Historie in beeld
HIP-TIME MAGAZINE 132
Boerderij aan de Propstrasingel (1749-1832)
Het is even geleden, dat deze dorpse foto is gemaakt ! U zult het nauwelijks willen geloven, dat dit een beeld uit Heerenveen betreft. Het Museum Heerenveen is de gelukkige eigenaar van dit beeld van een boerderijtje, gesitueerd achter de bebouwing aan het Breedpad en wel achter de latere nummers 11, 13 en 15. De toren van de voormalige Ned. Hervormde Kruiskerk steekt waakzaam zijn spits boven de bebouwing uit. Het lijkt ‘maandag-wasdag’ te zijn en de dag is gevorderd tot in ieder geval het begin van de middag. De zon krijgt de kans zijn droogfunctie uit te leven op de uitgespreide was op de ‘bleek’. En we moeten ons al erg vergissen als we rechts voor de gevel niet een ‘droegrak’ zien staan. Ook bent U ooggetuige van de eerste meters van de Propstrasingel, die zich westelijk tussen huisnummer 15 en nr. 17 (Van Gend en Loos) perst om zijn ‘pad’ verder langs het lattenhek van de bleek te vervolgen richting het zuiden tot de dwarsgracht.
De data van deze foto willen we U niet onthouden. De foto is afkomstig uit de familie ‘van den Berg’ en is gemaakt omstreeks 1908. Inmiddels is eigenaar geworden een telg van de Taconis-familie - Johannes Hendrikus Taconis - die is getrouwd met Geertje Alberts Propstra. Zij is door een scheiding van goederen in het bezit gekomen en waarschijnlijk hebben de Taconismannen het schuurgedeelte bestemd voor opslag van goederen voor hun tabaksfabriek aan de Munnikssteeg. Daarom zal meesterknecht Johannes Lambertus van den Berg de eer te beurt zijn gevallen het huis te mogen bewonen. In mei 1910 zal hij zijn 50 jarig dienstverband vieren bij de tabakskerverij van Taconis en wordt voor de 61 jarige jubilaris een feest gepland bij Hotel Jager. (NvFrl. 20-5-1910)
De foto van het pand is nog niet eens zolang in het bezit van het museum, getuige het hoge fotoarchiefnummer 14.296.
Voorgeschiedenis van het perceel A-387.
Verder draait het in deze aflevering van onze HIP-Time om de oervorm van dat centraal gelegen perceel op het fragment van de kadastrale minuutkaart uit 1832 van de kadastrale gemeente Heerenveen, sectie A, nummer 387. Steeds nemen we een periode, waarvan we hebben uitgezocht welke personen (persoon, echtpaar, gezin of familie) het boerderijtje met de schuur in huur hebben gehad en er hebben gewoond. Daarbij proberen we vanaf 1832 langzamerhand terug te zoeken naar het ontstaan van het perceel.
De wisseling van het eigendom speelt bovendien ook steeds mee en daarvan willen we U ook op de hoogte brengen. Na de overtuigende boerderijfunctie (veehouderij) heeft het ongetwijfeld ook andere bestemmingen gekend. Wat is niet steeds (helemaal) duidelijk.
1828-1832 Roelof Hendriks van Rheen en Martje Alberts Propstra
In 1832 is het ‘huis met schuur’ met huisnummer 264 weliswaar eigendom van de weduwe Albert Hendriks Propstra met een grootte van 10.20 are en een gebouwde waarde van 45 gulden, maar het wordt bewoond door dochter Martje Alberts Propstra en schoonzoon Roelof Hendriks van Rheen, afkomstig uit Alkmaar en net als zijn vader ‘schipper’. Van welk type boot weten we niet, wel dat hij in 1832 huurder wordt van “De Twee Gebroeders” van 95 ton ‘met reil en treil’ (dus: met alles wat erbij hoort) voor 8 jaar tegen een huurprijs van fl.240,- per jaar. De verhuurders zijn Bartle Pieters Cats en de weduwe van Syger Pieters Cats, scheepstimmerlieden op de Heerenwal op de scheepswerf “De Morgenstond” ter hoogte van de latere Stationsweg.
Roelof en Martje zijn op dat ogenblik resp. 37 en 36 jaar en gebruiken het huis samen met hun vier kinderen: Hendrik van 13 jaar, Trientje van 11 jaar, Jan van 5 jaar en de benjamin Albert van 1 maand oud. De drie oudste kinderen zijn geboren in Nieuwehaske, maar de jongste in dit huis op 15 december 1829. De volkstelling van 1830 heeft hem nog mogen registreren, maar al op 4 januari 1830 overlijdt hij. Overigens is dat het echtpaar Van Rheen-Propstra al eerder overkomen, want kort nadat ze er zijn gaan wonen overlijdt er op 18 juni 1828 hun 15 dagen oude dochtertje Albertje. Haar tweelingzusje Maaike gaat bovendien vier weken na haar geboorte op 4 juli 1828 dezelfde trieste weg. Zelfs buurman J.C. Mann, genees-en heelmeester, heeft dit niet kunnen voorkomen en verzorgt traditiegetrouw samen met de vader de aangifte bij het gemeentebestuur.
1822-1828 Jacobus Suardus Posthuma
De familie die daarvoor in dit perceel heeft gewoond is geweest Jacobus Suardus Posthuma. Hij is getrouwd met Sjoerdje Reitzes Bijlsma. Als zijn beroep wordt afwisselend koopman en winkelier genoemd. Gebruikelijk in die tijd is geweest, dat in de acte van overlijden tevens het nummer van het huis wordt opgenomen. Dochter Suarda Jacoba, die 5 december 1814 is geboren, overlijdt namelijk op 8 juli 1816 op huisnr. 60 in Heerenveen-Aengwirden. Vader Jacobus Suardus Posthuma zelf overlijdt op 23 oktober 1826 op 46 jarige leeftijd als ‘aanspreker’ wel in huisno. 264 aan het Breedpad. Ook schoonvader - de 86 jarige Reitze Geerts Bijlsma overlijdt een maand later op 26 november 1826 in dit huis (SCO 4170) Spijtig voor onze zoektocht is, dat de familie in de personele omslag geen aanslagen wordt opgelegd en dus in die lijsten niet voorkomen. Of ze na het vertrek van de voorgaande bewoners er direct zijn komen wonen, mag je eigenlijk wel verwachten.
1805-1822 Bonne Oepkes van der Schoot
Van die vorige bewoners Bonne Oepkes van der Schoot (geb. 1775) en Eile Oepkes van der Schoot (geb. 1784) weten we, dat zowel Bonne als Eile tot en met 1822 op dit adres no. 264 voorkomt in de lijsten van de personele omslag. Van het jaar 1823 is geen lijst bewaard gebleven, maar in 1824 vinden we Bonne van der Schoot (die als ‘tromslager’ of ‘plaatselijk omroeper’ of plaatselijk tamboer’ wordt aangeduid) op het adres nr. 229 aan het Achterom langs de Molenwijk. Eile van der Schoot verdwijnt - van beroep ‘klerk’, kantoorbediende en ‘commies-griffier bij de regtbank’ - even uit dit deel van Heerenveen, maar in 1830 staat hij bij de Volkstelling op Lindegracht 30 (destijds grietenijhuis).
De Franse tijd - met name de periode 1811-1816 - verwent ons niet bepaald met huisnummerlijsten of adresbestanden. Als er dan in de overlijdensacten ook niemand in die periode overlijdt in huisno. 264 valt niet aan informatie daarover te komen. Maar omdat Bonne Oepkes van der Schoot al in 1809 staat ingeschreven op dit adres, nemen we aan dat hij daar de gehele tijd is blijven wonen. Bovendien staat hij, maar nu ook Eile Oepkes van der Schoot, op nr. 264 in het Plan van Belasting van 1810.
Uit de Leeuwarder Courant van 25 oktober 1813 vernemen we, dat notaris Wesselius Balster Kool van Heerens ‘eerstdaags’ dus binnenkort publiek mag verkopen het ‘Groote Huijs’ met nr. 267. Bovendien de “daar nevenstaande Boerenhuizinge en Schure, waarin een aantal Stallen, zoo voor Koeyen als Paarden worden gevonden, Hornleger, Moestuin, Boomen en Plantagien, gequoteerd no. 264, benevens de achtergelegene allerkostelykste uitgang Greidland, grootendeels in Polder, over het geheel groot ongeveer acht morgens.” (In Friesland wordt voor een ‘Biltse morgen’ land ongeveer 92 are gerekend; de Rijnlandsche morgen van ca. 81.29 are tot ca. 8516 vierkante meter heeft de voorkeur van het Franse bewind in Nederland gehad.)
Het lukte notaris Kool van Heerens in 1813 niet de panden nr. 264 en 267 te verkopen. Hij zal de opdracht hebben teruggegeven aan de familie Semler, die het in februari 1815 via notaris Douwe de Vries door een advertentie in de Leeuwarder Courant van 10 februari 1815 nog eens onder de aandacht brengt van de vermogende Heerenveners. Voor ons onderwerp nemen we ook nu slechts dat deel van de advertentie, waar ons verhaal over zal gaan. De Vries beschrijft het in de percelen II, III en IV als volgt:
“II... Eene daar nevens (naast nr. 267) staande Boeren-Huizinge en Schuure, gequoteerd met no. 264, voorzien van een Boeren-woning, Wagenhuis, Stallinge voor 12 Koeijen en 4 Paarden, met en benevens het daar achter gelegen groot Bleekveld of Hornleger en Cingel.
III... Eene uitgestrekte Moestuin, naast de Cingel van het tweede perceel gelegen.
IV... Ongeveer acht Morgens allerbest Weiland, leggende grotendeels ingepolderd, in 5 Kampen of Stukken, achter de voorschreven 3 percelen.”
Een kleine toelichting is hier op z’n plaats. Die 5 kampen of stukken weiland moet U zoeken ten zuiden van de dwarsgracht van de Molenwijk in het gebied waar later Krugersdorp, Rodedorp en Blauwedorp worden gesticht (dus langs de Molenwijk, Korflaan, e.d. tot de huidige Koornbeursweg). Op ons bovenstaand kaartje ziet afgebeeld het “groot Bleekveld of Hornleger en Cingel”. Ten zuiden daarvan ligt er dan nog een “uitgestrekte moestuin, naast de Cingel van het tweede perceel”.
Deze verkoop lijkt te lukken, want in de advertentie van 8 maart 1815 wordt de finale toewijzing aangekondigd bij de kastelein Dirk Elzinga in de Terbandsterschans op 17 maart daaraanvolgend. Nieuwsgierig als wij zijn, willen we de voorlopige biedingen met u delen: Het grote huis nr. 267 (thans Kuiper) is ingezet op 7000 guldens. Op no. 264 is geboden 1100 gulden en op de daarachter liggende moestuin 560 guldens. Tenslotte moet die 5 kampen weiland (omtrent 9000 vierkante meter) moet 5094 gulden opbrengen. Waar het grote huis en de boerenwoning met schuur op staan zijn 12 mei 1815 te aanvaarden. De stukken moestuin en weiland kunnen direct aanvaard worden na de finale veiling.
Toch gaat de verkoop niet door. De percelen worden opnieuw ingehouden. Kennelijk acht de familie Semler de opbrengst te gering. Dat mag ook blijken uit het feit, dat b.v. het grote huis nr. 267 is verhuurd aan de ontvanger der directe belastingen Helenus Marinus Speelman Wobma, die in het kohier van de personele omslag van 1816 is aangeslagen en ook uit de geboorte van een dochter op 23 september 1816 in huisnr. 267. (L.C. 27-9-1816).
We worden geholpen door het Museum Heerenveen, waar we in een hangmap van de secretaris van het museum een koopcontract van 12 september 1817 aantreffen. Daarbij wordt door schout Frederik Semler, mede uit naam van zijn zuster Frederica Wilhelmina en broer Carel Semler - ‘als gelicensieerd vrijwillig jager gediend hebbend onder het vrijkorps van Prins Frederik’ - verkocht aan Albert Cornelis Propstra en Rinse Stoffel Koopmans een ‘boerenhuizinge, schuur en hornleger’ met nummer 264. Deze bestaat dan uit de boerenwoning, een wagenhuis, stalling voor 12 koeien en 4 paarden, een daarachter gelegen bleekveld (of hornleger) en een een ‘cingel’.
Uiteraard ten noorden daarvan wonen dan Jan Christiaan Mann, Jacob Kerstes Pleunenburg en Johannes Kalverboer c.s. Ten zuiden grenst het aan het derde en vierde perceel (de moestuin en de voorste oosterse kamp weiland. Ten oosten van de boerderij ligt het bezit van Kalverboer en ten westen “een zeer voortreffelijke, zoo wegens derzelver schoonen stand als uitmuntend fraai uitzicht hebbende Heeren Huizinge” oftewel het Groote Huys.
Wobbe Molles Mollema, koopman-grutter op het eerste deel van de Dracht, blijkt de voorlopige koper voor fl.1100,- na tegen elkaar opbieden met Johannes Kalverboer. De finale koopsom wordt tenslotte fl.1400,- voor Hendrik Alberts Propstra en Rinse Stoffels Koopmans.
Op de lijst van de dorpsomslag van Heerenveen uit 1805 staat tussen Sijmen Gosses en J.C. Mann (naar onze berekening dus nr. 264 van de omslag uit 1809) slechts de voornaam van Bonne .......... Dat zou kunnen betekenen - op 5 mei 1805 is hij met Aaltje Jans Piebenga getrouwd in Oudeschoot - dat hij dienstbaar is de heer Jan Georg Semler én in diens boerenhuizinge en schuur mag wonen. Als dorpsomroeper dient dan mogelijk de ‘heerknegt’ (zoals hij in 1813 in een lijst van weerbare mannen -SCO 211- wordt genoemd) het fransgezinde dorpsbestuur.
De quotisatie van 1808 bevestigt in feite dezelfde locatie - weliswaar onder een ander volgnummer 275, maar tussen Georg Luffler (Löffler) en J.C. Mann.
Maken we nu de stap naar het kohier van de speciebelasting uit 1804, dan wordt het met het aanwijzen van een vorige bewoner van het boerenbedrijf met schuur lastiger. Specienummer 128, 129 en 130 vermelden de verwachte namen: Andries de Lang, Sijmen Gosses en J.C. Mann en vervolgens zijn er dan twee specienummers 131 en 132 aangegeven, alvorens het ‘Groote Huys’ van J.G. Semler met specienummer 133 wordt vermeld.
1797-1805 Pieter van Krugten
De meest aannemelijk oplossing is, dat het specienummer 131 met bewoner Pieter van Krugten het boerenbedrijf met schuur is en dat Wyger Sijses Glastra, die juist dat jaar Jacob Klazes wed. opvolgt in specienummer 132 het latere kadasternummer A-395 bewoont of zo U wilt het huisnummer 266 uit de lijst van 1809. Laatstgenoemde veronderstelling blijkt overtuigend juist te zijn. Maar wie is Pieter van Krugten ??? Deze persoon komt in 1797 uit Leeuwarden en neemt op specienummer 131 de plaats over van H. Braunius, die naar Langezwaag in Opsterland gaat. In 1798 schrijft men hem als Pieter van Crugten, eveneens op specienummer 131. Vervolgens blijft hij tot en met 1804 ingeschreven op nr. 131 in de specie. In de Dorpsomslag van 1805 komt hij niet meer voor. Op de site van Tresoar vinden we bij ‘AlleFriezen’ de overlijdensacte van 21 februari 1838 van Leeuwarden. Daarin lezen we dat Pieter van Krugten is geboren te Montfort in Duitschland. Hij is getrouwd met Trijntje Grasman en 71 jaar oud geworden. In Heerenveen is op 21 juni 1797 geboren zoon Hendrik en het gezin blijkt rooms-katholiek. Op een genealogiesite vinden we dezelfde namen, waarbij Pieter zou zijn geboren in St. Odiliënberg in Limburg in 1769 en 68 jaar oud geworden. Trijntje Grasman is daar met haar doopnaam Catharina vermeld. Over een beroep in Heerenveen wordt niet gesproken. In Leeuwarden blijkt hij zich als ‘sleeper’ verdienstelijk te maken. In dat beroep gaat zoon Hendrik zich ook bekwamen.
1796-1798 Henricus Braunius
Voor de bewoning van de boerderij is Henricus Braunius een ‘vreemde eend in de bijt’. Eigenlijk heet hij Hendricus Hermanus Braunius en blijkt predikant te zijn in St. Johannesga vlak voor hij naar Heerenveen komt in 1795. Hij is geboren in 1743 in Menaldumadeel, en in 1772 gehuwd met Janke of Jantje Durks Drijfhout (1740). Braunius staat dan als predikant in Nes op Ameland. Van 1777 tot 1781 staat hij in St. Johannesga om vervolgens een beroep aan te nemen naar Benedenknijpe. In 1796 eindigt zijn verblijf daar en zal hij de pastorie moeten verlaten nog zonder dat hij een nieuwe beroeping heeft. Wel kunnen we vaststellen, dat zijn vrouw Janke een dochter is van houtkoopman Durks Beernts Drijfhout, oud bewoner van het ‘Groote Huys’ op het Breedpad en voorganger van de sinds 1790 daar wonende Jan Georg Semler. Het lijkt erop, dat de familie Braunius - Drijfhout uit een penibele situatie moet worden geholpen. Ze blijven dan ook maar kort in Heerenveen, want in 1797 verhuizen ze alweer. Hij heeft een beroep aangenomen naar Langezwaag, Opsterland en ze vestigen zich dus daar. (**zie verder de herstelstekst onderaan dit verhaal)
1791-1795 Aaldert Sytses vrouw
We vragen ons nu ook af of de vrouw van Aaldert Sytses niet meer in staat is gebleken de huur op te brengen van specienummer 131 en daarom is gaan verhuizen naar specienummer 95 in Heerenveen-zuid om een perceel met verschillende personen te delen. Op dat nummer 95 wordt zij weer herenigd met haar man Aaldert Sytses, die daar nog woont en waar zijn vrouw naar toegaat als ze op nr. 131 plaats maakt voor H. Braunius. Zij heeft haar thuis al sinds 1791 op specienummer 131 gehad, terwijl zij samen met haar man in 1789 en 1790 deel uitmaakt van de bewoning van specienummer 129. Waarom zij - althans volgens de speciekohieren - gescheiden hebben moeten leven blijft mysterieus.
1790-1791 Kristiaan Zivenzee
Op nr. 131 is er dan inmiddels een Groninger met de naam Kristiaan Zivenzee komen wonen. Niet voor lang overigens, want in 1791 is hij ook al weer vertrokken. Over deze persoon is in Heerenveense archieven, noch in die van de digitale bestanden van it Tresoar (allefriezen) niet ste vinden. Ook in de digitale bestanden van ‘allegroningers’ hebben we hem niet kunnen spotten. Google laat ons in de steek en met www.delpher.nl hebben we evenmin succes kunnen boeken. Hij is vertrokken om plaats te maken voor de vrouw van Aaldert Sytses. Terug naar de eerdere bewoners.
1777-1789 Meine Wijbrens
1749-1776 Wijbren Meines
Twee familiegeneraties - vader en zoon - bepalen de geschiedenis van dit boerderijpand van 1749 tot en met 1789. Vader Wijbren Meints (Meintes, Meines) vestigt zich in 1749 in het pand en wordt in de speciebelasting aangeslagen voor anderhalve schoorsteen en 2 halve hoofden (grondslag minder dan 600 carolus guldens bezit; vrijstelling voor kinderen). Van 1749 tot en met 1752 staat het perceel geregistreerd onder wisselende specienummers, maar vanaf 1753 wordt het consequent onder specienummer 130 belast. In 1766 begint Wijbren Meines een ‘komelkerij’ - een veehoudersbedrijfje met 11 koeien en 2 rieren; twee jaar later zijn dat 9 koeien en 2 rieren; weer twee jaar later is er een daling naar 4 koeien en 2 rieren. Van 1772 tot en met 1774 worden dat 7 koeien en (gemiddeld) één rier.
In 1775 is Grietje Jans, de vrouw van Wybren Meines overleden, waarmee hij sinds 11 mei 1738 is gehuwd. Zoon Meine Wybrens is op 20 mei 1770 al getrouwd met Antje Jacobs en hebben al drie kinderen als vader Wybren Meines in 1776 besluit, dat zoonlief het bedrijf maar moet overnemen. Meine heeft enige tijd gewoond (1772-1775) op huisnr. 62 aan de Dracht-oost. Deze gaat op nr. 130 met gemiddeld 6 tot 8 koeien en 2-4 rieren verder. Het gezin breidt zich flink uit. Van de 11 geborenen zijn twee vrij snel na de geboorte al weer overleden. In 1779 wordt het oude nummer 130 hernummerd naar 131. In 1781 overlijdt vader Wybren Meines, die toch nog vijf jaar lang bij hen heeft ingewoond.
Vanaf 1782 tot en met 1789 blijkt Meine Wijbrens een stabiele veestapel te hebben. In het jaar erna gaat Meine Wybrens naar Nijehaske, maar komt in 1791 al weer naar Heerenveen-zuid, maar dan op nr. 39 (dat is een van de bijgebouwen van het meest westelijke Scheltingahuis).
Uit het Bekkengeldregister van de Burgerlijke Armvoogdij Heerenveen vernemen we, dat de boekhouder op 26 mei 1796 fl.0-12-8 (12 stuivers en 8 penningen) ontvangt “bij de begraving in de Bekken op het kerkhof van Meine Wieberen’s vrouw”. Uit andere uitgavenposten zien we ook, dat Meine Wiebrens zelf door de armvoogdij voor bepaalde klussen wordt ingezet als contraprestatie voor ondersteuning. Zo ontvangt hij op 27 mei 1797 tien carolus guldens voor een jaar ‘weegen in de waag’ en samen met Feite Beerents vrijwel jaarlijks 24 carolus guldens voor het ‘opsteeken der lantaarns’. Met Roel Roels gaat hij ook op driewekelijkse basis langs de huizen ‘met de arremschotel’. Meine Wiebrens pacht het ophalen van het marktgeld en betaalt daarvoor per kwartaal fl.50-10-0 aan de armvoogdijboekhouder. Ook wordt hij wel ingezet als ‘armejager’ en verdient daarmee per kwartaal in 1807 fl.23-8-0. In 1809 wordt dat beschreven als ‘tractement voor oppassen om de bedelarij te beletten’.
Triest is het dat hij in die periode twee keer een dochter moet laten begraven. Op 15 september 1801 wordt ‘bij de begravinge van Meine Wiebrens zijn dogter (genaamd Geiske) in de bekken op het kerkhof fl.1-10-8’ ontvangen. En op 29 juni 1802 opnieuw een dochter van Meine Wiebrens fl.0-17-14.
Op de 11e van lentemaand (maart) 1810 wordt Meine Wiebrens zelf het onderwerp van een begraving door zijn overlijden. Hij is inmiddels 69 jaar, gehuwd geweest en heeft nog twee kinders uit één huwelijk. Dit is beschreven in een DTB (Begraafboek in Tresoar, nr. 592 over de periode 1806-1811, met woonplaats Heerenveen.)
Nazaten van deze twee stamgeneraties zijn zich rond 1810-1811 van de toepasselijk familienaam ‘De Boer’ gaan bedienen, hoewel ze de familienaam niet hebben bevestigd bij acte van naamsaanneming. Maar na 1811 gebruiken de nazaten wel deze familienaam. Zo passeert notaris W.B. Kool van Heerens op 26 april 1813 een volmacht van Roelof Keizer uit de Lemmer met toestemming tot het sluiten van een huwelijk van zijn dochter Lijsbeth Roelofs Keizer met Wiebrand Meines de Boer uit Heerenveen. (T26, inv. 55004, akte 123), zowel in het frans als in het nederlands.
************************
**Hersteltekst over de persoon van H. Braunius (1796-1798):
Door alert reageren op de bovenstaande tekst door Wiecher Ponne uit Meppel zullen we diep door het stof moeten. Wiecher Ponne heeft namelijk in zijn stamboom twee naamgenoten, welke een huwelijksverbintenis zijn aangegaan met ene Braunius. Gerrit Pieters Ponne (geb. 1772)huwt (1795) met Johanna Maria Braunius (geb. 1776), dochter van de predikant Ds. Hendricus Braunius met standplaats De Knijpe-‘t Meer (1782-1808). En diens zuster Hiltje Pieters Ponne (geb. 1774) huwt (1796) met Hermanus Fredericus Braunius (geb. 1773).
Het huwelijk van Hiltje en Hermanus Fredericus wordt kerkelijk gesloten op 10 januari 1796 in de kerk van Benedenknijpe, Herv. Gemeente De Knipe-’t Meer. We mogen aannemen door zijn vader Ds. Henricus Braunius.
Ten onrechte heb ik - zonder daarvoor de juiste aanwijzingen te hebben - de predikant voor de bewoning van het boerderijtje in aanmerking laten komen. Ponne attendeert mij er op, dat hij tot 1808 als predikant in de Knipe c.a. heeft gestaan. Hij noemt daarvoor terecht als bewijs Romeins ‘Predikanten in Friesland’ en ook de vermelding op de site <http://www.theologieportaal.nl/predikantenlijst >. Die gegevens wordt ten overvloede bevestigd door de speciekohieren van Benedenknijpe-Zuidkant 1795 tot en met 1799. Daar staat iedere keer onder specienummer 18 (de pastorie) zeer duidelijk: Ds. Braunius, 2 Sch., fl.6-0-0.
Met andere woorden we zullen opnieuw moeten zoeken naar de juiste kandidaat H. Braunius voor de bewoning van ‘ons’ boerderijtje achter het Breedpad. De aanwijzingen in de speciekohieren van 1795 tot en met 1797 zijn overduidelijk.
1795: nr. 131: H. Braunius; 1 Sch; en in de kolom: opmerkingen: eerstbeginnende. Hierbij moeten we als noot wijzen op het feit, dat door de wijziging in de belastinggegevens niet meer het aantal ‘hoofden’ en ‘halve hoofden’ meer worden geadministreerd. Dus: we weten niet of hij er alleen ging wonen of dat hij als nog ongehuwde daar samenwoonde. Ponne vraagt zich hardop af: “Zou dat ongehuwd samenwonen voor een domineeszoon mogelijk zijn geweest?” Het antwoord lijkt te moeten zijn: Niet waarschijnlijk, wetende uit welke sociale omgeving beide personen in kwestie afstammen. Bovendien is er nog een ‘onzekere’ factor in de administratie van de speciekohieren.
In het deel van het jaar “1796; nr. 131; H. Braunius; 1 Sch; en in de kolom: opmerkingen: eerstbeginnende” vinden we exact dezelfde tekst als in het boekdeel 1795. Dat is zeer merkwaardig en de gedachte, dat deze administratie - mogelijk door de veranderde omstandigheden in de heffing daarvan door de roerige tijd van omwenteling naar het fransgezinde bewind - minder accuraat is bijgehouden.
Het begrip ‘eerstbeginnende’ hebben we steeds kunnen interpreteren als ‘ persoon die voor het eerst als zelfstandig persoon een huis bewoont’. Een inwonende knecht wordt als zodanig tot de ‘familie’ gerekend in deze tijd.
De sleutel tot de echte oplossing zullen we moeten vinden in het speciejaar 1797. De aanwijzing in de kolom ‘opmerkingen’ zijn in alle opzichten van toepassing op de zoon van Ds. Braunius, nl. Hermanus Fredericus Braunius als we lezen: “ Heerenveen-Zuid 1797. nr. 131. H. Braunius, na Langezwagen in Opsterland, nu: Pieter van Krugten”.
Na de huwelijksvoltrekking van Hermanus Fredericus en Hiltje op 10 januari 1796 wordt op 9 mei 1796 hun eerste zoontje Henricus geboren te ‘t Meer en ten doop gehouden op 29 mei 1796 in de Kerk van Benedenknijpe. Dat Hiltje na het kraambed ook naar Heerenveen is gegaan om bij Hermanus F. te wonen, mogen we concluderen uit het ‘Bekkengeldenregister’ van de Algemene (= Burgerlijke) Armvoogdij Heerenveen. Daar wordt een bedrag van fl.1-3-6 (1 carolus gulden, 3 stuivers, 6 penningen) als inkomst geboekt door de armvoogdijboekhouder op 4 augustus 1796 met de tekst: “Bij de begravinge van het kind van Harmanus Braunius in de Bekken op het kerkhof ... fl.1-3-6”.
Op welke manier Harmanus Fredericus Braunius het brood moet verdienen voor hem en de zijnen is nog niet aan de orde geweest en valt uit de bovengenoemde stukken niet te beantwoorden. Laten we daarvoor even naar zijn familie kijken en de mogelijkheden bekijken gezien zijn afkomst. Vader is predikant, moeder is de Janke Drijfhout, dochter van de rijke houtkoopman Dirk Berents Drijfhout (1701-1773). Deze is eigenaar-bewoner geweest van het Grote Huis aan het Breedpad, welke na het overlijden van zijn weduwe Imke Nannes Musculus in bezit komt van notaris en wijnhandelaar Jan Georg Semler. In het speciekohier van 1789 betaalt Jan Georg Semler voor het eerst zijn speciebelasting over dit pand. Bij die eigendomsoverdracht behoorde vanouds het boerderijtje ten oosten van het ‘Groote Huys’, zelfs zoon Frederik Semler heeft daarmee nog te maken bij de verkoop van het ‘Groote Huys’ en het boerderijtje in 1817.
Harmanus Fredericus en Hiltje vertrekken dus in 1797 naar Langezwaag in de Wijngaarde. Daar wordt op 5 september 1797 geboren dochter Janke, en op 30 maart 1799 zoon Henricus. (Tresoar-Allefriezen). Vervolgens vertrekken ze naar Joure (Haskerland), waar dochter Johanna, zoon Pieter (1e), dochter Tetje, zoon Hendrikus, zoon Pieter (2e) en dochter Froukje (1e) worden geboren. In haar geboorte-akte van 5 juli 1812 komt als beroep van haar vader voor: ‘kantoorbediende’. Daarna worden nog geboren Froukje (2e), Gerrit en Imkje.
Speculerend over zijn administratieve opties is het niet ondenkbaar, dat door de omwenteling veel administratief personeel nodig was. Jan George Semler, zelf notaris en medevormgever van de omwenteling in Heerenveen en Friesland, heeft het taalvaardige talent van Harmanus Fredericus (zie de tekst van de overlijdensadvertentie van zijn vader in de Leeuwarder Courant van 27 augustus 1808) voor de vele nieuwe taken onderkend en mogelijk kunnen inzetten. Uiteraard kent Semler de familie van nabij. Hij was immers in 1796 nog de eigenaar van dit boerenspultsje met een knap woonhuis daarbij.
2016, juni 13: met dank aan Wiecher Ponne
***************************************************************************************************
Aan het slot van dit verhaal laten we U een detail zien van een luchtfoto uit 1921 met daarop centraal het vroegere kadastrale nummer A-387 en links daarvan het rijtje huizen, waarachter het altijd verscholen heeft gelegen.
***************************
2016, juni 4 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-TIME MAGAZINE 131
De minuutkaart van 1832 nodigt uit het gebied met ten Noorden het Breedpad, ten Oosten de Molenwijk, ten Zuiden de Dwarsgracht en ten Westen de wijk (tussen de zgn. Propstrasingel en de tuin van het “Groote Huys” eens nader te bekijken. Er is dan nog slechts een beperkte bebouwing langs het Breedpad. De kadastrale nummers Heerenveen, sectie A-383, A-388 en A-389 staan aan de straatzijde.
Ter illustratie kan een fragment van de prentbriefkaart dienen uit een veel latere tijd. Van links naar rechts de locatie van bovengenoemde kadasternummers. Naast A-389 de toegang tot de ‘Propstrasingel’, welke zelf wordt aangeduid met de term “reed als weiland”. Totale grootte 6.70 are en eigendom van de wed. Albert Propstra. Zij heet Trijntje Hendriks en haar man is bakker geweest en in 1825 overleden.
Ten zuiden van en dus achter A-383 en parallel met de Molenwijk staan drie wooneenheden van een beperkte breedte en diepte, t.w. de kadasternummer A-384, A-385 en A-386.
Voorgeschiedenis van het perceel A-383.
Aan de hand van de bewoningsgeschiedenis - teruggaand vanaf 1832 naar een veel vroeger tijdstip - blijkt dit perceel in 1832 bekend te zijn als ‘huis en erf’ met een kadastrale groote van 3.50 are. Het huisnummer op dat tijdstrip is Heerenveen (SCO) 262 en wordt op dat tijdstip bewoond door de 43 jarige koopman Bote Spandaw en zijn vrouw Wybrigje Veenema en hun zeven kinderen. Zij wonen er sinds - volgens een koopacte van 5 maart 1818 door notaris J.P.J. Greydanus -in het huis met de naam “Drie Kronen”, waar Johannes Kalverboer en zijn vrouw als tapper hun nering hebben gehad. Niet alleen de tapperij blijkt hun bestaanszekerheid te bieden, want in een register van uitgegane stukken van 1814 en 1815 (SCO 211) - maar ook in een lijst van weerbare mannen - staat hij te boek als ‘stoker’. In een inschrijvingsregister voor de schutterij spreekt men ‘distillateur’. Johannes Kalverboer wordt in zijn huwelijksacte (met de 10 jaar oudere Jiskje Jans Oppedijk uit IJlst) overigens ‘stokersknegt’ te Heerenveen genoemd, maar is afkomstig uit Gorredijk. Ze trouwen op 22 april 1812. Zij blijkt sinds 16 oktober 1810 weduwe te zijn van Andries Pijbes de Lang, die zich volgens het speciekohier van 1798 van Heerenveen-Zuid ook het ambacht van ‘distillateur’ heeft uitgeoefend in ditzelfde pand. We mogen gerust aannemen, dat Johannes Kalverboer als knecht Andries Piebes de Lang heeft gediend en na diens dood de weduwe heeft bijgestaan in de bedrijfsvoering en tevens bij de opvoeding van haar kinderen.
Aangezien voor het eerst in 1809 in een ‘Omslag voor de Werving van Vrijwilligers’ op basis van een bestuursbesluit uit 1808 van het Departement Friesland, eerste kwartier, hoofdplaats Heerenveen onder leiding van de kwartierdrost, de Heerenveense huizen een vast huisnummer krijgen toegewezen, blijkt dat Andries Piebes de Lang het huisnummer 262 nog maar kort heeft meegemaakt. Een staaltje efficiency van het Franse bewind met als insteek de heffing van belastingen.
Een volgende fase in ons onderzoek levert enkele problemen op ten aanzien van de huisnummering. Een ‘quotisatie van 1808’ is ingedeeld onder volgnummers, dus geen huisnummers, maar dan wel weer per wijkdeel - of zo U wilt straat - de volgorde van bewoning. En dan vergeleken met de ‘Omslag voor de Werving van Vrijwilligers’ uit 1809, bijv. Breedpad vanaf de Spandawbrug tot aan Konijnenpolle c.q. Badweghaven (met de molens). Ook in 1805 is een ‘Dorpsomslag’ samengesteld o.a. ten behoeve van de heffing van armegeld en van lantaarngeld op dezelfde manier als de quotisatie van 1808.
Daarvoor kunnen we iets meer houvast vinden de in serie ‘Speciekohieren’ van 1779 tot en met 1804, waar in die periode van 35 jaar het systeem van nummering zeer vergelijkbaar is met die van de Wervingsomslag: het eerste nummer is de ‘Kerk van Heerenveen’, gevolgd door Vleesmarkt-west, Oude Koemarkt-oost (het gedeelte van Schoterland), stukje Oude Kerkstraat-noord, en dan Vleesmarkt-oost, de bocht om langs de Lindegracht met haar stegen, de voorloper van de Nieuwstraat en Oude Kerkstraat-oost, en vervolgens Heideburen tot en met Voormeer. Overstekend naar de Nieuwburen en langs Haringspad tot de bocht van de Dracht-oost . Vervolgens Dracht-west met haar stegen tot Hoofdbrug en het eerste stukje Breedpad tot de Spandawbrug om dan de bewoning van het Achterom vast te leggen voorzover bewoond. Vanaf Spandawbrug langs Breedpad tweede gedeelte tot de Badweg, enz.
In het laatste deel van de ‘belasting op de zeven speciën’ - het Speciekohier van 1804 - staat eerder genoemde Andries Piebes de Lang onder specienummer 128. Hij is daar in 1798 gekomen vanuit Sneek en oefent het beroep van ‘(genever)-stooker’ of ‘distillateur’ uit.
Een paar jaar vóór 1798 - namelijk in 1795 - vinden we op specienummer 128 vermeld de ‘eerstbeginnende’ Arjen Bouma, die vermoedelijk heeft geprobeerd de stokerij voort te zetten. Dat is niet gelukt wan in 1796 vertrekt hij al naar Terband. Sijbolt Cuperus heeft in die periode in Oudeschoot gewoond en overlijdt datzelfde jaar 1796. Diens weduwe Elisabeth Vos keert terug op no. 128, waarschijnlijk met de bedoeling de Jenever-stokerij te verkopen. Op 23 september 1797 wordt door de advocaten Bavius van Theeken te Dokkum en Petrus Eekma te Heerenveen aangekondigd in de Leeuwarder courant, dat er ‘eerlang’ op het best van Heerenveen een ruime Huizinge waar in lange jaren met succes een ‘Genever Stokerij’ is gedreven door Sybolt Cuperus, en daarvoor door Arjen Anthony, zal worden geveild. Dat is inclusief koestallen en varkenshokken en dergelijk. In de nabijheid van het huis, dat aan de voorkant (Compagnonsvaart) en zijkant (Molenwijk) aan het water is gelegen, is er ongeveer 20 pondemaat weiland en enkele stukken met beste klijn in de nabijheid beschikbaar.
Op de 8e december is de finale palmslag ten huize van Johannes Fonk, Castelein op ‘s Heerenveen, van ‘Een beklante Jeneverstokerij met deszelfs spatieuse Huizinge, staande op het Heerenveen’, die per 12 mei 1798 vrij is te aanvaarden. Op de voorlopige verkoping is al 2000 Goudguldens geboden. En voor het weiland en de klijn van Neeltje Fooy, de wed. van Arjen Anthonij blijkt dan al 2391 Goudguldens geboden. Die vier percelen worden overigens geveild bij Johannes Riemersma in het Posthuis.
Sybolt of Sibolt Cuperus heeft een flink aantal jaren die stokerij geëxploiteerd. Hij laat zich op 3 november 1786 overschrijven als lidmaat van de Ned. Herv. gemeente Joure naar die van Heerenveen (Schoterland) en huwt op 6 mei 1787 met Elizabeth Vos, afkomstig uit Joure. Het speciekohier van 1787 meldt onder no. 128 voor de wed. Arjen Anthony in de kolom ‘opmerkingen’: “overleden, nu: de knegt Sijbolt Cuiperus.
In de volgende regel van 1787 wordt dat nog eens bevestigd onder de naam van de nieuwe bewoner Sijbolt Cuperus met voor de belastingcategorie: Schoorstenen: 2; Hoofden: 4; Koeien: 6 en Paarden: 1. Als slotzin in de kolom ‘opmerkingen’: “Was knegt bij de weduwe van A. Anthonij.”
De vorige eigenaar van de stokerij is dus geweest: Arjen Anthony, soms met familienaam Hilverling, en Neeltje Fooij. Uit het speciekohier van 1772 halen we de informatie dat Neeltje voor het eerst als Arjen Anthony wed. te boek staat. Vervolgens houdt zij de zaak drijvende tot 1787 met de hulp van ‘meesterknecht’ Sibolt Cuperus. Overigens is het pand door Arjen Anthony “in 1747op een koud steed gebouwt”. Dat houdt in dat op dat perceel niet eerder bebouwing is geweest en het voorrecht dan krijgt van tien jaar vrijdom van belasting in de speciebelasting. Er wordt b.v. geen schoorsteengeld geheven. Dat gebeurt pas voor het eerst in 1757. Wat betreft het gestandaardiseerde speciekohiernummer mogen we zeggen, dat vanaf 1779 tot 1785 het nummer 128 gangbaar blijkt. Daarvoor is vanaf 1753 heeft het specienummer 122 geldigheid. In de periode 1748 tot en met 1752 is er sprake van wisselende nummers via 125, 136, 141, 148 en 145, maar steeds in de kolom ‘opmerking’: “in 1747 op een koud steed gebouwt”.
Het echtpaar Arjen Antonij Hilverling en Neeltje Fooij hebben geen kinderen gekregen en besluiten ‘eeuwige bekendheid’ te verwerven door twee collecteschotels met gegoten kopjes in medaillon en ander Lodewijk XVI-ornament uit 1786 aan de Nederlands Hervormde Gemeente Heerenveen (Schoterland) te schenken. De voorzijde draagt de tekst: Dezen Gegeven ter Gedagtenisse Van Arjen Antonij Hilverling en Neeltje Fooij Echtelieden op het Heerenveen”. Aan de achterzijde de inscriptie: “De Eerste gemeld Overleeden Den 6 February 1770. De Laaste Overleeden Den 19 September 1786”. (K.A. 2496)
Hessel de Walle, samensteller en schrijver van het gigantische standaardwerk: “Friezen uit vroeger eeuwen: verzameling van duizenden opschriften van grafstenen enz. van voor 1811”, Franeker, 2007, geeft ons nog meer feitelijkheden over het genoemde echtpaar en hun mateloze vrijgevigheid. Ook de kerk van Oudeschoot is door hen uiterst genereus bedacht. Arjen Antons Hilverling(h) is afkomstig uit Dokkum, en huwt in 1741 (terwijl hij in Joure woont) met Neeltje Fooij, geboren 27 juni 1718 te Dokkum en overleden 19 september 1786, oud 68 jaar 12 weken. Zeer bijzonder is de grafsteen in de Oudeschoter kerk én de tekst: “Neeltje Fooy huisvrou van Adrianus Hilverling overleden den 19 september 1786 oud 68 jaar 12 weken en leit alhier begraven in leven jeneverstoker op het Herenveen”.
Voorgeschiedenis van het perceel A-388.
Voor de volkstelling van 1830 heeft het echtpaar Coenraad (eigenlijk: Johann Conrad) Sultemeijer (koopman, 37 jaar) en Janke Klazes Visser (57) de beschikking over een huis en erf onder huisnummer 263. De grootte van het perceel is 1.52 are. Het echtpaar is roomsch en maakt gebruik van de diensten van Jeltje Fokkes Veerman. Voor onze hedendaagse begrippen is het een opmerkelijk verbintenis tussen de huwelijkspartners, wanneer ze op 16 april 1820 hun huwelijk sluiten. Janke blijkt dan sinds 15 juni 1816 weduwe te zijn van Jacob Karstes Pleunenburg, die bij overlijden 44 jaren telt en kinderloos is gebleven. Jacob blijkt volgens een gemeentelijk stuk uit 1914 voor de helft eigenaar te zijn van het veerschip op Leeuwarden. Janke Veerman probeert nu als winkelierske of koopvrouw een bestaan te vinden en daarnaast met het in huis nemen van ‘commensalen’. In 1817 is apothekersknecht Steven Huttinga (SCO 1659) en in 1818 zelfs een tweetal, te weten: de timmerman Anthon Willems Keller (Kelder) en de kramer-koopman Coenraad Sultemeijer, beide afkomstig uit het Duitse Mettingen. (SCO 1660) In 1819 overlijdt op 15 maart het dochtertje Geertruida van ongeveer 6 weken van Anthoon Willems Kelder en Baukjen Hendriks Boetje. (SCO 4168). Daarna komt ook Kelder of Keller zelf niet meer als bewoner voor. Sultemeijer blijft en trouwt de weduwe Pleunenburg. Het echtpaar krijgt geen kinderen, maar biedt steeds wel de mogelijkheid voor inwoning. Zo is er van 1824 tot en met 1829 gevestigd Felix Kampfschmidt, die eveneens afkomstig was uit Mettingen (SCO 2914). Hij is geboren op 10 october 1808 en van beroep inlandsch kramer, en tevens oomzegger van Coenraad Sultemeijer. De zus Angela Sultemeijer is getrouwd geweest met Herman Hendrik Kampfschmidt, inmiddels overleden (SCO 2914) Overigens vernemen we pas weer iets over Herman Conrad Felix Kampfschmidt (zoals hij voluit heette) in een lijst van ingezetenen, welke wordt opgemaakt tussen 1825 en 1848 en waarop hij als winkelier wordt aangemerkt, met als bijzonderheid: "Op 11 oct. 1848 op deze lijst (SCO 2041) ingeschreven. Tengevolge eigen verzoek, na meer dan zes jaren te Heerenveen te hebben gewoond." In de Staten van de Loop der Bevolking vanaf 1840 komt inderdaad zijn naam weer elk jaar voor. (SCO 2109, 1865-1873) en opnieuw op het huisnummer 263. Overigens woonde Coenraad daar ook nog steeds.
De huwelijksacte van Coenraad en Janke is bovendien nog extra bijzonder omdat vier Mettinger kooplieden als getuigen de acte ondertekenen: Pieter Leemeijer, 36 jaar; Herman Gerseman, 28 jaar; Hendricus Verdelman, 29 jaar, en Andries Gildemeijer, 25 jaar.
In 1827 is het huis van Coenraad Sultemeijer opnieuw sterfhuis. Op 7 september 1827 overlijdt een andere oomzegger van hem er ook: Joseph Husmann. Genoemde Joseph is een ongehuwde 28 jarige kramer, zoon van Berend Harmen Husmann en Maria Engel Sultemeijer. Ook hij is afkomstig uit Mettingen en heeft zijn vader al verloren.
Tevens maakt dat jaar ook deel uit van de bewoners Feike Popkes de Jong, die als timmermanknecht een deel van het huis bewoont. Deze is gehuwd en heeft al twee kinderen. In 1828 komt hij overigens al weer voor in de bewoningslijst van Heerenveen-Aengwirden. Er wordt veel verhuisd door de huurders in die tijd. In het volgende jaar sluit de moeder van Janke Klazes Veerman in dit huis eveneens definitief haar ogen. Ykke Bouwes van der Zee heeft op haar sterfdag 30 oktober 1828 de gezegende leeftijd van 78 jaar bereikt. Zij is twee keer gehuwd geweest. Eerst met Klaas Jacobs Veerman en later met Gerben Hommes Overwijk.
Van belang voor de geschiedenis van het pand is te weten, dat wijnkoper en oud-maire Frederik Semler verpachter van dit huis aan het Breedpad is en daar jaarlijks fl.5,- pacht voor ontvangt van koopman Sultemeijer. Notaris J.P.J. Greydanus heeft daarvoor op 6 september 1821 een contract opgemaakt.
Teruggaand in de tijd naar Jacob Karstes is het jaar 1811 voor hem een belangrijk jaar. Op 26 februari 1811 brengt hij een bezoek aan notaris W.B. Kool van Heerens. Deze maakt in opdracht van Kersjen Witteveen, wed Jan Georg Semler te Heerenveen een erfpachtscontract op voor de huisstede met het nummer 263 ten behoeve van Jacob Karstes, veerschipper op Leeuwarden vice-versa, voor een bedrag van fl.5-0-0. Bovendien laat hij zich op 11 december 1811 registreren in de acte van naamsaanneming met de familienaam ‘Pleunenburg’ en verklaart daarbij geen kinderen te hebben. In het speciekohier van 1797 staat, dat hij is getrouwd als ‘Jacob Karsten’ uit Nieuwehaske met Janke Klazes, die op specienummer 102 Heerenveen-zuidzijde deel uitmaakt van de familie Bouwe Sijbes (later van der Zee) midden op de westkant van de Dracht.
Wanneer Jacob Karstes met zijn echtgenote in het pand Breedpad 163 is getrokken valt af te leiden uit de lijst voor de ‘Werving van Vrijwilligers’, want daarin staat hij tussen oostelijke buurvrouw de wed. Andries Piebes de Lang op nr. 262 en de westelijke buurman J.C. Mann op nr. 265. Mocht U denken dat dat niet klopt, dan heeft U gelijk. Ten zuiden van nr. 263 - kadasternummer A-388 - staat namelijk kadastraal nummer A-387 (waarover later meer).
In de ‘Quotisatie van 1808’ staat vervolgens op dezelfde locatie de uit Dornheim, Koningkrijk Pruisen in Duitsland afkomstige Georg Löffler (1774), die later als postloper of postbode zijn brood zal verdienen. Als Jan Georg Löffler wordt hij ook genoemd onder Aengwirden als ‘jager’ in dienst van Martinus Bouricius van Idema. Hij trouwt met Sytske Barteles de Vries en wordt in 1812 vader van zijn eerste kind.
De ‘Gebuurte-omslag van 1805’ situeert als bewoner in het pand - waar Georg Löffler slechts kort heeft verbleven - de persoon Sijmen Gosses, die in 1811 niet de moeite neemt zich te laten inschrijven met zijn familienaam ‘de Groot’. Wanneer hij is geboren valt slechts af te leiden uit zijn overlijdensacte van 23 december 1827, waar hij een leeftijd van 64 jaar heeft bereikt. De verwarring over zijn geboortedatum wordt nog sterker als we ook geloof moeten hechten aan het archiefnummer 3021 van Schoterland (een inschrijvingsregister voor de militie uit c. 1815) waar zowel 14 mei 1766 als 26 augustus 1778 in staat vermeld. Gooi maar in zijn sjako ! Hij is overigens twee keer getrouwd geweest. Eerst met Trijntje Suardus Posthumus (in 1801) en later met Janke Jans Lantinga (in 1808). Dat stond evenwel zijn werk als meester-timmerman niet in de weg. Overigens is het gegoochel met de voornaam een moeizaam verhaal: Sijmen, Symen, Siemen, Sijmon, Symon, Siemon, en Simon ??!!
Hoe zit dat nou met het wonen in huis no. 263 aan het Breedpad ? In 1805 dus op die locatie en in 1804 bij de laatste speciekohier eveneens: op nummer 129 en in een huis met anderhalve schoorsteen. In 1803 woont Sijmen Gosses onder dezelfde condities op nr. 129, waar hij in 1802 als eerstbeginnende als getrouwd man met en bij de weduwe van Abraham Burry is ingetrokken.
In 1798 komen we op specie 129 de persoon van Gerryt Vos tegen. Bijzonder daaraan is de toevoeging ‘cum sociis’ (met zijn ‘maten’) en in de kolom ‘opmerking’ staat vervolgens: “hierbij Abraham Burry”. Wanneer we vervolgens de gegevens vergelijken met wat wijlen mevrouw Greet Sijbesma over de familie Burry c.a. heeft uitgezocht, mogen we spreken van een verrassende vondst. Uit de kerkelijke registratie blijkt dat Abraham Burry op 5 februari 1795 met attestatie is ingekomen uit Bergen op Zoom. Het vermoeden is dat zijn afkomst is te herleiden tot een militair regiment - net als eerder genoemde Gerryt Vos. Abraham Burry is van oorsprong kleermaker en dat zou militair kleermaker kunnen zijn. Hij trouwt vervolgens op 24 maart 1796 te Heerenveen met Trijntje Suardus Posthumus en op 15 oktober 1796 wordt zoon Jacob Burry al geboren. Op 19 april 1799 gevolgd door Suardus Burry. Volgens het bekkengeldenregister van de Hervormde Gemeente Heerenveen (Schoterland) is A. Bore (?) - waarin wij Abraham Burry herkennen - begraven op 17 december 1799. Gerrit Vos is volgens het speciekohier van 1801 vertrokken naar Leeuwarden.
De volgende advertentie in de Bataafsche Leeuwarder Courant van 1 augustus 1801 geeft ons meer inzicht in de situatie van het huis met specienummer 129. Citaat: “De Notaris Jan Georg Semler, (als gelastigde van den Koopman H. Sultemeyer en Comp.) praesenteerd uit der Hand te Verkopen: Zekere deftige Huizinge met derzelver Steede en Grond, cum omnibus annexis, staande en gelegen aan het zo genaamde Breed-Pad op het Heerenveen, wordende bij de Wed. Abraham Burry bewoond, een heerlyk uitzicht hebbende langs de Vaart en algemene Rydweg, op den 12 Mey 1802 te aanvaarden; hebbende ten Oosten Andries Piebes de Lang, ten Westen, Zuiden en Noorden Jan Georg Semler, zynde bezwaard met een jaarlyksche Grondpagt van vyf Caroli Guldens, ten voordele van dezelve volgens de eerste instelling. Wie hier aan gading heeft, vervoege zig hoe eerder hoe beter, by den Notaris Semler hier vorengedagt op het Heerenveen.”
Dit is duidelijke taal: oostelijke buurman Andries Piebes de Lang; bewoner de wed. Abraham Burry (Trijntje Suardus Posthumus); grondpacht betalen aan Jan Georg Semler van het ‘Groote Huys’ en verkoper koopman H. Sultemeijer (en comp.) Deze persoon is de vader van de al eerder genoemde Johan Conrad Sultemeyer, wanneer hij trouwt met Janke Klazes Veerman in 1820.
Tenslotte de weduwe Abraham Burry (Trijntje Suardus Posthumus) hertrouwt met Sijmen Gosses (de Groot) in 1801.
Met de kennis van sneuper-publicist Albert Taconis krijgen we voor dit tweede pand op het Breedpad een compleet overzicht aangereikt, dat hij heeft geschreven voor een plaatselijk blad van 14 maart 1959. De titel daarvan luidt: "Uit de geschiedenis van het pand eigen aan slager O. Hoekstra, Breedpad 13 te Heerenveen". Daar valt weinig aan te verbeteren en we zullen het artikel dan ook grotendeels citeren in de woorden van Ab Taconis.
Citaat: “Er zijn maar weinig panden in Heerenveen die 200 jaar oud zijn, waarvan men de gehele geschiedenis kan nagaan. En nu blijkt juist het pand van slager Hoekstra één van dezen te zijn. Ruim 200 jaar geleden, om precies te zijn in 1747, werd door een zekere Pyter Andries, ook wel Pyeter Schipper genaamd, een huis gebouwd “op een koud steed". Dit betekende dat er nog niet eerder een huis op deze grond was gebouwd. Het Breedpad was toen nog maar schaars bewoond. Met zekerheid valt te zeggen, dat het groot pand van dr. v.d. Meer er heeft gestaan, en hiernaast een boerderij, maar van verdere huizen ten westen van de Molenwijk is weinig bekend.
Vermoedelijk is Pyter Andries schipper geweest. Zijn huis kreeg eerst in 1751 een nummer (139) en in 1752 (nr. 128). Waarom deze nieuwe vernummering is geschied is niet duidelijk, maar ook de naastliggende buren kregen andere nummers, zodat dit een maatregel van Grietman Menno Coehoorn van Scheltinga is geweest. (In 1753 krijgt het pand specienummer 125 en dat blijft het tot 1779, waarna het tot specienummer 129 wordt omgenummerd.)
Pyter Andries werd eerst in 1757 aangeslagen voor de plaatselijke belasting. Dit gebeurde wel meer, dat men nieuw gebouwde huizen de eerste jaren vrijdom gaf. Van zijn gezin is weinig bekend, alleen dat ze in tamelijk goeden doen waren en een dienstbode hielden (welke in 1763 werd ontslagen). In 1767 is Pyter Andries overleden. Zijn weduwe woont er tot 1776 en vertrok toen naar de Lindegracht.
De nieuwe bewoner was Anne Doeyes. Hij was 'eerstbeginnend'. Dit betekende dat hij pas was getrouwd en het eerste jaar voor een deel vrijdom van plaatselijk belasting had. Hij verhuisde reeds in 1778 naar de Dracht, en werd in 1779 opgevolgd door Evert Reinders (komende van de Heerenwal in Haskerland). Het huis bleef het eigendom van de weduwe Pyter Andries, want in 1781 verhuisde Evert Reinders en komt de eigenares (Pyter Andries wed.) er zelf weer in tot zij verhuisde, en in 1787 staat vermeld 'nu de soon Andries Pyters'. Het huis is nu genummerd 129 (wat een bewijs was dat er op de Dracht een nieuw huis was bijgebouwd - men nummerde Heerenveen-zuid van de Kolk vanaf de Nieuwburen langs de Dracht beide zijden, Breedpad tot de boerderij bewoond door Sake Heida).
Reeds in 1788 kwam de wed. Pyter Andries weer terug en woonde hier nog tot 1792, toen ze naar Oldeboorn is vertrokken. Als inwoners had ze de eerste jaren haar zoon Andries Pyeters/Pytters, en in 1790 Aaldert Sytses (ook een eerstbeginnende). In 1792 werd Popke de Lang bewoner, die een schoorsteen liet dichtmetselen (men betaalde in die tijd belasting op de schoorstenen). Hij verhuisde reeds het volgende jaar naar de Dracht, en werd Frans Bontkerk van Leeuwarden bewoner per 1794. Op hem volgde in 1796 Hendrik Roels, executeur (veldwachter) komende uit Nieuweschoot, waar hij boer geweest was”. Het was toen nog genummerd met 129. In het jaar 1795 staat ook nog op nr. 129 nog ingeschreven als inwonende bij Hendrik Roels, de executeur, zekere Jan Tummers. Daarvan staat in de kolom ‘opmerking’: “vertrokken zonder te weten waar”.
Voorgeschiedenis van het perceel A-389.
Het derde pand - waar we ons in verdiepen met het doel zoveel mogelijk informatie tussen 1749 en 1832 op te diepen - ligt ten westen van de beide voorgaande aan het Breedpad. De steeg daarvan ten westen is het begin van wat later genoemd wordt: de Propstrasingel.
Bij de Volkstelling van 1830 is dit perceel met het huisnummer 265 aan het Breedpad het eigendom van Jan Christiaan de Mann (in talloze andere stukken voert hij de naam: Johann Christiaan Mann). Hij woont er zelf - inmiddels 59 jaar oud - met zijn vrouw Hiltje Roelofs Offringa, 55 jaar oud. Zoon Johan Christoffel Mann, 26 jaar oud, woont bij hen in, evenals Fokje Wiebes Offringa, 19 jaar, en de weduwnaar Yzaak Jacobs Sasburg, 48 jaar en tuinier.
Als Mann’s beroep wordt in de Volkstelling genoteerd ‘genees-en heelmeester’, terwijl het kadaster als zijn beroep noemt ‘chirurgijn’. Hij blijkt afkomstig te zijn uit Amsterdam, waar hij op 21 februari 1770 is geboren. Merkwaardig is dat hij op 10 september 1798 te Leeuwarden is geadmitteerd als ‘heelmeester ten plattelande’, terwijl hij pas via een departementaal examen van 14 juni 1804 wordt geadmitteerd als ‘chirurgijn’. Uit een rekeningboek van burgerlijke armvoogdij van Heerenveen ontvangt hij op 31 december 1802 al ‘meesterloon en medicijnen ten dienste van Grietie Jarigs’. Een bedrag van 6 carolus guldens. (SCO 3191.2)
Ingeschreven in het Speciekohier van 1802 onder specienummer 130 volgt hij als ‘eerstbeginnende ‘ bewoner de schoolhouder David Dekker op, die instituteur wordt in Dokkum. Deze komt in 1798 vanuit Utrecht, woont een jaar in specienummer 136 (voorbij de pastorie op het Breedpad), verhuist naar specienummer 18 (Nieuwburen, later W.S. Gorter) en doet dan nog een jaartje specienummer 130.
Mann is op 19 september 1802 gehuwd met Tietje Gosses de Groot, die hem op 24 juni 1803 een zoon schenkt: Johan Christoffel. Deze is zo onfortuinlijk, dat hij na ruim twee maanden als wees én enig kind het leven onder ogen moet zien. Moeder Tietje wordt begraven op het kerkhof van de kruiskerk. In het armvoogdijboek staat onder de bekkengeldeninkomsten op 30 augustus 1803: "Uit de bus op 't kerkhof bij de begravinge van J.C. Mann zijn vrouw. fl.1-5-2." Mann hertrouwt op 10 juni 1804 met Hiltje Roelofs Offringa, die ook geboortig blijkt uit Heerenveen en 4 jaar jonger. Zij blijven onafgebroken op nr. 265 wonen tot en met 1835. Dit huwelijk blijft kinderloos. Inwonende Fokje Wiebes Offringa is een dochter van Wiebe Roelofs Offringa - een broer van Hiltje Roelofs Offringa. Met andere woorden: een tantezegger.
Het heeft er alle schijn van dat David Dekker, die 1801 op specienummer 130 woont, de opvolger is van Sijbe Pietters. Deze is schipper op het veer van Heerenveen-Amsterdam vice-versa. In een dispositie van Tjeerd de Lang uit 1796 - na onderzoek opgesteld door Commissaris Jetse G. Brouwer en de gezworen clerq L Johannes - is Sijbe Pieters het object van ‘dronkemans’ eereschot van Tjeerd de Lang, veenbaas op ‘t Heerenveen, en Cornelis Sijtses, schoenmaker, bij de Tolheksloot op 23 september 1796. Er is sprake geweest van een jachtje met een rood zeil waarvan de opvarenden Siebe Pietters en zijn passagiers in het frans worden toegeroepen. Dan klinken er schoten uit een jachtgeweren - Tjeerd en Cornelis zijn die dag op eendenjacht geweest - met de nodige gevolgen, waarvan Tjeerd de Lang achteraf beweert dat het een welkomstschot was voor hun goede vrind Siebe.
Van Siebe Pieters is in 1811 een acte van naamsaanneming opgemaakt, waarin hij aangeeft voortaan de achternaam ‘Pietersen’ te willen gebruiken. En dat hij geen kinderen heeft. De lidmatenlijst van de Doopsgezinde gemeente laat ons in 1789 weten, dat hij op de Nieuwburen woont en een tweede lijst van 1791 situeert hem dan op het Breedpad. Hij is dan nog gehuwd met Rinkjen Thomas (Toomes, Toomos) eveneens doopsgezind, maar zij overlijdt in 1792 of in 1795. Beide jaartallen staan in de lidmatenadministratie van de Heerenveense doopsgezinde gemeente. In ieder geval is zijn hertrouw in de Doopsgezinde Vermaning op 7 januari 1798 met Trijntje Alberts allerminst omstreden. Wie haar ouders zijn geweest is niet duidelijk. Wel weten we dat ze is overleden op 4 december 1826 en 67 jaar is geworden, wat betekent dat zij in of rond 1759 moet zijn geboren.
In 1789 blijkt Thomas Wypkes overleden dan is het aannemelijk, dat Siebe Pieters is getrouwd met diens dochter Rinkjen Thomas. En in dit geval betekent het dat Sijbe Pieters met zijn Rinkjen in het ouderlijk huis gaan wonen. De moeder van Thomas Wypkes heet bovendien ook nog eens Rinkjen Thomas. De naamgeving van zowel zoon Thomas als kleindochter Rinkjen blijkt dus traditioneel volgens friese gebruiken daarvoor.
Nu deze relatie duidelijk is, kunnen we opnieuw een in 1747 gebouwd huis zelfs zijn bouwheer Thomas Wypkes de eer doen toekomen van zeer lang bewoner van dit pand te zijn geweest; van 1747 tot 1789 is immers meer van 40 jaar.
Naar Thomas Wypkes is door het echtpaar Siet en Lammert de Bruin een degelijk onderzoek gedaan voor hun standaardwerk “Uurwerkmakers in Friesland. Naamlijst van Friese klokkenmakers.” Joure, 2013. In 1742 staat in de lidmatenadministratie van de doopsgezinde gemeente Heerenveen als doopdatum 31 januari 1742. Dat betekent dat hij door deze volwassenendoop omstreeks 1714 moet zijn geboren, als zoon van de grootschipper Wypke Wypkes en Rinkjen Thomas. Hij treedt voor het eerst in het huwelijk met Geertje Ales. Dat is geweest op 8 januari 1741.
Volgens een proclamatie koopt hij in oktober 1742 een huis met tuin op de Nieuwburen. Na het overlijden van Geertje Ales hertrouwt hij in Heerenveen op 19 maart 1759 met Rigtje Ruurds, afkomstig uit Joure. Uit een authorisatieboek van 1752 blijkt hij te zijn benoemd als curator over de kinderen van zijn overleden broer Wypke Wypkes. Als dooplid vervult hij voor de doopsgezinde gemeente ook het diakenschap en het kerkvoogd zijn.
Bij de quotisatie van 1749 is het gezin van Thomas Wypkes samengesteld uit 2 personen ouder dan 12 jaar en twee beneden 12 jaar. Als beroep staat daarin, dat hij uurwerkmaker is. In 1747 is hij de bouwheer van een nieuw huis “op een koud steed” op het Breedpad. De eerste vijf jaren varieert het specienummer van 153 (1748), 149 (1749). 142 (1750), 137 (1751) en 137 (1752) Daarna krijgt het specienummer 126 en dat blijft het tot 1779, waarna het de rest van de speciekohieren tot en met 1804 het nummer 130 voert. In 1789 verkoopt Thomas Wypkes dit huis voor 1800 carolus guldens aan zijn schoonzoon en dochter.
Vroege kaartbeelden van Heerenveen zijn schaars in de archieven. Wanneer we dan een schetskaartje - waarvan hiernaast een fragment - aantreffen van Heerenveen omstreeks 1640 met daarop een stukje Breedpad (in dit geval: ‘de 4 roeden’) en onder de 4 roedengrens staat ‘Suijden’. Het huis met de trapgevel heeft naast de gevel de tekst ‘Brandenburchs huijs’. Onder dat huis staat ‘De Commanderie’. Dat is de plaats waar nu het pand Kuiper staat. De loop van de Heerensloot en de bocht naar de Compagnonsvaart (hoofdbrug en Kolk) zijn te onderscheiden. De ‘molenvaart’ staat er niet op, omdat deze er vermoedelijk nog niet was. Er staat meer wetenswaardigs op, dat voor ons doel er weinig toe doet. Het schetskaartje is aangetroffen in het archief van de familie van Heloma. Dat er niet meer huizen zijn afgebeeld hoeft met een schetskaart niet te betekenen, dat er geen huizen hebben gestaan. (Bron: Barteld de Vries, De geschiedenis van het museumgebouw aan het Van Harenspad 50 in Heerenveen”, Taconisreeks 1, 1892
De manuscriptkaart (detail) van de landmeter Gosen van Terwisga is vervaardigd in 1788 en laat hierop een stukje zien van de Molenwijk met bebouwing en de Munnikssteeg. De Kerk aan de bocht van de ‘Compajons vaart’ met klein stukje van de Heerenwalbebouwing. De Heerenwalster ‘draaij’ in de Veenscheiding naar het Breedpad met als baken het ‘Groote Huys’ van Dirk Beernts en daar ten oosten van de drie door ons beschreven specienummers 128, 129 en 130 of de latere kadasternummers A-383, A-388 en A-389, welke in 1747 ‘op een koud steed zijn gebouwt’.
Voorgeschiedenis van de percelen A-384, A-385 en A-386
Tot nu toe hebben we de huizen, die achter de panden aan het Breedpad staan, buiten beschouwing gelaten. Deze hebben duidelijk minder status en zijn slechts bereikbaar langs een voetpad langs A-383 en de Molenwijk. Eigenaar in 1832 is de koopman Bote Spandaw en als huisnummer van alle woningen wordt SCO 262 genoemd. Met een ‘gebouwde waarde’ van fl.120,- is A-384 een gemiddelde burgerwoning. Bewoner bij de Volkstelling van 1830 is de arbeider Feite Berends Schotanus, 27 jaar, en zijn Tietje Willems de Bruin, 28, en hun kinderen Berend (2 jaar) en Willem (1 maand). Het perceel A-385 met een aanzienlijk lagere gebouwde waarde (slechts fl.21,-) zal zijn bewoond geweest Lucas Prinsen, eveneens arbeider, 32 jaar, en zijn vrouw Joukjen Reitzes de Vries, 32 jaar. Van A-386 hebben we geen bewoner kunnen vaststellen. Gezien het feit, dat Bote Spandaw koopman in granen is, is het heel goed mogelijk, dat de beide arbeiders in een zgn. ‘bedrijfswoning’ wonen. Of dat ook voor de volgende namen van bewoners van nummer 262 geldt, mag worden betwijfeld. In de loop van de jaren twintig van de 19e eeuw zijn er namelijk een aantal personen geregistreerd op huisno. 262, soms voor een aanslag in de personele omslag, soms vanwege een vermelding in een overlijdensregister.
Mr. Ulbo Arends Evertsz, rechter in de rechtbank van eerste aanleg te Heerenveen, wordt in 1824, 1825, 1826 en 1827 aangeslagen. De bijna 1 jarige Andries, zoontje van de arbeider Gooitzen Andries van der Veen, overlijdt op 24 juli 1826 ook huisno. 262. (SCO 4170) De koopvrouw Leentje of Lientje Johannes (de) Vos, in Groningen geboren wordt op dit adres in 1821 en 1822 aangeslagen voor fl.1,00. In welke relatie de 71 jarige Fetje Hanses, weduwe van Jisse Benedictus, bij haar overlijden op 30 september 1819 in huisno. 262 tot de overige bewoners staat, is helaas niet vermeld. (SCO 4168) Aan de aangiftegetuigen te zien heeft ze hier wel gewoond, nl. Bonne Oepkes van der Schoot, plaatselijk omroeper, en Lammert Hanzes de Jong, arbeider, 27 jaar. Het jaar daarvoor - 1818 - biedt Bote Sibles Spandaw naast G.W. Motman, controleur der accijnsen, tevens onderdak biedt aan Lammert Hendriks de Jong, die als sjouwer in een deel van het pand woont en een personele aanslag tegemoet ziet na jaren daarvoor niet te zijn aangeslagen (SCO 1680. Motman krijgt zijn aanslagen over de periode 1818 tot 1822 steeds op dit adres.
Uit niets is gebleken, dat de woningen voor 1818 - toen Spandaw het perceel heeft gekocht - door andere personen dan de distillateurs gebruik hebben gemaakt van het pand. In 1810 is dat Andries Piebes de Lang, net als in 1809, 1808 en 1805, resp. de wervingsomslag, de quotisatie en de gebuurteomslag. Ook in de Speciekohieren is er geen sprake van meerdere bewoners onder het zelfde specienummer 128.
Een voorzichtige veronderstelling is, dat door Spandaw de bijgebouwen van de distilleerderij of stokerij door hem geschikt zijn gemaakt voor bewoning.
In een volgende bijdrage belichten we de geschiedenis van het perceel met kadastraal nummer A-387, terugzoekend vanaf 1832 tot het moment van haar ontstaan. Ongetwijfeld komen we dan ook weer terecht bij de hoofdbewoner van het ‘Groote Huys’ op het Breedpad de houtkooper Dirk Beernts Drijfhout.
2016, mei 22 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-TIME MAGAZINE 129: 1ste HEERENWAL vóór 1906
ALGEMENE INLEIDING
Bij het documenteren van de huizen van de Heerenwal (tot 1934 staand in het dorpsgebied van Nijehaske en derhalve in de gemeente Haskerland) is de periode vanaf 1830 tot 1934 (zelfs met behulp van oude foto’s) voor de doorsnee-inwoner van Heerenveen een lastig te nemen hindernis. De eerste problemen worden al opgeworpen bij de start van het kadaster in 1832. De minuutkaartgegevens, waarop de Heerenwal gedocumenteerd zou moeten zijn met de percelen van de woningen en de erven (lees: tuinen), is als aparte uitsnede in een noodzakelijke andere schaal getekend aan de rand van de grote kadastrale minuutkaart. Het vele raadplegen en wijzigen heeft binnen de kadastrale organisatie kennelijk zoveel gebruiksschade aangericht dat het verschrikkelijk moeilijk is een zuiver en absoluut verantwoord beeld daarvan te geven alleen op basis van het kaartbeeld (met in de percelen de handmatig geschreven kadastrale nummers) te ontcijferen.
Met de introductie van de digitale beschikbaarheid b.v. op de HIS-GIS website, is daarom helaas gekozen voor het niet opnemen van deze uitsnede in de bestanden. De hoop, dat er een poging tot reconstructie van de gegevens zou worden ondernomen door deskundige onderzoekers om in dat manco te voorzien, is tot op heden ijdel gebleken. Bij het tot stand komen van de maquette van het Heerenveen (schaal 1:70) voor het Museum Willem van Haren (thans: Heerenveen Museum) hebben de werkgroepleden niettemin geprobeerd - met behulp van kadasterkaarten en kadastrale gegevens én steun van een oud-medewerker met kennis van gebruikte codes - verantwoorde keuzes te maken. Die pogingen zijn vastgelegd in ringbandmappen en staan ter beschikking voor verdere onderzoeksdoeleinden.
Hiernaast ziet U de uitsnede van de minuutkaart Nije-en Oudehaske 1832 (nr. MIN02064A01) van it Tresoar.
De tand des tijds heeft met name aan de randen van de kaart zijn sporen overtuigend nagelaten.
Met behulp van de O.A.T. , een sterke loep én een flinke dosis gezond verstand valt er nog wél iets van te maken.
Synchroon met de bestudering van de minuutkaartbeelden heeft men gebruik moeten en kunnen maken van de inhoud van de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels 1832. De beschrijvingen van de percelen, met de eigenaren van de opgemaakte leggers, hun perceelgrootten en hun bestemmingen en de daarvoor aangewezen kadastrale nummers hebben daardoor een beter beeld van de situatie aan de werkgroepleden verschaft.
Ook complicerend is de omstandigheid geweest, dat de Heerenwal in Nijehaske tot 1934 alleen voorkomt in de archiefbestanden van Haskerland. De toegankelijkheid van het archief van Haskerland in Joure is bovendien weer net een tikje afwijkend van die van Heerenveen, waarin we redelijk de weg kunnen vinden. Dat ligt dus bij de Joure iets anders. Niettemin ...
Van al deze inspanningen willen we gebruik gaan maken bij de beschrijving van de bovenstaande foto, die uit het prentbriefkaartenarchief van het Heerenveen Museum afkomstig is. Het blijkt een uitgave van de N.V. Heerenveensche Boekh. v.h. A.L. Land met als opschrift: “Groet uit Heerenveen. 2700.” De adreszijde is ongescheiden, zoals gebruikelijk is geweest vóór de verandering van de Postwet 1905. De oudste datumstempel van de vier Heerenveense exemplaren is overigens uit het jaar 1906.
Natuurlijk hebben we ons ook even op de hoogte gesteld van het aanbod van het Fries Fotoarchief en zien daar tot onze grote verbazing voor exact dezelfde foto een compleet andere beschrijving. Onder nummer 52032 luidt deze: “Dorpsgezicht van Heerenveen, waarschijnlijk de Schans, maar het kan ook de Fok of de Herenwal zijn. Over het water ligt een brug”. Het opschrift meldt ons: “KIEK te HEERENVEEN”. Als datering wordt een periode gehanteerd “1900-1950”, hetgeen wel erg ruim is genomen ons inziens. Wel bijzonder is dat als fotograaf wordt aangemerkt “Schnabel, Sc.”. De afmetingen 7.5 x 11 cm zijn die van een prentbriefkaart.
Voor Heerenveense begrippen is de beschrijving zeer ruim geïnterpreteerd en weinig gedetailleerd. Voor de standaard van het Fries Fotoarchief loont het de moeite om de ontstaansperiode van deze foto toch nog eens te vergelijken met opnamen uit latere tijd.
Afgezien van het pand met de ronde deur op de hoek van de Stationsstraat met de 1e Heerenwal is en het tweede daarvan ten zuiden staande pand met de tuitgevel is er op het rijtje op onze foto van vóór 1905 geen enkel pand meer in de originele staat. Het stukje straat vanaf de linkerkant van de foto tot aan de Stationsstraat (in totaal 9 panden) is qua bouwstijlen niet meer te vergelijken met de huidige bebouwing. We nemen deze keer een drietal panden uit de serie van negen.
PAND HEERENWAL 64
Het meest linkse pand op onze foto uit het begin van de 20 eeuw oogt als een voornaam pand met een traditionele voorgevel (raam-raam-deur-raam) met een ondiep voortuintje omsloten door een gietijzeren hek en voorzien van een forse dakkapel. De breedte van de voorgevel is in de periode tussen 1887 (het Netteplan) en 1913 (Waterleidingkaart) tot stand gekomen en heeft als gevolg daarvan het kadastrale nummer A-4343 gekregen. In 1887 zijn dat nog twee naast elkaar staande smalle huisjes met de kadastrale nummers A-2856 (huis), A-2855 (huis), plus A-2854 (tuin). Echter, de drie oorspronkelijke nummers zijn A-1573 (huis), A-1574 (huis) en A-1575 (tuin). Twee huisjes en één tuin betekent in dit geval, dat het gaat om een bezit, een eigendom van de Roomsch Catholijke Armen van Heerenveen. De gebouwde waarde van de huisjes voor de belastingaanslag is gesteld op fl.15,- en de bewoners zijn bevoorrecht wegens hun katholieke geloof daar te mogen wonen.
Die bewoners zijn 1830 bij de Volkstelling onder huisnummer 43: het gezin van Anthoon Beekman, plaatselijk commies, bestaande uit 6 personen, en onder nr. 44: Antje Steenbergen, wed. van Andries Hendriks Bleeker, arbeidster, en een kleinkind Johannes Andries Bleeker van een jaar oud. Inwonend noteren we de wed. Johanna Franzes de Jong, 63 jaar oud en eveneens arbeidster. In 1842 wordt de - inmiddels - weduwe Beekman door de R.K. kerk bedeeld en Antje Steenbergen door de armvoogdij van Nijehaske. Bij laatstgenoemde woont in zekere Jan Melijn / Melein. De bewoners uit latere lijsten zijn jammer genoeg niet met zekerheid vast te stellen.
De grote verandering kunnen we waarnemen op de Waterleidingkaart van 1913. Daar blijken alle drie de kadastrale nummers te zijn samengevoegd tot het nieuwe nummer A-4343. En wat in dit verband belangrijk is, is dat dit kadastrale nummer is gekoppeld aan een huisnummer. Dat is overigens gebeurt in het jaar 1911, waarin de raad van Haskerland het besluit heeft genomen een complete vernummeringsronde door te voeren. Er is in de laatste jaren van de 19e eeuw enorm veel bijgebouwd op de Heerenwal, hetgeen in dit geval overtuigend blijkt. Tot 1911 is het huisnummer 55 gangbaar geweest, maar nu wordt het verhoogd tot nr. 79. Plezierige bijkomstigheid is dat de voornaamheid van het pand enigszins wordt bevestigd door een advertentie in de Hepkemakrant van 15 juni 1915. De bewoonster van dat ogenblik Mevr. Korf-Wiegersma, Heerenwal 79, Heerenveen, blijkt de weduwe te zijn van de in 1901 overleden Klaas Adams Korf. Verder blijkt uit het adresboek van 1922, dat het een familiehuis is geworden door de bewoning van zoon Wieger Klazes Korf en zijn gezin. Helaas eindigt op 13 juni 1928 het leven van Wieger Korf op 57 jarige leeftijd in dit huis. Omdat de weduwe met drie nog ongehuwde kinderen niet meer op dit adres voorkomt in het provinciale adresboek van 1928 is de conclusie, dat ze nog datzelfde jaar is verhuisd.
De nieuwe bewoner vinden we in het adresboek van 1934 en heet D. van der Zwaag, die als meubelmaker door het leven gaat. Hij afficheert zich in 1916 als ‘Schoorsteenmantelfabriek”, woont in 1922 op de 1e Heerenwal nr. 83 en adverteert in 1926 met ‘Complete Meubilering’. Douwe van der Zwaag adverteert voor het eerst in de Hepkemakrant van 7 maart 1930 met “Het Meubelhuis” op Heerenwal 79 en op 17 maart 1933 blijkt hij zijn zaak te hebben uitgebreid met Heerenwal 100. Dat is dan een pand op de tweede Heerenwal.
In 1934 blijkt het huis no. 79 te zijn vernummerd naar no. 64. Hij blijft in dit pand zeer lang zijn ambachtelijk bedrijf uitoefenen, maar volgens de adresboeken wordt zijn beroep vaker omschreven als ‘meubelhandel’ en ‘meubelhandelaar’. In 1955 meldt de Heerenveense Koerier, dat de seizoenopruiming van de ‘algehele woninginrichting’ van D. van der Zwaag in het ‘Meubelhuis’ plaats zal vinden in de panden Heerenwal 63-64-65. Dat betekent een behoorlijk expansiedrift van deze ondernemer, maar tevens bijna het einde daarvan. Hoewel ... met de Heropening van “Het Meubelhuis’ v.h. Douwe van der Zwaag op dinsdag 17 december 1957 blijkt, dat hij een ‘huurder’ heeft gevonden in de persoon van M.P. Kouwenhoven. Dat wordt bevestigd door de woningkaart, want Douwe van der Zwaag vertrekt 30 november 1957 naar Heerenwal nr. 17. Mattheus P. Kouwenhoven vestigt zich volgens diezelfde kaart vanuit Voorburg in de bedrijfswoning nr. 64 op 2 december 1957. In zijn advertenties als ‘woninginrichter’ spreekt hij alleen nog over de panden nr. 64 en 65.
Aan het annexeren van dat pand nr. 63 zit een ‘vreemd luchtje’. Dat nummer staat namelijk beschreven in de adresboeken van 1936 en 1938 met als gebruiker H. Posthumus, koopman in manufacturen, en in die van 1949 en 1954 als gebruikster A.T. Posthumus, winkelierster.
Vaststaat dat het “Zakenpand met afzonderlijk pakhuis en werkplaats” op maandag 2 oktober 1967 in Hotel Smid aan de Schans publiek zal worden verkocht. De advertentie van notaris S. Hoekstra geeft enkele waardevolle details, maar blijft hardnekkig alleen Eerste Heerenwal no. 64 noemen. De kadastrale grootte is 6 are 88 centiare en het ruime pand heeft een frontbreedte van plm. 14 meter - dus toch twee samengetrokken panden - en een vloeroppervlakte voor winkel, toonzaal en pakhuis van plm. 300 m2. Opnieuw gaan onze wenkbrauwen fronsen wanneer we nu lezen, dat sedert 1920 in het pand een goed beklante meubelzaak annex gehele woninginrichting is geëxploiteerd. Zou daar sprake kunnen zijn van een zetfoutje: 1920 in plaats van 1930 ?
Die verkoop betekent voor Kouwenhoven een grote opruiming (daarop vooruitlopend is hij op 17 oktober 1966 alvast verhuisd naar Oranjewoud, Brouwerslaan 14). Hij kan natuurlijk in de Minckelersstraat in de winkelgalerij “De Passage” bij de herstart in september 1967, niet beginnen met ‘winkeldochters’. Op 17 oktober 1967 verschaft de Friese Koerier over de nieuwe eigenaar duidelijkheid. De 6.88 are van het zakenpand, met woonruimte, vrijstaand pakhuis en aangebouwde werkplaats, erf en flinke tuin wordt voor fl.49.600,- het bezit van C. Griek. Inmiddels verhuist Cornelis Griek op 27 juni 1968 van de Vuurvlinderstraat naar de bedrijfswoning nr. 64 bij de zaak. De Friese Koerier van 29 juni 1968 volgt het verloop van de inrichting en verhuizing van het Technisch Installatiebureau Griek, die van amper 12 m2 op de tweede Heerenwal 158 nu de beschikking heeft over 100 m2. Met name is geïnvesteerd in etalageruimte voor het assortiment radio's, (kleuren) televisie-ontvangers, kachels, ijskasten, wasautomaten, lampen, droogkappen, enz. Vader Johannes Griek heeft lange tijd te boek gestaan als ‘lood-en zinkwerker’, terwijl zoon Cor Griek er een moderne vorm en uitbreiding aan gaat geven. Het is bovendien op de groei gekocht.
De rest van de bedrijfsgeschiedenis van het Technisch Installatiebureau Griek kent bijna iedere Heerenvener boven de dertig jaar. In 2005 wordt een fusie met Haskotherm Installatiebedrijf uit Joure in gang gezet, die twee jaar later in een nieuw onderkomen op bedrijventerrein De Kavels tot meer efficiëntie zal moeten leiden. Dat gaat helaas niet lukken, want de installtiebedrijven Griek TIB BV en Haskotherm BV worden in januari 2008 failliet verklaard. Sietsma installatietechniek BV uit Drachten neemt begin februari de beide bedrijven over, maar de naam Griek Techniek BV onder directie van Johannes de Vries blijft de werkmaatschappij. De ontwikkelingen gaan zo snel, dat in datzelfde jaar Griek TIB te Heerenveen door ITD (Installatietechniek & Domotica B.V) wordt geannexeerd en Sietsma Installatietechniek in 2014.
Het pand Herenwal 64 / 65 voert op de gevel (Google Maps): ‘JAMA Zonwering Raamdecoratie’. Overigens heeft dit bedrijf volgens Google ook op de Herenwal 183 een vestiging.
PAND HEERENWAL 67
Het tweede pand op onze foto is niet nr. 66, want dat is als huisnummer niet verder gekomen dan de status ‘pakhuis’. Dus richten we ons op Heerenwal 67, maar dat is pas in 1934. Het begint in 1832 met het eigendom van de koopman Jan Hendriks Pasveer. Hij heeft in eigendom de kadastrale percelen A-1576 (huis, met het huisnummer 45), A-1576a (looierij) en A-1577 (tuin).
De daarbij behorende lijst van bewoners is gedateerd: 1830. Op dit adres staan die families geregistreerd, te weten Jan Hendriks Pasveer, 41 jaar, koopman en winkelier, en zijn vrouw Trijntje Oeges Veenstra, 40 jaar. In hun huwelijksacte is Jan nog varensgezel en wordt Trijntje naaister genoemd, maar dat is al op 20 december 1815. Ze hebben geen kinderen gehad en hebben zich kennelijk gericht op verhuur of inwoning. Wel is Jan regelmatige klant bij het notariaat. Tot hun gezin behoren dan ook twee kinderen van Abe de Nes: Baukjen van 16 jaar en Trijntje van 11 jaar. Zij zijn familie van Trijntje Oeges Veenstra, want Elske Oeges Veenstra is hun moeder. Vader en moeder zijn beide al overleden en deze twee wonen derhalve bij Tante Trijntje en oom Jan.
De tweede familie, welke onder huisnummer 45 zijn domicilie heeft, is het gezin van Heere van der Schaar, schipper en 30 jaar én zijn vrouw Annigje Joukes Reinderts, 33 jaar. In 1830 hebben ze een dochtertje Antje van 1 jaar oud en in 1831 staan ze in een personele omslag onder huisnummer 45c. En tenslotte is er het derde gezin, dat van de pottebakkersknecht Sjoerd Sjoerds Knaap, 38 jaar en IJkjen Luitzens Wielinga, eveneens 38 jaar. Hun dochter Trijntje van 12 en zoontje van 3 jaar Jacob hebben bovendien nog wat aanspraak van pottebakkersknecht Sijtze IJnzes de Vries, die inwonend is. In een lijst van gezinnen van 1834 staat de bewuste Jan H. Pasveer als winkelier en koopman op volgnr. 61 op de lijst en hij heeft op dat ogenblik ook nog huisnummer Heerenwal 45. De samenstelling van zijn gezin is dan dezelfde als in 1830, namelijk 1 manlijk persoon en 3 vrouwen. Op volgnummer 62 wordt vermeld - maar eveneens onder huisnummer 45: Knaap, Sjoerd J. Zijn zoontje is gestorven 26 september 1833, zodat het gezin nu nog 1 manlijke en 2 vrouwlijke leden telt.
Op de lijst van bewoners van het jaar 1842 van Nijehaske laat Sietse Krikke weten, dat er op huisnummer 45 vier gezinseenheden worden genoemd, t.w. Jan Hendriks Pasveer (geb. 1788) en nog steeds winkelier en koopman; Sjoerd Knaap, op dat ogenblik zonder beroep; Klaas Brouwer, beurtschipper; Janke J. Wijntjes, zonder beroep, en onder nummer 45a: wed. K. Terpstra.
Bij de bewonerslijst van 1852 blijkt het huisnummer van Jan Hendriks Pasveer te zijn gewijzigd in het huisnummer 59 en heeft hij voor zijn bestaan het beroep van schipper weer opgepakt. Onder het nummer 59a staan Jan Douwes Hemstra, timmerman, en ook Antje Wiebes Knijpstra, wed. J. van der Meulen.
De aanvankelijke kadastrale nummers A-1576 (huis), A-1576a (looierij) en A-1577 (tuin) worden op de kaart van 1868 vervangen - van de Heerenwalzijde naar de erfscheiding - door de nummers A-2857 (huis), A-2858 (huis met erf) en A-2859 (pakhuis), terwijl op het netteplan van 1887 en op waterleidingkaart de situatie -van Heerenslootzijde tot de erfscheiding - is vernummerd naar A-3291 (huis), A-3292 (huis), A-3293 (huis) en A-2859 (huis).
Bij de omnummeringsoperatie van Haskerland in het jaar 1911 staan daarvoor als ‘oud nummer’ 56c, 56b, 56a en 56, terwijl als ‘nieuw nummer’ geldigheid krijgen A-80, A-81, A-82 en A-83. De letter ‘A’ is het wijknummer ! Als extra aantekening is daarin tevens bijgeschreven, dat A-81 de status van ‘pakhuis’ heeft gekregen. In 1922 wordt weliswaar onder no. A-81 nog de naam van mej. G. Sluiter genoemd, maar zij is beslist de laatste bewoner geweest. Met huisno. 56a is iets vergelijkbaars aan de hand. Dat wordt na die vernummeringsoperatie no. A-82 en wordt in 1922 en 1927 bewoond door de wed. C. van der Werf, zonder beroep. Later wordt van beide nummers nooit meer melding gemaakt.
Over het nieuwe nummer A-80, welke in 1934 bij de Heerenveen-één samenvoeging het nummer Heerenwal 66 heeft gekregen, is er nog sprake van bewoning tot 1938. In het adresboek 1922 (de eerste na 1911) is bewoner van Nijehaske A-80: F.W. Westink, stoker van de gasfabriek. De adresboeken van 1927 en 1928 noemen J. B. van Dijk, zonder beroep, als bewoner, en in de boeken van 1934 en 1936 is de opperman J.N. Kok hoofdbewoner en in 1936 de fabrieksarbeider N. Kok medebewoner. Vanaf 1938 zijn er geen vermeldingen meer van het nummer Heerenwal 66 in de adresboeken. Afgebroken ?
Het oude nummer 56 (tot 1911) wordt gewijzigd in én identiek verklaard aan het nummer Nijehaske A-83 (vanaf 1911). Overal op de Heerenwal duikt de naam ‘Pasveer’ op. Zo ook in 1919. In een grote advertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 14 maart 1919 van de wed. H. Pasveer & Zoon, die op Zaterdagavond 6 uur de opening van de nieuwe zaak ‘Pasveer’s Goedkoope Bazar’ in het vooruitzicht stellen. “Porcelein, Glas, Aardewerk en Galanteriën” worden tegen zeer lage prijzen verkocht. Door een combinatie van zaken in Heerenveen, Meppel en Hoogeveen hebben ze grote partijen kunnen inkopen. Het meest opvallende in deze advertentie is dat ze twee nummers op de Heerenwal bezetten, namelijk nr. A-83 ( en dus eerder no. 56) en no. A-89 (meer naar de Stationsstraat eerder no. 62, maar - en dat is belangrijk - later in 1934 is dat no. 69a/70). Op de originele foto 01187 van Museum Heerenveen is - naast de slogan ‘DE GROOTE BAZAR’ langs de gevelplank - in het bovenlicht van de winkeldeur de naam ‘Pasveer en zoon’ duidelijk waar te nemen. Volgens het adresboek van 1922 is de zaak dan definitief alleen functioneel op het nummer A-89.
D. van der Zwaag is volgens het adresboek 1922 dan de gelukkige gebruiker van dat Nijehasker wijk-nummer A-83. Hij staat aangegeven als winkelier. Een gezamenlijke advertentie in het Nieuwsblad van Friesland van 2 juli 1926 vertelt ons, dat je goedkoop kunt winkelen op de 1ste Heerenwal en o.a. ook bij D. van der Zwaag voor “Complete Meubilering”. In het adresboek van 1927 wordt hij eveneens onder A.83 genoemd: meubelmaker. Ook in 1928 geeft het Provinciale Adresboek voor de meubelen als adres D. van der Zwaag. Eerder hebben we D. van der Zwaag in 1930 al laten verhuizen naar Heerenwal nr. 79, zodat er een opvolger moet zijn geweest tussen 1930 en 1934. Groentenhandelaar J. Liemburg wenst zijn clientèle op 31 december 1933 namelijk vanuit de Nieuwstraat nog een voorspoedig nieuwjaar en gaat in de loop van 1934 het pand Heerenwal 67 betrekken. Dat althans is de conclusie uit het adresboek 1934.
Deze acht pas op 15 juni 1940 de tijd gekomen om te vertrekken naar Tjalleberd 263 (woningkaart). Inmiddels heeft hij dan al een tijdje onderdak gegeven aan Sijbren de Vries, die op 6 december 1939 van Opeinde naar de Heerenwal is gekomen om de groentehandel voort te zetten. Hij doet dat 18 jaar lang, want hij vertrekt pas op 24 oktober 1958 naar de gemeente Tietjerksteradeel. Zijn opvolger blijft in dezelfde branche en heet Jan Bijlsma, die op 6 november 1958 de kisten stapelt, maar op 25 juli 1961 naar de Herenwal 112 gaat. Kort daarvoor heeft hij nog een poging gedaan om via een aanvraag voor vergunning (nr. 147-610 gedateerd 15 juni 1961( door aannemer H.R. de Vries van de Dubbele Regel een forse verbouwing ter waarde van fl.26.000,- het winkel-woonhuis te vergroten tot groentenwinkel-woonhuis. Maar ... omdat hij op 8 augustus 1961 de leges nog niet heeft voldaan, valt er een brief van B. en W. in huize Bijlsma op de mat.
De ‘belanghebbend’ verzoekt in verband hiermee intrekking van de bouwvergunning en restitutie van de leges. We moeten aannemen dat hier sprake is geweest van een zeer ernstig conflict ?!
Kennelijk mag hij dan enige tijd wonen in het huis, welke Smilde kort daarvoor van Hendrik van Leuveren heeft opgekocht. Maar eind 1962 heeft hij zich al weer gevestigd op de 1e Heerenwal op het nummer 49. Daarvan maken de adresboek van 1964 en 1966 trouw melding, zelfs de opvolger raakt bekend door een winkelbedrijvenlijst van 1970 namelijk W. van der Schaar, Heerenwal 49. Ook hij is groentenhandelaar.
Heerenwal 67 heeft enige tijd kennelijk geen bewoner gehad, maar pas op 24 maart 1964 wordt op de woningkaart bijgeschreven Pieter van der Veen. Hij is wijnhandelaar en komt dan van Heerenwal 69. Veertien dagen eerder is hij het slachtoffer geweest van joyrijders, die zijn gele Opel Caravan hebben ontvreemd terwijl deze voor zijn huis geparkeerd stond. Bij een inventarisatie van de bedrijven op de Heerenwal in 1998 blijkt P. van der Veen nog steeds op nr. 67 zijn zaak te hebben.
Hoe een en ander te rijmen is met de site van Funda uit 2016, die als het bouwjaar 1945-1959 (men bedoeld denkelijk in de huidige staat gebracht in die periode, dus nr. 67 en 69 onder het tegenwoordige dak) is nog niet duidelijk.
PAND HEERENWAL 68
Dit pand is ooit begonnen als een looijerij (A-1576a) in de tuin. Het is later meer westelijk verplaatst op het perceel A-1576. Het heeft waarschijnlijk in de geschiedschrijving over de plaats van de synagoge veel verwarring gezaaid. In de concordans op basis van de woningkaarten is er zelfs sprake van ‘paardenstal’, maar wordt later ook ‘pakhuis’ genoemd. Het heeft achter in de tuin “DE GOEDKOOPE BAZAR” gestaan en we mogen aannemen, dat het bij de een of andere verbouwing is opgenomen in de uitbreiding van de nummers 67 en/of 69.
PAND HEERENWAL 69
De Commissie Herziening Grondbelasting Nijehaske (te vinden in it Tresoar onder CHG 523 van het jaar 1832) sluit zich aan bij de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel van kadastraal Nijehaske, wanneer het kadasternummer Nijehaske A-1578 aan de orde is. Dit huis met tuin onder A-1579 wordt beschreven als eigendom van de schipper Jacob Reitzes Roefstra en geschat op een ‘gebouwde waarde’ van fl.30. Overigens is hij nog niet zo lang eigenaar-bewoner, want zijn vader Reitze Frankes Roefstra woonde er in 1825 nog en is in 1828 als weduwnaar overleden. Jacob deelt het huis no. 46 bij de Volkstelling van 1830 als beurtschipper (29) met zijn echtgenote Trijntje Sikkes Vrijmans, 24 jaar. In dat jaar van de Volkstelling heeft Roefstra inwoning van Coenradus Hendricus Barenbrug, een 31 jarige klerk, met zijn vrouw en dochtertje Johanna Dorothea (van 4 maanden). In een belastinglijst uit 1931 staat deze geregistreerd op huisno. 32a. Hij heeft dus maar kort bij Roefstra gewoond.
De situatie in 1834 is vervolgens zo, dat het echtpaar nog met zijn beiden is en om de kosten te bestrijden woont eveneens op Nijehaske no. 46 ook de weduwe G. van Terwisga, met in totaal een gezin van vier personen: 2 manlijke en 2 vrouwlijke. Niets is eeuwig, maar Jacob Roefstra woont ook in 1842 nog op hetzelfde adres nr. 46 op de Heerenwal. Zijn eerste echtgenote is al overleden in 1832, nalatende een dochtertje Sjoerdje. Hij hertrouwt in 1833 met Jeltje Harmens de Bruin. De bijwoning onder het nummer 46a wordt in 1842 gebruikt door Heere J. van der Schaaf.
Tien jaar later in 1852 is een oomzegger van Jacob R. Roefstra, die werkt als veerschipper, de hoofdbewoner van het inmiddels vernummerde huis. Het pand heeft nu nummer Nijehaske nr. 60 en de medebewoner van schipper Johannes Pieters Roefstra maakt gebruik van de ‘bijwoning’. Die persoon is Arend Kolthof. Verder is over hem niets bekend.
Bezien we nu weer de kadastrale kaart van 1868 dan blijken de aanvankelijke kadastrale nummers A-1578 (huis) en A-1579 (tuin) vervangen - van de Heerenwalzijde naar de erfscheiding - door het nummer A-2860. Leggen we het Netteplan van 1887 daarnaast dan geeft deze dezelfde informatie. Zelfs de waterleidingkaart van 1913 bevestigt dat beeld nog eens, maar er zijn in de tuin twee achterelkaar liggende gebouwen, vermoedelijk pakhuizen, opgetrokken en aan weerszijden van het huis bevindt zich een steeg. De zuidelijke daarvan hoort bij dit perceel en de noordelijke heeft lange tijd de toegang mogelijk gemaakt naar de joodse synagoge.
Ook nu maken we een sprong in de tijd en wel naar de omnummeringlijst van Nijehaske uit 1911. Als oud nummer van dit pand wordt gehanteerd het nummer 59. In een register voor de verkoop van sterke drank uit de periode 1882-1885 (arch. HAS 1567) komen we onder nummer 86 tegen Hendrik Kniphorst, Heerenwal nr. 59 met een aanvraag voor een vergunning voor een winkel-woonhuis. Het hernummerde huis wordt in 1911 geregistreerd als Nijehaske wijk A, nr. 85.
In een brief van 10 mei 1997 van Reina Pieters Kniphorst (getrouwd geweest met Rienk Post en destijds wonend in Värmskog in Zweden) sluit zij een foto bij van het betreffende huis. Het is genomen omstreeks 1906 en in de deuropening staat Jacob Albert (1886), de broer van Reina haar vader Pieter Kniphorst (1890). Het huis is eigendom geweest van haar grootvader Hendrik Kniphorst (1849), die is overleden op 18 november 1906 en handelaar en expediteur als beroep heeft gehad. Hij is getrouwd geweest met Janke Wiebes (1848-1909), afkomstig uit Harlingen. Dit huis met een forse dakkapel met op het winkelraam reclame voor ‘De Jong’s Cacao’. Hun oudste dochter mej. Margaretha Johanna Kniphorst (1876), roepnaam Jantje, dochter van Hendrik Kniphorst en Janke Wiebes, is vanaf 1909 ‘winkelierster’ of ‘kruidenierster’ geweest. Zij blijft ongehuwd en overlijdt in 1931 te Leeuwarden. Ten noorden van de Kniphorstwinkel voert de steeg met het pand no. 69a (van J.H. Pasveer) je naar de synagoge en het badhuis waar practisch iedere Heerenveense jood ritueel is gereinigd en vervolgens zijn gebeden heeft gememoriseerd (kad. Nijehaske A-2862 en later A-4573).
De winkel van Jantje blijft opereren onder de naam Fa. H. Kniphorst en zij neemt het initiatief om samen met een aantal andere middenstandsbedrijven de clientèle te confronteren met een ‘winkelsluitingsovereenkomst’. Op 1 april 1911 lezen de abonnee’s in de Hepkemakrant: “Ondergeteekenden berichten hunne geachte clientèle, dat met ingang van 1 April, hunne WINKELS alle werkdagen, met uitzondering van den Zaterdag, ‘s avonds na NEGEN uur en des Zondags geheel zullen zijn GESLOTEN. Fa. H. Kniphorst, Albino Mij. (v.d. Hoek), Boersma’s Winkels, U.J. de Jong, Gez. Laagland, Wed. Popma, K. Hovens Gréve.”
Overigens blijft de winkel op nr. 69 ook de uitvalsbasis voor de aktiviteiten van Jacob Albert. Hij heeft een overeenkomst gesloten van de Meppeler Stoom-Wasch-en Strijkinrichting, Electrische Bleekerij van A. Top & Zonen aan de Ruinerwoldsche straatweg te Meppel. Borkent als expediteur op Heerenwal 59 belast zich met ophalen en bezorgen binnen een week.
Op 1 april 1921 vindt er in de Heerenveense expeditiewereld een geruchtmakende gebeurtenis te beleven. De Stalhouderij en het Sleepersbrijf van de Heer J. Tadema wordt overgenomen door een bedrijfsfusie onder de naam “Heerenveensche Stalhouderij en Transportbedrijf”. Het consortium, bestaande uit Jacob Albert Kniphorst, Pieter Kniphorst, Jan Bunt en Gerrit Tadema regelen verhuizingen door het hele land, expediëren goederen in binnen-en buitenland, maken ‘Vigelanten-ritten’ en verhuren paarden en rijtuigen, enz. Zij krijgen de aanbeveling mee van de heer J. Tadema, die de Heerenveense clientèle dank zegt voor het genoten vertrouwen.
Overigens in Jacob Albert Kniphorst al een tijdje woonachtig op huisnummer Nijehaske A-92, na 1934 vernummerd naar Heerenwal 73. Dat is het huis pal ten zuiden van de bakkerij van Th.S. Bakker aan de Stationsstraat.
Bij hun buitenlandse ambities hoort kennelijk een agentschap door J.A. Kniphorst van “Vogelpoel en Noorweegen, binnen-en buitenlandsche Expediteurs te Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Haarlem”. Hun zgn. Snel-Groupagedienst in speciale Koel-en Kaaswagens op Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, doen Heerenveen op Dinsdag en Vrijdag aan. Kniphorst kan daarvoor vanaf juni 1924 alle inlichtingen geven.
Op verschillende prentbriefkaarten is de kade van de Heerenwal in de buurt van de Stationsbrug gepavoiseerd met de expeditievoertuigen van de Heerenveensche Stalhouderij en Transportbedrijf. Dat geeft waarschijnlijk toch wel enige overlast en zal mede ten grondslag hebben gelegen aan de aanbesteding op zaterdag 27 november 1926, ‘s morgens om elf uur, ten kantore Heerenwal no. 85 van “het bouwen van een houten Wagenloods op het Spoorwegemplacement te Heerenveen”. De advertentie maakt nog wel het voorbehoud van de goedkeuring van B. en W. van Haskerland.
Per 1 oktober 1930 draagt J. A. Kniphorst zijn overeenkomst voor de Groupagedienst van Heerenveen naar Groningen over aan de heren Vleeshouwer & Co en J. Wisman & Zn., Stoombootdienst-ondernemers te Gorredijk en Heerenveen.
Margaretha Johanna Kniphorst, die in de adresboeken van Heerenveen van 1922, 1927, 1928 als kruidenierster wordt beschouwd als hoofdbewoonster van Nijehaske A-85, overlijdt op 18 april 1931 op 54 jarige leeftijd. Zuster Janke (1878) woont dan in Heerenveen; Jacoba (1880) is getrouwd met een onderwijzer R.W.F. Post te Den Haag; Aukje (1883) en Anna Hendrica (1885) wonen daar ook: Jacob Albert (1886), getrouwd met Johanna Catharina Klomp en Pieter (1890) met als echtgenote Johanna Kiestra wonen allebei in Heerenveen. Jongste zuster Jantina zit dan in Leeuwarden.
Als beoogd opvolgster voor Margaretha Johanna in de winkel is daar haar zuster Janke, maar er dient zich een kandidaat aan voor volledige overname. Het is de koopman A. van der Veen, die in het Nieuwsblad van Friesland van 31 juli 1931 een advertentie plaatst met de volgende inhoud: “MORGEN Zaterdagavond 1 Aug. HEROPENING Zaak Fa. H. Kniphorst, Heerenwal. Ruime sorteering Binnen-en Buitenl. Wijnen en Gedistilleerd van 1e klas huizen. Vruchten-Limonades. Fondants, Suikerwerken, Biscuits (Droste en Verkade). Sigaren en verdere Rookart. A. VAN DER VEEN.
Het afscheid van de winkelaffaire Fa. H. Kniphorst door de dames Kniphorst wordt definitief wanneer de eigenaar mej. J. Kniphorst uittreedt volgens een bericht uit het Handelsregister, gepubliceerd in het Nieuwsblad van het Noorden van 14 september 1931.
Abele van der Veen, die sinds zijn huwelijk in 1919 met Geisje Catharina van Slooten al een carrière als handelsreiziger achter de rug heeft, overlijdt vrij plotseling op 45 jarige leefijd in het ziekenhuis aan de Thialfweg op 27 september 1936. Zijn weduwe zet de zaak in gedistilleerd en chocolaterie voort. Pas in 1945 bericht de Heerenveense Koerier, dat haar zoon Jacob en zijn vrouw Rigtje Brandsma hier komen wonen en in het adresboek van 1949 staat dat Jacob zich heeft laten noemen: zaakvoerder gedestilleerd.
Op dit detail uit een prentbriefkaart is de gevel van de drankhandel o.a. vertegenwoordigd met PLANTIAC en louter KABOUTER.
Broer Piet van der Veen blijkt in 1954 vertegenwoordiger te zijn. Het adresboek van 1960 is duidelijk. Hij heeft zich ontwikkeld tot wijnhandelaar en dat blijkt ook uit het adresboek van 1964. D. Buter - als vertegenwoordiger van het bedrijf - onthult ons het adresboek 1966 en dezelfde naam staat op de winkelbedrijvenlijst van 1970. Daar wordt zelfs het oppervlakte van de slijterij in vierkante meters genoemd, nl. 54 m2. Maar er staat ook bij dat D. Buter zelf geen eigenaar is. In 1998 wordt geconstateerd dat het pand in gebruik is bij Super Connie b.v. Wat ‘haar’ aktiviteiten zijn of zijn geweest, blijft voor ons een groot raadsel.
Tegenwoordig beschrijft Google onder Herenwal no. 69 de G.G.Z. groep Heerenveen, met een praktijk voor Neurofeedback. Met beneden een kantoorruimte-oppervlak van 110 m2 wordt de kantoormarkt benaderd door RBMT Bedrijfsmakelaars en Taxateurs.
Volgens de site van Funda is het bouwjaar 1945-1959 (men bedoeld denkelijk in de huidige staat gebracht in die periode ).
Essentieel is - naast het pand nr. 69 van de familie Kniphorst - de noordelijke steeg geweest. Deze verschafte de Heerenveense Joden tot 1933 toegang tot hun badhuis en Synagoge.
Node vragen we U uw nieuwsgierigheid naar de geschiedenis van de panden 69a en 70 nog enige tijd onder controle te houden. Daarvoor hebben we even wat meer tijd nodig om de feiten op een rijtje te krijgen. Mogelijk lukt dat aan de hand van een foto uit een latere tijd nog wel eens. Bovendien ... mocht U voor ons over historisch controleerbare gegevens beschikken (b.v. koopacte, bouwdossier, of dergelijke) dan houden we ons van harte aanbevolen.
2016, april 10 - wibbo westerdijk - hip-backup - met dank aan Sietse Krikke
HIP-TIME MAGAZINE 42
In de jaren dat dit soort aktiviteiten - zoals op fotonummer 0317 uit het archief van het Museum Willem van Haren - worden vastgelegd, is dat beslist op de eerste Herenwal nog geen dagelijkse routine. Daar waar de grote vrachtauto met het opschrift “VERHUIZINGEN” staat (en zien we op de bumper het Mercedes-logo. Is dat het niet het merk van transportbedrijf Wierda ?) is al een hiaat in de bebouwing ontstaan in eerder jaren. Voor het verleggen van de tramlijn is in de jaren 1929-1931 het huis van de huisschilder W. Krikke gesneuveld om voldoende ruimte te krijgen voor toegang vanaf het station naar een nieuwe trambrug over de Heerensloot, die zijn traject via de Heerenstraat en de toekomstige K.R. Poststraat buitenom de bebouwing zoekt naar de kunstweg langs het Meer en de Knipe. De originele tramlijn met de nauwe bochten door het centrum van Heerenveen komt daarmee te vervallen.
Bij dit tafereel gaan afbraakbezigheden kennelijk gepaard met de inzet van een bedrijf voor ‘verhuizingen’. Kenners van vrachtauto’s zullen ons feilloos kunnen vertellen met wie we hier als verhuisbedrijf van doen hebben. Het afbreken van het adres Herenwal 42 is beslist geen sinecure en de ‘puinrijder’ lijkt inmiddels vergevorderd in zijn bedoelingen. Die afbraak is het gevolg van het plan van Gemeentewerken Heerenveen uit 1967, uiteraard aangestuurd door B. en W. en de Raad, om een nieuwe en bredere verbindingsbrug aan te leggen over de Heerensloot naar de K.R. Poststraat. In de Friese Koerier van 14 februari 1968 wordt het plan van een miljoen gepresenteerd, maar staat ook een foto van de doorbraak en het eerdere ‘Huize Muller’. Dat pand staat op onze bovenstaande foto nog in volle glorie ‘voornaam’ te wezen. Toch moeten we vrezen, dat de verhuiswagen daar staat als voorbereiding op de afbraak ook van het pand nummer 43. Dossier 312-1 van het gemeentelijk archief uit de periode 1967-1975 vertelt ons immers, dat het in 1971 is aangekocht van keel-, neus-en oorarts A.H. Dekhuyzen voor ruim fl.140.000,-. In hetzelfde jaar heeft D. Smilde, die dan nog als procuratiehouder door het leven gaat maar al enige tijd (vanaf eind december 1968) elders (Prins Bernhardweg 6, Oranjewoud) woont, zijn pand nr. 42 aan de gemeente overgedragen voor bijna fl.56.000,-. De laatste huurder van dat pand is volgens een winkelbedrijvenlijst uit 1970: W. Fontijn, klokkenmuseum. Hij heeft 60 vierkante meter tot zijn beschikking. Als de aanbesteding van de 12 meter brede brug zijn beslag heeft gekregen is het 5 september 1972. We mogen gerust aannemen, dat onze foto uit die periode stamt. En dat klopt; achterop de foto van 8 bij 8 cm. staat 5-3-1972.
Dan zie we nog een kleine stukje gevel van Herenwal no. 41. Een heer rommelt in de laadruimte van de stationcar. Van Herenwal no. 41 is in ieder geval bewoner geweest de heer Hendrik Kuiper uit Nieuwebrug. Die is op 26 februari 1962 het huis gaan bewonen, wordt in het adresboek van 1964 nog winkelier genoemd, doch in dat van 1966 als ‘zonder beroep’ aangemerkt. Ook dit pand zal sneuvelen bij nog nieuwere toekomstplannen voor de verbreding van de ‘Trambaan’ na de verplaatsing van het stationsgebouw.
Het grote huis is in het boek “De Heerenwal. Bruggen en gekromde ruggen” door de gloedvolle betoogtrant van wijlen Jan de Jong ternauwernood ontsnapt aan een cult-status. De immense bewondering voor de persoon van Eelco Nicolaas van Kleffens (1894), die een aantal jaren (met zijn ouders dit huis heeft bewoond en zijn lagere schooljaren doorbracht op de openbare lagere school van Nijehaske, is daaraan debet is geweest. Vader mr. H.C. van Kleffens, substituut-officier van justitie te Heerenveen, krijgt in 1905 in Groningen dezelfde rechterlijke functie. Het huis krijgt opnieuw een justitieel medewerker als bewoner, nl. mr. A. van der Leij, rechter aan de arrondissementsrechtbank te Heerenveen. Deze komt namelijk voor in de adresboeken van 1922 en 1927 weliswaar onder wijk A., huisno. 56, doch hetzelfde huis. Diens opvolger A.P. Lankhorst, directeur van de Friesche Vischhandel maakt de vernummering van 1934 nog mee naar Herenwal no. 43, maar dr. Samuel Muller, keel-, neus-en oorarts, staat in het adresboek van 1936 als eerste onder dit huisnummer. De woningkaart schrijft hem in per 28 september 1936. Het bevalt hem in ieder geval bijna twintig jaar, want hij verhuist per 4 januari 1956 naar Noordwijk. Ruim een maand woont hij samen met zijn collega-opvolger k.n.o.-arts Jan W.E.P. Versteeg (1921-1990), wiens carrière in juli 1962 een vertrek noodzakelijke maakt en vanaf 3 en 5 juli betrekken de k.n.o.-artsen dr. Eberhard H. Kusen. en dr. Auke H. Dekhuyzen het pand. Kusen vindt na bijna twee jaar een ‘gaadlik’ optrekje in de Prinses Irenelaan in Oranjewoud. Dekhuyzen acht de afstand Heerenwal - Ziekenhuis een voor hem passende oplossing: hij blijft tot 1972 en verhuist dan noodgedwongen naar de Van Maasdijkstraat.
De naam W. Krikke (1886) laat in de plaatselijke Heerenveense cultuurgeschiedenis ongetwijfeld bellen rinkelen, zodra we de voornaam Wigle daaraan koppelen. Hij is de zoon van de meer bekende Klaas Krikke (1847-1923), die eveneens als ‘zondagsschilder’ een bijdrage heeft geleverd aan de topografische kennis van de Heerenveners. Hoewel Wigle als minder getalenteerd is te kenschetsen, zijn er ook van zijn hand een aantal kleinere bijdragen geleverd. Door zijn noodzakelijk vertrek vanaf de Herenwal A57 (later 44) is hij gaan wonen aan de Badweg (Bouwlust 33) om daar zijn schilderswerkplaats te vestigen.
Links achter de verhuiswagen ontwaart u een merkwaardig en typerend geveltje. Achter de façade wordt een brede bovenverdieping gesuggereerd, welk effect nog wordt versterkt door drie dicht naastelkaar geplaatste vensters met daarboven aan weerszijden van een borstwering een gemetseld zuiltje. Over de bouwgeschiedenis is verder niets bekend, maar het ontwerp doet wel wat denken aan de huizen van de Verlengde Dracht van omstreeks 1923. Het zou mij niet verbazen of timmerman-aannemer Johannes de Haan heeft ook hier zijn ‘handtekening’ achter gelaten. Zeer waarschijnlijk is deze verbouwing gebeurd in opdracht van winkelier-wolkammer-manufacturier Ale T. de Boer. Zijn naam siert het eerste adresboek van 1922 al onder het destijdse huisnummer Wijk A. no. 58. Bij de ‘Heerenveen-één”-operatie van 1934 krijgt hij van zijn nieuwe overheid het no. 45 op de deurpost geschilderd. Op 26 februari 1942 overlijdt de Boer, en zijn weduwe Hiltje van der Schaar blijft er nog wonen tot ze op 2 februari 1949 naar Dokkum gaat. Het adresboek van 1949 geeft ons de naam van mej. Anna C.E. de Vries, die er dan haar mode-vakschool heeft gevestigd. Zij is er in oktober 1945 als kostgangster komen wonen en vertrekt eind augustus 1949. Vast staat dat Johannes van der Schaar de sleutel per 7 februari 1949 heeft beheerd. Hij komt voor in het adresboek van 1954 als boekhandel. Rond 1970 meldt de winkelbedrijvenlijst, dat hij 20 vierkante meter gebruikt in een matig onderhouden pand, waar hij een stencildrukkerij exploiteert. De rest van het pand is kennelijk verhuurt aan S. Adema, die op 35 vierkante meter een electriciteitszaak runt op het adres Herenwal 45a.
Onder de latere directeur Albert R. van der Schaar komt het bedrijf als ‘Van der Schaar Kantoorefficiency b.v.’ behoorlijk tot bloei met als bedrijfsfilosofie, dat ze geen machines en meubelen leveren, maar kennis en oplossingen ! Het leidt zelfs tot een flinke uitbreiding van het vloeroppervlak.
2013, januari 27 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-TIME MAGAZINE 130
Heerenwal omstreeks 1928
Uit deze prentbriefkaart van de 1ste Heerenwal te Heerenveen blijkt nog duidelijk het grote belang van vervoer door de scheepvaart. Bussen, tonnen, pakketten, handkarren. Het zicht op de huizenrij is nu vanaf de Stationsbrug in de richting van de Herenwalsterbrug. U ziet dat het stukje kade tot en met het pand Kniphorst - het 3e pand vanaf rechts - voor de handelsaktiviteiten van de winkelstand van essentieel belang is. Even verderop is er sprake van een ongeplaveide kade, terwijl het hier tot aan de kadebalk geplaveid is en er bolders zijn geplaatst voor het aanleggen van schepen. Er is bovendien nog gelegenheid voor toeristisch bootvermaak door een trotse ‘schipper’!
Uiteraard is ook deze prentbriefkaart uit de collectie van het Heerenveen Museum, waarbij één exemplaar als poststempel heeft de datering van 27 X 1928, m.a.w. 27 october 1928. De uitgave is van G. Brouwer en Zoon’s Boekhandel met het kenmerk E&B. Deze laatste lettercombinatie geeft aan dat de Brouwer’s de kaarten niet zelf drukken, maar dat hebben laten doen door de firma Emrik & Binger te Haarlem.
Overigens is overduidelijk dat de twee pandjes rechts op de foto (waarvan de meest noordelijke slechts deels is afgebeeld) de winkel of eigenlijk de ‘goedkoope bazar’ van Pasveer is.
Laten we proberen de geschiedenis van deze twee panden eens te ontrafelen met de hulp van - merendeels - het kadaster, de gegevens vanuit het Haskerlands archief ons ooit aangereikt door Sietse Krikke, de omnummeringslijst uit 1911 uit het Jouster archief, de adresboeken van Heerenveen (vaker in deze rubriek gebruikt) en tenslotte informatie uit de kranten, welke in ons digitale tijdperk voornamelijk te danken zijn aan de website van de Koninklijke Bibliotheek t.w. <www.delpher.nl>.
PAND Heerenwal 69a.
Het eerste begin van dit tweede pand op onze foto is in ieder geval in 1832 vastgelegd onder kadasternummer Nijehaske A-1580 (huis) en A-1581 (tuin). Winkelier Ekke Johannes van der Meer in Heerenveen (AEN) is de eigenaar van huisnummer Nijehaske 47 aan de Heerenwal. Zelf heeft hij daar met zijn echtgenote Martentje Wiebrens de Vries (gehuwd geweest van 1797 tot 1808 met schoolmeester Lammert Woudstra en sindsdien weduwe) gewoond o.a. in 1816 (G.A. HAS, nr. 1496). Zij blijken te zijn gehuwd in de gemeente Haske op 8 januari 1812. Ekke Johannes van der Meer is dan 29 jaar en nog ‘boerenknegt’ in Het Meer. Martentje is dan zes jaar ouder en heeft twee jongens uit haar eerste huwelijk. Overigens wordt het beroep van Ekke van der Meer in een erfpachtcontract van de D.C.F. Veencompagnie van 27 september 1821 (DCF-archief nr. 1091) - als stiefvader van Wybren Lammerts Woudstra, mr. leertouwer - ‘uitdrager’ genoemd. Zijn echtgenote Martentje Wybrens de Vries heeft haar zoon Wybren het recht gegeven op een “huisstede en grond, bebouwd met eene huizinge, gekwoteerd met no. 48, leertouwerswinkel en droogschuur c.a.” (Zo ... dat is al de eerste vernummering van het adres ! en zullen nog enkele volgen.)
Rond 1825 wordt het huis al in twee gedeelten bewoond en blijkt groot genoeg voor twee huisgezinnen. De arbeider Binne Jisses Leertouwer is de ene gebruiker én de leerlooijer of leertouwer Wiebren Lammerts Woudstra (dus de in januari 1798 geboren stiefzoon van Ekke Johannes van der Meer) heeft daar met zijn vrouw Minke Siegers van der Laan, waarmee hij op 25 november 1816 op 17 jarige leeftijd is gehuwd, gewoond met vier kinderen, o.a. in 1825. (HAS 791).
De Volkstelling 1830 registreert op datzelfde pand het echtpaar Binne Jisses Leertouwer, arbeider (58) en Jantje Hijlkes Korver (43), die samen een gedeelte bewonen met nog drie minderjarige kinderen (12, 8 en 6 jaar). Tevens is er dan woonruimte voor het echtpaar Baltus Lijkles Fenema, schoenmaker (43) en Sijtske Aukes van der Werf. Zij mogen samen met vier minderjarige kinderen (12, 9, 7 en 3 jaar) het andere deel gebruiken.
De situatie in een bewonerslijst van 1834 kent de beide families ook nog, maar beschrijft het als volgt: volgnummer 065, huisnummer 047: Venema, Baltus L. ; 2 manspersonen, 4 vrouwspersonen; 6 protestant. Voor de andere familie geldt: volgnummer 066, huisnummer 047: Leertouwer, Binne J.; 3 manspersonen; 1 vrouwspersoon en 4 protestant. (Gegevens afkomstig van Sietse Krikke).
Ook de volgende gegevens zijn ons aangereikt door Krikke. Het jaar 1842 is huisnummer 47 in gebruik bij Baltus Lijkles Venema (1787), schoenmaker, en - voor het eerst nummer 47a het tehuis voor Binne Jisses Leertouwer (1777), die weliswaar arm is maar niet wordt bedeeld. De volgende lijst stamt uit 1852 en daar blijkt Binne Jisses Leertouwer niet meer als bewoner te zijn geregistreerd. Het nummer 47a bestaat niet meer en uit de overlijdensacten blijkt, dat Leertouwer is overleden in 1850. Baltus Lijkles Venema daarentegen heeft een nieuw huisnummer in 1852, namelijk 62.
Een repertoire van notaris Arjen Binnerts, d.d. 5 maart 1859, aktenummer 79 legt de gegevens vast van de verkoop door Ekke Johannes van der Meer (1782), inmiddels zonder maatschappelijke betrekking en wonend in Aengwirden en door de erfgenamen van zijn overleden huisvrouw Martentje Wiebrens de Vries (1776), die eerder getrouwd is geweest met Lammert Lolkes Woudstra. Het eerste onderdeel van die acte gaat over de overdracht aan zijn medeverkoper Sieger Sytzes van der Laan, koopman te Nijehaske, van een huis c.a. te Nijehaske, sectie A., nr. 1580 (huis aan de straat) en deels sectie A., nr. 1950, (tuin daarachter), samen groot 0.02.69 HA., voor fl.880,-. Kijken we hierbij naar de details van de kadastrale registratie dan zien we dat perceel A-1580 slechts een grootte heeft van 0.91 are. Dat zou betekenen dat perceel A-1950 zou moeten zijn geregistreerd op een grootte van 1.78 are. De kadastrale legger van Van der Meer komt evenwel niet verder dan een grootte van 1.40 are. Waar die resterende 0.38 are dan vandaan komt, blijft vooralsnog een groot raadsel.
Na afwikkeling van deze verkoop door de familie Van der Meer c.s. blijken de nieuwe eigenaren te zijn: Sieger Sijtzes van der Laan en Jan Johannes Wijntjes en wel tesamen onder leggernummer 1237. Slechts amper één jaar duurt deze samenwerking, want - zoals het kadaster meldt - er wordt een ‘splitsing vóór 1861’ doorgevoerd tussen de beide deelgenoten.
Jan Johannes Wijntjes (legger 475) wordt eigenaar van 0.90 are, waarbij de omschrijving van het bezit luidt: “synagoge, huis en erf” met als nieuw kadasternummer A-2073. De enige conclusie die we hier uit kunnen trekken is, dat Wijntjes verhuurder is van de ‘synagoge c.a.’ aan de Nederlandsche Israëlitische gemeente van Heerenveen ofwel de Joodse gemeente van Heerenveen. Achter het huis aan Heerenwal met kadasternummer A-1580 ligt tot het kadastrale dienstjaar 1846 een ‘tuin’ met een grootte van 1.40 are. Eerst heeft een ‘grensverandering’ in het dienstjaar 1837 het 2.50 are grote tuingedeelte teruggebracht van 2.50 are naar 1.40 are, ten faveure van stiefzoon Wiebren Lammerts Woudstra, die op het naastliggend perceel een ‘looierij’ gebruikt. Voor de 1.40 are tuin wordt op naam van Ekke Johannes van der Meer vervolgens het nieuwe kadastrale nummer A-1842 toegekend. Dan verandert een zgn. ‘stichting in dj. 1846’ dat in ‘huis met erf’ onder verantwoordelijkheid van Ekke Johannes van der Meer (legger 240.26). Dan komt ook het kadasternummer A-1950 in beeld én tegelijk verwerft Van der Meer daarmee voor 5 jaar belastingvrijdom tot 1851. Na de ‘expiratie’ uit die belasting blijkt de ‘gebouwde waarde’ te zijn vastgesteld op fl.6,-. Naar Heerenveense begrippen een uiterst lage waarde, omdat meestal als ondergrens fl.15,- wordt aangehouden. Het moet een uiterst bescheiden ‘huisje’ zijn geweest. Het is geoorloofd daaruit te concluderen, dat dit ‘huisje’ in huur is gegeven aan de Ned. Isr. Gemeente Heerenveen voor hun sabbathvieringen en hun onderwijs van de Thora. Van der Laan en Wijntjes continueren deze toestand, doch toen de beide partners besloten tot een ‘splitsing’ in hun gezamenlijk bezit in het dienstjaar 1861 en Wijntjes alleen verder gaat met 0.90 are verandert er het een en ander.
Allereerst wordt in Wijntjes z’n legger 475, onder regelnummer 13 het A-1950 kadasternummer vervangen door A-2073. De grootste verandering is evenwel de inhoudelijke omschrijving. Die verandert van ‘huis en erf’ naar ‘synagoge, huis en erf’. Dit schept in ieder geval zekerheid over het gebruik. Tegelijk verdwijnt door de splitsing de term ‘leerlooierij en erf’. De totale grootte van de omschrijving daarvan is steeds 2.20 are geweest. Daarvan gaat 0.95 are naar noordelijke eigenaar Jan Wiebes Nijholt, die na Woudstra eigenaar is geweest van de ‘leerlooierij en erf’ en brengt zijn bezit op 2.75 are. Verder wordt 0.25 are van 2.20 are herverdeelt onder Wijntjes en van der Laan.
Sieger Sijtzes van der Laan heeft door de ‘splitsing’ naast A-1580 (0.91 are) dan nog een bleekveld A-2072 (0.75 are) en ook nog een bleekveld A-2074 (1.00 are). Overigens is alles bereikbaar via de steeg ten zuiden van A-1580. Een kadastrale hermeting ‘vóór 1869’ scherpt de verschillende percelen, voor wat betreft de grootten nog wat aan, maar dan gaat het om wijzigingen uitgedrukt in centiares. De eigenaren blijven dezelfden, maar er worden opnieuw nieuwe kadasternummers toegekend: A-2861 tot en met A-2864.Evenwel, in de joodse gemeenschap wordt kennelijk de behoefte gevoeld ‘baas in eigen synagoge’ te zijn, want op 8 augustus 1876 schrijft notaris Gerrit Boschloo uit Heerenveen in het dagregister van het kadaster een koopacte in. De erven Wijntjes - vader Jan Johannes is op 18 maart 1865 als 75 jarige overleden - verkopen ‘een gebouw dienende tot Synagoge en badkamer met stede en grond op de Heerenwal onder Nijehaske, sectie A., no. 1862’, aan Izaäk Veldman en Hartog Izaäks Cohen, beiden koopman te Nijehaske, en tevens voorzitter en penningmeester van het Bestuur van de Nederlandsche Israëlitische Gemeente te Heerenveen.
Deze veranderingen zijn op het Netteplan van 1887 vastgelegd. Daaruit komt het beeld naar voren, dat dit ene perceel zodanig is verkaveld, dat er vier verschillende opeenvolgende kadasternummers zijn ingevoerd. Vanaf de Heerenslootzijde is dat eerst A-2864 (het huis aan de straat), daartegenaan een huis met een stuk erf A-2863. Vervolgens op het middendeel een ‘huis’ met een gebouwtje daar los van staand maar beiden op hetzelfde erf (A-2862) en tenslotte tot de westelijke scheidsloot een stukje tuin c.q. erf (A-2861). De totale grootte van het perceel bedraagt dan 0.59 are (A-2864), 1.12 are (A-2863), 0.92 are (A-2862) en 0.94 are (A-2861), samen is dat: 3.57 are. Volgens een kadastrale kaart uit 1868 wordt aan het perceel ten noorden van dit viertal het kadasternummer A-2865 toegekend. De inhoudelijke omschrijving daarvan is 2.93 are. Als het volledig identiek zou zijn geweest aan A-1582 en A-1582a dan zou de totale grootte moeten zijn geweest: 2.50 are plus 0.40 are is samen 2.90 are. Maar er is een hermeting geweest inmiddels.
Wie er in de periode na 1853 in de als ‘huis’ aangegeven percelen hebben gewoond, hebben we nog niet kunnen vaststellen. Daarvoor is toegang nodig tot de bevolkingsregisters na 1850 van Nijehaske (HAS) en een verschrikkelijke hoop tijdsinzet. We hopen dat ook Haskerland over niet al te lange tijd deze via ‘Alle Friezen’ digitaal beschikbaar kan stellen.
In een eerdere bijdrage over de Heerenwal hebben we U al eens kennis laten maken met de originele vernummeringslijst op het Gemeentearchief van Joure van het jaar 1911. Daarin staan als ‘oud nummer’ tot 1911, respectievelijk nr. 61 (voor de Ned. Isr. Kerk dus A-2862 of eigenlijk A-4573 ), nr. 60a (voor - vermoedelijk - A-2863) en nr. 60 (in pen bijgeschreven: ‘winkel’ , dus aan de straat A-2864).
Na 1911 is het oude nummer 61 vervangen door het Nijehaske A-86 nummer (waarbij deze A staat voor huisnummer in wijk A.) Nummer 60a wordt dan Nijehaske A-87 en nummer 60 krijgt Nijehaske A-88.
Met behulp van het zoekprogramma Delpher van de Koninklijke Bibliotheek hebben we hoop gehad één van deze huisnummers te kunnen koppelen aan een persoon of gebruiker. Dat was een ijdele hoop.
Toch staat op foto 01187 van Museum Heerenveen ten noorden van het pand Kniphorst een huisje met een tuitgevel, twee smalle gevelraampjes op zolderverdiepinghoogte met daartussen een reclamebord van forse afmetingen en de tekst: “Voor ongeregelde goederen vertegenwoordiger K.K. Eppinga”. Die foto is van omstreeks 1910. Die opvatting wordt stevig bevestigd door het Nieuwsblad van Friesland van 23 april 1910, waarvan de tekst luidt: “Aan het geachte publiek van Heerenveen & Omstreken wordt bekend gemaakt, dat voor mijn rekening een handel zal worden begonnen in geregelde en ongeregelde goederen tegen buitengewoon lage prijzen. Met den verkoop dezer goederen heb ik belast den heer K.K. Eppinga, Heerenwal, Heerenveen, voorheen Knijpe. Aanbevelend, E. van der Zwaag.”
Eppinga gaat aan de slag. Zijn werkgever evenwel komt na zo’n jaar of drie in de problemen. Het eerste signaal daarvan vinden we in het Nieuwsblad van Friesland, waarin aangekondigd wordt een “Boelgoed - Nijehaske op Dinsdag den zevenden juli 1900veertien, des voormiddags om 10 uur, ten huize van E. van der Zwaag, koopman en winkelier te Heerenveen, Nijehaske, zal publiek worden verkocht, door deurw. P.L. DE LANG te Heerenveen: Verschillende meubelen en huisgeraden, een partijtje manufacturen, een hond, kippenhok met zes kippen, kar op twee wielen, enz enz.”. In dit bericht wordt niet gesproken van een faillissement, maar in Het Nieuws van de Dag van 7 juli 1914 staat onder “FAILLISSEMENTEN. Failliet verklaard: (o.a.) 4 Juli. E. van der Zwaag, koopman, Nijehaske; -- r.-c. (rechter-commissaris) mr. J.J.E. Boschloo; cur. (curator) mr. M. de Muinck, Heerenveen.”
Het is niet het eind van de loopbaan van de heer K.K. Eppinga, want uit een advertentie op 29 juli 1919 blijkt dat hij in de ‘Manufacturen’ is gegaan en aan de Heerenwal is gebleven. Het assortiment betreft ‘Amerikaansche Lappen’, geschikt voor boezeroens, jongenskielen, morgenjurken, boezelaars, enz. Prima kwaliteit! IJzersterk! Spotprijs! Dames-en Kindermantels, Heerencostuums, Damesrokken, borstrokken, onderlijfjes, onderpakken, damespantalons, dameshoeden, Buckskin lappen, manchester broeken. Ze worden voor spotprijzen opgeruimd door Eppinga. Kort daarna verkoopt slager Franke Bouwes van der Laan het pand nr. 353 op de westkant van de Dracht aan het tweetal S.H. van der Laan uit Nijehaske en R.J. Smilde te Heerenveen, die het op 30 april 1920 finaal hebben gekocht voor fl.10.551,-. Koopman Klaas Klazes Eppinga kan het kennelijk huren. Van der Laan vertrekt op 8 mei 1920 uit het huis en Eppinga kan zijn ‘affaire’ daar beginnen. In het adresboek 1922 blijkt K.K. Eppinga de winkel aan de Dracht no. 106 te exploiteren als ‘koopman in manufacturen’.
Eerder - bij het verhaal over ‘De Goedkoope Bazar’ - onder Nijehaske A-83 hebben we al vastgesteld, dat in het pand waar Eppinga de ongeregelde goederen aan de man heeft gebracht op zaterdagavond 15 maart 1919 om 6 uur ‘s avonds Pasveer’s Goedkoope Bazar met porselein, glas, aardewerk en galanterieën zijn zaak opent. Deze Fa. Wed. H. Pasveer & Zoon heeft nu twee adressen vlak bij elkaar, namelijk nr. 83 (en met het huis met winkel van Kniphorst nr. 85 ertussen) ook nr. 89.
Wij moeten nu onze redenering onderbreken en het woord geven aan een kenner van het huis van de familie Kniphorst op no. 85. Vanuit het zweedse Värmskog schrijft Reina Post-Kniphorst, geboren in Nijehaske op 15 september 1924 en dochter van Pieter Hendriks Kniphorst (1890), op 10 mei 1997 over een afbeelding van het huis van haar grootouders Hendrik Kniphorst (1849-1906) en Janke Wiebes (1848-1909).
Citeren we - uit de tekst van haar brief - het volgende: “Foto moet genomen zijn ± 1906; in de deur staat mijn vaders broer J.A. Kniphorst. Hij was ca. 4 jaar ouder dan vader, dus van 1886. Het huis rechts was later weg, de steeg voerde naar de synagoge, die achter deze huizen stond (herinner ik me nog)”.
Dit bericht van Reina Post-Kniphorst houdt in, dat in het kadastrale dienstjaar 1935 (dus in werkelijkheid iets eerder) de synagoge, badkamer en erf (A-4573) en nog een stuk erf (A-4572) middels een zgn. ‘overdracht’ van de oude eigenaar de Ned. Isr. Gemeente van Heerenveen naar de nieuwe eigenaar de Ned. Isr. Gemeente van Sneek zijn gegaan.
Het pand met kadasternummer A-2864 (aan de straatzijde) en door ons aangewezen als het pand met huisnummer A-87 - dus ten noorden van het het pand Kniphorst met nummer A-85 - is in het kadastrale dienstjaar 1914 onderwerp van een ‘scheiding en verkoop’ in en door de familie Sieger Sijtzes van der Laan. De begunstigden zijn Willem Visscher, touwslager te Steenwijk, en zijn echtgenote Roelofje van der Laan, die het in het dienstjaar 1916 doorverkopen aan Hendrik Johannes Comello, schilder te Benedenknijp e. Hij is de geregistreerde eigenaar van legger 3653.2. Hij bewoont het pand evenmin en na een jaar of vijf verkoopt hij het in het kadastrale dienstjaar 1921 aan de uiteindelijke eigenaar Jan Pasveer met legger 3860.5. Datzelfde is eveneens gebeurd met A-2863, en dus ook in het dienstjaar 1921.
We ronden de brief van Reina Post-Kniphorst af met haar beschrijving van de noordelijk gelegen panden vanaf de Stationsstraat. Alzo: “Vanaf de spoorbrug waren de huizen als volgt: op de hoek een bakkerswinkel (Spoelstra), aansluitend de bakkerij (niet meer in gebruik). Huis waar m’n oom woonde (73); “kleine” Pasveer (72); een woonhuis met gevel in 2 verdiepingen (71); “grote” Pasveer (70) die in mijn tijd 2 percelen besloeg, waarvan het 2e (69a) dat was wat je rechts op de foto ziet; dan het ‘Kniphorst’-huis (69), dus no. 6 in mijn tijd, nr. 7 toen de foto gemaakt werd.”
Nu we de situatie begrijpen welke Reina Post-Kniphorst heeft beschreven, gaan we nog even terug naar de oude huisnummer van vóór de éénwording van Heerenveen op 1 juli 1934.
Heerenwal 73 is eerder Nijehaske A-92 (J.A. Kniphorst, de expediteur); Heerenwal 72 is daarvoor Nijehaske A-91 (‘kleine’ W. Pasveer); Heerenwal 71 is geweest Nijehaske A-90 (Th. Bakker); Heerenwal 70 blijkt Nijehaske A-89 en dus van ‘grote’ J.H. Pasveer te zijn, net als kleine huisje ook van ‘grote’ Pasveer van Heerenwal 69a eerder - waarschijnlijk - Nijehaske A-87 is geweest. De nummers 86 en 88 - huis, loots en erf - en - synagoge, badkamer en erf - zijn niet aan de straatzijde gesitueerd, maar achter Nijehaske A-87.
Zoals aan het uiterlijk op deze foto is te zien, is dat ongetwijfeld te danken aan een zgn. kadastrale ‘herbouw, enz.’ is uit het dienstjaar 1924 en in werkelijkheid dus iets eerder. Pasveer heeft de beide aan de straat staande panden dan sinds dienstjaar 1921 al in zijn bezit: sloopt het tweede pand gedeeltelijk en maakt er ‘winkel met erf’ van.
PAND Heerenwal 70
Het deels afgebeelde pand nr. 70 blijft in zijn originele staat met dezelfde Pasveer als eigenaar. Daarbij blijft het overigens niet, want in 1934 ná de eenwording van Heerenveen neemt het gemeentebestuur van Heerenveen de bouwvergunningen, over die door Haskerland al zijn voorbereid en kan Pasveer opnieuw aan de slag voor een méér dan ingrijpende verbouwing. De bouwtekeningen van de architect A. Laagland uit Den Haag spreken duidelijke taal. Daarbij moet wel worden verteld, dat Pasveer dan ook eigenaar is geworden van het achterliggende terrein met de synagoge, de badkamer en een stuk erf, samen 1.90 are groot. Na die verbouwingen spreekt het kadaster zelfs voor de opnieuw kadastraal onder Tjalleberd ingedeelde bezittingen onder E-380 tot en met E-383 van ‘bovenwoningen, winkel, fabriek en erf’. Wel blijven de gevels van de samenstellende panden iets van elkaar verschillen en blijven in sommige bronnen ook beide huisnummer 69a en 70 in gebruik.
De totale breedte van de twee voorgevels van dit duo-pand wordt in de bouwtekening op circa 12.00 meter gesteld, terwijl het oorspronkelijke pand 69a een breedte heeft gehad van 6.89 meter en het pand 70 van 5.06 meter, samen derhalve 11.95 meter.
Een bijzondere opname van de beide panden staat in het boekje ‘De Heerenwal. Bruggen en gekromde ruggen’ op de pagina’s 82 en 83. Daarop zijn de ramen van de panden beveiligd tegen explosiegevaar in het geval dat de Duitsers de brug zouden opblazen. De Heerenveners zijn nog maar net over de drempel van de bevrijding heen als het bericht de bevolking bereikt, dat Jan H. Pasveer op 31 april 1945 is overleden. Zijn weduwe Johanna Elizabeth Kokxhoorn blijft samen met haar zoon het bedrijf voortzetten. In het adresboek van 1949 is deze jongeman Henricus M. Pasveer ingeschreven als ‘winkelier’. In 1952 neemt de wed. Pasveer architect F.W. Wierda in de arm, laat voor de bovenverdieping van het zuidelijke pand nr. 69a een pakhuisruimte verbouwen tot een aantrekkelijke bovenwoning. Op 17 juli 1952 krijgt ze daarvoor toestemming van de gemeente. (Vergunning 88-52) Inmiddels is ze ook in gesprek voor een overname van de winkel door een huurder. Die huurder (of mogelijk) bedrijfsleider is Bernardus C. Brouwer die op 2 september 1952 wordt ingeschreven op het adres Heerenwal nr. 70 en afkomstig is van Didam bij Amsterdam. In het adresboek 1954 staat hij ingeschreven als ‘etaleur’. Niettemin, hij koopt volgens volgens de kadastrale registratie in het kadastrale dienstjaar 1958 het gehele complex onder kadasternummer E-712 met een grootte van 6.54 are, bestaande uit winkel, bovenwoningen en erf. De verkopers zijn de weduwe J.E. Pasveer-Kokxhoorn en haar zoon Henricus Maria Pasveer (geb. 2 aug. 1926).
Voor de heer Brouwer begint het met een ,valse start’. Nauwelijks begonnen krijgt hij begin oktober 1958 te maken met een oplichter, die voor fl.70,- speelgoed meekrijgt en voor eenzelfde bedrag ook nog een te bezorgen bestelling plaatst voor een adres in Wolvega. Dat adres blijkt evenwel niet te bestaan. Bij de aangifte bij de recherche kan hij
slechts een vaag signalement geven. Een geschatte leeftijd van 40 jaar en drager van een tweedjas. Bovendien blijkt in 1960 de exploitatie van dit warenhuis hem boven het hoofd te zijn gegroeid. Bij vonnis van Arrondissements-Rechtbank te Leeuwarden van 25 februari 1960 is hij in staat van faillissement verklaard. Hij handelde onder de benaming “Pasveer’s Warenhuis”. Als curator wordt aangesteld Mr. B. Daniëls te Leeuwarden. Uiteraard doorloopt hij vervolgens de gehele faillissementsprocedure met schuldvorderingen, verificatievergadering, uitdelingslijst en het verbindend worden van de slotlijst op 1 februari 1963. Zolang wordt uiteraard niet gewacht met de verkoop van het warenhuis. Ook wacht de heer Brouwer niet met verhuizen. Hij wordt al op 28 maart 1960 uitgeschreven naar Didam, waar hij vandaan is gekomen. Op donderdagavond 27 oktober 1960 wordt het kapitale zakenpand op de eerste Heerenwal 70 aangekocht door administrateur Fokke Brugge. Hij doet dat in opdracht van Van Ommen’s Handelsvereniging te Amersfoort. Deze firma heeft dan al een vestiging in Heerenveen aan het Stationsplein nr. 10. Het is een groothandel in huishoudelijke artikelen. De letters op de gevel ‘VOHA’ staan dus voor ‘Van Ommen’s Handels Vereniging’. Op 29 mei 1964 blijkt Van Ommen een onderhuurder te hebben gekregen in de persoon van Fokke Dijkstra, die op deze datum het adres Herenwal 70 aanbeveelt voor alle soorten kampeertenten, ook voor de verhuur (2-. 4- en 6-persoonstenten, luchtbedden, enz.) De adresboeken van 1964 en 1966 maken daar ook melding van. De woningkaart heeft Fokke Dijkstra al ingeschreven op nr. 70 per 21 februari 1961 en hij woont er in 1976 nog steeds. Tenslotte hebben we een winkelbedrijvenlijst uit 1970 kunnen inzien, waarbij de belangrijkste informatie over de handelsvereniging Van Ommen blijkt te zijn dat ze 400 m2 oppervlakte tot hun gebruik hebben. Overigens keert het kadaster in het dj. 1975 - na een hermeting - terug naar een kadasternummer in de sectie A. Vanaf dan staat het perceel geregistreerd onder kadasternummer Tjalleberd, sectie A-9577.
Spijtig genoeg hebben we zeer weinig over het gebruik ná 1970 kunnen vinden, met uitzondering van de naam Joh. Bakker die daar dan onder het adres Herenwal 69a een bandenservicebedrijf exploiteert. In de telefoongids van 1998 staat de Autobandenhandel J. Bakker / W.W. van Bokhorst onder huisno. 69a. Op internet wordt - nu in 2016 - het ‘Handel in en reparatie van autobanden; fietsherstellers- en bromfietsbedrijf.’ genoemd. Zelfs Google Maps laat op de beide gevels van 69a en 70 nog de plank zien met het opschrift: BANDENSERVICE J. BAKKER.
2016, april 24 - wibbo westerdijk - hip-backup - met dank aan Sietse Krikke