HIP-TIME MAGAZINE 79
In een vlaag van ongekende nostalgie grijpen we naar deze kenmerkende opname uit 1968. Het is één uit de serie die destijds is uitgegeven om gelden te verwerven voor de restauratie van de kerk. Dat plan is niet doorgegaan, maar de setjes ansichtkaarten van het kerkinterieur zijn door verzamelaars gretig gekocht. Op die manier is er ook eentje terechtgekomen in het fotoarchief van het museum Willem van Haren. Een veel ouder exemplaar van de Leeuwarder fotograaf Charles Gombault (1880- 1961) uit de vooroorlogse periode bevindt zich onder nr. 01884 eveneens in het fotoarchief (formaat 10 x 14 cm) van het museum. Daarop is ook nog een gedeelte te zien van de kansel en zijn omgeving (liederenborden, deuren, hekwerk).
Dit orgel is de eerste in de Nederlands Hervormde Kerk te Heerenveen (Schoterland), dat de predikant Ds. Johannes Wilhelmus Aldolphus Schroeder op 13 oktober 1790 inwijdt. Juist dat jaar wordt de kerk begiftigd met een legaat uit de nalatenschap van wijlen Martha Kinnema van Scheltinga Cornelisdr., echtgenote van wijlen de heer Menno Coehoorn van Scheltinga. Zij is geboren in 1706 in Heerenveen en overlijdt in 1788 te Leeuwarden. Haar man heeft van 1715 tot 28 april 1777 het grietmansambt bekleedt.
In haar laatste wil heeft ze haar tantezegger - ze heeft zelf geen kinderen - Martinus van Scheltinga, die haar man is opgevolgd als grietman, opgedragen als ‘bestuurder en bezorger van de vervaardiging van dat orgel’. Diens zoon wordt betrokken in de ceremonie van de schenking, getuige een inscriptie: “Dese erste Pyp is in ‘t orgel gezet door Menno Coehoorn van Scheltinga, oud 12 jaar. Anno 1790.”
De destijds bekende Leeuwarder orgelbouwer Albertus van Gruisen, die zijn opleiding heeft gehad van Albertus Antoni Hinsz, heeft de vererende opdracht uitgevoerd. Elf dagen na de inwijding wordt het orgel geëxamineerd (gekeurd) door de oud-grietman van Ooststellingwerf en orgeldeskundige Dr. Nikolaus Arnoldi Knock en de organisten S. de Vries uit Leeuwarden en Gosling Jans van Dokkum mogen het bespelen. Schoolmeester Gerrit Reitsma mag daarna als koster-organist de wekelijkse begeleiding op zich nemen. Hij is volgens het speciekohier van Heerenveen-noordzijde (SCO) in 1777 uit Urk naar Heerenveen gekomen om als schoolmeester te dienen en is sindsdien aan de kerk verbonden als klokluider. Het tractement van de organist komt uit de diaconiefondsen en bedraagt fl.75,- per jaar. In 1802 vertrekt Reitsma vrij plotseling met onbekende bestemming naar elders vanuit huisno. 9 aan de Oude Koemarkt als inwonende van Johannes Sijbolts. Hij wordt dan voorlopig voor een half jaar opgevolgd als koster en organist door Petrus Jacobs/Jacobus Greydanus en vervolgens tot 12 mei 1804 definitief. Hij staat bekend als ‘coopman’ en in de korte periode dat hij de kerkelijke functies uitoefent blijkt hij ook van ‘het beluiden’ de gegevens ‘te boek te zetten’. Zijn zoon Jelle Petrus Jacobus wordt op 31 oktober 1785 in Aengwirden geboren en twee weken later in Terband gedoopt. Hij beklimt als 18 jarige al het majestueuze orgel om de kerkzang te begeleiden en vervult tevens de kosterswerkzaamheden. In zijn burgerlijk bestaan treedt hij vanaf 30 oktober 1809 reeds op als ‘notaris’. In het Missiveboek van Drost en Geregte wordt hij op 3 maart 1811 als notaris in Aengwirden kandidaat voor de erkenning tot ‘keizerlijk notaris’ opgegeven. Hij is dan 25 jaar en vier maanden oud. Op 10 december 1811 wordt hij door de baljuw als ‘keizerlijk notaris’ erkend. J.P.J. Greydanus heeft aanvankelijk verzuimd de verplichting van de 25e ventose van het 11e jaar (een aanduiding uit de Franse Republikeinse kalender) om de ‘naamtekening en paraphure’ in te leveren, maar heeft zich voor zijn nalatigheid verontschuldigd. Overigens is hij op 15 juli 1811 wel geregistreerd voor de patentbelasting als ‘notaris’ voor een bedrag van fl.4-0-8, eenzelfde bedrag als zijn vader P.J. Greydanus als ‘kasthouder’ van goud en zilver moet betalen. In 1814 blijkt hij niet meer in Aengwirden te wonen, maar in het Schoterlandse deel van Heerenveen onder nr. 137 (thans Dracht 25). Zijn kerkelijke functies vervulde hij tot augustus 1842. J. Bruinsma schrijft in zijn boek over de kerk, dat in dat jaar het organist zijn en het kostersambt worden gescheiden. Tijdelijk neemt J. Höper - eigenlijk heet hij August Heinrich Friedrich Höper en is muziekmeester afkomstig uit Celle, Niedersachsen - de organistfunctie van augustus tot en met oktober over. Een 42-tal ingezetenen van Heerenveen, die de muzikale problemen hebben zien aankomen, richten zich in een adres tot de Grietman en Assessoren van Schoterland om een muziek-onderwijzer te benoemen. Die zal minstens fl.150,- ‘s jaars moeten verdienen en bij voorkeur het orgel kunnen bespelen in de N.H. Kerk. Samen met de opbrengst van de orkestvereniging (symfonieorkest ‘Het Groot Concert’ genoemd) kan hij dan op een vast jaarsalaris van fl.300,- rekenen. Daadkrachtig benoemt de gemeenteraad Jan Hendrik van Dapperen uit Baarn per 1 october 1842.
Deze muziekmeester blijkt een muzikale krachtpatser, die het muziekleven onmiddellijk een andere richting geeft. Als directeur van het Zangkoor neemt hij pas in 1895 afscheid en op 20 december 1897 overlijdt hij. Hij heeft meer dan vijftig jaar het orgel in de Grote Kerk bespeeld. Zijn verdiensten zijn royaal onder de aandacht gebracht in het standaardwerk “Muzyk yn Fryslân”, Fryske Akademy 1996.
Onmiddellijk na zijn overlijden neemt zijn dochter Jeannetta Wilhelmina (roepnaam: Anna), die kort daarvoor is getrouwd met Jan Libbe Bouman uit Joure, het klavier in de kerk over. Zij doet dat met trouw tot mei 1921. Na haar afscheid dient zich opnieuw een zeer bevlogen organist aan in de persoon van Jan Lieuwes de Jong, geboren in Akkrum in 1889. Hij dient de kerkelijke gemeente van 1921 tot 1953 als ‘oargelist’, maar veegt ook zijn paadje schoon als recensent, componist en schrijver over muziek, met name over de Friese muziek. Zijn archief bevindt zich in Leeuwarden in de Muziekbibliotheek. Tijdens zijn laatste jaren moet hij soms verstek laten gaan wegens ziekte, maar gelukkig kan dan een beroep worden gedaan op mej. Heida, K.J. van der Glas of Ph.M. Sevensma. Het lijkt erop, dat er na de dood van Jan Lieuwes de Jong een ‘organistenloos’ tijdperk is aangebroken. Pas op 6 april 1957 staat er in de Leeuwarder Courant een oproep voor een organist voor de Grote Kerk, waarvoor schriftelijk kan worden gesolliciteerd op het adres Oude Koemarkt 4. Daar heeft opticiën Haaije Beenen zijn zaak en deze zal ongetwijfeld een kerkelijke functie hebben bekleed.
Uiteraard zijn er regelmatig verzoeken geweest van organisten-in-opleiding om het orgel te mogen bespelen. Soms krijgen ze toestemming, maar in bepaalde gevallen ook niet. Wie na de dood van Jan Lieuwes de Jong bij de zondagse diensten het orgel heeft bespeeld is voor een belangrijk deel uit de boekhouding van de kerkvoogden te vinden. Zo treffen we in 1958 twee namen, die krijgen uitbetaald voor hun muzikale werkzaamheden. K.L. of K.J. Vonk ontvangt in de jaren 1958 tot en met 1963 steeds fl.200,- (in 1960 trouwens fl.207,50) en voor Van der Glas staat er fl.437,50 in de jaarrekening. Zowel K.J. van der Glas als R. van der Glas zitten in een roulatiesysteem met Vonk eens in de drie weken achter het klavier of manuaal.
Zo’n gevoelig instrument - vocht, temperatuurverschillen - maakt een regelmatig onderhoud noodzakelijk. Een aantal jaren na de plaatsing doet de firma van Gruisen dat voor 15 gulden ‘s jaars. Zo moest in 1802 een lekkende ‘poester’ worden gerepareerd, en betaalt administrerend kerkvoogd Elias Hiddinga in 1807 aan A. van Gruisen jr. naast het abonnementsgeld (o.a. voor stemmingen) ook nog 12 gulden kosten “doordien een vreemd muzecant 't orgel te veel had gevergd".
Soms leiden kleine gebreken tot de situatie dat de ‘voorzinger’ weer wordt geïntroduceerd. In 1815 valt de eer te beurt aan Jeene Frisgers Tuinman, turfmeter, en in 1818 aan schoolmeester Jan Peeting. In de daaropvolgende decennia zijn zeer veel verschillende namen uit de rekeningboeken naar voren gekomen, die meer of minder ingrijpende reparaties mogen verrichten. J.A. Hillebrand uit Leeuwarden komt enkele keren voor, maar ook de plaatselijke muzikant J.A. Kattenbeld krijgt de kans meerdere werkzaamheden aan het orgel te verrichten.
Bij de verbouwing van de kerk in 1859 wordt het orgel van de zuidkant overgebracht naar de westelijke kant. Dat karwei wordt volledig toevertrouwd aan de Leeuwarder orgelbouwers L. van Dam en zonen. Ook in de daaropvolgende periode is het steeds de firma Gebrs. van Dam, die alle mogelijke reparaties, verbeteringen en verbouwingen aan het orgel uitvoert. Tot in 1932 - na een weinig succesvolle ingreep van de Van Dam’s - de firma J.C. Sanders te Utrecht het vertrouwen gaat genieten van de kerkvoogden. Als in de jaren zestig de beslissing tot afbraak wordt genomen, wordt het orgel samen met de kansel verkocht aan de gereformeerde Marturiakerk te Assen. Dertig jaar - van 1972 tot 2002 - heeft het van Gruisen-van Damorgel daar geklonken, maar door het Samen Onder Weg-project is de Marturiakerk afgestoten en komt het orgel in onderdelen in de opslagkisten van de orgelmaker Sicco Steendam in Roodeschool. In 2011 ziet de kerkgemeenschap Assen kans het instrument te verkopen aan het rooms-katholieke ‘Real Oratorio del Caballero de Gracia’ in Madrid. Daar is het orgel inmiddels aan een derde muzikaal leven begonnen.
Bij de verkoop naar de Marturiakerk in Assen kunnen wel de engeltjes mee verhuizen, maar de drie grote beelden - Geloof, Hoop en Liefde - op het orgel passen er niet meer boven. Deze komen in 1977 in het bezit van de Leeuwarder Koepelkerk en verfraaien daar het nieuwe geïnstalleerde orgel.
Nog tijdens hun verblijf in Heerenveen hebben de drie grote beelden in 1895 voor enige beroering gezorgd. Op 19 oktober 1895 citeert het Nieuw Advertentieblad een bericht in de Nieuwe Rotterdamsche Courant: "Bij gelegenheid van aangebrachte herstellingen aan het orgel in de kerk der Ned. Herv. Gem. te Heerenveen is gebleken, dat één der daarop geplaatste beelden, voorstellende ‘de Liefde’, een stuk van vrij grote kunstwaarde is. Het dagteekent uit het jaar 1670". De krant zelf meldt niets over de vinder, maar volgens organist J. L de Jong Jzn. is het de schilder Klaas Krikke, die bij het schoonmaken het cijfer ‘70’ en de naam ‘A:Sola’ te voorschijn haalt. Daaruit wordt het jaartal 1670 gedistilleerd. Hoe dit bericht zich verhoudt tot de door kerkornamentenkenner Sietse ten Hoeve gedane mededeling, dat de grote beelden Geloof, Hoop en Liefde moeten worden toegeschreven aan de Leeuwarder vervaardiger-beeldhouwer Hermanus Berkebijl ( overl. in 1787) kunnen we U niet vertellen.
De imponerende interieurfoto van de Madrileense kerk laat zien, dat de engeltjes wel weer een plaatsje hebben gekregen bij het orgel.
Wanneer U het orgel wilt horen bespelen in haar nieuwe setting door organist Don Miquel Bernal stemt U dan af op You Tube door te zoeken naar NUEVO ORGANO DEL REAL ORATORIO.
2014, maart 23 - wibbo westerdijk - hip-backup - met dank aan wijlen Jan de Jong