HIP-TIME MAGAZINE 115
Opnieuw zo’n bijzondere opname uit de fotocollectie van het Heerenveen Museum. Het moet (volgens de informatie achterop dit archiefmateriaal) een foto zijn van een professionele fotograaf van vóór 1920, afgedrukt op het niet alledaagse formaat van 11 bij 18 cm. Die datering moet - gezien de aanleg van de bestrate Pastorielaan in 1924 en beschreven in de vorige HIP-Time 113 - met een flinke korrel zout worden genomen. Meer waarschijnlijk is het jaartal 1925.
In beeld is het meest zuidelijke deel van de Pastoriewijk, met het eveneens zuidelijke sluishoofd met de openstaande sluisdeuren en de onder verantwoordelijkheid van de pastorievoogden klinkerbestrating met trottoir en jonge boompjes. Aan het einde van de uitloop van de wijk ligt goed zichtbaar de ‘Spekbrug’, met daarachter het huidige nummer Nieuwburen 64.
Na een lange periode als onverharde weg met de naam Pastoriesingel of Pastorielaan, langs de Pastoriewijk (welke de Heideburen heeft verbonden met de Aengwirderweg door de Streek), langs het diaconie-armhuis (later ook ziekenhuis) en langs het kerkje van Terband heeft gelopen, wordt in het tweede decennium van de 20e eeuw de laan grotendeels getransformeerd van een min of meer particuliere publieke weg tot een straatweg.
Voor een goed begrip is het nodig te weten, dat de twee dubbele sluisdeuren in de Pastoriewijk beide op Aengwirdens grondgebied hebben gelegen. De grens van Aengwirden met Schoterland heeft dus zuidelijk van de deuren aan de kant van de Heideburen gelopen. Niet alleen de kaart ‘van de te vormen gemeente Heerenveen’, uit circa 1918 geeft dat duidelijk aan, maar ook Eekhof’s ‘Grietenijkaart van Aengwirden’ uit 1854.
Het dubbele woonhuis met de dakkapellen staat er nog niet zo erg lang. Op die plek namelijk is sprake geweest van een stoomzuivelfabriek(je), dat opgericht is aan de Pastoriesingel te Heerenveen (SCO) door een 29 jarige boer uit Katlijk - Jeep Riekles Heida. Het eerste nieuws, dat we daarover hebben vernomen is een berichtje in het Nieuw Advertentieblad van 11 september 1897 (uitgegeven door Jacob Hepkema). Op de vierdaagse tentoonstelling te Steenwijk is een bekroning uitgereikt bij een wedstrijd voor boterbereiding aan de ‘stoomzuivelfabriek te Heerenveen’. Een 2e prijs met een zilveren medaille. Dit bericht wordt bevestigd door een zoek-aktie van www.delpher.nl in één van de kranten van Nederland, nl. in “Het Nieuws van den Dag - kleine courant” van 7 augustus 1897. Daar wordt gesproken van ‘stoomboterfabriek’ Heerenveen.
We kunnen de verleiding niet weerstaan om sneuper Arjen Fetzes Koopmans aan het woord te laten uit de Heerenveensche Koerier van 19 april 1946 met een citaat over “It âlde slúske” en natuurlijk in het Tsjalberter Frysk:
“Alhiel oan 'e ein (fan ‘e Pastoryleane), dêr't nou in slachter húsmannet (hij bedoelt Jac. van der Laan in 1946!), stie in âlde boerepleats mei it bûthûs oan 'e westkant; oan 'e eastkant waerd it hea sa fan it paed dêr't wy lâns giene, yn 'e golle brocht, dat paed wie sa to sizzen hwat by in oare pleats de telle is. Yn it lest fan de njuggentiger jierren is de skuorre hwat forboud en dêr hat wrychtsjes (Fr. Wurdboek: warempel) in bûterfabrykje yn west, dreaun troch in hynsdêr yn 'e tsjernmoune, wy miene dat twa as trije mannen fan it Fean dêr de baes fan wiene. ....................... In tiidlang letter is dat ek wer fordwoun. De âld skuorre is ofbrútsen en dêr binne in pear hûzen op dat plak boud, dy't, sa't wy nou wol sjogge, ek al wer oan kant rekke binne.”
Die oude boerenplaats kunt U - in de interpretatie van (kunst)schilder Klaas Krikke - zelf nog eens bekijken als de afbeelding van HIP-Time Magazine 60 van 30 juni 2013.
Voortgezette berichtgeving op 2 april 1898 - ook weer in het Nieuw Advertentieblad - betreft een bericht van 31 maart: “Door drie personen uit deze omgeving, waaronder één onderwijzer,wordt voortaan in de Terbandsterlaan (is dus de Pastorielaan) een handkrachtboterfabriek opgericht !” Jeep Riekles Heida is al genoemd en de onderwijzer blijkt de 21 jarige Fedde Jans Bosma, zoon van een veehouder onder Katlijk. Hij verhuist per mei naar Heerenveen (Bev. Reg. 1880-1900. Hij is de man die op 15 juni een oproep doet om zich aan te melden aan de fabriek als ochtendventer met ondermelk en karnemelk. Een week later laat dezelfde weten, dat de boter 50 centen per halve kilogram (per pond dus) kost en dat het thuis bezorgd kan worden. De derde persoon wordt Tinus Pieters Agter, die na in 1843 te zijn geboren als smidszoon te Mildam al sinds 1872 als ‘grofsmid’ probeert een bestaan op te bouwen aan de Heideburen (kad. A-118 en A-117 (huis, erf, schuur, en tuin) woont. Eind april 1898 veilt hij zijn smidsinventaris en neemt hij de dagelijkse technische leiding kennelijk op zich van het handkrachtfabriekje. Ook verbindt hij zijn naam aan de aanvrage voor een hinderwetvergunning, welke op 21 november 1898 is gedateerd. Voor de boter-en kaasfabriek met stoom als beweegkracht op het kadastrale perceel Heerenveen A-2273 is de procedure, dat de omwonenden hun bezwaren kunnen uiten. Die komen er dan ook wel, want de wasvrouw Nicasia Keller, wed. R. Westra vreest de neerslag van roet, ‘asch’ en vuilnis voor de op de bleek liggende was en zij woont er maar 20 meter vanaf. Hate J.P. van der Woude ondersteunt die bezwaren- mede namens zijn vrouw die ook wasvrouw is en wijst op de regenwatersbak en de volksgezondheid. De weduwe IJ. Groen, eveneens wasvrouw, sluit zich hier graag bij aan. Harmen Klazes Post - tevens bedienaar van de sluis - heeft een in de nabijheid gelegen tuinbouwbedrijf en stelt dat de roetstoffen zijn groenten schade toebrengen als hij het bovendien moet wassen in een vervuilde sloot. Hendrik Fokkes Groen is verver en zeer huiverig voor het nadelige effect op zijn schilderwerk. Hij woont er ten zuidwesten van en in het pand naast de slagerij van Hendrik Johannes de Jong aan de Heideburen, kad. Tjalleberd A-1612.
De aanvraag wordt besproken door B. en W. van Schoterland in de vergadering van 16 december 1898 en het college besluit de aanvraag door te sturen aan de Inspecteur van Arbeid. Deze tekent geen bezwaar aan en het college van B. en W. geeft zijn toestemming aan het plan. Kennelijk hebben de bezwaren van de omwonenden geen enkele schorsende werking of beperkende voorwaarden opgeleverd.
Zeer verrassend en eigenlijk totaal onverwacht is het bericht van 14 januari 1899 te lezen, welke notaris Rinze Barends in het Nieuw Advertentieblad plaatst over de zuivelfabriek “Heerenveen”. Citaat: “Eerlang zal bovenbedoelde, in volle werking zijnde fabriek in veiling worden gebracht en verkocht met volledige inventaris, zullende de veiling plaats hebben in de Koornbeurs van S.G. Bosma te Heerenveen”. Het blijkt, dat directeur Fedde Bosma is beland in een faillissementsprocedure, waarvan op 30 januari 1899 het vonnis van de Arrondissements-Rechtbank afkomt. Voor de afwikkeling zijn benoemd de rechter-commissaris mr. N. van Hasselt, en als curator mr. J. Woltman, beide te Heerenveen. Het Nieuw Advertentieblad heeft met deze mededeling de primeur op woensdag 1 februari 1899.
In diezelfde krant wordt door de journalist ook een boekje opengedaan over de niet wettig geregelde vennootschap tussen de drie participanten. Een paar weken eerder is op aandringen van de directeur Fedde Bosma een stoommachine geleverd, maar nog voor deze wordt opgesteld komt er onenigheid tussen de directeur en zijn maten. Bovendien hapert het met de financiën. Aannemer van het gebouw en de machineleverancier dringen vergeefs aan op betaling en de buren krijgen hun melkgeld niet. Bovendien staat de fabriek op met een hypotheek bezwaarde grond. Het wordt gesloten en komt in de verkoop. Inmiddels is Bosma er op zaterdag 28 januari al met de fiets op uitgetrokken en niet teruggekeerd. Verder is bekend dat hij van te voren een pas heeft aangevraagd en ook gekregen, zodat men denkt dat hij naar Duitsland is gegaan. Eind 1900 blijkt hij zich te hebben gevestigd in Dronrijp. Eind van dat jaar wordt door de curator aangekondigd, dat de enige uitdelingslijst in het faillissement ‘een einde heeft genomen’. Fedde kan weer verder met zijn leven en in 1903 blijkt hij te Dronrijp een bestaan op te bouwen als ‘melkonderzoeker’. (Notariaat T.26, 56101, 6/13 jan. 1903)
Inmiddels heeft uiteraard de verkoop van het pand van de zuivelfabriek c.a. plaatsgevonden en de koper is geworden de verver Hendrik Fokkes Groen voor fl.1154,-. Een schuur met erf voor fl.860,- komt in het bezit van Siebolt Ids de Boer, koopman en taxateur te Makkum. Het geheel wordt beschreven in een notarisacte van Rinze Barends van 1 maart 1899. In mei volgt dan nog een verkoping van roerende goederen ten laste van de gefailleerde en z’n maten voor een bedrag van fl.287,-.
Het tijdperk Hendrik Fokkes Groen, die overigens al behoorlijk op leeftijd is in 1899 (geb. 1830), en zijn zoon Fokke - die hem in het verversvak opvolgt en geboren is in 1861 - kan worden bekroond. Er moet eerst nog wel even een transactie geregeld worden met taxateur de Boer. Deze is tenslotte bereid voor fl.550,- aan hen een woning met erf, grond en wijk te Heerenveen te verkopen voor fl.550,-. Notaris Verkouteren regelt dat per 29 juni 1899.
Zo U weet, kijkt het kadaster voor de gang van zaken soms net even iets anders tegen transacties aan, maar zij beschouwen de drie compagnons Agter, Heida en Bosma eerst als eigenaren van A-2273 (huis, schuur, erf, boterfabriek, erf, samen groot 5.90 are) met gebouwde waarden van fl.100,- en fl.60,- én na de officiële stichting in dj. 1900 dus ook van de - gesplitste - kadastrale percelen A-2353 (1.60 are) en A-2354 (3.40 are). Verder verkopen de nieuwe eigenaren Groen c.s. 90 centiare aan de slager Hendrik Johannes de Jong, ten behoeve van diens slachterij op de hoek van de Heideburen-Pastorielaan. Zelf hebben zij duidelijk plannen voor uitbreiding van hun bedrijfsaktiviteiten, want in het dj. 1901 is er reeds sprake van de ‘verbouw’ van met name de boterfabriek op het kad. perceel A-2353. Hoe die ingreep er precies heeft uitgezien valt door een gebrek aan documentatie van bouwvergunningen niet na te gaan, maar de omschrijving na de verbouw luidt ‘huis, schuur en erf’. U mag er vanuit gaan, dat die beide elementen voorkomen op onze foto. De schuur is reeds een onderdeel van hun westelijk gelegen perceel A-1612. U ziet daarbij een lange hoge “schoorsteenpijp”, die hoog boven de bebouwing zijn kwalijke dampen mag uitbraken. De overlevering - helaas (nog) niet bevestigd door hinderwetvergunning of dergelijke - zegt, dat het schildersbedrijf in de schuur een verfwinkel met een ‘lakstokerij’ zijn gevestigd. Wikipedia vertelt ons dat de ‘Hinderwet’ uit 1875 stamt en regels stelt over bedrijfsactiviteiten die hinderlijk, gevaarlijk en/of schadelijk zijn voor de omgeving of het leefmilieu. Dat is met verhoogd brandgevaar, kwalijke dampen en roet bij lakstoken duidelijk het geval.
Gelukkig kunnen we in de administratie van de kadastrale leggers enkele aktiviteiten van de Groen’s los peuteren. Zo is er in het dienstjaar 1900 al sprake van ‘slooping’, maar ook in het dienstjaar 1901 van ‘verbouw‘ en ‘gedeeltelijke slooping en verkoop’ op de uit perceel A-2273 voortgekomen heringedeelde percelen A-2353 en A-2354. Daarmee evenwel is het einde nog niet in zicht want in het kadastrale dienstjaar 1906 en ook 1907 is er opnieuw sprake van ‘verbouw’. Het resultaat daarvan is dat door de ‘sloping en verbouw’ op het nieuw gevormde perceel A-2382 zelfs twee huizen met erven zijn gerealiseerd, waaraan het kadaster volgens de regels opnieuw twee nieuwe nummers toekent, nl. A-2539 (grootte 0.51 are) en A-2540 (grootte 4.49 are). Die toekenning dateert uit het kadastrale dienstjaar 1907 en betreft het dubbelwoonhuis met de twee dakkapellen (zoals op onze foto is afgebeeld).
Bovenbeschreven situatie kunnen we met een detail uit de Waterleidingkaart van Heerenveen uit het jaar 1913 prachtig als plattegrond illustreren.De x x x x markeren de gemeentegrens tussen Aengwirden en Schoterland (zie afb)
Met behulp van de door Jan Werkman, oud-archiefbeheerder van de gemeente Heerenveen, samengestelde “Huisnummering Heerenveen 1501-1986”, is het mogelijk na te gaan welke personen en/of families de hier getoonde panden hebben bewoond. Het zichtbare deel van de woning met de gebroken kap en de uitgebouwde serre met plat dak is de helft van het type A-woning van de bouwvergunning 408, toegekend op 14 februari 1916, aan de Bouwvereniging Aengwirden als onderdeel van de bouwstroom voor de Pastoriedwarsstraat. Het na de bouw toegekende huisnummer 226 (in 1920 vernummerd tot nr. 344) wordt op naam gesteld van de secretaris van de Polder van het 4e en 5e Veendistrict, de heer B.A.L. van der Woude. We mogen aannemen, dat hij pas na de aankoop van de villa “Zonneheem” in 1925/26 als secretaris-ontvanger van het polderbestuur naar Thialfweg 71 is verhuisd. In het adresboek van 1927 komt namelijk zijn opvolger de aannemer M. de Groot als nieuwe bewoner voor. Ook in 1934 is dat het geval. In 1938 blijkt het huisnummer aan de straatnaam te zijn gekoppeld en dus Pastorielaan 6. De bewoner is dan J. Molenaar, monteur van beroep.
Aan de andere kant van de grens met Schoterland moeten we de huisnummers en de bewoners eerst zoeken in de bevolkingsregisters bij de voorlopers van de op de foto afgebeelde dubbelwoning. Dan stuiten we allereerst op huisno. 153a - want nr. 153 blijkt de slagerij te zijn op de hoek. In mei 1897 komt daar wonen de straatreiniger Meine Bleeker met zijn gezin, die in januari 1900 weer vertrekt. In potlood heeft de bevolkingsambtenaar erbij gezet: vervallen. Dat kan alleen maar betekenen, dat het pand geen woonbestemming meer heeft en dat komt overeen met de nieuwe bestemming: boterfabriek. Er is tegelijk nog een tweede bewoonbaar perceel met het nummer 153b, welke in mei 1900 wordt betrokken door de 37 jarige - in Tjalleberd geboren - kantoorbediende Hendrik Hendriks Dam met vrouw, vier kinderen en een dienstbode. Ze komen dan uit Oudeschoot, terwijl hun kinderen in de periode 1891 tot 1895 zijn geboren in Rottum. Hun verblijf op 153b is van korte duur, want in mei 1901 gaan ze terug naar Oudeschoot. Een achttal jaren later komen we dezelfde Dam nog eens tegen als hij in 1909 in de functie van ‘huismeester’ met onderwijskwaliteiten in dienst treedt van ‘Huize Violetta’, de bekende inrichting te Terband voor de genezing van lupuspatiënten, waar dr. Gabriël van Schouwen zich aan heeft gewijd en later dr. Hubert Adriaan Veltman. (Bericht N.v.Frl. 1-12-1909)
Na Dam’s vertrek in mei 1901 uit de Pastorielaan 153b komt diezelfde maand de pas gehuwde (op 23 mei) Marius van Oostrum met zijn bruid Jeltje Sijtema er wonen. Zij blijven tot mei 1905 om te worden opgevolgd door kapper Hugo Willem Jonker, die in Gijsberta Hendrika Jorissen een partner vindt met een bekende Heerenveense naam. Hun eerste kind wordt geboren in Arnhem, maar hun tweede komt hier ter wereld. Vanaf november 1907 komt de tweelingzuster van Gijsberta Hendrika bij hen inwonen en samen met het hele gezin gaan ze op 12 februari 1909 naar hun nieuwe bestemming: Amsterdam.
Lang staat het huis niet leeg, want per 6 mei 1909 vestigt er zich Andreas Luiken met vrouw en één dochter. Hij staat al sinds 1891 als onderwijzer aan de roomse school aan de Nieuwburen. Meester Luiken staat zelfs nog afgebeeld samen met zijn collega Duffels en 21 leerlingen op een groepsfoto in het “Jubileumboek 125 jaar Katholiek Onderwijs in Heerenveen” op bladzijde 27.
Zijn gezin groeit in de periode tot zijn overlijden in de nacht van 7 op 8 maart 1922 om twee uur ‘s nachts tot vier kinderen. Al die jaren zal hij zijn wandeling naar de school aan de Nieuwburen, langs de Heideburen naar de overkant van de Compagnonsvaart via de Garstenbrug, hebben gemaakt. Overigens is er in 1910 sprake geweest van een hernummering van zijn huis van 153b naar 136, terwijl dat in 1920 opnieuw gebeurt. Dan wordt Pastorielaan 136 omgenummerd naar Pastorielaan 134. De wijziging van de bebouwing door ‘verbouw’ in het kadastrale dienstjaar 1906 van het perceel Heerenveen A-2382 (van huis, schuur, erf náár 2 huizen met erf) is - zoals gebruikelijk - in de bevolkingsboekhouding terug te vinden. In de periode 1900-1910 van het bevolkingsregister (SCO 1945) vinden we namelijk op folio 298 in de kolom ‘aanmerkingen’ van het nieuw ontstane huis nr. 153c de tekst: “in 1905 gesticht”. Deze aantekening betreft de komst naar dit nieuwe, verbouwde huis van Pieter Edinga (1869), opzichter bij de N.T.M., zijn vrouw Aaltje van den Berg (1869) en hun twee kinderen Harmen Piet (1897) en Janke Grietje (1899).
Ook de familie Edinga maakt twee adreswijzigingen mee; de eerste in 1910 doet het nr. 153c veranderen in nr. 137, terwijl in 1920 de omzetting van Pastorielaan 137 naar Pastorielaan 135 een feit wordt. We weten uit het de adresboeken van 1922 en 1927, maar ook uit die van 1928 (Tresoar) dat P. Edinga dan nog steeds op nr. 135 staat geadresseerd.
Wanneer de weduwe Luiken en haar buurman Pieter Edinga op de 19 november 1926 bij de gaslamp in de Hepkemakrant het artikel over de nieuwe trambaan spellen, voelen beide een zekere spanning bij het lezen van de zin: “Zij kruist ten slotte (waar precies, is nog niet definitief bepaald) den Pastoriesingel en de Pastoriewijk en sluit ongeveer ter hoogte van „Voormeer" bij de bestaande lijn aan”. De soep blijkt echter niet zo heet te worden gegeten als het wordt opgediend, want uit latere berichtgeving blijkt dat onteigening, beschikbaar stellen van subsidie door het rijk en opkopen van gronden, e.d. een zaak van de lange adem wordt. Pas in 1931 vinden we in de krant van 23 maart het bericht: “De tramlijn om Heerenveen. Waarschijnlijk met 15 Mei a.s. in gebruik”. Uit het verdere bericht wordt dan al duidelijk, dat zowel het huis van de weduwe Luiken als dat van Pieter Edinga reeds zijn afgebroken.
Het ‘thuis-zijn’ in de Pastorielaan van de familie Edinga en mw. de wed. Luiken is dan ingeruild voor een nieuw adres. De familie Edinga is als eerste op 10 mei 1928 verhuisd naar Heerenveen no. 342 naar het huis aan het brede deel van de Dracht-west (waar burgemeester Hebbes heeft gewoond) en maken daar ook de vernummering mee in 1930 naar Dracht 128. Mevrouw Luiken blijft nog wel iets dichter in de buurt, want zij neemt per mei 1929 haar intrek bij de familie L. Wouda, conciërge van de Boaz-bank op de Lindegracht met no. 58 (boven). In 1934 vervangt architect Reinalda daar het voormalige herenhuis door de in Haagse schoolstijl gebouwde Noord-Friesche Middenstandsbank. Mevrouw Luiken-van der Heide is in verband met die bouw tijdelijk naar de Nieuwstraat nr. 9 gegaan om met mei 1934 zich te vestigen op de Dracht nr. 124a. Enkele huizen verder zuidelijk wonen dan nog haar eerdere buren de familie Edinga op nr. 128.
Inmiddels is de aanleg van de tramlijn in 1930 zover gevorderd, dat de familie Groen (Fokke, Catharina en Richtje) wel enig bezit aan de Ned. Tramweg Maatschappij heeft moeten afstaan. De Nederlandsche Staatscourant van 23 juli 1930 publiceert de claims van het Ministerie van Waterstaat tot in detail: 85 centiare van A-1612 (een deel van de tuin met de schuur); A-2539 (huis van 51 centiare); A-2540 (het huis met een deel van het erf , samen 2 are) en nog een stuk van de wijk van 1 are). Op de plaats van de schuur wordt de zogenaamde ‘schuilplaats’ (wachthuisje) gecreëerd, waar de in-en uitstapplaats van passagiers is.
Tenslotte is de 13e mei 1931 het voorlopige hoogtepunt. De tram van Drachten, die rond half drie bij Huize Voormeer wordt opgewacht door een groot aantal mensen, buigt nu af tussen de boerderij en de laatste huizen van de Heideburen, rammelt vervolgens via de nieuwe trambrug over de Pastoriewijk en pikt bij de nieuwe ‘schuilplaats’ en ook bij de volgende naast het gemeentehuis van Aengwirden, een aantal passagiers op, die voor een dubbeltje hun ‘finest hour’ beleven door met ‘de eerste rit’ langs de nieuwe route naar het station te worden gebracht. Daar komt de tram om 20 voor drie tot stilstand, stellig onder applaus van de daar aanwezige belangstellenden.
Een maand later wordt door raadsleden (één, tevens bewoner van de laan) het kruispunt Pastorielaan met de trambaan als ‘gevaarlijk’ bestempeld.
2015, september 6 - wibbo westerdijk - hip-backup