwde huis aan de Verlengde Dracht 74e te betrekken. Ruim twee jaar later - per 27 januari 1938 - zet hij zijn carriere voort in Arnhem. Als het huis 106 - nu Burg. Falkenaweg - vrij komt, kandideert Lammert Struik, commies directe belastingen zich als huurder. Hij komt 30 oktober 1935 uit Rotterdam en keert naar dezelfde straat daar terug op27 november 1936. Startende bewoner Reijer Koelemeij (1936-1983) zet zijn schreden volgens adresboeken 1938 en 1949 regelmatig op het perceel. De aflossing wordt gemeld door adresboek 1954 met als kandidaat W. de Lange, inspecteur van politie. De woningkaart laat hem zich overigens al vestigen op 10 september 1949. Als laatste controleerbare bewoner noemen we vanaf Oudjaarsdag 1965 J. Sijtsema, van beroep ambtenaar, en na zijn overlijden in 1983 zijn weduwe Grietje de Vries. Tenslotte: nr. 301e = 106 = 136 !
4. De Vereniging tot stichting en instandhouding voor scholen met de Bijbel krijgt voor de bouw van een dubbele onderwijzerswoning vergunning 1213 (23 mei 1923). Het dubbele pand van de School met de Bijbel heeft in de huidige adressering de huisnummers B.F.-weg 126 en 128. In veel opzichten lijken ze op de huidige nummers 138 en 140 met dit verschil dat de gevelbeëindiging van 126 en 128 net iets frivoler is met de gemetselde torentjes en in het midden een halfronde boog.
In de tot standkoming van dit dubbelpand zit iets tegenstrijdigs. Bouwvergunning 1213 spreekt van twee onderwijzerswoningen - en dan denk je voor de onderwijzers van de school met de Bijbel. Maar de eerste die er onder nummer 301i aan de Verlengde Dracht komt te wonen is de hoofdonderwijzer van de openbare lagere school nr. 2 Sijbren Terpstra met zijn gezin. Op de gezinskaart verhuist hij - ten onrechte - naar nr. 301c, maar in het adresboek van 1927 staat hij vermeld onder nr. 301i. Dat laatste nummer is volgens de woningkaart Verlengde Dracht en later B.F.-weg 98 geworden. Die nummers staan ook wel weer op de gezinskaart. Sinds 1960 (adresboek) is het B.F.-weg 128. Opvolgende bewoners zijn resp. Philippus Weijer (1 mei 1945 tot 25 aug. 1948), Reijer Koelemeij (van 31 aug. 1949 tot 22 sept. 1970) In de volgende tien jaar wordt het achtereenvolgens bewoond door Siebrigje Hofstra, Iris Mulder, Agnes de Blaauw, Johannes Wassenaar, Maria Kraaijeveld, Arnold van Wieringen, Jan Pontier, Hendrik Sijbering, Geertje van den Berg en Aaltje Weggeman. Meer nameninformatie geeft de woningkaart niet.
Met Verlengde Dracht nr. 96 als opvolger van nr. 301j hebben we eerst als bewoner Botte de Boer (onderwijzer), en daarna Gerben van Dijk, onderwijzer. Eind december 1940 opgevolgd door Frederik Siebold de Boer, die eind 1945 naar Lekkerkerk, daarna Willem de Haan, onderwijzer, tot half april 1949. Vervolgens predikant Foppe van Dijk, (1949-1956), en na vernummering naar nr. 126 predikant Jan van Dijk, (1957-1965). IJnze Dikkerboom (opperman), die tot Oudjaarsdag 1960 aan boord bij de Dubbele Regel heeft verbleven, verschaft later ook onderdak aan kostgangers.
De beide predikanten zijn voorganger geweest in de Gereformeerde Gemeente (onder art. 31 K.O.), welke in Heerenveen is ontstaan in 1949. Aanvankelijk houdt zij haar diensten in de bovenzaal van het Posthuis, maar door aankoop van het kerkgebouw aan de noordkant van de Oude Kerkstraat (waarin de firma Kooistra jarenlang een grossierspakhuis exploiteerde) en een ingrijpende verbouwing door het architectenbureau Bugel uit Groningen in samenwerking met aannemer K. Telgenhof, krijgt de vrijgemaakte gemeente de beschikking over een kerkzaal voor plusminus 250 zielen.
Van de drie panden, welke nu nog volgen tot de Zuiderstraat (thans nrs. 124, 122 en 120), is nr. 124 gebouwd bij vergunning 1140, d.d. 10 november 1922 en nr. 122 bij vergunning 1223, d.d. 26 mei 1923. Eerder nog op 28 februari 1923 krijgt Klaas Vrij vergunning 1176 voor de bouw van nr. 301m (thans B.F.-weg 120).
2012, nov. 18 - wibbo westerdijk - hip-backup
Verlengde Dracht omstreeks 1910
HIP-TIME-MAGAZINE 19
Verlengde Dracht omstreeks 1910
Ooit in een grijs verleden is dit het beeld geweest aan de westkant van de Verlengde Dracht. De vanzelfsprekende klasse straalt van de herenhuizen af. De Verlengde Dracht heeft die naam gekregen omdat de Dracht oorspronkelijk eindigt bij de Van Riesenstraat, maar in het laatste helft van de negentiende eeuw kruipt de bebouwing steeds verder naar het zuiden langs de Rijksstraatweg naar Oudeschoot. Zowel ten westen van de straat, die in de jaren dertig van de 19e eeuw is beklinkerd, als ten oosten daarvan worden steeds meer kavels ingericht voor het expanderende Heerenveen.
Aanvankelijk lijkt het erop, dat het bestuur van Schoterland het plan heeft minder gewenste bedrijven voor de kern van de plaats ver buiten de bebouwde kom toch ter wille te zijn. Als de vennootschap Benoist en Mooi op 1 februari 1849 een ‘fabriek’ opricht voor het vervaardigen van chromaatstoffen (verf dus) zal ze een soort hinderwetvergunning moeten aanvragen bij de grietenij. In een ‘procesverbaal de commodo et incommodo’ krijgen omwonenden gelegenheid hun standpunten over te verwachten overlast onder woorden te brengen. Stank, lawaai, brandgevaar zijn veel voorkomende klachten in dat soort dossiers. Die aanvraag is óf nooit gedaan door Jacobus Benoist óf bij de archivering zoekgeraakt. De kersverse vennootschap wil in een pakhuis achter de Dracht aan de Molenwijk (het Achterom) met de productie van verf beginnen. Het huisnummer 187 - de werkplaats van de verver Cornelis Franx - wordt door hen overgenomen. Bij een plan tot uitbreiding met een vernisstokerij komen de problemen voor Jacob Benoist (1817) en zijn zakenpartner Jan Lucas Mooi (1825). Om met dit uiterst riskant milieuhygienische fabricageproces de bevolking van Heerenveen niet op te zadelen kopen zij in 1856 een stuk grond van Sijtze Atze Taconis Wzn. langs de oostkant van de Rijkstraatweg naar Oudeschoot. Er wordt een pand op gesticht, welke als ‘vernisstokerij’ in het kadaster wordt beschreven. Eind december 1900 wordt de door “hun vroeger voor vernisstokerij gediend hebbend gebouw met erf en grond aan de Rijksstraatweg” door notaris Rinze Barends geveild samen met een bouwterrein van 4.30 are. In de veilingadvertentie wordt ook de geschiktheid van het terrein aangeprezen als zeer geschikt voor de bouw van woningen. Aan de oostzijde blijkt dit in 1887 nog het eerste en enige pand tussen de Koornbeurs (1876) en Heidewoud (1807). Sinds 1934 kennen Heerenveners deze locatie als de plaats waar ‘Veldman’ zijn manufacturierswaren uitlevert, markiezen maakt, doek e.d. verkoopt.
De westkant van de Verlengde Dracht is al eerder in ontwikkeling genomen. Eerst wordt in 1854 afgebroken het logement “Het Loo” - net ten zuiden van de houtzaagmolen van de familie Hiddinga - door Pieter Pieters Zijlstra bekend geworden door het schilderij “Verlengde Dracht ca. 1850” (olieverf op paneel). Notaris A.R. van Voorst en molenaar Jan Gijze Weenink laten daar een herenhuis bouwen. Eerste bewoner was Jan Gijze Weenink, die het een aantal jaren later verhuurt aan Maria Henrica Poelman, douarière Onno Reint van Andringa de Kempenaer. Vanaf 27 juni 1870 tot 27 september 1876 bewoont zij de villa. Na haar vertrek naar Assen koopt notaris Rinze Barends de villa, die vooral bekendheid krijgt als het ‘notarishuis’ door de opeenvolgende notarissen die hebben gewoond. (Lijkle Oppedijk, 1910-1924; Jacob Jouke de Heij, 1924-1957; Wibo H. de Boer, 1957-1977; Nomdo Foppe Mulder, 1977-1978, alleen praktijk). Thans is het een adviesbureau voor verzekeringen c.a. van Jan Henk Heddema.
Op deze prentbriefkaart - door journalist Aartsma geschonken aan de Oudheidkamer te Heerenveen - is de bewoningssituatie rond 1910 in beeld gebracht. Twee exemplaren van uitgever E. & B. (Ebert en Brouwer) zijn gestempeld aangetroffen in de collectie van het museum Willem van Haren, resp. 23.9.11 en 24.10.11, beiden gefrankeerd met een 2.1/2 cents postzegel.
Hier is te zien de onbetwist leidende rol van fabrikant Luitje Feits Lzn. (1828), leerlooier met een bedrijf aan de westkant van de Molenwijk ter hoogte van de korenmolen ‘De Windhond’, in de bouwkundige ontwikkeling van dat eerste deel van de westkant van de Verlengde Dracht. Hij koopt op 17 april 1863 van W.J. Muurling, een perceel weiland van 48.40 are en een stuk wijk van 6.50 are, voor fl.2800,-. Notaris A.R. van Voorst beschrijft de koop in zijn repertoires. In het ‘spoorwegplan’ anno 1864 (SCO 2476) blijkt het kadastrale nummer A-434 (weiland) het toponiem “Bokkenkamp” te hebben meegekregen. Zelfs in de floreenkohieren uit de 18e eeuw komt deze landnaam al voor en behoort dan - zeker belastingtechnisch - bij de herberg bij de Valbrug (thans Dracht 2). We mogen aannemen dat de herbergier daar de paarden van de koetsen van de gasten liet grazen.
Mede door Luitje Feits verandert niet alleen het kerkelijk landschap in Heerenveen, maar ook door de kapitaalsinvesteringen in de bouw van woningen en herenhuizen. Het door hem geïnitieerde christelijk separatistische kerkgenootschap krijgt de beschikking in 1865 over het gebouwtje ten noorden van de tuinmanswoning van jhr. Lycklama à Nijeholt, met als erfafscheiding een dwarswijk. Zwager Hendrik Jan Groenier - gehuwd in 1833 met Maria Elisabeth Feits - staat hem bij de organisatie terzijde. Bovendien trekt Feits voor de schoolkeuze van zijn kinderen de consequentie uit zijn geloofsprincipes, en sticht een schooltje voor Christelijk Nationaal Onderwijs met woning voor de hoofdonderwijzer. De eerste die de particuliere ‘School met den Bijbel’ mag aansturen is de uit Amsterdam afkomstige predikant H.P. du Pré. Dick Bunskoeke heeft er gedetailleerd over geschreven in zijn boekje “Een hecht gebouw. Honderd jaar christelijk onderwijs in Heerenveen” (1989). Dat gebouw is op deze prentbriefkaart niet zichtbaar omdat ze zich bevindt op een plaats voorbij de Heerenhuizen en een flink stuk vanaf de rooilijn.
Een onmiskenbare bijdrage aan de status van de ‘vlecke’ Heerenveen levert Luitje Feits met de bouw van de vijf heerenhuizen: drie in een geschakeld blok en twee als gespiegeld, dubbel woonhuis. Het drietal verwelkomt zijn nieuwe bewoners in mei 1871 (nrs. 164e1, 164e2 en 164e3, van zuid naar noord); de nieuwe bewoners van het gespiegeld dubbel woonhuis krijgen hun sleutel resp. januari 1872 (nr. 164e5) en mei 1872 (nr. 164e4). Het gaat ons te ver alle bewoners te melden, maar we willen een uitzondering maken voor de Christelijk Gereformeerde predikant ds. Gerard Strik, die deze gemeente tot zijn dood in 1884 dient. Hij is dan nog maar 37 jaar en laat vrouw en vijf kinderen na. Tot de pionier-gebruikers behoort ook de directeur van de Hogere Burgerschool aan de Fok de heer Hendrik Jan Nassau Noordewier. Veel later - in de jaren dertig van de 20e eeuw - doet zich de bijzondere situatie voor, dat burgemeester J.J.G.S. Falkena woont in het middelste van het drietal (met balkon) aan de bij besluit van 24 juni 1935 naar hem vernoemde Burgemeester Falkenaweg nr. 40 (eerder Verlengde Dracht).
Practisch gelijktijdig, doch net even later, is er een tweede initiatief met de ‘overdracht door verkoop’ door koopvrouw Klaske Wieten van drie percelen weiland aan jhr. Georg Wolfgang Franciscus Lycklama à Nijeholt uit Oldeberkoop in 1870/71. Deze voert gelijk een ‘stichting’ uit: hij laat namelijk in Oldeberkoop een ‘buitentje’ Nieuw-Friesburg afbreken en bouwt dit hier aan de Rijksstraatweg weer op onder dezelfde naam. Hij betrekt het op 2 mei 1871 en woont er tot zijn dood op 5 mei 1875. Kort daarvoor heeft hij opdracht gegeven op het meest noordelijke stuk weiland een huis te bouwen voor zijn ‘gardenier’ (later is dit het ‘Huize Honk’ genoemd). Bij erfenis wordt Georg Wolfgang Franciscus Wentholt eigenaar van deze Heerenveense nalatenschap.
Helaas ... Luitje Feits Lzn. heeft door zijn ambities op kerkelijk, onderwijskundig en bedrijfsmatig gebied (recessie in de leerindustrie) kennelijk zijn hand overspeeld, want op 10 en 11 april 1873 wordt zijn faillissement een feit met een boedelscheiding door notaris Arjen Binnerts. De afwikkeling van het faillissement wacht hij niet meer af in Heerenveen, want hij laat zich per 26 oktober 1873 uitschrijven naar Zeist. De laatste bezittingen, o.a. ‘drie nette herenhuizen’ en het kerkje met preekstoel en banken worden zelfs na zijn dood op 20 februari 1880 door zijn weduwe geëxecuteerd. Saillant detail is dat het christelijk gereformeerde kerkje in 1891 in het bezit komt van de gezamenlijke socialistische beweging, die het bestemmen tot ‘Volksgebouw’ en gebruiken voor lezingen, vergaderingen, protestmeetingen en ontspanning, zelfs onder de naam ‘Volkscafé Aurora’. Het bord met de verwijzing naar “Bier-en Koffiehuis J. Langenberg. Bergplaats voor fietsen.” op deze kaart illustreert de ‘sleet’ in de idealen van de ‘blauwe’ arbeidersbeweging, waar alcoholische dranken aanvankelijk worden weggezet met de slogan ‘Denkende arbeiders drinken niet, drinkende arbeiders denken niet’. Het bord van Langenberg - van maart tot september 1911 exploitant - staat tegen de erfscheiding aan van het huis, waar het hoofd van de ‘School met den Bijbel’ de heer J.A. Leenstra woont. Het gemis van een speelplaats voor de kinderen wordt kennelijk gecompenseerd door de ruime voortuin.
Helaas ... het is niet meer mogelijk te spreken van prachtige ornamenten boven de sierlijke boogramen, noch van een zekere ritmiek in de plaatsing van de dakkapellen en de roedeverdeling van de grote ramen. De Verlengde Dracht is de Verlengde Dracht niet meer !
2012, juli 21- wibbo westerdijk - hip-backup
Verlengde Dracht omstreeks 1900
HIP-TIME MAGAZINE 46
Verlengde Dracht omstreeks 1900
Oh, oh ... dit wordt een moeilijke. Het zal bijzondere inspanningen vergen om hier nog wat zinnige dingen over te schrijven. Niettemin gaan we met behulp van andere fotobeelden en vroegere teksten toch de uitdaging aan. Eerst maar eens het globale beeld. De foto uit het Museum Willem van Haren is een sepiakleurige van het briefkaartformaat 14 bij 9 cm. Ditzelfde beeld is als ansichtkaart met daarop in witte letters “Verlengde Dracht” aangetroffen in de collectie Goldhoorn (nr. 175), van een kwalitatief goed gehalte. De fotograaf heeft zijn camera gericht naar het zuiden en kijkt dus in de richting van Oranjewoud. We kunnen er rustig van uitgaan dat het hartje zomer is; het gebladerte kan niet dichter zijn.
We gaan ons eerst eens bezig houden met de oostkant van de straat. Het ijzeren hek met de uitnodigende toegang en de daarin staande bomen behoren tot de tuin van het oorspronkelijke - bij het opmaken van het kadastrale minuutplan in 1832 - Hiddingabezit (kadastraal A-239 is het huis met huisnr. 163, en A-240 de tuin) als laatste boerderijachtige woning van de Dracht. Die tuin met vijvers liep practisch door tot waar nu de huidige Koornbeursweg is neergelegd.
Het is de fotograaf wel een beetje kwalijk te nemen, dat hij zijn ‘kiekkast’ niet iets meer naar het noorden heeft opgesteld, om net een stukje te kunnen zien van het drietal in 1872 door dr. W. Hessel gebouwde heerenhuizen. In de collectie Goldhoorn is een beeld van dat complex terug te vinden onder nr. 146. Mede door de anecdotisch-historische vondst bij de verbouw in 1953 van een plankje met opschrift van twee timmerlieden, gedateerd 14 augustus 1872, weten we het juiste bouwjaar van die huizen. Het plankje was aan beide zijden beschreven. Aan een kant stond te lezen: "Jan van der Schaaf, 14 Augustus 1872, werkende bij H. van der Meulen. Die dit weervindt is een nisafbreker". Aan de andere kant stond: "Leendert van der Schaar, oud 20 jaar 1872. Gewerkt bij Van der Meulen aan het huis van docter Hessels. Wij hebben vanmorgen een vikse slok gehat, het is Maandag en het is Knijpster kermis". (De vondst wordt beschreven door D.M. van der Woude in de Friese Koerier van 18 december 1953 onder de titel: “Aannemer vond plankje: Herinnering aan de Dracht een tachtig jaar geleden. Vinder is nisafbreker.”)
Op een ander fotofragment is goed te zien, dat de Verlengde Dracht ook regelmatig als Verlengde én verbrede Dracht wordt aangeduid. Op de kadastrale kaart van 1887 is die situatie ook duidelijk in beeld gebracht.
Het tweede belangrijke pand op de grote foto getuigt van het bestaan van de overbekende ‘De Koornbeurs’. Sake Bosma, afkomstig uit Oudeschoot, sticht dit voor de agrarische economie van Heerenveen en omgeving belangrijke pand in 1877. Een stukje voorgevel is juist waar te nemen precies voorbij de tweede bomenpartij en de daaronder staande haag. De woningen, die te zien zijn achter de links staande mannelijke persoon van onze foto 319 óf de wandelende dame op bladzijde 86 van het fotoboekje ‘Een wandeling door Oud-Heerenveen’, uitgave van de Stichting Oudheidkamer Heerenveen (1978) en achter de witte palen van de erfafscheiding en draaihekjes zijn in ieder geval voor een deel al gebouwd. In de huisnummering vanaf 1900 blijkt dat daar inmiddels vier huizen zijn gesticht, resp. 271a tot en met 271d. De bewoners, die in 1898 zijn ingetrokken, zijn Albert Bosma, timmerman; Jacob Overdiep, klerk bij de Posterijen; Lamina Gesina Wieten, wed. de Jong, zonder beroep; Aart Aartsma, journalist. Nummer 272 blijkt toe te behoren aan ‘De Koornbeurs’.
Recht tegenover de voorgevel van De Koornbeurs (wooningang) wordt door de Raad van Schoterland op 26 februari 1906 (zie N.v.Frl. 28-2-1906) een perceel bouwterrein aangekocht van wethouder Gerritsma. Aan de protestgroep van het Rode en Blauwe dorp wordt een straatuitgang beloofd over dat terrein. Dat zal de Van Riesenstraat worden. Maar in de planning zit niet veel schot. Pas in april 1907 laat de Hepkemakrant van de 24e weten, dat de akte voor de aanleg van de nieuwe weg van de Verlengde Dracht naar de Achterdracht (echt het staat er) de 22e is getekend. De verwachting is dat er spoedig met de aanleg van weg en brug (over de Molenwijk) zal worden begonnen. De krant van 17 juli van dat jaar (dus 3 maand later) meldt, dat het voorstel van B. en W. aan de Raad van Schoterland is voorgelegd. Ze spreken dan over de weg van de Rijksstraatweg, die aansluit aan de weg door het Blauwe Dorp. Dan plotseling is er het bericht in de Leeuwarder Courant van 4 december 1907 in de rubriek ‘Uit de Provincie’ over de raadsvergadering van Schoterland van de 2e december: “Werd besloten de nieuwe straat op de verlengde Dracht den naam te geven: van Riezenstraat”.
Op de westelijke zijde van de Verlengde Dracht is boven de schutting naast de gaslantaarn (of met een eigentijds woord: candelabre) een deel van een gevel te zien, maar de vorm is niet goed te duiden. Dat moet het huis zijn dat door timmerman Inne Brouwer is gebouwd en in 1900 onder nr. 300 door hem wordt bewoond. Die schutting scheidt de straat de Dracht van het voormalige terrein van de houtzaagmolen, waar houthandelaar Andries van Riesen de scepter heeft gezwaaid tot zijn overlijden op 16 maart 1902. Zoon Willem zal hem opvolgen als eigenaar.
In de aflevering van Ut ’e Lapekoer van de Friese Koerier van 9 april 1967 laat columnist D.M. van der Woude bij een artikel “Heerenveen van 45 jaar geleden. De Dracht in 1922 ‘n ordinaire lappendeken” een foto plaatsen van de Dracht omstreeks 1895 met de eerder genoemde Hesselhuizen én het straatbeeld van de tegenovergestelde kant. Dit beeld geeft de aanvullende informatie met name over de schutting om het houtzaagmolenterrein en meer noordelijk gelegen blok van twee woningen met de brievenbus aan de muur. Ook is daarop prominent aanwezig die prachtige gaslantaarnpaal. Vergelijking van deze foto in de krant met één van de opnamen uit de in 1885 verschenen “Souvenir aan Heerenveen, Oranjewoud en Beetsterzwaag-Olterterp” bij de uitgever A.L. Land te Heerenveen en de bevestiging daarvan in het Nieuw Advertentieblad van 11 juni 1885 én de Leeuwarder Courant van 15 en 17 juni 1885 doet ons watertanden. Een puntgave bevestiging van alle veronderstellingen met het onderschrift: ‘Heerenveen - De Dragt’.
Het woningblok van twee eenheden maakt oorspronkelijk deel uit van het houtzaagmolencomplex. Het zijn twee dienstwoningen voor personeel van Van Riesen. De bewoners zijn de houtsteksknecht Jan Kempes (in 1900 huisno. 295) en de kantoorbediende-boekhouder Albert Wijnstra (in 1900 huisnr. 296). Kempes wordt in het bevolkingsregister overigens houtzaagmolenaar (o) genoemd, waarbij (o) staat voor ondergeschikt. Hij wordt in mei 1907 opgevolgd door Hendrik Bloemberg in dezelfde functie. Niet voor lang want in oktober verdwijnt deze alweer. Albert Wijnstra blijft tot october 1903 om dan te verhuizen en zijn opvolgster in het pand is Foekjen de Ruiter, zonder beroep. Conclusie ten aanzien van de datering blijft dus: Verlengde Dracht c. 1900.
2013, februari 17 - wibbo westerdijk - hip-backup, met medewerking van Ys W. Sevensm
Verlengde Dracht omstreeks 1850
HIP-TIME MAGAZINE 55
Verlengde Dracht omstreeks 1850
Kunt u zich verplaatsen naar de Straatweg, vanaf hier ook wel Traverse genoemd, in de jaren rond 1850 en door de ogen van Pieter Pieters Zijlstra meekijken naar de situatie van de plaats Heerenveen komend vanuit het zuiden ? Zonder enige kennis van het Heerenveen zal dat niet meevallen. Die ‘traverse’ is volgens Van Dale, 1982, een gedeelte van een doorgaande weg binnen de bebouwde kom. In dit geval is dat de straatweg van Zwolle naar Leeuwarden. Rond 1830 en daarna zijn de Schoterlandse en Aengwirder grietenijbesturen hard bezig de bewoners van die ‘traverse’ - Dracht, Vleeschmarkt, Achter de Kerk en de Fok - te bewerken om hun aandeel daarin te leveren. Dat valt nog niks mee omdat in de plaats de helft van de ‘straat’ over het algemeen particulier bezit is. Het is dus zaak om uit de eigenaren een commissie van gecommitteerden samen te stellen, die proberen om samen met Grietman en Assessoren de medebewoners op één lijn te krijgen. Eén van de meest invloedrijke inwoners ligt behoorlijk dwars, getuige een protestschrijven.
Citaat: “Ik Ondergeteekende Harmanus Hiddinga Eliaszn te Heerenveen benoeme mits dezen geene Heeren Gecommitteerden om met Grietman en Assessoren van Schoterland te confereren over de Vervloering der Straat te Heerenveen, aan den Straatweg van Leeuwarden op Zwolle aansluitende, en zoodanige schikkingen te treffen als zij nuttig en noodig zullen oordeelen, dewijl reken, dat de Straten op aanzegging van het Bestuur met repareeren best in order kunnen komen en dus in dezen tijd het verkieslijk wezen zal, dewijl de lasten over het algemeen zeer hoog zijn.” (SCO 2419) In klare taal dus: er is geen commissie nodig en helemaal geen nieuwe straat, nergens voor nodig, want gewoon repareren is afdoende en een stuk goedkoper !
Harmanus Hiddinga is de eigenaar in die tijd van zowel het eerste pand links als het volledige complex van de houtzaagmolen, en nog een aantal huizen op de Dracht tot aan de Romkessteeg. Bovendien staat aan de oostkant van de Dracht het uitgebreide familiebezit, bestaande uit huis (A-239, huisno. 163; A-240 , grote tuin met twee vijvers, en A-241, huisje no. 164) en langs de straatweg richting Oranjewoud in de kadastrale gemeente Knijpe, sectie B, ook nog enkele percelen. U begrijpt dat Harmanus Hiddinga een belangrijke schakel in die verbeteringen is en duidelijk niet van harte.
Aan de eyecatchers op dit olieverfschilderij op paneel (27.5 bij 32 cm), in het gelukkige bezit van museum Willem van Haren, inv. nr. 172, kunnen we niet meer visueel refereren. Ze zijn allen weggevaagd en vervangen door andere gebouwen.
Het boerderij-achtige pand links draagt de naam “Het Loo”, en heeft het huisnummer 166a. De aanslag in belasting ‘gebouwde waarde’ voor kad. A-431 is slechts fl.9,-, hetgeen in de ogen van de belastingheffer vergelijkbaar wordt geacht met een schuur of werkplaats. Het toponiem “Het Loo” is op een kaart van de landmeter Gosen van Terwisga uit 1788 niet te vinden. In dat jaar staat deze locatie bekend als “Pasveer”. Trouwens ook in de speciekohieren en al vanaf 1769, met de toelichting: huis door armen bewoond ! Hoe dit toponiem geïnterpreteerd moet worden is in deze omgeving nog niet duidelijk. Elders in Friesland komt deze term ook enkele malen voor. De betekenis leunt misschien aan tegen ‘voetveer’ en dan valt te denken aan een combinatie met het water de “Molenwijk”. Vraagtekens derhalve.
Anecdotisch zijn we goed op de hoogte gebracht door Jacob Hepkema (onder het pseudoniem Donia) in het Nieuw Advertentieblad van 21 april 1886. Hij ziet vanuit de houtzaagmolen zuidwaarts aan de rechterkant een ‘dubbele woning’ en noemt dit “Het Loo”, “waar de koffiekan met de haar omgevende kopjes en schoteltjes, voor den reizenden man uithing". We citeren verder nog uit dat artikel: "Wie de verblijfplaats van kermisgasten, kramers en muzikanten, scharenslijp en ander logée's met zoo vorstelijken naam heeft gedoopt, is onbekend gebleven. Maar snediger kon 't niet gezegd zijn. Bij 't "Haagje" (Friesch) behoorde immers een lusthof "Het Loo" en als sterksprekend contrast een 'koninklijk’ hotel tegenover: "De Laatste Stuiver". Laatstgenoemde staat dan van uit de molen gezien links van de weg, doch werd slachtoffer van de watervloed van 1825. "Het Loo" heeft het aanzienlijk langer uitgehouden. Menigmaal is geprobeerd het te doen verwijderen, maar de Hiddinga's als eigenaren laten zich moeilijk vinden”. Tot zover Hepkema.
Maar toen Harmanus in 1852 overleed, lieten zijn broers Johannes en Klaas in een circulaire d.d. 22 februari 1853 weten, dat de door hun ’broeder’ nagelaten “Houtzaagmolen met al deszelfs annexen, benevens den Handel in Hout, Steenen, enz,” in eigendom werd overgedragen aan A.R. van Voorst, notaris, en J. Gijse Weenink, houtkooper. Zij memoreerden het vertrouwen en de achting, welke de familie en de voorouders sedert een tijdvak van ruim 140 jaar hadden mogen ondervinden.
Iets meer dan twee jaar na de overname van de molen Fortuna en de annexen - inclusief ‘Het Loo’ dienen Antonius Reynier van Voorst en mede-eigenaar Jan Gijse Weenink een aanvraag in voor het amoveren van het woonhuis, kad. A-431. Kort voor 1858 komt er een herschikking van de percelen, die allemaal tot het houtzaagmolencomplex behoren. In kadastrale termen noemt men dat een ”grensverandering” en een “vereeniging en afbraak”. Er ontstond kortom een nieuw perceel A-960 met een grootte van 18.38 are, waarop Antonius Reynier van Voorst een groot herenhuis laat bouwen in 1857 en een perceel A-959 van 8.26 are creeërt dat als weiland de leggers in gaat. Eerste bewoner wordt schoonzoon - de 28 jarige - Jan Gijse Weenink (afkomstig uit Zutphen), die op 21 mei 1857 in Heerenveen huwt met de 21 jarige Wijmtje van Voorst, de dochter van Antonius Reynier van Voorst en Christina Johanna Abigaël Rameau. Wij kennen dat als het huis waar de tweede echtgenote van jhr. Onno Reint van Andringa de Kempenaer (eigenaar van Jagtlust in Oudeschoot) vanaf 27 juni 1970 enkele jaren heeft gewoond, maar ook als het ‘notarishuis’ van liefst vijf ambtsopvolgers in het notarisberoep. We noemen ze alle vijf, omdat het een eeuw heeft stand gehouden. Rinze Barends, 1876-1910; Lijkle Oppedijk, 1910-1924; Jacob Jouke de Heij, 1924-1957; Wibo H. de Boer, 1957-1977 en Nomdo Foppe Mulder, 1977-1978, alleen praktijk. Sindsdien is dit het kantoor van het adviesbureau voor verzekeringen c.a. Jan Henk Heddema op de hoek van de Burg. Falkenaweg met de Koornbeursweg.
Terug naar het schilderij, waar aan de linkerrand van de olieverf de zaag-en pelmolen ‘De Hoop’ van Sijbe Hendriks Tuijmelaar staat. In 1850 is de molen van Siebenga er immers nog niet, want deze komt pas in 1858 tot stand. De molengeschiedenis is behoorlijk uitputtend beschreven in ‘De sfeer van weleer. Over molens in Heerenveen”, door drs. D.M. Bunskoeke, 1991, en daarvan maken we natuurlijk dolgraag gebruik.
Ook voor de derde molen op dit schilderij hebben we de steun daarvan nodig. Het is de korenmolen die aan het westeinde van de Molensteeg heeft gestaan en de naam ‘De Windhond’ heeft gehad. Kort voor Pieter Pieters Zijlstra het schilderij maakt, staat in de Leeuwarder Courant van 9 januari 1849 de verkoop aangekondigd van een Wind-Korenmolen door notaris Gauke Peeting. De voorlopige toewijzing gaat plaats vinden op 28 januari in de Wijnberg van kastelein J.R. Boosman op de Dracht. Er is een woonhuis bij met twee kamers, erf, regenwatersbak, pomp en ruim bleekveld. Mocht het worden verkocht dan kan het per 12 mei worden aanvaard. Op 31 januari blijkt bij de finale verkoping (bij kastelein K.W. Feenstra) het bedrag van fl.8800,- voor de molen te moeten worden verhoogd en het huis meer dan fl.835,- te moeten opbrengen.
Uiteindelijk wordt de nieuwe eigenaar molenaar Siebe Jeips Hoekstra. Na de plotselinge dood van Hoekstra in 1858 wordt Jan Hendriks Langhout bezitter, maar deze blijkt niet uit het molenaarshout gesneden. Hij probeert de molen in 1860 te verkopen, vindt geen koper en legt de zaak stil. Pas twee jaar later is het IJme Kuiper uit Oldemarkt, die de wieken weer - en soms te snel - laat wentelen. In 1880 heeft dat een desastreuse brand tengevolge met een onherroepelijke nasleep. Er mag niet worden herbouwd !!!
Nog juist boven de daken van de huizen aan de westkant van de Dracht moet het U zijn opgevallen. Het dak met het torentje van de kruiskerk - de Nederlands Hervormde Kerk Schoterland - in het absolute centrum van Heerenveen. In die jaren rond 1850 is de kerkvoogdij bezig plannen te maken voor een verbetering van de toren. In 1859 komt het er uiteindelijk van en wordt er een nieuwe toren geplaatst aan de Herenwalzijde van het schip van de kerk. Ook de hoeken van het ‘kruis’ worden in die verbouwing meegenomen, zodat de ‘kruiskerk’ eigenlijk geen kruiskerk meer mag worden genoemd.
2013, april 28 - wibbo westerdijk - hip-backup
Verlengde Dracht 1931
HIP-TIME MAGAZINE 122
Verlengde Dracht 1931
Dit ‘heerenhuis’ heeft een volledige metamorfose ondergaan ruim dertig jaar nadat freule Cornelia Anna Agatha Albertina de Vos van Steenwijk Heerenveens ‘eerste particuliere ziekenhuisje’ heeft moeten sluiten. Haar gezondheid heeft eronder geleden, ook al heeft ze met hulp van drie ziekenverpleegsters haar heilzame werkzaamheden drie jaar kunnen uitvoeren. Nadat ze - komend van Beetsterzwaag - vanaf 22 mei 1895 het bovenstaande pand (in een vroegere gedaante) aan de Verlengde Dracht nr. 289 heeft gehuurd van eigenaresse de weduwe Anne Meinesz, richt ze het in voor de verpleging van patiënten en legt goede contacten met de Heerenveense artsen. Ondanks tevredenheidsbetuigingen van zeer veel dankbare patiënten trekt na een interne verbouwing per 1 november 1899 Mr. Evert Joost Dorhout Mees, president bij de Arrondissementsrechtbank van Heerenveen in het huis. Initiatieven om het door de Heerenveense gemeenschap door de “Vereeniging Ziekenverpleging” voort te zetten worden niet beloond. Vele jaren later is het tuintje aan de voorkant efficiënt gesneuveld en dodelijk saai ingericht als parkeerplaats voor de klanten van de Citroëngarage van G.A. Overdiep.
Dat is de ‘Koos Overdiep’ waarmee we met deze foto kennis maken, dankzij de informatie in de rubriek van Dick Bunskoeke “Ut it Feanster Printeboek”. In De Koerier van 20 juli 1988 heeft hij fotonummer 02035 van het fotoarchief van het Museum Willem van Haren (thans Heerenveen Museum) voorzien van een passende tekst. Dat G.A. lijkt enigszins misleidend, maar wanneer je Gooitzen Andreas of Andries in Heerenveen heet, is ‘Koos’ een prima alternatief. Laten we de carrière van deze Gooitzen Andries Overdiep eens nader bekijken.
Hij is geboren in Heerenveen op 22 maart 1895. Zijn ouders zijn Jacob Overdiep, in leven ‘commies-titulair bij de Posterijen en Telegrafie’ en Christina Visser. Als enig kind krijgt hij de kans in juli 1909 toegelaten te worden tot de eerste klas van de RHBS. Tien jaar later adverteert hij in de Hepkemakrant van 7 november 1919, dat hij een werktuigbouwkundig en electrotechnisch bureau heeft, waar hij stationaire accumulatoren kan leveren en electrische licht-en krachtinstallaties. Verder levert hij Philips gloei-en glimlampen vanuit de Verlengde Dracht 267. Daar woont hij sinds november 1916 met zijn ouders. Op de gezinskaart staat in 1920 als zijn beroep electrotechnicus. Op 16 juni 1922 overlijdt vader Jacob Overdiep op 58 jarige leeftijd. Inmiddels is het huis Verlengde Dracht 267 hernummerd naar Verlengde Dracht 258 en vinden we advertentie op 20 oktober 1920, waarin G.A.Overdiep een 3-wielige auto te koop aanbiedt van het merk Cyklon voor 4 personen tegen een billijke prijs.
Voor zijn bedrijfsvoering krijgt hij per 12 mei 1921 van de Minister van Waterstaat vergunning voor het spannen van een laagspanningsdraad over de Rijksweg tussen sectienr. A-1236 (zijn huis) en A-2999 (aan de westkant van de Verl. Dracht).
In december 1922 is er in Heerenveen een ‘Electriciteitstentoonstelling’, waar G.A.Overdiep Jzn. in een stand o.a. een Koel-en IJsmachine voor hotels, slagerijen, zuivelfabrieken, ziekenhuizen, bakkerijen, enz. aanprijst. Aan zijn assortiment wijdt de Hepkemakrant ruimschoots aandacht in haar uitgave van 22 december 1922. Bovendien profiteert deze krant ook in 1923 regelmatig van door Overdiep geplaatste advertenties: electromotoren, electrische ornamenten, etc. Gevaarlijke pech heeft zijn monteur H., die zich ernstig aan de pols van zijn rechterhand verwond bij het vervoer van glazen potten met zwavelzuur. De dokter moet er aan te pas komen. Dat is in augustus 1923. Een persoonlijk verlies lijdt ‘Koos’ door het overlijden van zijn 87 jarige grootmoeder Tjitske Huizinga, de weduwe van oud Directeur van de Gasfabriek Gooitzen T. Visser op 15 oktober 1923. Na op de 16e mei 1924 in ondertrouw te zijn gegaan, treedt hij op de 26e in het huwelijk met Harmina Beusekamp, geboortig uit Amsterdam.
In 1925 maakt de carrière van Gooitzen Andries een complete ommezwaai, wanneer hij het agentschap voor Z.O. Friesland, Heerenveen, Steenwijk en omgeving verwerft voor het automerk “Citroën”. Hij zet zich middels de Hepkemakrant in de markt met ‘De zuinigste Auto ter wereld’. Met zijn deelname met stand nr. 13 aan de Automobielententoonstelling in Amsterdam in de RAI van 15 tot 24 januari 1926 promoot hij 14 nieuwe modellen
Verschillende keren dat jaar maakt hij reclame met het merk in de Hepkemakrant.
Naast de gewone modellen wordt dit jaar door hem - uiteraard als officieel agent van de N.V. Automobiles Citroën - ook de vrachtwagen ‘Normande’ geïntroduceerd, samen met collega’s in Leeuwarden, Dokkum en Sneek.
Een bijzondere promotie-uiting is de rijdende tentoonstelling van de nieuwste modellen B 14 & B 15, welke als de ‘Citroën Karavaan’ op dinsdag 3 mei 1927 Heerenveen komt binnenrijden. Overdiep kan zelfs bemiddelen bij het maken van een proefrit, volgens een technische uiteenzetting in het Nieuwsblad van Friesland van 6 mei 1927.
Als in augustus 1927 een vrachtauto van een ton draagvermogen op de markt komt, is dat het dubbele van bijna een jaar geleden bij de presentatie van de ‘Normande’. Het is aanleiding voor een grote landelijke advertentiecampagne. Op 24 april 1928 krijgt Overdiep concurrentie van Garage J. Vriesema aan de Schans, die ook een vorm van vertegenwoordiging krijgt van de N.V. Automobiles Citroën - Amsterdam.
1929 wordt een hoogtepunt voor G.A. Overdiep. Hij kondigt voor zaterdag 11 mei 1929 een NIEUWE SHOWROOM aan, staande aan de Verlengde Dracht 323.
Nu wij de foto opnieuw uit de kluis hebben gelicht, lezen we op de achterzijde een datering van ± 1930 en kijken we er met een frisse, maar beter ingelichte blik naar. Geen naam van een fotograaf, helaas. Hoewel er een kans is, dat Koos Overdiep zelf deze foto heeft gemaakt. In januari 1923 wordt namelijk in een advertentie opgeroepen lid te worden van de “Heerenveensche Fotoclub”. Eén van de bestuursleden blijkt G.A. Overdiep te zijn.
Wanneer we evenwel met hem door de lens kijken vallen wel een aantal bijzondere details op. Vanzelfsprekend het meer dan overtuigende gevelbord ‘GARAGE’ en aan de boom in duidelijke herfstoutfit het ovale ‘CITROEN’-bord. Met de tekst(en) op de benzinepomp weten we ons geen raad. Zelfs met de loupe is daar geen accurate tekst van te maken. Geen nood; er is stellig een hinderwetvergunning voor afgegeven en dus gaan we daarnaar op zoek in het gemeentearchief, daarbij geholpen met het huisnummer 323 van een van de vroegere bewoners van het pand. In het adresboek 1922 staat namelijk G.L. (Geert Lamberts) Brouwer, bewaarder der hypotheken en van het kadaster, die er tot de verkoop in 1928 heeft gewoond onder nr. 323 aan de Verlengde Dracht. Dat nummer met de toevoeging ‘a’ vinden in de hinderwetvergunning nr. 409 van de ’American Petroleum (Company)’, die toestemming krijgt bij het kadastrale perceel A-2865 (toegekend in het kadastrale dienstjaar 1917) een ondergrondse benzinereservoir aan te leggen. Dat wordt hen toegestaan per 28 mei 1929. Ruim een maand later op 3 juli 1929 wordt bij vergunning nr. 412 nog toegestaan uit te breiden met een 2e tank en een nieuwe pompinstallatie.
Jammer dat uw schrijver zo weinig verstand van automerken heeft, maar gelukkig mag hij dat compenseren door U te laten weten, dat de auto met nummer B-11395 toebehoort aan Johan Jacobus Gerhardus Sybrandus Falkena, aan wie het op 25 april 1927 is afgegeven. Hij is dan nog inwoner van Oosterwolde en burgemeester van de gemeente Ooststellingwerf. Op 30 maart wordt hij benoemd en op 30 april 1928 is hij geïnstalleerd als burgemeester van Schoterland. Bovendien gaat hij wonen in de onmiddellijke nabijheid van de garage aan de Verlengde Dracht nr. 318, welke in 1930 wordt hernummerd tot Verlengde Dracht nr. 40 en wanneer de raad besluit de naam van de Verlengde Dracht te wijzigen in Burgemeester Falkenaweg - en dat is op 24 juni 1935 - verhuist hij per 27 april 1939 naar nr. 36. Inmiddels is hij per 1 juli 1934 burgemeester van Heerenveen en woont dan dus nog steeds aan de straat, die naar hem is genoemd. Hij heeft zich bijzonder verdienstelijk gemaakt voor de éénwording van Heerenveen. Overigens blijkt de heer Falkena tevens klant te zijn geweest van Overdiep. Dat mag blijken uit een bericht in het Leeuwarder Nieuwsblad van 25 juni 1932, waarin beschreven wordt dat de heer burgemeester Falkena samen met secretaris Huizinga terugkomend van een bezoek aan Leeuwarden tussen Haskerdijken en Nieuwbrug door een ongelukkige inhaalmanoeuvre flinke schade oploopt. Zelf blijven ze ongedeerd, maar hun vernielde wagen wordt door Overdiep weggesleept naar Heerenveen.
Terug naar het hoofdpand van onze foto. Geert Lamberts Brouwer, onze kadasterman, verkoopt het pand volgens een bericht in het Nieuwsblad van Friesland van 30 november 1926 onderhands aan timmerman-aannemer Johannes de Haan aan de Heerenwal (Nijehaske) voor fl.10.000. De bedoeling is er een autogarage te vestigen, waaraan verbonden wordt een werkkring van vrijstaande boxen voor auto’s. Op 8 februari 1927 krijgt de Haan de gemeentelijke goedkeuring na interventie van de Provinciale Advies Commissie, die op een blauwdruk een aantal veranderingen heeft ingebracht. Bouwvergunning SCO nr. 1675 vermeldt, dat de gehele binnenbetimmering van de begane grond wordt weggebroken en er wordt een betonvloer ingelegd voor de berging van auto’s en autobussen. Ingrijpend is het uitbreken van de onderste vier glaskozijnen in de voor-en achtergevel en het plaatsen van vier in-en uitrijkozijnen. De bovenverdieping wordt ingericht tot een dubbele bovenwoning met voorkamer, suitekamer, keuken, slaapkamer, keuken en gang, met een trapopgang met twee gemetselde portalen en twee deurkozijnen. De ramen zijn schuiframen. De Heerenveense waterleiding mag water leveren en als sanitair wordt een privaat met watercloset aangesloten op een beerput. Aannemer de Haan blijft tot 1944 eigenaar en zet het geheel dus in de verhuur. Kandidaat voor de garage-showroom, maar beslist niet voor één van de bovenwoningen, blijkt Gooitzen Andreas Overdiep. Ten tijde van de foto is het woonadres van ‘Koos’ Overdiep opnieuw vernummerd, maar nu tot Dracht 119 (vlakbij de Koornbeurs).
Van de twee bovenwoningen boven de showroom is nog niet duidelijk aan wie deze zijn verhuurd direct na oplevering. Mogelijk ligt daar de oplossing bij de gezinskaarten, maar dan moet je wel een bewonersnaam hebben.
In de periode dat ‘Koos’ Overdiep zich ontwikkelt van electrotechnicus tot autohandelaar, zelfs Citroën-agent, is een andere Heerenvener eveneens een pioniersbestaan aan het opbouwen. En toevalligerwijze of misschien minder toevallig rond dezelfde locatie. Het is de persoon Willem Veenstra, die de concurrentie met de tram aandurft en het initiatief neemt voor een autobusdienst Heerenveen-Appelscha. Ook hem heeft recht op een korte levensschets over zijn aktieve periode.
Willem Veenstra is geboren in Oranjewoud 4 december 1896, als zoon van Jan Veenstra (1847) en Jantje Koopmans (1861). Bij de invoering van de gezinskaarten woont hij nog bij zijn ouders in het Oranjewoud nr. 61. Hij staat daar vermeld als chauffeur. Op 17 juli 1922 gaat hij naar Gorredijk. Hij trouwt in 1923 met Janke Jager. Vrij snel daarna vestigt hij zich te Nijehaske. Volgens een advertentie in de Hepkemakrant handelt hij in auto’s en motoren. In februari 1925 verruimt hij zijn mogelijkheden door een overeenkomst aan te gaan met de N.V. Acetylena te ‘s Gravenhage, welke een vergunning vraagt aan de Raad van Haskerland voor het plaatsen van een benzinepomp met tank in gemeentegrond. Hij heeft dan het bedrijfje van G. Jans op de Heerenwal A 100 overgenomen en het telefoonnummer 116. Jans handelt ook in motorrijwielen en fietsen. Daar begint Willem Veenstra op 20 juli 1925 met een dagelijksche autobusdienst Heerenveen-Appelscha met een ritduur van 1 uur en 35 minuten. Twee keer op een dag, zelfs.
In januari 1926 krijgt hij een aanrijding in Oranjewoud met de particuiere auto van Bieruma Oosting met flink wat schade. Begin maart 1927 vraagt hij bij Gedeputeerde Staten een vergunning voor deze route. Bij die aanvraag is de heer Andreas Willem Tjaarda van Hotel Heidewoud er als de kippen bij om de Staten te bewegen in die route te worden opgenomen. Bij de dienstregeling ingaande 12 juni 1927 blijkt de vergunning geregeld en lijkt ook Tjaarda er baat bij te hebben. De rit naar Appelscha wordt vier keer op een dag vice-versa gereden en duurt volgens die regeling één uur en 25 minuten. Een enkele reis kost fl.1,40 en een retourtje fl.2,00. Wil je de fiets meenemen dan is het tarief ongeacht de afstand fl.0.25.
Eind december 1927 is hij opnieuw betrokken bij een ernstig ongeluk. Deze keer in Jubbega, waar door de gladheid S. Brinksma in botsing komt met de tweede autobus, die - ingezet voor het grote aantal passagiers - vlak achter de eerste rijdt. Gelukkig blijft het bij materiële schade en een lekke benzinetank. In december 1928 - hij is san nog steeds gevestigd aan de tweede Heerenwal A-100, iets voorbij de Stationsbrug - raakt Veenstra verzeilt in een bezwaarprocedure, aangespannen tegen een nieuwe ondernemer die grotendeels dezelfde route wil rijden, maar dan vanuit Drachten. Ook in juli speelt zich eenzelfde procedure af tegen J.O. de Jong uit Jubbega, die een dienst Jubbega 3e sluis-Heerenveen wil starten van twee ritten per dag. Het Leeuwarder Nieuwsblad maakt op 31 juli 1929 bekend, dat J.O. de Jong die vergunning wordt geweigerd.
Op de 13 mei 1929 geeft zijn gezinskaart aan, dat hij van Nijehaske is verhuisd naar Heerenveen (SCO) no. 579b. Volgens de adreslijst van 1928 (Tresoar) woont daar onder Van Riesenstraat 579b de loodgieter A. Hofman. Veel later heeft A. Piek daar zijn werkplaats en is het Van Riesentsraat 7. Dat is een woning aan wat ook onofficieel de Verlengde Dekemalaan wordt genoemd, omdat het op de hoek staat van de Riesenstraat met de Dekemalaan. Kort daarna krijgt de noord-zuid lopende straat de naam Mr. Halbe Binnertsstraat. Zeer verwarrend allemaal. Op de gezinskaart staat als extra gegeven, dat het huis eerst nr. 19 heeft gehad en op 15 juli 1933 wordt vernummerd tot H. Binnertsstraat nr. 29.
Deze tweede afbeelding van het garagecomplex hebben we te danken de aanvraag voor een bouwvergunning door Fokke Brugge. Deze heeft bouwmeester J.M. Visser opdracht gegeven een woning te bouwen tussen de garage van Overdiep (nr. 20-22) en het huis van Bunt (nr. 16) aan de Verlengde Dracht. Zeer tot onze vreugde heeft Bunt (of misschien Jelmer M. Visser) gezorgd voor het meesturen van een foto van de situatie voor de bouw. Acther op de foto staat ten overvloede: “Behoort bij beschikking van Burgemeester en Wethouders der gemeente Schoterland, d.d. 23 Juli 1930, no. 122B. De Secretaris.” Die beschikking betreft dus vergunning nr. 2145 voor het perceel A-2864, welke op 7 augustus wordt verleend. Ook bij deze foto is het niet ondenkbaar, dat de fotograaf een lid is van dezelfde fotoclub als G.A. Overdiep, namelijk: J.M. Visser, de architect en aannemer. Ook hij behoort mee tot de oprichters daarvan. Brugge trekt er per 1 april 1931 in !
Zeer bijzonder op deze foto is de aanwezigheid van de (eerste) autobus van W. Veenstra, nr. 1. Op de zijkant staat goed leesbaar ‘Heerenveen - Appelscha’ . Minder goed leesbaar op de dakrand (maar op het origineel met vergrootglas niettemin: ‘Donkerbroek - Oosterwolde’ en boven de voorruit ten overvloede nog (met zeer veel moeite): ‘Heerenveen’.
Singulier is de aanwezigheid van de handkar van de ‘N.V. Normandia’ met ‘Karnemelkse pap’, ‘Boter’ en ‘Kaas’ in het assortiment. Ook daar hebben we even gezocht naar de expoitant en afhankelijk van de datum van het maken van de foto hebben we daarvoor twee kandidaten. K. de Heij op de Heerenwal 62 laat 30 april 1929 in de Hepkemakrant weten, dat hij een dag eerder is begonnen met het venten van melkproducten van de Zuivelfabriek N.V. ‘Normandia’ te Sneek. De toestand van de venterskar lijkt in ieder geval ‘nagelnieuw’ en ‘kakelvers’. Zijn prijs voor de
karnemelksche pap is 12 cent per fles. In dezelfde krant wordt op 3 juli 1930 door de N.V. ‘Normandia’ Zuivelfabriek bekend gemaakt dat met ingang van de 6e juli niet K. de Heij maar de melkventer A. van het Meer, eveneens uit Nijehaske, de flessenmelk van ‘Normandia’ zal leveren.
Laatste bijzonderheid is de pomp. Er staat goed leesbaar APC (= American Petroleum Maatschappij) op en de benzine is van de ESSO.
Op 30 april 1932 raakt Willem Veenstra in Donkerbroek na een uitwijkmanoevre in de zachte berm en kantelt in een sloot. De tien passagiers en de chauffeur komen er onbeschadigd via het noodluik uit. De spiksplinternieuwe bus heeft ruitenschade en moet met de kraanwagen van de firma Wierda weer op de weg worden gezet. Inmiddels geeft Veenstra onderdak aan twee chauffeurs. Klaas Jacob Piersma, van maart 1930 tot mei 1932, en Jan Hoogenberg, van augutus 1931 tot juli 1933.
In september van datzelfde jaar moet Veenstra opnieuw in de verdediging. Zijn aanvraag voor een verlenging van zijn busdienst naar Assen is afgewezen waarvan hij in beroep is gegaan. De N.T.M. wil nu een autobusdienst starten op het traject Oosterwolde, Appelscha en Smilde, want ze wil de tram Meppel-Smilde opheffen. Veenstra vindt dat het beroep moet worden afgewacht, maar tevens dat de aanvraag van de N.T.M. moet worden afgewezen. Hij komt daarmee in aanvaring met de heer Biezeveld, directeur van de N.T.M. omdat hij vindt dat de N.T.M. met autobusdiensten niet meer rechten heeft dan de andere ondernemers.
Op 14 juni 1933 kopt het Leeuwarder Nieuwsblad, dat de N.V. Ned. Tramweg Maatschappij de autobusondernemer Veenstra te Heerenveen wil overnemen van het traject Heerenveen-Appelscha. Die overname wordt door de Gedeputeerde Staten goedgekeurd ! Een maand later op 24 juli 1933 gooit het Rijk roet in het eten door toegezegde subsidies in te trekken, zodat de overdracht niet tot stand kan komen en de Staten de goedkeuring tot overname moeten intrekken. Veenstra besluit door te gaan en krijgt zijn vergunning terug. Meteen probeert hij met een andere gegadigde opnieuw tot onderhandeling te komen voor een overname. De nieuwe beoogde ondernemers J. van der Hoek Jr. te Leeuwarden en G.A. Philippeau te Amsterdam, die al op 4 augustus 1933 op de Provinciale Griffie de vergunning tot overdracht hebben ingediend tot het in werking houden van een autobusdienst op het traject Heerenveen-Appelscha moeten een bezwaarprocedure afwachten. Op 6 september 1933 komt de autobuscommissie van G.S. met de toestemming voor de overdracht, omdat er geen bezwaren tegen zijn ingediend.
In een dossier van de Kamer van Koophandel, nr. 05632, lezen we dan dat Willem Veenstra is ingeschreven per 25 maart 1924 en het bedrijf tenslotte is opgeheven op 6 april 1934. Veenstra heeft kennelijk even afstand genomen van de zaak, want op 2 januari 1934 vertrekt hij met zijn gezin naar Lochem. Op 6 september 1935 komt hij terug naar Heerenveen en laat zich dan inschrijven op het adres Parallelweg nr. 6 in Nijehaske. Kort daarna verhuist hij naar de Burg. Falkenaweg no. 20, de noordelijke bovenwoning boven de garage. Daar overlijdt op 8 april 1936 zijn echtgenote Janke Jager. Hij blijft evenwel wonen in het pand nr. 22 tot hij op 16 juli 1942 vertrekt naar Kampen. Zijn moeder Jantje Koopmans, wed. van Jan Veenstra, aan wie hij kennelijk al enige tijd onderdak heeft geboden, blijft er nog tot 27 januari 1944 wonen.
De nieuwe ondernemers pakken de zaak zéér commercieel aan, want zij richten direct een Naamloze Vennootschap op en registreren dat op 12 maart 1934 bij de Kamer van Koophandel (dossier 11178) als “N.V. Autobedrijf “Heerenveen”. De allereerste aktie geeft dat al aan. Wij citeren de Hepkemakrant van 12 maart 1934: “ Per 12 Mei a.s. ruime Autoboxen met en zonder onderhoud. Vanaf fl.60,00 per jaar. N.V. Autobedrijf Heerenveen, Heideburen 83a, Telf, 116.” In het Nieuwsblad van het Noorden 17 maart 1934 vinden we de wijziging in het Handelsregister over de N.V. Autobedrijf Heerenveen. De directeuren zijn dan H.A. Philipsen (lees evenwel: Philippeau) en J. van der Hoek. De commissaris is H.W.D.J.G. Lubbers. Het betreft een maatschappelijk kapitaal van fl.50.000, waarvan gestort en geplaatst is fl.10.000.
Henricus Antonius Phillippeau (1899) is inmiddels op 13 september 1933 al ‘vol vertrouwen’ van Amsterdam naar Heerenveen gekomen, waar hij op de Heideburen 83a - vlakbij de Spekbrug - een onderkomen vindt voor zijn vrouw (1902), zijn dochter Petra (1931) zijn twee zwagers van Adelberg (de jongste van 1925 en de oudste van 1916 die als bediende bij het R.D.B. Theater wordt genoemd). Bij hen in woont mede-directeur Jan van der Hoek (1904) uit Leeuwarden, die op 18 juli 1934 trouwt en een eigen gezinskaart krijgt voor de Burg. Falkenaweg 20, samen met zijn vrouw en schoonmoeder). Philippeau is dan met zijn gezin al vanaf 12 mei 1934 bewoner van Burg. Falkenaweg 22.
De onderneming wordt beslist geen succes, wat duidelijk mag blijken uit het feit dat Philippeau volgens de Leeuwarder Courant op 29 juli 1935 als uittredend directeur de N.V. Autobedrijf “Heerenveen” verlaat en daarna per op 13 november 1935 teruggaat naar Amsterdam. Op 20 december 1935 kan de nieuwe directeur Lyckle Boersma, uit Bussum, met de sleutel de bovenwoning van Burg. Falkenaweg 22 betrekken. De Hepkemakrant heeft al eerder op 23 oktober 1935 gemeld, dat er sprake is van de overname van de autodienst Heerenveen-Appelscha v.v. door P. Blaauw uit Bussum. Hoe deze interim-deal moet worden beoordeeld, kunnen we niet duiden, want A. Jonkers is inmiddels al sinds augustus 1934 directeur, wat te lezen valt in een bericht in de Leeuwarder Courant van 14 augustus 1934. De krant neemt dan een wijziging van het Handelsregister op over de N.V. Autobedrijf “Heerenveen”. De uitgetreden commissaris H.W.D.J.G. Lubbers, wordt opgevolgd door F. de Haan. De uitgetreden directeur L. Boersma, wordt opgevolgd door A. Jonkers.
Deze betrekt twee dagen na het vertrek van Lyckle Boersma naar Bussum per 28 juli 1935 de bovenwoning van Burg. Falkenaweg 22.
Het merkwaardige is het dat L. Boersma als directeur van N.V. Autobusbedrijf “Heerenveen” als adres opgeeft: Burg. Falkenaweg 20-30. Vermoedelijk houdt dat verband met de grote hoeveelheid gebouwde autoboxen naast en achter de nieuwe showroom. Deze gedachte wordt gesteund door het Adresboek 1934, die de huisnummers Verlengde Dracht 24, 26, 28 een 30 niet kent. Wel weer nr. 32, want daarvoor geeft het adresboek de naam van A. de Boer en als zijn beroep: depothouder benzinehandel. Inmiddels is ook Jan van der Hoek zijn rol uitgespeeld en deze trekt uiteindelijk op 29 juli 1937 daarvan de consequentie door terug te gaan naar Leeuwarden.
Andries Jonkers maakt er werk van door in de krant van 4 september 1935 zijn eerste advertentie met ‘autokoopjes’ van verschillende merken in de garage aan de Verlengde Dracht onder huisnummer 20 aan te bieden. De opgaaf voor een uitstapje naar de R.A.I. met de N.V. Autobedrijf Heerenveen op donderdag 6 februari 1936 voor een retourprijs van fl.3,- moet daarentegen worden gedaan op adres Burg. Falkenaweg 22, waar op dat ogenblik de directeur Philippeau nog woont. U weet uiteraard dat inmiddels ‘Heerenveen-één’ is onstaan per 1 juli 1934 en dat heeft voor de administratie van het woninggebruik ook gevolgen gehad. De zogenaamde ‘woningkaart’ is geïntroduceerd en deze zijn tot ongeveer 1980 in gebruik gebleven. Samen met de maatregel van straatnaam en huisnummer weten we dus ook dat op 9 juli 1935 Burg. Falkenaweg 20 (noordelijke bovenwoning) wordt betrokken door Willem Veenstra. (zie eerder).
Directeur Andries Jonkers woont aanvankelijk op het adres Oranjewoud 172 (als inwonende bij zijn ouders, die een bakkerij hebben). Als zijn beroepen staan achtereenvolgens op de gezinskaart: monteur-bankwerker, assistent-machinist; bakker (o); chauffeur. Hij verhuist per 30 juli 1937 naar de zuidelijke bovenwoning nr. 22, welke Lyckle Boersma per 28 juli weer heeft vrijgemaakt voor een vertrek naar Bussum. Jonkers is de dag daarvoor (29 juli) gehuwd met Wietsche Krol.
Als laatste dossier van dit bedrijf nr. 12785 is de inschrijving van 16 maart 1942, waarvoor A. Jonkers v/h N.V. Autobedrijf “Heerenveen” als directeur optreedt. De opheffing vindt overigens pas plaats op 12 maart 1957. Het Vignet is van 16-10-1939.
De conclusie na de oprichting van de N.V. Autobedrijf Heerenveen dringt inmiddels wel door. De garage van Koos Overdiep is overgenomen en deze richt zich weer volledig op zijn electriciteitswerkzaamheden, samen met het door hem opgerichte taxibedrijf ‘Citax’. Hij maakt als automonteur naam in de Heerenveens brandweer, waarvan hij op 1 januari 1956 met pensioen gaat. Andries Jonkers zet zijn carrière voort bij de N.T.M. Busmaatschappij.
2015, december 13 - wibbo westerdijk - hip-backup
Verlengde Decamalaan in 1928
HIP-TIME MAGAZINE 43
Het heeft maar een haartje gescheeld of deze nieuwbouw zou hebben gestaan aan de ‘Foytsstraat’. De directeur Gemeentewerken van Schoterland heeft namelijk voorgesteld aan B. en W. om het verlengde van de Van Dekemalaan vanaf de Van Riesenstraat tot aan de huidige Mr. Halbe Binnertsstraat, of eigenlijk tot aan de Verlengde Dracht “Foytsstraat” te noemen. Het college neemt die suggestie niet over en legt aan de raad de naam ‘Mr. Halbe Binnertsstraat’ voor. Dat voorstel wordt door de raadsleden positief gehonoreerd, vanwege de betekenis die mr. Halbe Binnerts voor Heerenveen heeft gehad met name voor het project ‘Heerenveen-één’.
Op 13 november 1929 gaat de raad van Schoterland met deze straatnaam akkoord. Er staat dan aan de oostkant van bovenstaande, beklinkerde straat in het meest noordelijke deel dan al een behoorlijk rijtje woningen, waarvan de bouw is begonnen in 1927. Dat jaar vinden we toestemming voor de bouw van de huisnummers 579c tot en met 579n. Voor een goede oriëntatie in de tegenwoordige tijd vertellen we u erbij, dat de huidige Sieger van der Laanstraat nrs. 13, 15, 17, 19, 21, 23, 25, 27, 29, 31, 33 en 35 (alles oneven) dit rijtje dubbelwoningen nog steeds koestert.
Evenwel ..... niettemin ..... nochtans ..... zijn dat niet de huisnummers, die bij de systeemwijziging van begin 1931 zijn toegekend aan de Mr. Halbe Binnertsstraat. Uit de adresboekjes is dat op geen enkele manier terug te vinden, om de doodeenvoudige reden, dat er tussen 1927 en 1934 niet nog een adresboek is verschenen. Hoe zijn we dat dan te weten gekomen ? Wel door ‘dom’ geluk ! In een gesprek met een collega-vrijwilliger bij het museum Willem van Haren komt diens grootvader Fokke van der Werf ter sprake, die volgens het adresboek 1934 woont op het huisnummer Mr. Halbe Binnertsstraat 35. Kleinzoon Fokke de Groot, zelf ook bewoner geweest van de voormalige straat maar dan onder de gewijzigde naam Sieger van der Laanstraat, vertelt dat hij een kiekje heeft van het huis van pake en beppe met duidelijk het nummer 25 naast hun deur. Die kennis maakt ongelofelijk nieuwsgierig en bij het eerstvolgende bezoek aan het gemeentearchief vragen we de gezinskaart (over de periode 1920-1940) van Fokke van der Werf ter inzage. Bingo !!! In mei 1927 naar Heerenveen 579n (van nr. 658 = van Decamalaan); in 1929 wordt de straat Mr. Halbe Binnertsstraat genoemd; in 1931 Mr. Halbe Binnertsstraat no. 25 en op 15 juli 1933 vernummerd tot Mr. Halbe Binnertsstraat no. 35.
Dan de nieuwe stelling: als het huis van Fokke van der Werf deze behandeling heeft ondergaan, dan moeten de andere woningen uit 1927 hetzelfde hebben meegemaakt. Als steekproef twee andere bewoners: Ernst Ettema en Peter Kampman. Ettema woont eerst onder no. 579d, dan no. 5 en in 1933 op no. 15. Peter Kampman eerst no. 579f, dan no. 9 en in 1933 op no. 19. Klopt dus!
Het laatste probleem is tenslotte het ‘waarom’ van die tussentijdse vernummering. Ook daarvoor is een eenvoudige oplossing aan te wijzen. Tussen de Van Riesenstraat en de woning met nummer 1 liggen nog enkele bouwkavels en daar worden in 1933 nog een zestal nieuwe woningen opgericht. De verantwoordelijke ambtenaren zullen het wat slordig hebben gevonden om die huizen de nummers 0a tot en 0f toe te wijzen en daarom zal er zijn besloten een hernummering van de oostkant van de straat door te voeren. Merkwaardigerwijs is van een gemeenteraadsbesluit in die richting overigens niets te vinden in haar notulen. Waarschijnlijk is dat een gedelegeerde taak van de afdeling Gemeentewerken geweest, waarvoor evenmin verantwoording wordt afgelegd.
Het spits voor het bewoonbaar maken van deze nieuwe straat - als verlengde van de Dekemalaan - wordt door de ‘Onderlinge Bouwvereniging’ afgebeten bij bouwvergunning van 9 maart 1927. Het Nieuwsblad van Friesland van 11 maart 1927 maakt melding van het in ontwikkeling nemen van het westelijke gebied tussen rijksweg en spoordijk met de bouw van o.a. 12 woningen. De raad van Schoterland heeft in de vergadering van 16 maart 1927 besloten tot verkoop van bouwterrein aan de leden van de ‘Onderlinge Bouwvereniging’ te Heerenveen (L.C. 17-3-1927).
Dat aantal van 12 woningen komt overeen met de ambities van deze bouwvereniging om zes dubbele woningen te bouwen én ... laat dat nu precies de nummers zijn die bekend worden als Heerenveen (Verl. Dekemalaan) 579c tot en met 579n. Ze worden gebouwd bij vergunning 1691 d.d. 9-3-1927 door de ‘Onderlinge Bouwvereniging’ op kad. Heerenveen, sectie A, nr. 428. Die aanvraag is o.a. getekend door de secretaris van die Onderlinge: Karel Beck. Deze is zelf bouwkundig opzichter en treedt op als ‘bouwmeester’. Er wordt in korte tijd stevig doorgewerkt, want in mei trekken de eerste bewoners al in hun onderkomen. Eind 1927 is dit twaalftal woning volledig in gebruik genomen.
In 1928 worden daar nog aan toegevoegd een viertal met de nummers: 27, 29, 49 en 51, terwijl in 1929 daar nog bijkomen: 31, 41, 47, 53, 55, 61, 75, 77 en 99.
Helaas beschikken wij niet over een ledenlijst van deze Onderlinge om precies te weten, wie de pionier-bewoners van de nieuwe straat - met uitzicht op de spoorbaan - zijn. Wel wagen wij de veronderstelling, dat het tevredenheidsgehalte hoog is geweest mede door het gekozen lidmaatschap van de onderlinge vereniging. Enig zicht op sympathisanten van de Onderlinge krijgen we door de bewoners, die als pioniers de straat gaan bevolken. Een tussenconclusie daarbij is, dat het adresboek 1927 laat in dat jaar is verschenen. Wij stoelen die gedachte op de datum, dat de vergunning is afgegeven om te mogen bouwen: 9 maart 1927. In amper twee maanden is het toch niet mogelijk geweest om deze bouwstroom van 6 dubbelwoningen uit de grond te stampen. Het lijstje bewoners van 1927 ziet er dan als volgt uit - van noord naar zuid aan de oostzijde:
nr. 579c. E. van der Tuin, arbeider N.S.; nr. 579d. E. Ettema, metselaar; nr. 579e. H. P. Been, verzekeringsagent; nr. 579f. P. Kampman, timmerman bij de N.S.; nr. 579g. A. Oord, handelsreiziger; nr. 579h. IJ. Bosma, spoorwegarbeider; nr. 579i. C. Duursma, handelsreiziger; nr. 579j. H. van der Zwaag, timmerman; nr. 579k. D. de Vries, bouwkundig opzichter; nr. 579l. S. de Lang, letterzetter; nr. 579m. J. Swart, handelsreiziger en nr. 579n. F. van der Werf, meubelmaker. Een paar gezinskaarten van de families die vrij snel weer zijn vertrokken raadplegen we om te kijken hoe lang ze er hebben gewoond.
Hendrik Pieter Been met vrouw en drie kinderen komt in mei 1927 in huisno. 579e en verhuist 29 mei 1931 naar Apeldoorn. Cornelis Duursma, vrouw en twee kinderen betrekt de nieuwbouw 579i op 1 juni 1927 en begint op 7 september 1933 op de Heerenwal 35 een drogisterij is. Jan Swart is met vrouw en vier kinderen gekomen in augustus 1927 in huis 579m en besluit op 23 mei 1930 de verhuiswagen naar Leeuwarden te sturen. Hij is niet alleen handelsreiziger maar teven depôthouder-winkelier in chocola en suikerwerken.
Verder verdwijnen in de periode 1928 tot 1934 nog twee families, te weten E. van der Tuin en de bouwkundig opzichter D. de Vries. In een advertentie van de Hepkemakrant van 6 januari 1928 blijkt bewoner Ernst Ettema, Verl. Dekemalaan 579, al eerder van plan zijn werkmanswoning, voorzien van gas-en waterleiding en een vrije regenwatersbak te willen verkopen. Dat hij daarin niet is geslaagd mag blijken uit het adresboek van 1934.
De vervangende bewoners, die in 1934 in Mr. Halbe Binnertsstraat wonen en dus niet meer in de Verlengde Decamalaan, zijn: nr. 13. (oud nummer 579c) L. de Boer, brievenbesteller; nr. 17. (oud nummer 579e) W. Holtrop, hulpkeurmeester; nr. 25. (oud nummer 579i) J.M. Westhof, arbeider telegrafist; nr. 29. (579k) A. Hofstra, automonteur en nr. 33. (oud nummer 579m) H. Prins, kaashandelaar.
Er is alle kans, dat het echtpaar bij het tuinhekje van het pand 579d mevrouw en de heer Ettema zijn. Vanaf het ploegje nieuwsgierigen midden op de straat zijn ook nog zichtbaar enkele particuliere, eigen woningen, die in 1928 zijn gebouwd, te weten: nr. 27, 29. Het zijn er twee met een afwijkend dakprofiel en de bouwvergunningen geven daarvan de details. Vergunning 1824, d.d. 6-6-1928 staat op naam van K. Beuckens, melkventer, huisnr. 27, maar de aanvraag wordt gedaan door J. Ram, in 1927 vetsmelter en in 1934 winkelier in handwerken op de Dracht. De bouwmeester is in dit geval K. Telgenhof, timmerman op de Nieuwburen, die het blauwdrukontwerp van Bosma’s Architectenbureau, Dragten-Heerenveen, als leidend moet nemen.
Het pand daarnaast van vergunning 1862, d.d. 29-9-1928 op naam van D. Oostinga, nr. 29, tabakskerver, is ontworpen door bouwmeester H.J. Bakker te Knijpe, die enig commentaar moet verwerken van de Provinciale Friesche Adviescommissie ter wering van Inbreuk op de Schoonheid van Stad en Land. Een deel van de eisen van de adviescommissie zijn naderhand weer ingetrokken, omdat de eigenaar en zijn raadgever doorslaggevende argumenten op tafel hebben gelegd. Zo wil de eigenaar geen zijraam in de westelijke gevel, omdat deze op de kant van de erfscheiding zit. Die eis wordt dan ingetrokken.
Jammer genoeg zijn er niet meer details van de bewoning te ontdekken, waardoor we tot de slotsom komen dat deze foto eind 1928 is gemaakt. Deze sepiakleurige prentbriefkaart ‘Verl. Decamalaan’ uit de collectie Leo Leenes (code LL 79, uitgave van G. Brouwer & Zoon, Heerenveen, en met een datumstempel uit 1929) bevindt zich in het museum Willem van Haren.
Terwijl de voortuintjes van de woningen een beginnende begroeiing laten zien en een hekwerkje deze scheidt van het trottoir, is eraan de overkant van de straat nog slechts een kale berm aan een ogenschijnlijk eindeloze gracht of wijk in zuidelijke richting. Op één van de bouwtekeningen wordt dat een ‘zijtak van de Molenwijk’ genoemd, en dat is terecht. De dwarsgracht van de Molenwijk, die loopt naar het verbindingsbruggetje van de Compagnonsstraat en de Van Dekemalaan en daar afbuigt in zuidelijke richting, is precies dezelfde waterloop.
Boven de horizon in het zuiden steekt een of ander gevaarte de lucht in, maar details zijn daarvan niet waar te nemen. Wanneer we de Historische Atlas van Friesland ter hand nemen en daarvan kaartblad nr. 183 opslaan (verkend in 1922) dan blijkt daaruit dat waar de Binnertsstraat de haakse verbinding maakt naar de Verlengde Dracht de letters ‘Wt M’ staan bij het symbool van een ‘windmotor’-watermolen. Maar oppervlakkig gezien lijkt het het meest op een gigantische boom, die wel eens gestaan kan hebben bij het voormalige molenterrein aan het einde van de Molenstraat. Zou er nog een 90+ Heerenvener zijn, die daaraan een herinnering kan hebben? De luchtfoto’s geven ons daarover geen uitsluitsel. Deze zijn óf niet oud genoeg óf ze laten dat gebied niet zien.
Het is duidelijk dat er in 1928 nog geen aanwijzingen zijn, dat de wijk langs de Verlengde Decamalaan binnen afzienbare tijd zal worden gedempt. Dat onderwerp komt misschien nog wel eens aan de orde bij een andere foto of ansichtkaart van deze straat.
2013, februari 3 - wibbo westerdijk - hip-backup (met dank aan Fokke de Groot)
Veenscheiding vóór 1934
HIP-time 77
Het is inmiddels helemaal niet vreemd meer, dat je door de mogelijkheden van internet ontzettend breed georiënteerd raakt.
Een flink aantal jaren geleden is er in het museum Willem van Haren een regelmatige bezoeker bezig een lijst samen te stellen van foto’s uit de reportages over Heerenveen en haar dorpen. Met name het blad ‘Fen Fryske Groun’ - waarvan het museum een aantal jaargangen bezit - publiceert foto’s van een kwalitatief zeer hoogwaardig niveau. De sepiakleurige afbeeldingen trekken de aandacht van de abonnees uit die jaren. Er wordt meer dan driftig uitgeknipt en verzameld, maar gelukkig ontspringen ook complete jaargangen die dans en worden door de beter gesitueerde abonnee ‘ingebonden’.
De man die de lijst samenstelt, blijkt op verzoek bereid zijn inventarisatie met het museum te delen en sindsdien is zijn handschrift te vinden in de ringband ‘Collecties’ en kan worden geraadpleegd. Volgens de door Hendrik Jan Boer uit Groningerland samengestelde lijst van afbeeldingen afkomstig uit o.a. Fen Fryske Groun, maar ook uit de geïllustreerde weekbladen Het Noorden in Woord en Beeld en Eigen Erf in Woord en Beeld, beschikbaar als computerbestand op zijn website: www.noordnl.nl , zou onze foto zijn gepubliceerd op 29 juni 1934.
Voor de hand ligt dan, dat je het in dat exemplaar van Fen Fryske Groun kunt vinden. Minutieus nalopen van dat exemplaar in de bibliotheek van de jaargang 1934 levert veel mooie fotoos op, maar niet deze. Helaas ! Zou het mogelijk kunnen zijn, dat de foto in één van de andere tijdschriften is aangetroffen ?
Op 15 februari 2012 tijdens een surfsessie met het steekwoord ‘Heerenveen’ ontdekt schrijver van dit verhaal deze website en legt het beeld vast op zijn harde schijf. Eind december 2013 doet Ys W. Sevensma bij een ontdekkingstocht op internet hetzelfde en stelt ons daarvan meteen in kennis. Uiteraard valt hem onmiddellijk de ‘kreupele’ tekst als bijschrift op, maar vergevensgezind legt hij het toch maar vast als ‘De Veenscheiding’.
Uit prékadastrale informatie is in Heerenveen dan al bekend, dat de familie Engelen eigenaar is geweest van het water van die naam. Bovendien sluit deze Veenscheiding aan op de door deze familie gegraven verbinding naar het Tjongerkanaal, welke de naam ‘Engelenvaart’ heeft gekregen. Rond 1830 is Hermanus Hiddinga, onroerend goed bezitter en houtzaagmolenexploitant eerste kadastrale eigenaar van het water van de Veenscheiding (A-540), terwijl de Grietenij Haskerland dat is aan hun kant van het grietenijbezit.
Eerdere ‘gravers’ - niet alleen in het veen, maar ook in de geschiedenis van de vervening - zijn verantwoordelijk voor onze gebrekkige kennis over de veenscheiding tussen de grietenijen Haskerland en Schoterland. Erkend ‘nammekundige’ Karel F. Gildemacher, die in het boek ‘Haskerlân’ met ‘Feanskieding’ de zuidelijke grens van de gemeente Haskerland met die van Schoterland benoemt, verklaart de verschijningsvorm soms als een afscheiding met palen, soms als een brede greppel. In de loop van de tijd kan het vervolgens zijn uitgegroeid tot een vaart. Pas in een oorkonde uit 1539 komt de naam voor het eerst voor als ‘faenschedinge’. Spijtig genoeg rept hij niet over de meer zuidelijk gelegen ‘oude veenscheiding’ op het grondgebied van de latere wijk De Greiden in relatie tot de huidige waterverbinding als grens tussen de wijken De Greiden en Nijehaske. De samensteller van het Straatnamenboek van Heerenveen uit het vermoeden, dat de ‘oude veenscheiding’ eens de grens is geweest tussen Nijehaske en Nieuweschoot.
Pas in 1767 komt er enige duidelijkheid over het verloop van de Veenscheiding als een consortium van veenexploitanten, die de Heerenveense advocaat Johannes Munnik in de arm nemen, om een octrooi tot het graven van een vaart tussen Heerenveen en het Tjeukemeer, met het recht van tolheffing, aan te vragen bij de Staten van Friesland.
Dat consortium bestaat dan uit Jhr. Poppe Andreae van Canter, Arjen Buwalda, Nanne Dirks Drijfhout, Sybren Stapert, Sjoerd Stapert, Cornelis Witteveen en Frederik Witteveen. Uit de speciekohieren is bekend, dat Nanne Dirks Drijfhout langdurig inwoner is geweest van Heerenveen. Sindsdien wordt het traject van de ‘Veenscheiding’ langs het bekende huidige sluisje naar het ‘Nannewijd’, linksaf langs de Badweg naar Rottum en tenslotte als Hoogedijkstervaart evenwijdig langs de weg bij Vierhuis in het Tjeukemeer uitmondend, aangegeven. Ook die situatie behoort inmiddels al weer enige tijd tot het verleden.
Onze foto wordt dus op 29 juni 1934 gepubliceerd en we nemen daarbij aan, dat het een authentieke opname betreft. In Heerenveen weet iedereen in die tijd, dat aan het eind van het Breedpad een zestal aaneengebouwde huisjes staan tot aan de oostelijke spoorsloot. Over deze parallel aan de spoorbaan lopende sloot ligt een smal bruggetje. Nee, niet het bruggetje op deze foto, want deze ligt over de westelijke spoorsloot. Tussen beide bruggetjes ligt dus de goed zichtbare spoorbaan met de rails ingebed door een met korte bielzen gevormd pad. Suggereert de fotograaf met de stand van de bewaakte overweg, dat de trein net is gepasseerd of dat de trein op het punt staat binnen enkele momenten te gaan passeren? Is dat ook de reden, dat de ‘poserende’ man-met-pet zo ontspannen in de lens kijkt? Zou dat de bewoner kunnen zijn van het boerderijtje, dat is afgebeeld ? Wanneer dat het geval is, dan vertelt het adresboek van 1934 ons, dat we te maken hebben met veehouder Dirk Johannes van der Laan van huisnummer 79.
Vragen we ons af hoe dit agrarische bedrijf zo apart is komen te staan, dan gaan we eerst even terug in de tijd. Uit de speciekohieren weten we dat zekere Geert Paulus in 1779 op één van de hoogste specienummers aan de Heerenveen-zuidzijde op de ‘Conijnebergh’ als keuterboer met 5 koeien en 1 rier een boerenbedrijfje heeft gehad. Hij is daar in 1792 opgevolgd door Roel Klazes, na 1811 zich noemende Oostwoud. Deze pakt het duidelijk iets groter aan. In 1795 heeft hij een veestapel van 23 koeien en 3 rieren, en de hulp van 2 paarden. Wie destijds de eigenaar van de plaats met land is geweest, is niet duidelijk, maar wanneer de zathe en landen met huizinge en schuur c.a. in 1809 in de Leeuwarder Courant te huur staat is het Daniël de Blocq van Scheltinga, die de briefjes ‘vragtvrij’ op Pauwenburg te Oranjewoud wenst te ontvangen.
De nieuwe huurder blijkt Durk Hendriks (Pasma), die in een quotisatielijst van 1809, staat vermeld als ‘huisman’. Kort daarvoor heeft het bestuur van het ‘Franse’ Heerenveen-Schoterland besloten, dat de huizen in Heerenveen - beginnend bij de kerk en eindigend bij deze boerderij - een oplopende nummering moeten krijgen. Voor deze plaats wordt het huisnummer 281 vastgesteld. We mogen het gerust ‘bijzonder’ noemen, dat tot en met 1879 deze systematiek is gehandhaafd. Pasma blijkt uit het goede boerenhout gesneden, want tot zijn overlijden op 7 september 1854 blijft hij zijn verpachter trouw. In 1832 bij het opmaken van het kadaster blijkt dat te zijn: jonkheer Willem Alberda van Ekenstein, vrederegter te Loppersum in Groningerland. Het boerenhuis met erf is 17.80 are groot en heeft het kadasternummer A-517 gekregen. Wanneer je op de website: <www.hisgis.nl> gaat kijken, zul je ontdekken, dat er er een flinke strook landerijen bijhoort tot aan de Rottumerweg, zonder uitzondering weiland.
In de samenstelling van het gezin van Durk Hendriks Pasma en zijn vrouw Janke Wigles van der Velde is bijzonder opvallend, dat naast hun eigen nog thuiswonende kinderen (Wigle, Wybrigje en Hendrik) en de werkmeid ook deel uitmaken van het gezin twee jongens van Fokke Bienema uit Oudeschoot. Izaäk de Swart (van) Bienema, 9 jaar, en Frans Hendrik (van) Bienema, 7 jaar, zullen waarschijnlijk deel hebben uitgemaakt van het gezin Pasma. Vader Fokke Bienema heeft juist in die jaren een druk bestaan geleid als politicus en bestuurder in de Provinciale en Gedeputeerde Staten van Friesland en de jongens zullen op school zijn gegaan in de Oude Kerkstraat bij meester Peeting. Mogelijk dat moeder niet volledig in staat was een groeiend gezin te bestieren?
Met een sprongetje in de tijd belanden we bij zoon Wigle Durks Pasma (1815), die zijn vader (of eigenlijke zijn moeder in 1858) als pachter is opgevolgd. Hij krijgt te maken met een ingrijpende verandering door de aanleg van de spoorbaan in de lengterichting door een perceel van zijn bedrijf, zodat het bovenstaande beeld kan ontstaan. Jhr. Willem Alberda van Ekenstein verkoopt vóór 1867 al een aantal stroken weiland aan de Staat of eigenlijk het Departement van Binnenlandsche Zaken, die het de spoorwegbestemming geven.
We kunnen veilig aannemen, dat aan en afvoer van goederen naar en van de plaats merendeels heeft plaatsgevonden door middel van een (melk)praam langs de Veenscheiding. Ongetwijfeld zal ook de kruiwagen een beslissende rol hebben gespeeld in het vervoer van kleinere colli.
In het kadastrale dienstjaar 1871 verkoopt jhr. Alberda van Ekenstein de boerderij aan Klaas Sipkes Heida te Katlijk, die het in 1875 aan Sent Hanzes van den Berg doorverkoopt. Deze boert er op de ‘Konijnenpolle’ een flink aantal jaren, maar ziet in de avond van 11 november 1891 - volgens de Leeuwarder Courant van 13 november 1891 - door brand niet alleen het meubilair van zichzelf, maar ook van de naastwonende zilversmidsknecht Douwe Hansma en arbeider Siete Olkes van der Meer, in vlammen opgaan. De woning, bewoond door arbeider-sjouwerman Thijs de Jong, wordt eveneens een prooi van de vlammen. Gelukkig kan het bedrijfskapitaal - het vee worden gered.
Hoe de situering van de wooneenheden daar precies was valt niet af te leiden uit de huisnummers. Het bevolkingsregister laat Thijs de Jong wonen in nr. 537 (gaat na de brand naar ‘t Meer); Sent Hanzes van den Berg in nr. 538; Douwe Hansma in nr. 539 (gaat tijdelijk naar Nijehaske) en Siete Olkes van der Meer in nr. 540 (vindt kennelijk onderdak in de opstallen van pompmaker-molenaar Sipke Jetzes de Boer in nr. 540a om in mei 1892 naar Benedenknijpe te gaan).
De boerderij wordt herbouwd en in 1898 verkoopt Van den Berg de plaats aan Johanna Wilhelmina Bernardina Verbeek, gehuwd met Teunis Brandsma, apotheker, Wijk bij Duurstede. Twee broers van Teunis Brandsma - Lammert en Wytze (beiden vrijgezel) - gaan samen met hun moeder Grietje het bedrijf voortzetten nadat ze vanuit Drachten naar Heerenveen zijn verhuisd. Als Wytze in 1929 overlijdt en Lammert naar Terband gaat, koopt de gemeente Heerenveen het bedrijf en komt de boerderij in huur bij Dirk Johannes van der Laan, die er woont van 12 mei 1930 tot zijn vertrek op 17 maart 1947 naar de U.S.A. (California). Sake Heida krijgt daarna nog de kans het bedrijf te huren van de gemeente Heerenveen voor de periode 29 april 1948 tot 14 juni 1971. De Bouwvereniging Heerenveen Schoterland ontwikkelt in de jaren zestig - ongetwijfeld in samenwerking met de gemeente - plannen voor de bezittingen. Op 5 januari 1972 laat gemeentewerken op de woningkaart noteren: afgebroken ! De Bouwvereniging doet wat van haar wordt verwacht: huizen-en flatbouw aan de lusvormige ontsluitingsstraat ‘Wederik’. Ook de ‘Drie Gebroeders’ verschijnen op de percelen grenzend aan de Oude Veenscheiding.
Met de afsluitende prentbriefkaart van de Engelenvaart, ... pardon de Veenscheiding, krijgen we nog even een indruk van het uitzicht van de bewoners naar het westen. Deze kaart gebruikt Dick Bunskoeke op 27 september 1989 in de Koerier in de rubriek Ut it Feanster Printeboek. “Juf Hergarden” stuurt het in 1929 naar “Andreas” (Tjaarda) en schrijft haar laatste wensen op de rand van de afbeelding. Prominent in het midden - staat de bij bouwvergunning 811 opgerichte vellebloterij, die door slager en huidenkoopman Klaas Vrij was aangevraagd voor het perceel A-2049 aan de Veenscheiding. De verstrekte bouwvergunning blijkt van 23 november 1916. De milieu-eisen zijn voor de vervuilende locaties aan de Molenwijk flink opgeschroefd, zodat Klaas Vrij wel moest uitwijken. Overigens ook voor deze locatie aan de Veenscheiding geldt zijn eerste hinderwetvergunning ‘slechts’ voor één jaar. In volgende jaren wordt die toestemming wel weer verlengd. De afstand van de vellenbloterij - eigenlijk dus vellenploterij, waarbij veel water werd gebruikt om de (schapen)vellen van ongerechtigheden te reinigen - tot de boerderij is slechts ruim 100 meter.
Wanneer we de mededeling van molenkenner Bunskoeke over de sloop van de poldermolen ‘De Vooruitgang’ serieus nemen - en dat doen we -, dan zullen we onze eerste veronderstelling over de ouderdom van de FFG-foto moeten bijstellen tot ‘vóór 1934’. De aanleg van de eerste straten Wederik en Valeriaan in 1970 maakt dat boerderij en bloterij worden afgebroken en vervangen.
2014, februari 23 - wibbo westerdijk - hip-backup - met dank aan aangever Ys W. Sevensma
Veenpoldermolens vóór 1933
HIP-TIME MAGAZINE 58
Portret van twee veenpoldermolens.
Deze poldermolen - in het fotoarchief van het museum Willem van Haren nr. 00738 met een formaat van 9 bij 12 cm - heeft gestaan aan de Nijehasker zijde van de Veenscheiding - de waterverbinding van het centrum van Heerenveen naar het Nannewijd.Twee zaken vallen bij het nakijken van deze foto op, nl. de in handschrift op de beeldzijde aangebrachte term ‘Ketling’, het niet zo zuivere friese woord voor ‘ketting’. De friese spelling moet eigenlijk ‘keatling’ zijn, maar allez ! Deze ‘ketling’ zal in vroegere tijd een functie hebben gehad als voorloper van de ‘sluisgelden’. Wie als schipper de ketting laat lichten, zal tolgeld moeten betalen. Verder staat op de achterzijde van de foto eveneens in handschrift - maar met een vraagteken: S? Bruinsma. Hoe dit moet worden geïnterpreteerd is niet duidelijk: molenaar, fotograaf of schenker ??? Wie de gefotografeerde tien personen zijn die op de voorgrond staan is evenmin duidelijk. Temeer omdat de foto in het geheel niet is gedateerd (ja, vóór 1933 dus)!
Kaart no. 9 van de Groote of St. Johannesgaster Veenpolder, als bijlage bij het voorstel van Gedeputeerde Staten tot wijziging van het reglement W.Z. 1917, is daar heel duidelijk in. Deze grondzeiler op een houten onderbouw en met een rietgedekte bovenbouw laat zijn wieken dus draaien op het grondgebied van Nijehaske, schuin tegenover het sluisje in de Veenscheiding. De kaartenmaker van de Historische Atlas van Friesland, de chromotopografische kaart met een schaal van 1:25.000 van de Uitgeverij Robas Productie 1990 is bij de plaatsing van het symbool van de watermolen (WtM) enigszins onduidelijk. Op kaartblad no. 182 St. Johannesga wordt de suggestie gewekt, dat de molen aan de zuidzijde van de Veenscheiding staat.
Een groep molenkenners met een zeer instructieve site - ‘Database van Verdwenen Molens in Nederland’ - geven eveneens een opsomming van de vier molenaars, die tot de sloop in 1933 deze poldermolen hebben bediend. Inmiddels is er in 1930 wel een mechanisch gemaal naast de molen gebouwd. De molenhistorici schrijven ook dat deze molenaars eveneens zijn belast geweest met de bediening van het ‘sluisje’ in de Veenscheiding naar het Nannewijd - welke vanaf dit punt op het kaartblad no. 182 in latere jaren ‘Ringvaart’ wordt genoemd.
De achtkante bovenkruier wordt in 1860 als onderdeel van de drooglegging van de veenpolder gesticht en krijgt dan als naam “De Vooruitgang”, welke zijn water dient te lozen in de Veenscheiding. Destijds is deze watering nog privébezit van de familie Engelen, die bijna twintig jaar eerder tevens heeft gezorgd voor een fantastische kanaalverbinding naar de Tjonger met het graven van de “Engelenvaart”.
Deze foto van eveneens een poldermolen - in het fotoarchief van het museum Willem van Haren nr. 00725 met een formaat van 9 bij 12 cm - heeft gestaan aan de westkant van de in 1841 gegraven Engelenvaart - de waterverbinding van de Veenscheiding naar de Tjonger. Deze grondzeiler op een stenen onderbouw en met een rietgedekte bovenbouw laat zijn wieken dus draaien op het grondgebied van Rottum, ten zuiden van het sluisje in de Veenscheiding. De eerder genoemde molenhistorici geven eveneens een opsomming van de acht molenaars, die tot de sloop in 1933 deze molen hebben bediend. Het gebouwtje op de foto links van de molen wordt als een ‘diensthokje van de PEB’ beschouwd, althans volgens de opschrift achter op de foto. We moeten aannemen, dat bedoeld wordt het electrische gemaal die in 1929 is bijgebouwd.
De achtkante bovenkruier wordt ook in 1860 als onderdeel van de drooglegging van de veenpolder gesticht en krijgt dan als naam “Veenzigt” - in een latere spelling ‘Veenzicht’- , welke zijn water eveneens dient te lozen in de Veenscheiding. Deze molen wordt in de volksmond ook wel ‘De Lytse Mole’ of ‘De Kleine Molen’ genoemd.
Op het bijgevoegde kaartfragment wordt de grens van de St. Johannesgaster Veenpolder aangegeven met de lange platliggende streepjes. Duidelijk wordt daarmee dus dat deze veenpolder zich zowel in het gebied van Haskerland als in dat van Schoterland bevindt. Het speelt zich immers allemaal af vóór 1934 als de ‘Heerenveen-één’-wensen een wettelijke basis krijgen.
Als ‘toetje’ in deze historie over de poldermolens laten we U meegenieten van een glasdia van de hand van amateurfotograaf Jelmer Murks Visser (1877-1945), aannemer in Heerenveen. Het roeiboot-avontuur van een familie-uitje maakt onderdeel uit van de collectie Altena-Visser in het Museum Willem van Haren.
2013, juni 2 - wibbo westerdijk - hip-backup
Uitzicht vanaf Hotel Groen naar het Westen
HIP-TIME MAGAZINE 63
Uitzicht vanaf Hotel Groen naar het Westen vòòr of in 1927
In 1927 beschikt hotel Groen, wanneer een onbekende fotograaf fotonummer 01746 van het fotoarchief van het Museum Willem van Haren maakt, over een groot bijna obstakelvrij mansardedak, welke net even hoger is dan het aan de andere kant van de hoek Dracht-Breedpad staande eveneens beloopbare dak van de N.V. Velo Wasch(-en Wring)machine Maatschappij, gevestigd te Rotterdam. Deze firma heeft gedurende langere tijd ook Heerenveen voorzien van dit gewilde consumentenartikel. De Leeuwarder Courant van 4 oktober 1928 prijst in een advertentie dit en andere artikelen aan in de vestigingen van Leeuwarden, Sneek, Heerenveen, Franeker, Dokkum. Maar op 3 mei 1928 staat in het Nieuwsblad van Friesland zelfs al een stukje ‘middenstandspoëzie’. Met een vierregelig rijmpje “Verstandige menschen / En juist zij alleen / Zij koopen een VELO / en WRINGER meteen!” tracht de depôthouder aan de ‘Dracht, hoek Gracht’ de Heerenveense clientèle te verleiden. Waarschijnlijk is op dat ogenblik al in functie filiaalhouder E.J. Schipper, welke in ieder geval in het adresboek van 1934 staat inge-schreven als inwoner van de bovenwoning van Dracht 2.
Op 27 juli van datzelfde jaar 1934 treffen we een kostelijke anecdote in de Hepkemakrant aan. Wij laten U dat verhaaltje integraal lezen: “Heerenveen. Werd dezer dagen een groote spiegelruit van het filiaal der Velo-Waschmachine Mij. alhier door een aanrijding vernield, hedenmorgen kwam de filiaalhouder tot de minder aangename ontdekking, dat een ongewenschte bezoeker door de kapotte ruit naar binnen was gedrongen, terwijl een waschmachine werd vermist. In allerijl waarschuwde men de politie en het spoor leidde al spoedig naar de woning van den heer X. Zijn vrouw had de wasch al aan de kant (het was toen omstreeks 9 uur). De man verklaarde doodleuk, dat hij de machine maar geleend had om eens te kijken, of het voor zijn vrouw werkelijk zoo’n gemak was, als men zei. Het geval is toen maar van den gemoedelijken kant opgenomen en het spreekt vanzelf dat de machine bleef waar zij was. De Velo-Waschmachine Maatschappij stelt er prijs op hierbij te verklaren dat een dergelijke handelwijze volstrekt niet noodig was, aangezien hij haar filiaalhouders heeft opgedragen bij iedereen kosteloos en zonder verplichtingen te demonstreeren teneinde met de bijzondere eigenschappen van de Velo Waschmachine kennis te maken. (Adv.)” U mag zelf kiezen: een bijzondere ware gebeurtenis óf een geslepen ‘broodje-aap-verhaal’-advertentie ! Wat wel zeker is dat de vader van de latere bekende Nederlander ‘Gretta Nieuwenhuizen’ van juni 1938 tot februari 1943 eveneens als filiaalchef Dracht 2 heeft bewoond. De ambtenaar van de burgerlijke stand van Heerenveen heeft zelfs nog het genoegen beleefd ‘Greta, dochter van IJ. Nieuwenhuizen en M.E.J. Feijge’ te mogen inschrijven in de week van 2-7 november 1942.
Zeker is ook dat de N.V. Velo-Waschmachine Maatschappij het in Heerenveen heeft volgehouden tot de alg. vergadering van aandeelhouders op 22 dec. 1947 het besluit neemt het pand te verkopen aan de gemeente Heerenveen. Na de oorlog is wel enig gesteggel ontstaan over de onderhoudstoestand van het pand, mede door de oorlogsomstandigheden veroorzaakt. Bovendien wil de gemeente een plan realiseren om het Breedpad een betere aansluiting te geven bij de kruising Dracht-Hoofdbrug met Breedpad-Haringspad. Daarvoor moet de rooilijn van de Breedpadgevel meer in zuidelijke richting worden verplaatst. De N.V. wordt afgekocht voor fl.16975,-. Schoenenhandel Marcus Overdiep wordt na een grondige vernieuwbouw de nieuwe eigenaar-gebruiker van het pand.
In de rechter benedenhoek is de huidige toestand van het bakkerijcomplex van Lenes niet wezenlijk anders dan ten tijde van de directievoering door Albert en later Lucas Hoogkamp van de N.V. de Jong’s Bakkerijen. Vleesmarkt 1 is vanuit dit perspectief gezien nog steeds een kenmerkende lokatie. De verlaagde uitbouw is inmiddels wel uitgebreid over de gehele lengte van het achterste deel.
Het tijdstip van de dag valt nog af te leiden uit de schaduwen van de verschillende schoorsteentjes, die een zuidwest - noordoost richting laten zien. Is dat niet het begin van de middag ? De klok van de nederlands hervormde kerk geeft ons jammer genoeg te weinig duidelijkheid. Naar die klok kijkend valt ons oog opeens op de deur die kennelijk zijn dienst bewijst als er onderhoud aan het dak moet worden gepleegd.
Tachtig jaar na dato rest ons slechts van de eens zo majestueuze kruiskerk een als eerbetoon bedoelde reconstructie in het platte vlak van de parkachtige omgeving. We moeten evenwel met verontrusting, gêne, plaatsvervangende schaamte en onverholen boosheid constateren, dat de vermaaksindustriële inzichten van gemeentebestuur, politieke adviesorganen en belangenbehartigers van de horeca-sector niet stroken met de noodzakelijke terughoudendheid en het vanzelfsprekende respect voor deze bijzondere historische omgeving. Die vertegenwoordigers blijken keer op keer niet in staat te zijn hun toezeggingen voor de praktijk van toegekende vergunningen, handhaving van de reglementen en het toezicht daarop waar te maken.
Het is duidelijk dat het jaar 1933 betekent, dat het Herenwalsterbrugje in haar nadagen verkeert. Het besluit om de plaats van het brugje en het brugje zelf te vervangen is in voorbereiding. Het is een moeilijke weg als we het stuk van 10 januari 1934 nog eens doorlezen over de onhoudbare toestand, welke de heer W. van Riesen in de raad van Haskerland schetst. Het toegezegde onderzoek leidt tot een reactie van de opzichter van de Provinciale Waterstaat. Hij richt zich met een schrijven tot B. en W.: "Hierbij deel ik U mede dat mij door den hoofdingenieur van Provincialen Waterstaat, den heer D.F. Wouda machtiging is verleend tot uitruiming van het Heerenwalsterbrugje over de Veenscheiding te Heerenveen. Ik heb mij voorgenomen tot uitruiming over te gaan zodra het ijs uit de vaarwaters verdwenen zal zijn." Uit het vervolg van dit artikel krijgen we evenwel de indruk dat de opzichter lichtelijk voor zijn beurt praat, want de journalist stelt dat het besluit door Provinciale Staten nog moet worden genomen. Bovendien vindt Aengwirden, dat die gemeente niets hoeft bij te dragen en Haskerland laat zijn bijdrage afhangen van de oplossing van het Heerenveen-één probleem. Op 1 juli 1934 komt het probleem Heerenveen-één tot een oplossing en een jaar later op 6 juli 1935 wordt de Heerenwalsterbrug als basculebrug in gebruik genomen.
In 1933 is Gjalt Keimpema nog de dienstdoende brugwachter, die het ‘klappen van de brug’ door jarenlange oefening prima in de vingers heeft gekregen. Hij mag van zijn oudere dag blijven genieten in het zo kenmerkende ‘lytse húske’ aan de Veenscheiding. Voor de nieuwe basculebrug is meer een technisch geschoold man nodig en aan die kwalificatie zal oud-varensgezel A.J. Elzinga ongetwijfeld hebben voldaan.
Te lezen is het bord tussen de twee meest linkse ramen van het voormalige sociëteitsgebouw op Heerenwal A 5 niet, maar er zal ongetwijfeld informatie op staan over de openingsuren van de Raad van Arbeid. Nu nog komt ambtenaar G. van der Zwaag dagelijks van de Thialfweg nr. 21 naar kantoor, maar volgens het adresboek van 1934 verhuist hij dat jaar naar de Heerenwal A 5. Links langs de boom in de tuin van dit adres kijkend, ziet U een lange loods langs de spoorhaven staan. En aan de uiterste rand van de foto (links) kunt U een aparte blik op het ‘zuurkoolpakhuis’ aan de Veenscheiding werpen.
Met behulp van kaart no. 164 van de ‘Historische Atlas van Friesland’ van Uitgeverij Robas Producties (1990) krijgen we de zekerheid, dat op de zichtlijn van de fotograaf over het midden van de foto in het weilandengebied van Nijehaske een ‘WrM’ (watermolen) met een ‘Sl’ (een houten sluisje) staat voor polderbemaling. Het land waarin zich een (veronderstelde) bruine veenachtige aardlaag bevindt, is op 11 juni 1990 de basis voor het besluit tot naamgeving van een straat in dit deel van het uitbreidingsplan Nijehaske: het “Toellân”.
2013, augustus 11 - wibbo westerdijk - hip-backup
CORRECTIE EN AANVULLING 21 NOVEMBER 2013:
Jan Nauta uit Zwolle reageert op de ‘Foto met een verhaal’ van 11 augustus 2013 als HIP-Time Magazine 63 op de website van de Werkgroep Oud Heerenveen, met duidelijke aanwijzingen voor een veel exactere datering - dan 1933 - van de gebruikte foto. Hij geeft een stukje geschiedenis van het pand, waar zijn grootouders hun slagerij hebben gehad. Wij citeren uit zijn email van 21 november 2013: “Op de foto is het dak van een pand met 2 schoorstenen te zien, het pand vóór dat van café Prinsen, de slagerij van mijn grootvader Dirk Nauta, Breedpad 7. Dit pand heeft hij op 30-11-1915 gekocht van G. de Jong, ik weet niet of het toen al een slagerij was. Op 30-5-1927 is de verbouwing van zijn slagerij gegund aan A.Haringsma te Heerenveen voor fl. 14.482,-. Op 14-6-1927 adverteert mijn grootvader in de Hepkema dat hij in verband met de verbouwing zijn slagerij uitoefent bij P. Bos aan het Breedpad, de verbouwing is dan dus al gaande. De verbouwde slagerij kreeg een puntgevel en is enige jaren geleden bij de grote brand aan het Breedpad verwoest.”
De conclusie van zijn gegevens is: de foto moet derhalve in of vóór 1927 genomen zijn. Als bijzonderheid voegt Nauta nog een anecdote toe. Genoemde aannemer Haringsma is, zo vertelde zijn vader, tijdens de verbouwing failliet gegaan. Er moest daarna voor elke zak cement e.d. kontant worden betaald.
Graag willen wij nog bij hem de onzekerheid wegnemen over de bestemming van het huis vóór de koop door grootvader en hem bevestigen, dat het “huis, waarin slagerij met bergplaats, vrije steeg en opslag aan de oostkant aan het Breede Pad te Heerenveen, groot 1.21 are, in gebruik aan de mede-eigenaar Gerben de Jong” behoorde. De andere eigenaar vinden we in het kadaster: Gerrit Anes Witteveen, verver, Heerenveen. Op 16 november 1915 bij de provisionele veiling blijkt er fl.4040,- te zijn geboden. Gerben de Jong, die in de advertentie mede-eigenaar wordt genoemd, blijkt verwant aan Gerrit Anes Witteveen. Gerben was namelijk op 22 mei 1912 getrouwd met diens dochter Jeltje Witteveen.
Wibbo Westerdijk, HIP-Time back-up.
Uitzicht vanaf Crackstate-torentje omstreeks 1980
HIP-TIME MAGAZINE 64
Uitzicht vanaf Crackstate-torentje omstreeks 1980
Een segment van de oost-zuid-oostelijke richting wordt vanaf het torentje van Crackstate rond 1980 door de onbekende fotograaf in een panoramisch perspectief vastgelegd. Het gebied op de voorgrond nadert het stadium van de complete afbraak van een der dichtstbebouwde gedeelten van het voormalige Heerenveen-Aengwirden. Langs de bestuurderszijde en achter langs de kofferbak van de geparkeerde auto tegenover het pakhuis van ijzerhandel Gerrit Overdiep zou in een vroegere fase van het kaartbeeld de grens van Schoterland met Aengwirden zich hebben bevonden. Die haakse bocht in de grenslijn zal vervolgens zijn route in het midden van de Oude Kerkstraat kiezen. Alles wat zich daarvan ten zuiden bevindt wordt als Schoterlands grondgebied beschouwd en ten noorden daarvan als Aengwirdens domein.
In het laatste deel ziet U op de foto het - verbrede - profiel liggen wat ooit bekend heeft gestaan als ‘Koningsteeg’, de eerste verbinding tussen het Achterom (later Krugerkade) en de Oude Kerkstraat. Het pand dat nog overeind is gebleven is te beschouwen als een bedrijfsgebouw - ooit onder kadastraal nummer Tjalleberd A-5024 - waarvan de gemeente Heerenveen omstreeks 1968 het eigendom verwerft. De straatnaam is ook in dit geval een onderwerp van discussie, voor wat betreft de schrijfwijze. Het kadaster kiest in het eerste kwart van de 20e eeuw voor de schrijfwijze ‘Koningsteeg’. Eerder wordt in het ‘Huisregister 1890-1900. Aengwirden-deel Heerenveen’ ook de term ‘Koningsteeg’ gebruikt voor 22 wooneenheden (AEN 1333). Het ‘Straatnamenboek’ kiest voor de naam met dubbel-s ‘Koningssteeg’ en vertelt daarbij dat de naam zou zijn ontleend aan een aldaar gewoond hebbende persoon ‘Koning’. Het toponiem ‘Koningssteeg’ komt ook voor op een kadastrale kaart van circa 1890. Kortom: verwarring alom !
Die verwarring zou nog wel eens groter kunnen worden, want in dit gebied heeft nimmer een persoon met de naam ‘Konings’ gewoond, terwijl iets meer naar het oosten aan het Achterom op het kadastrale perceel Tjalleberd A-5088 - vlak achter de Chr. Afgescheiden Kerk wel kort vóór 1890 een persoon ‘Koning’ komt wonen. (AEN 1265. Staat van de Loop der Bevolking) Op huisnummer 141 vestigt zich eind oktober 1889 (AEN 1320) het gezin van de uit Tjalleberd afkomstige schoenmaker Jan Willems Koning, die in de periode 1890 tot 1920 ook nog te maken krijgt met twee keer een vernummering van zijn woonadres. Eerst van 141 naar 149 en daarna nog een keer naar nummer 145. Volgens het bevolkingsregister overlijdt hij op 31 oktober 1907 op 80 jarige leeftijd als weduwnaar van Pietertje Pijlman. Dat wordt bevestigt in zijn overlijdensacte AEN 2287, aktenummer A36. Eén mogelijke optie blijft dan nog open, die we slechts in vragende vorm aan U voor kunnen leggen. Heeft Jan Willems Koning misschien in de ‘Koningsteeg’ een bedrijfsruimte gebruikt voor het uitoefenen van zijn ambacht ???? Uit de bevolkingsregisters valt dat niet op te maken.
Het andere gebouw in het Aengwirder domein is de links op de foto staande met de boogramen. Dit ‘kerkje’ is door het kapitaalkrachtige lid van de afgescheiden gemeente - de koopman Otto de Boer - na aankoop van de grond in 1853 door hem gesticht voor ruim 3000 gulden. Schertsenderwijs wordt het ook wel het ‘pakhuis van Otto de Boer’ genoemd. In 1867 wordt het ‘godshuis’ te naam gesteld als de ‘Gereformeerde Kerk van Heerenveen (‘Chr. Afgescheiden Gemeente’) en wordt aan de heer de Boer de aflossing van de geldlening toegezegd. De opgemaakte overeenkomst maakt melding van een opzegtermijn van 12 maanden, waarop door de geldgever een beroep wordt gedaan wegens ontstane kerkelijke kwesties of onenigheid. Het brengt de gemeente weliswaar in grote verlegenheid, maar op het allerlaatste ogenblik kan elders nog een nieuwe lening worden afgesloten. In hetzelfde jaar wordt het kerkje ook nog vergroot en in 1900 wordt het verbreed. Door de geleidelijke groei van de gemeente wordt het in in 1921 afgestoten ten faveure van de nieuwe betonkerk aan de Verlengde Dracht.
In het gebouw in de Oude Kerkstraat vestigt zich de carrosseriefabiek van Herre Roest, wagenmaker, die de 9e januari 1922 een hinderwetvergunning krijgt voor het gebruik van een 6 pk-motor voor de aandrijving van diverse houtbewerkingsmachines. Tegelijk maakt hij ook gebruik van een bouwvergunning voor de verbouw tot woning door het aanbrengen van binnenbetimmeringen. In die vergunning wordt het oppervlakte van het gebouw gemeld: 69 m2 op een terreingrootte van 237 m2, en een nokhoogte van 8.20 meter. In de ‘vechtmarkt’ van de carrosseriebedrijven redt Roest het niet, zodat op 8 april 1924 deurwaarder J.D. Jongsma in opdracht van de curator mr. W.T. van der Leij een faillissementsboelgoed moet houden.
De verkoop van het pand in 1925 aan grossier Leendert Kooistra verschaft deze, zijn weduwe Andriesje de Jong en zijn dochter Trijntje in ieder geval voldoende armslag voor de komende 25 jaar. In 1948 wordt het gebouw aangekocht door de nieuw ontstane Gereformeerde kerk (art. 31) en krijgt het weer de kerkelijke bestemming. Het vervallen gebouw wordt dan met eigen middelen onder architectuur van Bugel uit Groningen en aannemer Telgenhof uit Heerenveen verbouwd en gerestaureerd. Met een kerkzaal voor 250 mensen, vergaderfaciliteit, keuken, garderobe en toiletten voldoet het een flink aantal jaren voor de bijeenkomsten van de art. 31-familie.
Op deze foto 01748 uit de collectie van het Museum Willem van Haren maakt het vier verdiepingen hoge pakhuis nog volledig deel uit van ‘ijzerhandel’ Overdiep. Enkele jaren later verkoopt de laatste Overdiep-telg bij gebrek aan opvolging het pand (met een bijna 200 jarige familiegeschiedenis) aan een videoverhuurbedrijf, welke er onder de naam ‘Video Thuis’ de consument zeer ver tegemoet komt in zijn keuzes. Het pakhuis heeft een face-lift gekregen en heeft als ‘Toko Sharma’ lange tijd de markt voorzien van ‘Oriental food en nonfood articles’ op het adres Kerkstraat 10. Ten oosten daarvan en pal ernaast heeft omstreeks 1980 Van der Kam zijn mode-imperium tot de Rodenburgsteeg. Over de drie vlaggen kijkend zien we een tweetal daken achterelkaar, waarbij opvalt dat op het dak aan de Lindegrachtzijde de westelijke schoorsteen mist. Ooit is het een schitterend ‘heerenhuis’ geweest met een classisistische uitstraling. De historisch geïnteresseerden weten inmiddels, dat het vanaf 1811 een cruciale rol heeft gespeeld in de bestuurlijke faciliteiten voor het franse bewind en het daaropvolgende grietenijbestuur. Eigenaar notaris Pieter Bootsman stelde het ter beschikking voor vergaderingen en het pand vervulde min of meer de rol van gemeente- of grietenijhuis. Vanaf 1 oktober 1816 wordt het zelfs bestuurscentrum met een vaste concierge of beheerder. Dat is de ‘gegageerd sergeant’ Coenraad Wilhelm Huppert (1768-1827), die tevens de functie van brievenbesteller voor het postkantoor erbij heeft, terwijl zijn vrouw Mijntje of Mientje Lentz als tapperse het familie-inkomen probeert aan te vullen. Na de dood van Coenraad blijft zij nog even als ‘concierge’ in functie en ziet kans een lening van 800 gulden af te sluiten bij grietman Pompejus Onno van Vierssen om in ‘t Meer een huisje te kunnen kopen.
De opvolger van Lindegracht 30 staat ook op deze foto, nl. Oenemastate, maar in die jaren veelal aangeduid als Grovestinsslot. De overgang naar dat pand loopt niet van een leien dakje, want het bestuur krijgt aanvankelijk van de Gedeputeerde Staten geen toestemming voor de aanschaf in 1828. De secretaris van Schoterland Daniël Engelen ‘nam’ het mandaat en kocht het slot voor eigen rekening in het vertrouwen, dat die toestemming er zou komen. Uiteindelijk wordt pas op 11 juli 1832 de goedkeuring van G.S. verkregen, maar het is wel eerder in gebruik genomen.
Sloop een oude school, egaliseer de bouwput, bestraat het met klinker(t)s en je hebt een ideale parkeerplaats gecreëerd. Het uitzicht op de achterkant van de blijvende bebouwing is natuurlijk niet je dat, maar om het gebruik van je ‘heilige koe’ te kunnen rechtvaardigen kost het weinig moeite om de andere kant op te kijken. En het moet gezegd: weinig mensen hebben de achtergevel met dat mooie ronde raampje en zijgevel van het pakhuis aan de Vermaningsteeg zo nauwkeurig kunnen bekijken.
Vermoeid van alle details ? Laat dan uw blik nog even dwalen langs de horizon. De bossen van het ‘t Woud zullen Uw ogen weer tot rust brengen.
2013, augustus 25 - wibbo westerdijk - hip-backup
Tussen 1921 en 1940
HIP-TIME MAGAZINE 118
Het afgelopen jaar is weer een stukje oud-Heerenveen door de ‘sloopkogels, shovels, happers en grijpers’ van de Heerenveense aardbodem verdwenen. Op deze foto heeft datzelfde lot de op de achtergrond zichtbare houtloods en molen van houtzager Siebenga al in een veel vroeger stadium getroffen. Dit doorkijkje naar het Badweggebied is van zijn agrarische bestemming (weilanden) ontheven. In de naoorlogse jaren - in de wederopbouwperiode dus - is in een gebied tussen de Kempenaerswijk en de Van Dekemalaan ‘woningbouw-in-stroom’ gepleegd door de aannemerscombinatie Van der Wijk, Schaap en Buwalda en onder architectuur van het bureau Bosma en van Houten. Twaalf blokken van 8 woningen komen op aanreiking van een Bussumse wethouder (Bouma) tot stand in de nieuwe straten: Van Dekemalaan-west; Melchior de Grotestraat en de Hiddingastraat. De Heerenveense Bouwvereniging geeft uiteindelijk de opdracht deze zgn. Bouma-systeemwoningen te realiseren en te exploiteren. In gerenoveerde staat behoren deze huizenblokken nog steeds tot het woningarsenaal van de bouwvereniging. De toen nog jonge boompjes zijn nu volwassen bladdragers geworden, waarvan we deze herfst weer rijkelijk zullen kunnen ‘genieten’.
Inderdaad U heeft al gezien, dat de laatste afbraak de zuidelijke eindwoning van de Van Dekemalaan betreft. Ooit is dat huis als type A-woning met winkel bij bouwvergunning van 23 januari 1919 tot stand gekomen - ook weer op initiatief van de Bouwvereniging Heerenveen (Schoterland) - en door de huisnummeraars voorzien van het adres Heerenveen huisno. 562k en in 1921 hernummerd tot Heerenveen no. 678. Op 6 mei 1919 komt Willem Hendrik Bregman (1884 Alkmaar), gasfitter, het huis in gebruik nemen, samen met zijn vrouw Trijntje de Haan (1883 Nieuwehorne) en hun vier kinderen Trijntje (1909), Piet (1911), Hendrika Johanna (1916) en Boele (1918). In 1930 krijgt de familie Bregman als adres: Van Dekemalaan 75, Heerenveen.
Die naamgeving is zelfs nog even een punt van discussie geweest. De bouwvereniging stelt voor de straat te noemen: Ridder Pieter van Dekemastraat, maar de raad besluit tot Van Dekemalaan.
De dubbelwoning rechts op deze afbeelding staat aan de Van Riesenstraat. Na een lange periode van dorpsuitbreiding aan de westkant van de Molenwijk, waarbij de ‘wijkjes’ namen uit de volksmond krijgen als ‘Krugersdorp’, ‘Roodedorp’ en ‘Blauwe-dorp’ (zoals ons wordt verteld in een artikel in het Nieuwsblad van Friesland van 29 november 1905), ontstaat er onder deze dorpelingen behoefte voor een goede verbinding (breder dan een barte) naar de hoofdstraat de Dracht. Een adres aan de raad van Schoterland suggereert die te leggen op een onbebouwd terrein op het voormalige molencomplex. De heer Cornelis Gerritsma is bereid dit terrein aan de gemeente Schoterland te verkopen, nadat de gemeente in een eerdere fase het gevraagde bedrag van de voorgaande eigenaar K. de Jong heeft geweigerd. Na de koop door Gerritsma heeft deze de gemeente toegestaan het terrein te gebruiken voor de opslag van tonnen. De raad van Schoterland besluit nu op 26 februari 1906 een straatuitgang naar de Dracht aan te leggen. Deze zal komen te liggen tussen de panden door van Libbertus Sijbranda (in 1905 gesticht en later blijkt het pand van drukkerij Gerben Brouwer te zijn, Dracht nr. 150) en Johannes Diderich Stöver (in 1906 gebouwd en is afgebroken en thans het nieuwgebouwde pand Dracht, nr. 148 van Unique Uitzendburo is). Bovendien komt er een brug over de Molenwijk, die uitmondt op Peaux’s gronden en de weg eindigt bij de Blauwedorpstraat, haaks op de nieuwe aan te leggen weg van drie meter breed. (N.v.Frl. 28-7-1906) Het is de bedoeling, dat het in 1907 zijn beslag zal krijgen. Wij kennen de Blauwedorpstraat als Korflaan, welke inmiddels al weer jaren deel uitmaakt van het Molenplein. Na de aanleg van de Van Dekemalaan in 1919 is de Van Riesenstraat vanaf de Blauwedorpstraat doorgetrokken naar deze straat.
Het boek ‘Straatnamen in de gemeente Heerenveen’ én zijn necrologie in het Nieuwsblad van Friesland van 19 maart 1902 helpt ons als we willen weten wie Andries van Riesen als naamgever van de straat is geweest. Hij is geboren in Rinsumageest in 1845 en overleden in 1902. Op 22 maart 1870 koopt hij volgens de toewijzingsacte door notaris Arjen Binnerts van Jan Gijse Weenink de houtzaagmolen ‘De Fortuyn’ met schuren, knechtswoningen, kantoor enz., samen 53.94 are, voor fl.9970,-.
Als houthandelaar onttakelt hij geleidelijk de gewiekte molen en wordt het een stoomzagerij. In 1874 sticht hij ook in het Badweggebied de zaagmolen ‘De Hoop’. Veel bekendheid krijgt Andries van Riesen als president van de IJsclub Thialf, maar de Heerenveners kennen hem ook als lid van de raad van Schoterland sinds 1887 en zelfs als wethouder sinds 1895. Verder is hij voorzitter van de Kamer van Koophandel, van Floralia, van de Vereniging Nijverheid én de Vereniging voor Feestelijkheden en ter bevordering van het Vreemdelingenverkeer, voorloper van de V.V.V. Ook vervult hij als lid of als boekhouder functies bij de Spaar-en Voorschotbank, Fonds tot Onderlinge Bijstand en als regent van het Huis van Bewaring. Een nierziekte heeft hem geveld.
Fragment van een kadastrale hulpkaart van het ontwerp voor de te bouwen woningen aan de Van Dekemalaan door de Bouwvereniging Heerenveen (Schoterland) in 1919.
A-2950 is Bregman; A-2951 is Kempes en A-2952 is Brouwer.
Terug naar onze foto, waar de dubbele woning aanvankelijk steeds wordt beschouwd als een ‘aanhangsel’ van de Van Dekemalaan. In 1919 krijgen ze het ‘doorlopende nummer’ (van oost naar west) 562a en 562b. Op 562a komt te wonen huisschilder Jacob Brouwer en op 562b schoenmaker Jacob Kempes. Zoals gebruikelijk in Heerenveen wordt in 1920 de nummering herzien (er zijn weer tien jaren verstreken !) en worden de nieuwe nummers 688 (Brouwer) en 687 (Kempes). Dan volgt in 1930 de volgende wijziging, die daarna niet meer is veranderd, evenmin trouwens als de bewoners. Jacob Brouwer krijgt A. van Riesenstraat nr. 2 en Jacob Kempes het volgende even nummer A. van Riesenstraat nr. 4.
Uit de woningkaarten van beide woningen blijkt dat Brouwer op 24 augustus 1953 is overleden. Zijn weduwe Anna M. Brouwer-Zwiers blijft er evenwel nog wonen tot 8 december 1956. Zij vertrekt naar de H. Hebbesstraat 2 (Marijkehiem) en maakt daarmee plaats voor haar zoon Cornelis Brouwer en zijn echtgenote Eugenia Tkatchenko, die op 21 juni 1945 in Haskerland zijn gehuwd. Wanneer Cornelis als schilder op 6 november 1958 failliet wordt verklaard, zijn de verhoudingen blijkbaar dermate verstoord, dat het huwelijk met zijn vertrek op 16 januari 1959 naar Haskerland uitmondt in een scheiding. In de Leeuwarder Courant van 16 februari 1959 wordt het een en ander uitvoerig uiteengezet. Mevrouw Eugenia Tkatchenko blijft op de van Riesenstraat 2 wonen. Ze biedt enkele maanden onderdak aan zoon Douwe Brouwer, dochter Hilda en haar man Albertus H. Smit, maar verhuist uiteindelijk op 17 januari 1983 naar de Wederik 74. Per 25 februari 1983 betrekt Grietje Mulder het huis. Inmiddels is het woonflat ‘De Fortuin’ daar vlak voor hun huis opgetrokken en is hun adres aangepast naar het adres: Fortuinpassage 1.
Jacob Kempes (1884) en zijn vrouw Jetske Klaassen (1886) zijn zelfs terug te vinden in alle adresboeken, welke door uitgever A. Binnert Overdiep sinds 1922 zijn uitgegeven. De laatste daarvan verschijnt in 1966. Het echtpaar trouwt begin juli 1905, krijgt twee dochters: Engeltje (eind november 1905) en Anna (maart 1907). Beide hebben ook gewoond aan de Van Riesenstraat 4. Engeltje wordt kantoorbediende en vestigt zich in januari 1926 in Zwolle, terwijl Anna als hulp in de huishouding steeds na een dienstje weer bij haar ouders terugkomt. Zelfs negen keer in de periode 1920-1939 (Gezinskaart).
Vader Jacob Kempes werkt als schoenmaker steeds aan huis, en overlijdt op 11 november 1967. Jetske Kempes-Klaassen blijft nog bijna vier jaar wonen en gaat dan net als haar voormalige buurvrouw Brouwer naar de H.Hebbesstraat 2. Dat is op 6 april 1972. Op 18 januari 1974 overlijdt ze in ‘Marijkehiem’. Engeltje woont dan in Bussum en Anna in Amsterdam.
Op 29 februari 1972 (schrikkeljaar) trekt de familie Albert Dijksma - Geertje Stobbe c.s. in de Van Riesenstraat 4. Zij zijn beide achter in de vijftig en hebben dan nog twee inwonende zoons, nl. Hendrik en Piet. ‘Heit’ Albert overlijdt daar op 14 januari 1979, oud 63 jaar en ‘mem’ Geertje volgt hem op 14 oktober 1979, oud 64 jaar. Piet verlaat het huis per 1 februari 1980 en als volgende bewoner komt Jan Dijkstra de volgende dag al van de Van Cuyckstraat.
Voor de dubbelwoning (2 en 4) geldt, dat deze nog jaren 35 jaar bewoond zijn geworden tot hun afbraak in het voorjaar van 2015.
Eén van die bewoners menen we ons te herinneren. Dat is Yda Plat, die bij een verkeersongeval met de motor dodelijk verongelukt. Dat is in juli 2002 geweest. Zij werkte toen bij Bos, Tuin en Dier. Haar feeling voor bloemschikken maakte haar tot een gewaardeerde medewerkster.
Het vijfde en meest linkse gebouw op de foto identificeren we als het pand dat bekend is geworden als de monteurswerkplaats met woning van A. Piek met als adres Van Riesenstraat 7. Ter vergelijking kunt de Aerocarto-luchtfoto nr. 30965 uit 1955 uit “Oud Heerenveen vanuit de lucht” er eens naast leggen en met het vergrootglas de contouren van dat schuine dak en het naastliggende ‘plaatsje’ vergelijken. Efficiënter is het om de website te bestuderen van mevr. Mieke Nijland, t.w. <http://www.heerenveenmidden.nl/laanstraat.htm>
Daar staan twee prachtige foto’s op, die het beeld van de zuidoostzijde van de A. van Riesenstraat op dit punt in beeld brengen. De moeite waard om op te zoeken en onze conclusies te onderschrijven.
Inmiddels heeft U zich misschien afgevraagd wie deze foto heeft gemaakt, vanuit welke positie en bij benadering wanneer.
De foto maakt deel uit van een schenking uit de nalatenschap van Jan Martens Woudstra (geb. 1901), die hoofd van de openbare lagere school is geweest te Mildam. Zijn betekenis voor Mildam kunt U lezen in het boek “Tusken wâld en wetter”, met als ondertitel “Schetsen uit de historie van Mildam en Brongerga”. Het is geschreven door een collectief van Mildamsters en Oud-Mildamster in 2009 en is een uitgave van de Stichting Meyledam. Zeer veel illustraties zijn te danken aan de fotografische hobby van de heer Woudstra. Deze foto is onlangs geschonken aan het Heerenveen Museum en is gezien het origineel een afdruk van een glasplaat. De kwaliteit daarvan blijkt - door de tand des tijds - zeer matig, maar met enige softwarematige ingrepen is er toch een goed herkenbare afbeelding te voorschijn gekomen. Overigens is er nog geen fotoarchiefnummer te geven, aangezien de foto nog niet is ingevoerd in het registratie-systeem.
Tijdens een bezoek aan zijn schoonvader, tevens oom Klaas (geb. 1872 en procureursklerk bij advocatenkantoor Van der Leij ? of Woltman?), broer van zijn vader (geb. 1863) Marten, installeert Jan Woudstra (die in 1929 getrouwd is met derde dochter Niesje Woudstra) zich met zijn fotoapparatuur op het bovenkamertje-achter van de woning op de hoek van de Van Riesenstraat met de Verlengde Korflaan-westzijde nr. 72 om dit ‘adembenemende’ vergezicht vast te leggen. Het moet in ieder geval plaats hebben gevonden vóór 19 mei 1940. Toen is zijn schoonmoeder en tante Sjoukje (de Vries) overleden. Zij is dan iets meer dan twee jaar weduwe, want haar man Klaas Woudstra in overleden op 14 februari 1938. Vanaf 1922 woont het echtpaar al in dit huis, welke in de periode 1920-1930 het huisnummer 578 op de deurpost heeft gehad en voor die tijd nr. 562. Sijbren Sipkes Woudstra is daar in 1918 komen wonen, maar hij overlijdt op 1 februari 1919 al. Zijn weduwe blijft er dan nog tot 1922 wonen. Zelfs zij zijn niet de eerste bewoners geweest, want het bevolkingsregister kent ook nog de namen van kleermaker Jan de Jong in 1917; en timmerman Feike Zuidersma, die van 1913 tot en met 1916 staat geregistreerd en zelfs Trijntje Keizer, weduwe van Klaas Harmens, van november 1910 tot 22 mei 1913. (SCO 1964)
Bewoner volgens de woningkaart - na 1940 - is vanaf het overlijden van mw. Woudstra-de Vries dochter Froukje, die in april 1941 naar Langweer is verhuisd. Zij heeft vanaf 19 juli 1940 nog onderdak verleend aan Jan Geerts, die in maart 1941 naar de Thialfweg is vertrokken. Ruim een halve maand heeft ook Willem Wartena bij haar ingewoond en neemt dan zelf de bewoning over tot zijn vertrek naar de Oude Molenweg in october 1948. Tegelijk met Wartena heeft ook Albert de Jong daar woonruimte gevonden van maart 1948 tot october 1951. En vanaf october 1948 tot october 1951 ook Jacob Ruiter. Vervolgens trekken in ieder geval koopman Marten Hettinga en zijn vrouw Tietje Schaap in het huis, mogelijk met kinderen (?) Als Hettinga op 17 mei 1968 overlijdt, blijft zijn weduwe er nog wonen tot 15 september om vervolgens naar de Wulpstraat te gaan. Het huis komt leeg te staan en wordt tenslotte afgebroken in maart 1970.
Ten aanzien van de datering houden we een ruime marge aan, omdat de jonge boompjes van de Van Dekemalaan nog niet zo lang hun wortels in de berm hebben, zeg maar sinds 1920. En het uiteenvallen van de familie Woudstra-Visser pas in 1940 duidelijk is. Over het tijdstip van de dag is geen misverstand, want de slagschaduw van het pand ‘Piek’ kan alleen bij een lage winterse morgenzon zijn veroorzaakt en met bladloze boompjes.
2015, oktober 18 - wibbo westerdijk - hip-backup
Tram op de Dracht
HIP-TIME MAGAZINE 103
Tram op de Dracht
Inderdaad, U heeft volkomen gelijk ! Deze foto - thans in de Leo Leenescollectie van het Museum Willem van Haren, onder nr. LL-106, heeft U bij meerdere gelegenheden afgedrukt gezien. Wanneer U Wereldoorlog II bewust heeft meegemaakt, heeft U deze zelfs als prentbriefkaart kunnen kopen. Fotoatelier G. Brouwer en zoon schijnt er destijds in 1940 een flink aantal van te hebben laten drukken. Uit de verhalen van de mensen, die er over hebben geschreven (we noemen ze straks nog nader) kunnen we opmaken, dat het het resultaat is van een aprilgrap van het fotoatelier. Het tramstel met toebehoren (bovenleiding, rails, steunpaal) is in een iets oudere foto van het zuidelijke deel van de Dracht gemonteerd. De tram rijdt zogenaamd in de richting van de hoofdbrug op weg naar het tramstation op het Stationsplein. De gedreven tramdeskundige de heer Souer, in 1999 wonend in Hascastate ( Haskestate) te Heerenveen, herkent uit zijn Leidse periode het afgebeelde materiaal. De trucagefoto mag als zeer geslaagd worden beschouwd.
Het meest rechtse pand op de afbeelding is het derde en meest noordelijke van een blok van drie heerenhuizen - de zogenaamde Hesselhuizen-, die in 1872 zijn tot stand gekomen op de plaats van de familieboerderij van de Hiddinga-familie. Het uithangbord ‘DROGIST’ markeert volgens het adresboek van 1938 de plaats van de drogisterij van de dames J.J. van der Goot (drogiste) en U. Sijbesma (drogiste), die als kamerbewoonster mej. F. Willemsen als landbouwhuishoudschoollerares woonfaciliteiten bieden op Dracht 99. Daarnaast staat het pand Dracht 97 (met luifel) van de modistes mej. Th.M. Laagland en mej. A. Kingma en daarboven woont J.C. Lequin met zijn vrouw, zonder beroep, op de bovenwoning Dracht 95. Jacobus Cornelis Lequin, geboren in Den Helder, overlijdt 28 november 1946 in Heerenveen op 75 jarige leeftijd, nalatende zijn echtgenote Maartje Maria Stam. Vervolgens zien we ten noorden daarvan het pand Dracht 93: het Manufacturenmagazijn “De Zon” van Jeroen de Vries.
Nog één detail, welke oudere Heerenveners zich vermoedelijk nog wel zullen herinneren, is het bord ‘Ingang Werkplaats’. Daarmee wordt de rijwielherstelplaats van Johannes de Vries gemarkeerd, die later wordt opgevolgd door zijn zoon Feitze de Vries. Dat is dus Dracht-westzijde nr. 122.
De man, die in de jaren zestig de Heerenveners met de rubriek ‘Heerenveen uit vroeger dagen’ in de Heerenveensche Courant met fotobeschrijvingen verwent, heeft ook een keer deze foto laten afdrukken en schrijft daar dan het volgende commentaar bij:
“Hierbij nog een foto van de Dracht uit het jaar 1940. De toen ter tijde electrische tram, die een dienst onderhield tussen het Friese Haagje (station) en Oranjewoud (speeltuin) bleek een gevaarlijk obstakel voor de toch al smalle hoofdstraat. Geen wonder dat door de gemeenteraad van Heerenveen werd besloten de vergunning in te trekken. Vooral des zomers werd van dit vervoermiddel een druk gebruik gemaakt door vakantiegangers.....” “Zo zou het onderschrift onder deze foto hebben kunnen luiden, ware het niet dat men hier te doen heeft met een geslaagde trucfoto. De kaart werd destijds in een aantal van 2000 stuks uitgegeven door het foto-atelier fa. G. Brouwer en zoon te Heerenveen. De foto werd ter beschikking gesteld door de Stichting Oudheidkamer Heerenveen.”
Vervolgens redigeert museumdirecteur Ad Geerdink in 1995 een fotoboekje ‘Groeten uit Heerenveen. Oude ansichten uit de collectie Leo Leenes’. Op pagina 38 en 39 van die uitgave lezen we inhoudelijk dezelfde tekst als die in de bovenaangehaalde tekst. Bovendien onthult hij het plan, dat het Noord Nederlandsche Tramweg Comité in 1884 presenteert. Een tramlijn op het traject Heerenveen-Oranjewoud-Mildam-Nieuwehorne-Oldeberkoop-Assen. Het plan haalt het niet en de Dracht blijft tenslotte tramvrij.
Deze foto blijkt ook koren-op-de-molen van redacteur en oud-journalist Jan de Jong in het fotoboek van Banga Book Producties Groningen uit 2003 met als titel “Heerenveen, Toen en Nu. Beeldverhaal van Nederlands oudste hoogveenkolonie”. Hij prijst de ‘lef’ van Heerenveense beleidsmakers, die niet alleen een electrische tram over de Dracht wil laten denderen, maar ook de eerste overdekte 400 meter kunstijsbaan initiëren of het prestigieuze project ‘Sportstad Heerenveen’. Dit tramplan is niet uitvoerbaar gebleken, maar de beide andere wel.
Bij de raadsvergadering van de gemeente Schoterland van 11 september 1883 blijken er diverse stukken te zijn binnengekomen betreffende de aanleg van stoomtramwegen in de gemeente. B. en W. stellen voor deze eerst in handen te stellen van de Kamer van Koophandel voor advies. Als dat is gebeurd zullen ze in de raad worden gebracht. Daarvoor moet een Commissie Tramwegen uit de Raad worden geformeerd. Staande de vergadering worden daarvoor aangewezen de heren Veenbaas, Uhl en Bieruma Oosting. Op 2 oktober d.a.v. blijken zowel de rapporten van de K.v.K. als die van Commissie Tramwegen beschikbaar, doch deze worden aangehouden tot een volgende raadsvergadering. Eén van de ingekomen stukken bevatten de inzichten van Tjepke Taconis Simonsz., tabaksfabrikant in Heerenveen. Hij richt zich op 21 september 1883 in een lang schrijven tot burgemeester Hans Willem de Blocq van Scheltinga te Oranjewoud over de verschillende voorstellen voor de tram-aanleg en maakt daaruit inhoudelijke keuzes.
Het lijkt hem een goed idee om een station te plaatsen in de tuin van de heer Hessel. Hij doelt hier op de zuidelijk gelegen tuin van het blokje van drie heerenhuizen aan de Verlengde Dracht tot de door (kastelein R.K.) van der Meer in 1877 gebouwde Hotel de Koornbeurs. Als er meer grond nodig zal zijn, kan dat daarvan ten oosten gevonden worden. Vandaar kan dan de tramweg gelegd worden door het land van de familie van Sminia en Bosma (Jan Hendriks Bosma is kastelein-boer in Huis ten Woude bij de Rottumerweg en vlakbij de toegang naar het Oranjewoudster voetpad). Daarna kan de baan het Oranjewoudster voetpad volgen tot de ‘Zandweg, die loopt van de Straatweg naar Oranjewoud’. Daarna zal het tracé linksom achter het buiten langs van de ‘Jonge Mijnh. Oosting’ (volgens Taconis) tot bijna aan het logement de Tent. Hij zal daarmee vermoedelijk bedoelen ‘Klein Jagtlust ‘. Vervolgens dan de rechte laan langs naar het logement Joustra (doorgehaald en vervangen door Tjaarda) om vandaar de weg te vervolgen naar Nieuwehorne, enz. Hetzij over Hoornsterzwaag naar de drie tolhekken of van Nieuwehorne over Oldeberkoop, Makkinga, Appelscha naar Assen.
Taconis stelt dat de tram de particuliere rijtuigen het minst hinderen. De landbouwers kunnen de weg langs Klemburg of die over Mildam gebruiken. Voordeel is dat twee logementen aan de tramweg liggen, want de toename van het bezoek aan Oranjewoud zal snel voor één gelegenheid teveel worden. Want ook zullen mensen uit verschillende standen van de maatschappij daar komen.
Wil de tram evenwel rendabel zijn, dan moet wel zoveel mogelijk de bebouwde kom worden gehouden. Voor de aanleg daarvan moet uiteraard wel een subsidie van het Rijk worden gevraagd en mag die ook worden verwacht.
Lukt het om de tram langs die route te laten rijden, dan zullen kleine en grote renteniers zich daar geleidelijk steeds meer vestigen omdat de buurt niet meer geïsoleerd ligt. Zo noemt hij als voorbeeld zekere K. Kooi te Oudeschoot, die in dit buitengebied als rentenier nog een koe of schaap wil houden. Verder noemt hij nog een persoon, die op de Konijnenpolle heeft gewoond. Doordat hij daar met de wagen geen familie kon ontvangen, is die naar de Heerenwal verhuisd. Hij eindigt zijn brief met een lofzang op de prachtige gemeente Schoterland, die weliswaar de financiële toestand door zuinigheid in de hand moet houden, maar gezien de te verwachten voordelen voor de gemeente zijn enige gelden uit de gemeentekas beslist goed besteed.
Enkele jaren voordien rommelt het al heftig in zuid-oost Friesland en west Drenthe. Weliswaar niet van de locomotieven op spoorstaven, maar wel in de wereld van de plannen. De Leeuwarder Courant neemt in de berichtgeving het voortouw. Zo is er het bericht van 15 juli 1879 - in de krant van de 17e - dat de gemeente Schoterland aan de Belgische heren Mertens en Finet een vergunning heeft toegestaan voor de aanleg van tramwegen. Voorwaarde is dat zij zelf als concessionarissen de kosten en bezwaren voor hun rekening nemen. Ruim een jaar later laat dezelfde Leeuwarder Courant van 30 september 1880 weten, dat het bovenstaande ‘gerucht’ bewaarheid wordt. De twee initiatiefnemers leggen een ‘tramway’ aan voor het traject Heerenveen-Oudeschoot- Mildam-Nijehorne-Oudehorne-Oldeberkoop-Makkinga- Oosterwolde- Appelscha en Smilde naar Assen. Het blijkt voorlopig - althans- een luchtballon, welke voortijdig leegloopt.
Op 1 november 1883 wordt in de Schoterlandse raad het verzoek van de Ned. Tramwegmaatschappij om een vergunning voor het aanleggen van stoomtramwegen in de gemeente behandeld. Het gaat uiteraard te ver om de inhoud van vier foliovellen hier in extenso weer te geven. Duidelijk wordt wel dat er geen eenduidige mening. Twee boeren zijn niet 100% tegen, vrezen wel de overlast voor hun vee en vinden de ontsluiting van de dorpen zeer positief. Een grootgrondbezitter is tegen met als argument, dat de wegen die door hemzelf zijn aangelegd maar wel een publieke functie hebben niet zomaar geconfisqueerd kunnen worden voor de aanleg van een tram.
Na veel discussiëren stelt mr. Halbe Binnerts de volgende motie voor: “De Gemeenteraad van Schoterland spreekt de wenschelijk(heid) uit dat de tramlijn Heerenveen-Assen door deze Gemeente worde gelegd en draagt op aan Burgemeester en Wethouders in een volgende vergadering aan den Raad een voorstel te doen van de rigting, welke in het algemeen belang het meest wenschelijk is en het minst bezwaar oplevert voor de landbouwenden’. Deze motie wordt door de voorzitter in stemming gebracht en met algemene stemmen aangenomen.
Waar we niet aan voorbij willen gaan zijn de overwegingen van ‘Het Noord-Nederlandsche Tramweg-Comité’ te Witmarsum, die zich eveneens heeft bezig gehouden met de tramlijn Heerenveen-Assen. Zij reppen in een brief van 22 februari 1884 van drie alternatieven, die de raad van Schoterland bereid is aan te bevelen voor deze route. Dit comité vindt de meest verkieslijke die welke van het spoorwegstation langs de rijksstraatweg tot de (hoofd)brug bij Hotel Jorissen de spoorstaven volgt van de Ned. Tramweg Maatschappij. Daarna dient het door te lopen naar de eerste tolboom (de rijkstol noordelijk van de zandweg) om langs die zand-en grindwegen naar ‘de Tent’ te komen en dan zuidwaarts tot de grindweg ten westen van de ‘witte brug’ en op de berm van de grindweg tot - en daarna- langs de ‘Flapsingel’ tot de grindweg naar Oudeschoot-Mildam. Vervolgens dient het de berm van de grindweg te volgen tot de buitenweg bij de hoek van Nieuwehorne. Die buitenwegroute moet dan verder tot de brug van de Tjonger of de Berkoperbrug en de grens van Ooststellingwerf worden doorgetrokken. Het comité attendeert de gemeente op hun standpunt, dat alles in de berm van de weg moet worden aangelegd. Aanleg op particuliere grond is te kostbaar. Met een breedte van 90 centimeter op de totale breedte van deze weg is dat beter verantwoord. Er blijft voor rijtuigen voldoende ruimte beschikbaar.
Omdat het Comité ook in onderhandeling is met partijen in Wolvega en Peperga en in Drente met Smilde, Assen en ook het Provinciebestuur, die zelfs al subsidiebedragen hebben toegezegd, vraagt ze graag zo spoedig mogelijk een beslissing tegemoet te mogen zien.
Genoeg hierover, de conclusie achteraf is én blijft: de voorgestelde route is er nooit gekomen ! Herkent U het element van ‘de geschiedenis herhaalt zich’ in het nimmer tot stand gekomen treintraject ‘Dronten-Groningen’ langs Lemmer, Heerenveen en Drachten ?
2015, maart 8 - wibbo westerdijk - hip-backup
Tjepkema's molen 1950
HIP-time Magazine 102
Tjepkema's molen 1950
Over de stichting (van de voorganger) van deze molen verhaalt Dick Bunskoeke in het zeer lezenswaardige boekje ‘De sfeer van weleer. Over molens in Heerenveen’, een uitgave van de Stichting Molen Welgelegen Heerenveen uit 1991. Bij de stichting in 1849 laat molenaar Hermanus Hendrik Kok zijn oog vallen op een perceel achter en ten oosten van de Fok (kadastraal Tjalleberd A-1845 zijnde een stuk weiland), welke behoort tot het bezit van Jhr. Mr. van Beyma thoe Kingma. Notaris J.S. Bokma uit Akkrum passeert een koopakte, waarbij ‘een perceeltje grond en water’ voor 300 gulden van eigenaar wisselt. Procureur Fredrik Hessel van Beyma thoe Kingma verkoopt dat aan Hermanus H. Kok, molenaar te Almelo. Dat is op 26 januari 1849. Aansluitend op die dag wordt er door Bokma ook een transactie geregeld tussen twee broers Taconis Wijnout en Tjepke Taconis en Hermanus H. Kok. Daarbij gaat het om een huis voor 700 gulden, staand aan de Fok ten noorden van de Molenreed met kadasternummer A-1865. Op 20 augustus worden drie aktes opgemaakt. Daarbij doen Hermanus H. Kok en molenmaker Willem Frederik Looman, ook uit Almelo, zaken. Resp. als verkoper en koper, van twee stukken grond, en - uiterst merkwaardig - sluiten ze een huurcontract ‘voor de verhuur van de koren- en pelmolen "Welgelegen" met huis’; voor 6 jaar te Heerenveen, huursom fl. 650 per jaar. Looman is daarbij de verhuurder en Kok de huurder.
Uit deze financiële constructie maken wij op, dat Looman - vermoedelijk via een voorfinancieringsakte gepasseerd in Almelo (want niet in Friesland) tussen januari en augustus de molen heeft gerealiseerd. Wel vinden we opnieuw bij notaris Bokma een interessante akte, waarbij Looman middels een obligatie van 4000 gulden zich in de schulden steekt bij jhr. F.H. van Beyma thoe Kingma als schuldeiser. Ruim een jaar later probeert dezelfde Looman “Welgelegen” aan de jonkheer te verkopen, doch de transactie wordt ‘ingehouden’. Moeten we aannemen dat Looman van de verkoop afziet omdat de hoogte van de prijs hem niet aanstaat ? Bunskoeke schrijft namelijk dat in januari 1851 Gooitzen M. van Terwisga toestemming vraagt ‘tot het in werking brengen der molen op de Fok’. Tresoar biedt ons op haar internetsite evenwel geen koopacte om die transactie te bevestigen. Evenwel, uit een advertentie in de Leeuwarder Courant van 12 februari 1864, waarbij de “ hechte, zeer beklante Koren-en Pelmolen, in 1849 nieuw gebouwd en uitmuntend onderhouden, op de Fok te Heerenveen, met Wagenhuis, Stroohok, Steenen varkenshok, Stalling voor 2 paarden, Hooischuur, Tuin en Erf, enz.” door notaris G. Boschloo, op verzoek van notaris W.A. Evertsz te Oldeboorn op 24 februari 1864 in veiling wordt gebracht, blijkt dat G. van Terwisga inderdaad de eigenaar is geweest.
Het vervolg hierop is een beetje rommelig. Nieuwe eigenaar burgemeester jhr. mr. F.H. van Beyma thoe Kingma laat huurmolenaars Mulder en Slagman tot 1872 bedienen. Dat jaar koopt molenaar Johannes Melis Tjepkema, die in de Heerenveense gemeenschap een dermate invloed heeft gehad, dat de naam ‘Welgelegen’ zelfs door de volksmond vaak wordt ingeruild voor ‘Tjepkemamolen’.
Het was hij die na jaren hinder te hebben ondervonden van de groeiende bomen van met name het pand van de burgemeester “Mariënbosch” (die hem de wind uit de zeilen neemt), besluit tot het verhogen van het molenlichaam met circa 20 voet. Daardoor verbetert de windvang aanzienlijk. Dat is geweest in het jaar 1898. Rond 1911 neemt Tjepkema Sake Heemstra als molenaar in dienst. In 1920 verkoopt hij de molen aan Saakje Maat, de vrouw van koopman-in-veevoeder Abele A. Wisman. Jan van Dam Hzn. neemt het 1923 over, maar moet het in 1926 verkopen aan de N.V. Oliefabrieken D. Woltman, die het voor sloop aanbiedt aan Geert Reen. Door de overdracht aan de vereniging ‘De Hollandsche Molen’ te Amsterdam schrikt de gemeente Aengwirden wakker en komt in september 1931 in het bezit van de molen. In HIP-Time 73 hebben we daar al eens het een en ander over geschreven.
Regelmatig duiken er nieuwe plannen voor bestemmingen van het pand op. Soms om van te rillen en een andere keer hartverwarmend. In november 1933 concludeert het Nieuwsblad van Friesland een ‘staat van verval’ en meldt tegelijk dat de gemeente een nieuw rietdek zal laten aanbrengen en een aantal noodzakelijke reparaties doen uitvoeren. Het blijkt uit het bericht, dat er op dat ogenblik als bergplaats voor brandweermateriaal wordt gebruikt. Ter gelegenheid van de feestweek bij het 40 jarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina van eind augustus 1938 wordt de molen smaakvol en feeëriek, dus sprookjesachtig verlicht met honderden elektrische lampjes langs de contouren van de wieken en de bovenbouw. Over de oorlogsbelevenissen van de molen is weinig bekend, maar naast de brandweer heeft vermoedelijk de plantsoenendienst het gebouw ook voor materiaalopslag gebruikt.
Maar op 26 januari 1948 richt het bestuur van de Cultuurgemeenschap Heerenveen zich tot de burgerij met een oproep om ook financieel te helpen de betekenis van de molen als bouwkundig element in het totaalbeeld van Heerenveen. Er is in totaal fl.6500,- nodig om het verval tegen te gaan en een grondige restauratie mogelijk te maken. De overheid belooft bij te dragen onder het voorbehoud, dat de burgerij daartoe het voortouw neemt. Enkele duizenden guldens vanuit de burgerij moeten duidelijk maken, dat de burgers het karakteristieke silhouet van de plaats kan worden behouden. Mej. A.G. Spiele, secretaresse van de Cultuurgemeenschap zal de penningen graag in ontvangst nemen en registreren, net als de Heerenveense Koerier. Regelmatig brengt zij via de krant een lijst van schenkingen met de initialen van de goede gevers onder de aandacht van de lezers. Het doel van duizenden guldens wordt weliswaar niet bereikt, maar bij een werkbezoek van de koningin in 1949 is reeds een deel van de restauratie door molenmaker Bremer uit Adorp afgerond. Naar aanleiding van die grote restauratieklus stelt de Heerenveense Koerier in haar nummer van 12 mei 1950 in haar rubriek ‘Vakmensen vertellen van hun beroep. (X) Molens bouwen leer je in de praktijk’ ruimte beschikbaar voor leden van de Firma Thomas Bremer - vader en twee zoons - om over hun ambacht te vertellen. De journalist vertelt gedesillusioneerd te zijn op twee terreinen. Allereerst worden er al jaren geen nieuwe molens meer gebouwd omdat daartoe geen opdrachten meer worden verstrekt. Er wordt enkel nog gerestaureerd ? De tweede teleurstelling van de krantenman is, dat ondanks de wieken en de stelling zeer decoratief is, maar dat de molen ‘zo dood is als een pier’. Het klepperen van de zeilen en het gekreun van de maalstenen kan alleen maar de zaak tot leven brengen.
In deze decoratieve toestand knipte onze fotograaf voor de Leeuwarder Courant de Tjepkemamolen of molen Welgelegen aan het Molenpad in 1950. Die foto is nu onderdeel van het fotoarchief van het Museum Willem van Haren met als fotonummer 01854.
Zoals de bomen van het buiten van Jonkheer van Beyma thoe Kingma de wind uit de zeilen heeft genomen van ‘molen Welgelegen’, heeft diezelfde molen gezorgd voor een geweldige slagschaduw. Het is voor de eerste of één van de latere bewoners reden geweest om het woonhuis met afgeknotte zadeldak op de zuidoostelijk hoek van het Molenpad en de Hepkemastraat de toepasselijke naam “Molenschauw” op de topgevel aan te laten brengen. De ‘Dikke van Dale’ kent het literaire woord ‘schauw’ en geeft als verklaring ‘schaduw'. Dat woonhuis met werkplaats is bij bouwvergunning nr. 417 door de gemeente Aengwirden toegestaan op 29 februari 1916 aan Albert Gerbens Landstra, verver te Heerenveen, maar afkomstig uit Grouw. Het kadastrale perceel Tjalleberd A-6667, groot 22.20 are - eigenaar Jacob Hepkema c.s. - wordt daarvoor aangewezen. Het kadaster stelt later vast dat Landstra 2 are 35 centiare van dat perceel heeft gekocht, maar de bouwvergunning spreekt van 240 m2. Landstra krijgt van de Heerenveensche Onderlinge Brandwaarborgvereniging een kapitaal van 2000 gulden, welke bij het verlaten van het huis wordt afgelost. Als bijzonderheid kunnen we Landstra nog de ‘credits’ toekennen, dat hij met zijn ‘bedrijfsbord’ aan de Fok ons ‘sneupers’ de mogelijkheid heeft geboden een prentbriefkaart redelijk nauwkeurig te kunnen dateren. Bovendien kennen we nu zijn specialismen: ‘huis-, rijtuig-en decoratieschilder’
Als huisnummer krijgt het vanaf 9 mei 1916 het huisnummer 47a aan de Fok. Het westelijke deel van dat straatje is al aangelegd door uitgever Jacob Hepkema vóór 1915 en het gemeentebestuur van Aengwirden besluit op 20 februari 1925 die straat de naam “Jacob Hepkemastraat” te geven. Landstra verhuist na ruim twee jaar op 8 mei 1918 en wordt in het huis opgevolgd door rustend-veehouder Jille Murks de Groot uit Oosterzee. Deze heeft het gekocht en verblijft er slechts gedurende één jaar. Misschien is voor de familie de Groot de ‘schaduw’ te deprimerend geweest, getuige een verkoopadvertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 10 september 1918. Deze keer is het de heer Jacob Hepkema c.s., die het twee jaar oude huis met stenen hok van 9 bij 4.5 meter op een vrij terrein per mei 1919 in de verhuur doet. Dr. A.M. Valeton, leeraar scheikunde aan de Rijks Hogere Burgerschool draagt met zijn vrouw er op 17 juli 1919 de koffers naar binnen. De heer en mevrouw Valeton-Mijsberg koesteren op 11 december 1921 niet alleen de geboorte van hun dochter Anna Maria, maar eveneens hun adres ‘Molenschâuw, Heerenveen’. (Advertentie 13-12-1921) Kort daarvoor hebben ze bovendien bericht gekregen, dat hun huis bij de Volkstelling nu het straatadres Fok 134 heeft gekregen. Op 22 juli 1922 vertrekt de familie Valeton naar elders en wordt Gerrit Overkamp, inspecteur Registratie en Domeinen de bewoner. Krap een jaar later verhuist deze naar Heerenveen-Schoterland en wordt Nicolaas Krop, amanuensis van de R.H.B.S. de nieuwe bewoner. Deze komt uit Amsterdam per 14 maart 1923. Zijn gezinskaart laat zien dat hij vanaf 1930 als adressering gebruik mag maken van de Jacob Hepkemastraat nr. 26 te Heerenveen (Aengwirden). Overigens krijgt Nico Krop ook bekendheid als brandweerman, die vanaf de molenstelling of omloop in het vangzeil springt die door zijn collega’s wordt bediend. De straat, waaraan de molen ‘Welgelegen’ is gesitueerd, is heel lang alleen bereikbaar geweest langs het ‘onofficiële’ Molenpad of Molenreed als verbinding naar de Fok. In 1932 komt daar verandering in omdat de straat wordt doorgetrokken naar de Van Maasdijkstraat. Bij besluit van 28 mei 1935 krijgt de straat vanaf de bocht van de Woltmanstraat tot de Van Maasdijkstraat als naam “Tjepkemastraat”. Een eerbetoon aan wijlen Johannes Melis Tjepkema (1845-1923).
2015, 20 februari-Wibbo Westerdijk-HIP- backup