Historie in beeld
HIP-TIME MAGAZINE 82
Hoe je Heerenveen voor 1980 ook benadert, altijd is er dat onmiskenbare opvallende baken: de Watertoren aan het Gemeenteplein. Bij de datering van fotografische opnamen zoek je steeds de meest prominente herkenningspunten. En het moet worden erkend, dat op dat lijstje meestal als eerste de watertoren wordt genoemd. Deze foto met Museum Willem van Haren-nummer 01794 dateert van augustus 1980 en is gemaakt door Marga Hottinga, de dochter van de heer Hottinga, medewerker van de technische dienst van de P.T.T. Dat zijn althans de gegevens, die achterop de ingevoerde foto staan.
De verschillende gegevens, die U in onze rubriek over de watertoren bent tegenkomen zijn al talrijk, maar vormen natuurlijk geen monografie over dit beeldbepalende pand. Er is wel eens een zinsnede geweest over de stichting en over de problemen daarbij en natuurlijk over de ‘discutabele’ beslissing van de afbraak en de daarmee gepaard gaande onrust onder een deel van de bevolking. Eigenlijk is het wachten op een ‘sneuper’, die het volledige verhaal van stichting tot sloop eens degelijk op papier zet. Er liggen ‘formeel’ voldoende aanknopingspunten in het archief van de gemeente Heerenveen. De inventarissen van de gemeenten Schoterland (inv. nr. 2595) en Aengwirden (inv. nr. 2307) en van de gefuseerde gemeente Heerenveen (talloze dossiernummers) tonen het grote belang van de drinkwatervoorziening. Eerst door N.V. ‘De Heerenveensche Waterleiding’ en na overname in 1954 door de ‘N.V. Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden (IWGL)’.
Op de voorgrond over de gehele breedte van de foto ziet U een detail van het aangelegde hekwerk na de volledige restauratie van de Kolkmuren aan de Lindegrachtzijde. De motieven om deze neer te zetten zijn uiteraard ontleend aan ideeën over veiligheid voor de mensen, maar verschuiven langzamerhand in de loop der jaren naar ‘beheersing van de onderhoudskosten’ en naar ‘meer eigen verantwoordelijkheid’ van de gebruikers. Tenslotte heeft een anderhalf tot twee meter hoge steile kademuur zonder reddingshaken of een ladderconstructie én bij het te water raken een volledige afhankelijkheid van derden de Heerenveense driestelingen waarschijnlijk toch gemaand tot enige voorzichtigheid.
Kennelijk acht men destijds langs het Van Harenspad minder risico’s te lopen en kan daar de kademuur volstaan met een kleine opstaande rand, waar zelfs een auto enige moeite moet doen om er overheen te rijden. Dat is aan de Heerenwal wel eens anders geweest. Wat bovendien aan deze foto opvalt is de afwijkende ‘routing’ op het gemeenteplein, waar het beeld van Fedde Schurer van beeldend kunstenaar Guus Hellegers in 1974 zijn eigen ‘verhoogde’ plekje heeft gekregen. Een reconstructie van het plein ten dienste van de marktfunctie doet de gemeente besluiten het beeld een plaats te geven aan de zijkant van Oenemastate. Tegenwoordig met de serretenten van Het Gerecht is de benodigde ruimtelijkheid voor het bronzen monument (2.30 meter hoog × 70 cm breed × 25 cm diep) van de dichter-schrijver-journalist Schurer min of meer een farce geworden. Beelden
in de openbare ruimte worden gaandeweg overwoekerd door noodzakelijk geachte en gedoogde terrasfaciliteiten, straatmeubilair, reclame-uitingen en/of product-uitstallingen, hetgeen stilaan leidt tot enige ‘verrommeling’ van het straatbeeld.
In de jaren na de totstandkoming van deze foto wordt het autoparkeerbeleid op het Gemeenteplein grondig herzien mede vanwege de terugkeer van de zaterdagmarkt op dit plein. Er volgen in de loop der jaren talloze nieuwe initiatieven op het terrein van het autoverkeer, maar aan de drang om het autoblik zo dicht mogelijk bij je werk-of verblijfsbestemming te willen parkeren helpen zelfs blokkades, hoge parkeertarieven en boetes niet voldoende.
Links op deze foto ziet U een fragment van het pand van de belastingdienst en de uitgebouwde serre met pal om de hoek de toegangsdeur. Het hoge deel is in 1870 gebouwd als ‘postkantoor’ op aandrang van de Kamer van Koophandel, die het van belang vindt dat deze in het centrum van Heerenveen komt. De gemeente Schoterland geeft - na overleg met en op bouwvoorschriften van het rijk - aan gemeente-architect Elbert de Graaf de opdracht het gebouw te realiseren. Timmerman Petrus Anne Dijkstra doet dat voor fl.12500,-. Onderdeel van de voorbereidingskosten is de demping van het eerste deel van de oostelijke gracht van Oenemastate. Dankzij de doctoraalscriptie Kunstgeschiedenis - “Een inventarisatie van postkantoren in Friesland van ca. 1850-1989” - van Johannes Tjepke Engwerda uit Hilversum aan de Universiteit van Utrecht, zijn wij in staat U kennis te laten nemen van de architectonische kenmerken van het oorspronkelijke gebouw.
Hij beschrijft het gebouw met een rechthoekige plattegrond met één verdieping, welke is afgesloten met een schilddak met drie schoorstenen. De gevelverdeling, zowel aan de straatzijde (3 ramen) van het Haringspad als aan het Gemeenteplein (8 ramen), is regelmatig verdeeld door veel bovenelkaarstaande vensters met spaarnissen en afgesloten met een brede korfboog. Gevels en dak zijn van elkaar gescheiden door een rondlopende vlakke lijst en dakgoot met geprofileerde rand, steunend op consoles. De publieksingang is aan het plein (tweede raamnis vanaf het westen) en de deur van de directeurswoning zit aan de linkerzijde van de gevel aan het Haringspad. Aldus de bevindingen van de heer Engwerda. Naast de deur van de bovenwoning zit ook de eerste steen. De tekst daarvan luidt: "De eerste steen gelegd / den 4 Juny 1870 / door / Jan BEECKMAN / oud 9 jaar." Hij is de zoon van de eerste directeur Martinus Hendrikus Beeckman, die deze functie bekleedt van 1870 tot 1874. Op 15 februari 1871 wordt het kantoor in gebruik genomen. In 1892 koopt het rijk niet alleen het pand voor fl.15000,-, maar ook een strook grond van 3 bij 20 meter voor fl.500,- van de gemeente. De verbouw behelst de aanbouw van een serre aan de pleinzijde, waarvan we op deze foto juist een klein verlaagd deel zien.
Overigens moeten we vaststellen, dat als de ‘Commissie Gebouw Thialf’ in 1864-1865 hun aktieplannen voor een feestzaal hadden mogen uitvoeren op de noord-oostelijke hoek van het gemeenteplein, er nimmer een postkantoor gebouwd had kunnen worden. De voorgenomen grootte blokkeerde namelijk de toegang tot de centrumbegraafplaats en dat blijkt de werkelijke reden van het onthouden van een vergunning te zijn geweest. Een doorgang van 1.10 meter bleek te weinig voor de lijkwagens om de begraafplaats op een piëteitsvolle manier te kunnen bereiken. (zie voor het Gebouw Thialf in De Veenbrief, januari 2005, jrg. 19, nr. 1).
De grootscheepse verbouwing van Oenemastate in 1968 leidt ertoe, dat het gebouw de volledige Inspectie der Belastingen binnen haar deuren krijgt. Het adres is dan Van Harenspad onder huisnummer 26. Het betekent meteen ook dat het voormalige postkantoor aan het Van Harenspad 44-46 dan slechts het Ontvangkantoor der direkte belastingen en accijnzen is. In 1980 wordt er een hernummering uitgevoerd. Zo wordt het adres Oenemastate, Van Harenspad 26 hernoemd en hernummerd tot Gemeenteplein nr. 77 en het Ontvangkantoor van Van Harenspad 46 tot Gemeenteplein nr. 81. Die wijzigingen staan ook aangegeven op de woningkaart. Volgens de ‘Gids voor de gemeente Heerenveen 1980/81’ maken zowel de Inspectie als het Ontvangkantoor enige tijd alleen gebruik van Oenemastate. Helaas zijn deze twee bronnen behoorlijk met elkaar in strijd. In 1990 is er in de Gids van de Gemeente Heerenveen sprake van een nieuwe naam voor de Inspectie der Belastingen, nl. Belastingdienst Ondernemingen en Belastingdienst Particulieren Leeuwarden, vestiging Heerenveen. Beiden hebben dan als adres Gemeenteplein 33, waarmee wordt aangeduid het huis van Pothaar ten noorden van de watertoren. In de gids van 1992 wordt dat vervolgens definitief gewijzigd in Stationsplein 4.
Van de Oenemastate zien we nog juist boven het dak uit een van de prachtige puntige schoorsteenkappen de lucht in priemen. Graag willen we vertellen wat zich afspeelde achter de twee grote ramen op de benedenverdieping, die op de foto zichtbaar zijn. Van veel ruimten kennen we de functionele bestemming uit een bestektekening voor de verbouwing uit 1962, maar juist deze ruimte staat niet vermeld. Zelf denken we aan een ‘conciergeruimte’ of een ‘pauzeruimte voor het personeel’. Mogelijk dat iemand daaraan herinneringen heeft en ons dat wil laten weten ?
Voor de voormalige Roomse Kerk en de Watertoren ‘tikt’ inmiddels de ‘klok’ zijn laatste uren weg. Op 2 juli 1980 begint de onttakeling van de kerk en op de avond van 8 september 1980 geeft het Comité tot Behoud van de Watertoren de ‘pijp aan Maarten’. Alle pogingen om de watertoren en zijn beeldbepalend karakter voor Heerenveen veilig te stellen zijn door bestuurlijke onwil in een schaamteloze prestigestrijd ‘om zeep geholpen’. De toren gaat vallen ... direct na de bouwvak ! Slopersbedrijf van der Wal uit Joure klaart de klus nog voor de jaarwisseling !
Van de laatste fase kunnen we U - dankzij een dossier van aktievoerder 1980 Lykele Buwalda en een fotobewerking van werkgroepspitter 2014 Jan Prins - met tranen in de ogen een ontluisterend beeld presenteren.
Met de naam van het plein wordt creatief omgesprongen. In de oorspronkelijke aanwijzende tafel van het kadaster uit 1832 wordt het perceel A-189 ten noorden van Oenemastate aangeduid als ‘marktplein’. Op ansichten uit het begin van de 20e eeuw wordt soms gesproken van ‘Gemeentehuisplein’. In de gemeentelijke administratie en door de volksmond wordt ook regelmatig over het ‘Gemeenteplein’ gesproken, terwijl in 1926 in een geïllustreerd tijdschrift voor de afwisseling het functionele ‘Karrijdersplein’ wordt gebezigd. Begin zeventiger jaren staat er plotseling een straatnaambordje met het opschrift ‘Rishon-le-Zionplein’. In het kader van de zeer bewierookte stedenuitwisseling met de gelijknamige israëlische gemeente Rishon-le-Zion, waarvan in 1966 voor het eerst een deputatie naar Heerenveen komt en later vele malen delegaties van beide landen elkaar over en weer bezoeken hebben gebracht, wordt deze plaatsnaam op zekere dag als straatnaambord aangetroffen. De verantwoordelijke(n) heeft (hebben) zich nimmer bekendgemaakt.
2014, mei 3 - wibbo westerdijk - hip-backup - met dank aan Lykele Buwalda en Jan Prins
HIP-TIME MAGAZINE 86
Het Nieuwsblad van Friesland van 1 september 1916 start haar rubriek ‘Berichten uit Stad en Dorp’ met de cryptische zin ‘De Stationsweg overstroomt ... voor het laatst!’ De journalist van deze noodkreet is kennelijk door de ervaringen knap cynisch. Geniet mee van de tekst, die hij de 30e augustus 1816 opstelt om te delen met zijn lezers.
“”Heerenveen, 30 aug's. '''t Mat earst op 't slimst..." Er zal verbetering in den toestand komen, is besloten. Maar een besluit nemen en uitvoeren geschiedt niet altijd op nagenoeg 't zelfde moment. En zo kwam dan de dag van heden ons nog eens aantonen hoe erg het wel kan. De nacht had voor een flink begin gezorgd en overdag deed de gestadige en soms zeer overvloedige regen het "Stationsdiep" al breeder en dieper worden, zodat tenslotte de toestand zo erg werd als nog nooit te voren beleefd.
Passage was op een schappelijke manier niet meer mogelijk. Men trachtte op verschillende manieren de "hindernis" te nemen. Sommigen voorzichtig, op de tenen of op de hakken, zich krampachtig aan hek en haag vastklampend, anderen met enige gewaagde sprongen. 't Is zeker, dat bij de waterdichtheid de voetbekleding op een zware proef werd gesteld.
De "historie" had, dunkt ons, tijdelijk 'n goede bron van inkomsten kunnen worden. Voor een "overhaal", was het "Diep" nog wel niet diep genoeg, maar een ondernemend man, in het bezit van een paar flinke laarzen en een platte kruiwagen of kar, had vandaag heel wat voeten en vooral "voetjes" droog kunnen houden voor enkele centen "per paar". Tegen de avond was zulks niet meer nodig, want toen werd van gemeentewege een "noodbrug" geslagen, die behoorlijk door een petroleumlantaarn werd verlicht.
En zal dit nu het hoogste en laatste stadium van de Stationsweg-ellende zijn? Wij ontvingen hedenavond reeds een brief, geadresseerd "Zeestraat", Heerenveen. Kan men't niet weg spatten, dan wil men 't weg spotten, naar het schijnt.””
Het beeld dat in bovenstaand stukje wordt beschreven, wordt meer dan toepasselijk ondersteund door een exemplaar uit de glasplatencollectie van Mieke Nijland en afkomstig uit de nalatenschap van Hubert Adriaan Veltman. Inmiddels is die grote verzameling terug te vinden op de zoeksite van het Fries Fotoarchief onder het kenmerk: ‘Veltman 109’. Deze meer dan verdienstelijke amateur-fotograaf heeft de aangrijpende gebeurtenis vastgelegd zonder het podium van publicatie in de Hepkemacourant zelfs maar te kunnen overwegen. De Hepkemacourant uit 1916 biedt daarvoor simpelweg nog geen faciliteiten. Zelfs illustraties beperken zich meestal tot gesjabloneerde afbeeldingen. Het is erg spijtig, dat het Fries Filmarchief haar kijkers zonder het te weten op het verkeerde been zet. Zij veronderstellen, dat Veltman de foto enigszins heeft gemanipuleerd. Maar, wanneer de foto om een verticale as wordt gespiegeld, blijkt dat daar geen sprake van is geweest.
Bij het bladeren in de legger van de ‘Hepkemacourant’ of eigenlijk ‘Nieuwsblad van Friesland’ op zoek naar een verslag van de ‘Turnfeesten van het gewest Friesland’ van de 29e en 30e juli 1916 stuiten we per toeval op bovenbeschreven bericht. Onze nieuwsgierigheid is gewekt en voor alle zekerheid leggen we de vindplaats even vast om het later nog eens beter te lezen. Inmiddels komt in onze herinnering het beeld naar boven van die zwart-witte fotoafdruk, welke Mieke Nijland ons eens voorlegde. Is het mogelijk dat het overstromingsbeeld iets te maken kan hebben met dit verhaal ? Deze intuïtieve veronderstelling is voldoende aantrekkelijk om na enkele dagen op zoek te gaan naar meerdere berichten van een vergelijkbare inhoud. De vroegere redacteuren van de Hepkemacourant steken ons de helpen hand toe in de vorm van een door hen aangelegd dictaat, waarin zij rubrieksgewijs de door hen gepubliceerde artikelen chronologisch en met de titel van het stuk hebben vastgelegd. Een vorm van een klapper of repertorium om de stukken te kunnen terugvinden als dat noodzakelijk mocht zijn. Het archief van het Museum Willem van Haren heeft onder de archivalia nummers 442 tot 457 een zestiental klappers, die de verschijningsdata vanaf 1904 tot en met 1942 bijna (er ontbreken helaas enkele jaargangen) geheel bestrijken.
Met als ‘steekwoorden’ de termen ‘Stationsweg’ en ‘Raadsverslag’ blijken daar inderdaad in 1916 enkele publicaties aan te voldoen. En wat komt daar uit naar voren ??? Een verrassend onthullend beeld, dankzij een regelmatige schrijver van ingezonden stukken.
De bijdrage van de heer ‘X’ in de krant van 8 maart 1916 heeft als titel gekregen “De Stationsweg te Heerenveen”. Het is te mooi om samen te vatten en alleen de essentie er uit te halen. We geven U zijn volledige tekst (zonder de dubbele ‘ee’, ‘oo’ en de extra ‘n’).
“”...M.de Red. In de eerste helft van deze week was onze drukke Stationsweg een kijkje waard. Las ik een paar maanden geleden dat hij afdoende zou worden verbeterd? Maar wanneer dan toch? Er zijn deze week wel “ogen over gegaan”, ogen van Raadsleden, ogen van opzichters, maar ze vermochten niet de sneeuwbergen en later de bijna ondoorwaadbare smurrie-plas weg te kijken. Eén ferme man met schep en kruiwagen, maar dan in tijds, zou mij liever zijn geweest dan al die ogen. Dan had reeds Zaterdag heel de weg kunnen zijn geschoond. Nu was hij pas donderdag weer een beetje passabel. Naar ik verneem, dragen Schoterland en Aengwirden ook bij tot de verlichting van de Stationsweg omdat deze beschouwd mag worden niet als een uitsluitend Haskerlandse weg, maar als een drukke toegangsweg tot heel Heerenveen. Zouden Schoterland en Aengwirden, waar ze dus reeds blijk geven dat ze mede belang hebben bij een in goede staat verkeren van deze weg, dan ook niet eens de nodige druk willen oefenen op Haskerland, opdat de in uitzicht gestelde verbetering niet al te lang uitblijve? X...””
De heer ‘X’ verwijst zelfs naar een reeds vroeger verschenen publicatie van enkele maanden eerder. Helaas hebben we dat bericht nog niet kunnen traceren, maar we geven de moed nog niet op. Duidelijk is gemaakt dat de winterse omstandigheden in begin maart oorzaak zijn geweest van een week lang overlast als de dooi is ingevallen.
‘X’ hekelt de verantwoordelijken voor hun passiviteit en hun wegkijken van de problemen.
Een week later - op de 10e maart 1916 - vergadert de raad van Haskerland en als één van de onderwerpen staat op de agenda ‘De Stationsweg te Nijehaske’. Het verslag is zeer summier: het raadslid Visscher wijst op de nog altijd in slechte staat verkerende stationsweg te Nijehaske. Hij heeft al op 25 november 1915 de aandacht gevestigd op de slechte toestand bij regenachtig weer en wijst er dan al op dat het onderhoud van de weg bij de tram berust. Voorzitter - burgemeester jhr. P.B.J. Vegelin van Claerbergen - repliceert in de maartvergadering, dat de Nederlandse Tramweg Maatschappij geen vernieuwingen voor haar rekening wil nemen. Bovendien acht hij Haskerland niet alleen verantwoordelijk voor het betalen van de rekening. Schoterland en Aengwirden profiteren er ook van. Raadslid Boltje - een uiterst deskundige aannemer - stelt dat het verstraten met een flinke zandlaag eronder al behoorlijk zou helpen en dat die kosten niet zo hoog zijn.
Conclusie uit dit raadsverslag is inmiddels wel, dat er zeker een vierde partij wordt genoemd. Deze is een belangrijke belanghebbende maar nog niet duidelijk is zijn rol in dezen voor wat betreft het beheer en onderhoud van de weg.
De raadsvergadering van Haskerland van 11 mei 1916 spreekt raadslid Remminga schande van de voortdurende overlast en hekelt de trage gang van zaken. Hij stelt voor dat Haskerland dan zelf maar de riolering moet blootleggen en onderzoeken. De voorzitter meldt nu dat een plan tot verbetering inmiddels is toegestuurd aan de raad van Aengwirden, nadat de N.T.M. volhardt in haar weigering tot het aanbrengen van vernieuwingen en verbeteringen. Ook Schoterland zal daarvoor nog worden benaderd. Een compromis-oplossing komt van de heer Pasma, die alle drie gemeenten en de N.T.M. om de tafel wil hebben voor een bespreking. Bij de stemming wordt het voorstel van Remminga met 3 voor-en 8 tegenstemmen verworpen, maar de voorzitter zegt toe spoed achter de zaak te zetten.
Weer gaat er een maand voorbij zonder dat er iets gebeurd, wat de journalist van de Hepkemacourant op 13 juni 1916 in een bericht “De Stationsweg na een regenbui” doet grijpen naar het middel van de cynische humor. Hij schrijft: “De jongens hebben er nu een raadseltje van gemaakt! Vraag: ‘Wat is de Stationsweg na een regenbui?’ Het antwoord: ‘Weg!’
Zelf vertelt de journalist de anekdote van de arme paardenbestuurder, die zijn steigerende rossinant niet door de plassen krijgt als hij op de bok blijft zitten. Pas als hij zelf ten koste van een paar natte voeten het paard bij de teugels neemt, ziet hij kans door het ‘Stationsmeer’ te komen. Ook blijkt het gebouw van de Hepkemacourant slechts bereikbaar door bij buren over hekken en stekken te klimmen om via een omweg het bureau te bereiken. De dooddoener ‘Er wordt aan gewerkt’ zal zo langzamerhand moeten worden aangevuld met de term ‘met bekwame spoed’.
Na de raadszitting van 5 augustus 1916 van de gemeente Aengwirden lijken de regenwolken te wijken en schijnt de zon door te breken. Het verslag van die vergadering meldt dat de vergadering van de dagelijkse besturen van Haskerland en Aengwirden met de N.T.M.-ingenieur Biezeveld heeft plaatsgevonden. Laatstgenoemde erkent een contract uit 1888, die de N.T.M. verplicht om de buizenleiding van de riolering in goede staat te houden. Deze zijn nu hier en daar stuk, waartoe de N.T.M. bereid is fl.200,- bij te dragen. Uit de door Haskerland opgestelde begroting van fl.981.20 blijkt dat bij lange na niet voldoende. Inmiddels zijn beide gemeenten bereid ieder de helft van het restant op zich te nemen. Die morele verplichting berust op een overeenkomst tussen het Rijk en de beide gemeenten toen zij destijds de weg samen hebben overgenomen. Sommige raadsleden somberen, dat de N.T.M. door zijn krenterigheid er met een koopje vanaf komt. Zij voorspellen dat het absoluut duurder gaat worden dan het begrote bedrag. De discussie wordt er niet doorzichtiger van als ook de plannen om de tramlijn over niet al te lange tijd te verleggen, doorgang zullen vinden. Uiteindelijk wordt de oplossing aangereikt in de krant van de 18e augustus, als de raad van Haskerland laat weten: er komt een wijdere riolering; voor rekening van Haskerland en Aengwirden met een bijdrage van fl.200,- door de N.T.M.; de N.T.M. doet de bestrating; de burgemeester van Haskerland belooft een snelle totstandkoming!
Wanneer het in orde is gebracht ? De kranten zwijgen daarover in alle talen! Geen enkel berichtje over de werkzaamheden! Zeker is dat de 1e september 1916 - zie het eerste bericht van dit verhaal - nog geen goed nieuws valt te vermelden. Conclusie moet dus zijn: Goed nieuws is geen nieuws !!!
Om het beeld nog even te vervolmaken ziet U links in de Stationsweg eerst het pand van de drukkerij Hepkema, daarna het forse heerenhuis in 1922 door B.J. Roze bewoond, die als inspecteur der registratie in het adresboek 1922 staat onder (wijk) C, no. 9. In 1927 is het in gemeenschappelijk gebruik van L. Haanstra, koopman; D. Bosscher, zonder beroep, en wed. S. Dijkstra, eveneens zonder beroep.
Het ‘buitentje’ aan het einde van de straat is na de aanleg van de Stationsweg in 1875 gesticht door Albert Hendriks Propstra. In 1922 wordt het bewoond door W.H. Bakker, chef van tractie der N.T.M.
Aan de rechterkant van de straat achter het hek en de bomenrij staat eerst het in 1908 door Herman Korf de Jong gestichte woonhuis ‘in overgangsstijl’, waarvan de architectuur wordt toegeschreven aan H.H. Kramer uit Leeuwarden. Een advertentie in de Leeuwarder Courant van 13 mei 1908 maakt melding van de voorgenomen aanbesteding ‘ van het verbouwen van een woonhuis’ en van het feit dat het bestek en de tekeningen zijn te bekomen bij H.H. Kramer te Leeuwarden. Tegenwoordig heeft het op basis van dat ontwerp de status van Rijksmonument nr. 27 in de ‘Nota Cultuurhistorisch Erfgoed van de gemeente Heerenveen, deel 1.’ Eerder is het ook onderwerp geweest van het ‘Monumenten Inventarisatie Project. Regio de Friese Wouden, Heerenveen. 1992. In dat rapport heeft het woonhuis (met praktijk) een plaatsje veroverd onder de unieke code: FR-HEE-169. Nadat Herman Korf de Jong er zelf enkele jaren heeft gewoond, wordt de op 12 september 1932 benoemde internist-röntgenoloog van het Heerenveense Ziekenhuis F.E. Revers de nieuwe bewoner. In mei 1946 gaat hij terug naar Utrecht en wordt dr. Bonne Dijkstra, kinderarts, tot in 1973 bewoner.
2014, juli 6 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-TIME MAGAZINE 120
Inspiratiebron voor het Fries Scheepvaart Museum zijn ongetwijfeld de schilderijen van ‘schepenschilder’ Dirk Piebes Sjollema (1760-1840), wonend op de Heerenwal te Heerenveen. De oud-directeur van het FSM de heer Sytse ten Hoeve, samen met de huidige directeur Meindert Seffinga, zien er een goede reden in om hun Jaarboek 1997 te verrijken met een gedegen artikel over en een rijke catalogus van het werk van Sjollema samen te stellen. Eerder heeft Frédérique van der Palm bij het 50 jarig jubileum van het Museum Willem van Haren in 1992 uiteraard met graagte in het jubileumboek “Vereeuwigd... Honderd portretten van Heerenveen en omliggende dorpen” gebruik gemaakt van een aantal voor Heerenveen kenmerkende topografisch afbeeldingen en historische gebeurtenissen. Kunt U zich voorstellen dat met name de topografische afbeeldingen ‘koren op de molen’ zijn geweest voor de initiatiefnemers van, onderzoekers en documentalisten van, maar ook de uitvoerders van het maquetteproject van het Museum Willem van Haren voor de ‘stadsmaquette’ van Heerenveen op een schaal van 1 op 70 ?!
Eén van deze schilderingen is ‘Gezicht op de Heerensloot te Heerenveen’ uit de periode 1816 tot 1827. Uit onderzoek is gebleken, dat in 1816 raadsheer Jacob van Haeften, rechter in de Arrondissementsrechtbank te Heerenveen, eigenaar is geworden door het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad nr. 267 te kopen van de familie Semler. Van Haeften treffen we voor het eerst aan in de Omslag voor de werving van vrijwilligers. Deze vrijwillige belasting stamt uit 1809. Hij woont dan als weduwnaar en afkomstig van Utrecht - zijn vrouw Sara Warmoldina Visscher is daarop 9 november 1797 overleden - in huisnummer 123, dat toebehoort aan het Grovestinsslot oftewel Oenemastate aan het Haringspad. Zijn zoon Barholomeus Cornelis Gerardus van Haeften is geboren in Antwerpen, waar zijn vader destijds in 1789 een hoge functie heeft gehad. In de Heerenveense bronnen wordt hij ‘negotiant’ genoemd, terwijl vader in 1809 wordt aangeduid als ‘membre de tribunal’. Op 24 juni 1810 te Heerenveen trouwt Barholomeus C.G. van Haeften met Johannes Hiddinga Hendriksdr. Zij trekken bij vader in op Oenemastate waar dochter Jacoba Sara Warmoldina wordt geboren op 9 maart 1811. Zij is nog gedoopt op 5 december 1811 in Heerenveen. Met de huidige zoekopties van <www.delpher.nl> vinden we een familieadvertentie in het ‘Journal du département de la Frise’ van 1 januari 1812 in de rubriek ‘Geboorte-, Huwelijks-en Sterfberigten’. Citaat: “Heden werd onze teedergeliefde en eenige zuigeling, Jacoba Sara Warmoldina van Haeften, in den ouderdom van byna tien Maanden, door den dood, na eene Ziekte van vyf dagen, uit onze liefdearmen weggerukt. Zy, die het teeder gevoel van het Ouderlyk hart kennen, zullen dit verlies met ons betreuren. - Deze is dienende tot bekendmaking zoo in als buiten de plaats. Heerenveen den 16 December 1811. B.C.G. van Haeften. Joh. van Haeften, Geboren Hiddinga.” Op 16 januari 1813 wordt opnieuw een Jacoba Sara Warmoldina geboren te Heerenveen. Deze blijkt de volwassenheid royaal te bereiken.
Vanaf 1812 fungeert Jacob van Haeften als rechter te Heerenveen in de nieuwe rechterlijke structuur.
Wanneer directeur der posterijen Elbartus Hendrikus Wildeman op 17 oktober 1815 naar Almelo gaat, wordt B.C.G. van Haeften op die post benoemd. Tot die tijd is hij ook nog raadslid van de gemeente (municipale raad) geweest.
Op 10 februari 1815 wordt door notaris Douwe de Vries in opdracht van de familie Semler het pand Breedpad nr. 267 te koop aangeboden. In een vervolgadvertentie in de Leeuwarder Courant van 8 maart 1815 blijkt er 7000 gulden te zijn geboden, maar het pand wordt ingehouden.
De conclusie moet zijn dat de markt voor dit soort heerenhuizen te klein is gebleken, want op 30 mei 1816 wordt het onderhands verkocht aan Mr. Jacobus van Haeften, rechter in de arrondissementsrechtbank te Heerenveen, voor 6600 gulden.
Of mr. Van Haeften er direct in is getrokken valt niet vast te stellen, maar we weten dat hij over het belastingjaar 1816 nog fl.40,- personele omslag betaalt voor Grovestinsslot, terwijl hij over het jaar 1817 wordt aangeslagen voor fl.75,- en over 1818 voor fl.54,- voor het ‘Grote Huys’ aan het Breedpad. Voor Bartholomeus, die mee verhuist, liggen die bedragen respectievelijk op fl.7,- (voor nr. 123) en fl.24,- en fl.22,- (voor nr. 267). In 1819 betrekt de oude Van Haeften het oostelijk van het ‘Grote Huys’ gelegen pand Breedpad nr. 266, welke hij in februari 1812 heeft gekocht van Wieger Siezes Glastra en door notaris W.B. Kool van Heerens is beschreven met een prijs van 6405 franken. (Tresoar T.26, inv. 55003, akte 13). De directeur der Posterijen heeft het ‘Grote Huys’ dan voor hem en zijn gezin.
Beide panden kunt U terug vinden op deze foto van het schilderij van Sjollema. Het ‘Grote Huys’ (nr. 267) in het verlengde van de Heerensloot en het pand nr. 266 juist rechts van de mast van het afgemeerde beurtschip. Tussen de beide panden door krijgt U een kijkje op de ‘hovinge’ en het ‘wandelbosch’. Samen met het huis, de schuur, het zomerhuis en het erf gaat het om 85.30 are.
In de beschrijving van het schilderij door het Fries Museum is de achterkant van het doek minstens zo interessant, omdat daar een cruciale mededeling te lezen valt welke door de erven van Jacobus en Bartholomeus C.G. is geschreven: “Gezicht op het Heerenveen en / het Groot ouderlijk huis van Haeften' en 'Grootvader en Grootmoeder / wandelen te samen'”. Deze mededeling sluit stamvader Jacobus als wandelaar dus uit, omdat hem zijn vrouw al in 1797 in Utrecht is ontvallen. Blijft als conclusie dus over dat Bartholomeus en Johanna het echtpaar is dat halverwege de Fok geniet van de zondagse wandeling. Aangezien Johanna Hiddinga op 12 oktober 1826 in huisno. 267 overlijdt op 40 jarige leeftijd, kan de wandeling niet later hebben plaatsgevonden. Niet alleen staat haar overlijdensadvertentie in de L.C. van 20 oktober 1826, maar ook in de Opregte Haarlemsche Courant van 27 oktober 1826. De tekst is identiek: ”Heden morgen circa 4.30 uren, overleed alhier, in den ouderdom van ruim veertig jaren, mijne dierbare echtgenoot Johanna Hiddinga. Ik verlies in haar eene liefderijke en onwaardeerbare Gade en mijne vier kinderen eene zorgdragende Moeder. Alleen kan ik troost vinden in den Godsdienst, en hope in den wil der liefderijke Voorzienigheid te berusten. Heerenveen, den 12 October 1826. B.C.G. van Haeften.”
Om de zorg voor zijn vier kinderen niet in gevaar te laten komen zoekt hij een (stief)moeder en vindt deze in de persoon van Hendrika Reiners (Reinders), afkomstig uit Steenwijk. Hij huwt haar per 3 februari 1828. Zij is dan 51 jaar oud. Bartholomeus overlijdt zelf op 13 mei 1833.
De verdeling van zijn nalatenschap komt tot een volledige oplossing in het jaar 1836. Zijn oudste dochter Jacoba Sara Warmoldina (1813) is dan 30 juni 1836 al gehuwd met Louis Charles Hora Siccama. De drie jongsten staan onder het voogdijschap van Antonie Clarus Johannes van Eelde, wonende te Utrecht. Dat zijn Alida Hendrika (1817), Jacob Nicolaas (1821) en Sara Anna Elisabeth (1825). Voor het ‘Grote Huys’, nr. 267, wordt de koper Siebe Tuijmelaar, wonend vooraan op de Heerenwal. Hij betaalt fl.8511,- en mag zich dan eigenaar noemen van ‘herenhuis met koetshuis, stalling, tuin, wandelbos en een stuk weiland. Het huis met nr. 268 -westelijk van het herenhuis- komt in het bezit van advocaat Anne Franciscus Jongstra, die voor ‘huis, stede en grond’ fl.2700,- neertelt. Stiefmoeder Hendrika Reiners/Reinders vertrekt naar Nijmegen.
De kleinkinderen van Bartholomeus kennen we niet allemaal, maar de oudste dochter heeft vijf keer een geboorte meegemaakt. Helaas verliest ze Harco Johan op 22 oktober 1838, net één jaar oud; Johanna Cornelis Anthonia overlijdt nog voor zijn eerste verjaardag op 18 november 1839. De tweede Harco Johan is op 28 juni 1863 oud 23 jaar wanneer hij overlijdt. Anton Reinhard is 6 maanden oud bij zijn overlijden 25 maart 1844. Johan Cornelis de jongstgeborene wordt ook 23 jaar bij zijn verscheiden op 19 september 1872. Dit alles speelt zich af in Utrecht. Zelf overlijdt Jacoba Sara Warmoldina van Haeften op 02 augustus 1851 in Vreeswijk, 38 jaar oud. De meest prangende vraag blijft nu nog wie heeft die tekst achter op het schilderij geplaatst ? Zou het zijn geschilderd in opdracht door Dirk Piebes Sjollema? Van de drie andere kinderen van Bartholomeus valt voor het nageslacht weinig te verwachten, gezien het aantal jaren dat ze hebben bestaan. Alijda Hendrika van Haeften, geboren op 24-09-1816 in Heerenveen en is overleden op 26 april 1838 in Nijmegen, Gelderland, 21 jaar oud. Jacob Nicolaas van Haeften is overleden op 2 juli 1839 in Milaan, Italië, 19 jaar oud. En Sara Anna Elisabeth van Haeften is overleden op 2 april 1846 in Utrecht, 21 jaar oud.
De conclusie voor de gemaakte wandeling is dus eenvoudig. Het kan elke zondagnamiddag zijn geweest met stralend mooi weer en in het zomerseizoen tussen - ruwweg - mei 1817 en october 1826. Om U iets te kunnen vertellen van de geschiedenis van de wandelroute met haar locaties en de bijzonderheden kiezen we voor de zomer van 1826. Eerder hebben we dat al eens gedaan in een artikelenserie in de Veenbrief van december 2007, februari 2008 en maart 2008.
De namiddagwandeling langs de Fok, die de heer en dame maken in het gezelschap van hun hondje, is begonnen met het passeren van het Heerenwalsterdraaike om practisch direct voor de ramen van de schilder Sjollema langs te lopen. Hij woont dan in het tweede huis vanaf ‘it draaike’ met vrouw en jong gezin. Vervolgens gaan ze langs de gepavoiseerde schepen en natuurlijk ook langs de twee scheepshellingen op de eerste helft van Heerenwal en het kalkwerk met de lasovens. Wanneer de kerk van Nijehaske is gepasseerd hebben ze bij de Schansterbrug ongeveer één kilometer lange tocht achter de rug. Na het passeren van deze flapbrug wordt de tocht vervolgd langs de Fok naar het zuiden. Ze vermijden aan te steken bij de verschillende herbergen in de buurt van dit kruispunt van weg en water, terwijl ze evenmin veenbaas Hendrik Arends Raadsveld, die aan de noord-kant tegenover de brug woont, met een bezoek vereren. Het huis met 'stede en grond, bleekveld en tuin en hovinge c.a., staande en gelegen te Terband, wordt later in 1828 verkocht aan kastelein Pieter Dirks Elzinga, die het koopt voor Jacob Woltman, koopman te Amsterdam. Deze gaat voor het perceel met opstallen 3000 gulden betalen. Zuster Elske Dirks Elzinga is namelijk de echtgenote van Jacob Woltman.
In het eerste deel van de wandeling langs de Fok hebben zij het uitzicht op uitgestrekte weilanden. Er is daar nog geen bebouwing. Zij zijn de voor de wal liggende hektjalk voorbij en een eindje verder zien ze het beurtschip liggen. Het echtpaar is ongeveer halverwege hun terugweg naar de 'plaats'. Links van de weg krijgen ze het vrije zicht op de langgerekte schuur van Doeke Jans Algra, die als molenmaker zijn kost verdient. Diens dochter is getrouwd met Hijlke J. van Straten, die als schipper naar alle waarschijnlijkheid op deze zondag zijn beurtschip voor het woonhuis heeft aangelegd. Hij woonde namelijk met zijn gezin bij Doeke Jans Algra in naast hun eigen zoon Elias met vrouw en twee kinderen. Elias treedt in de voetsporen van zijn vader en gaat ook als molenmaker door het leven.
Tijdens deze wandeling herinnert Van Haeften zich plotseling, dat zijn vader hem eens heeft verteld van het merkwaardige verloop van de grens tussen Aengwirden en Haskerland. Als lid van de rechtbank in de Franse tijd kreeg die te maken met het vaststellen van de dorps-en gemeentegrenzen. Hij vertelt zijn vrouw, dat de grensscheiding begint bij de hoek van het kerkhof van Heerenveen om langs de oostelijke oever van de Heerensloot in noordwestelijke richting te lopen. Aan het eind van de Fok voorbij het huis van Doeke Jans Algra gaat de grens practisch haaks over de rijweg om aan de andere kant van die weg weer de noordoostelijke richting te vervolgen. Als reactie daarop zegt zijn vrouw dat zij dus eigenlijk driekwart van hun wandeling op Haskerlands grondgebied hebben gemaakt. Van Haeften moet dat beamen. Dan richten zij hun aandacht weer op hun omgeving en het bebouwde deel van de Fok...
Prachtig staan de lindebomen voor de panden, die even verder dan Algra voor de huizen staan. Als naaste buurman van Algra is dat Marten Christiaans Brouwer. Deze heeft als beroep 'boer' en wordt ook wel 'koemelker' genoemd. Zijn gezin is zich nog aan het uitbreiden, maar een vijftal kinderen zijn zeker geregistreerd. Hij is geboren in 1784 en trouwt met Berber Sijbes Woudstra, een doopsgezinde boerendochter. Terwijl het echtpaar van Haeften langs dit 'komelkerijke' gaat, zullen ze ongetwijfeld nog even weer terugdenken aan de 10e juli 1821. Vanaf de eerste verdieping van hun huis aan het Breedpad zien ze de vlammen van de brand in de hooischuur van Brouwer met '6 koe's eten hooi'. Twee op stal staande koeien worden gered en ook het huisraad is buiten de vlammen gebleven. Even voor één uur in de nacht is de brand ontstaan en gelukkig is het windstil weer. Velen helpen mee om erger te voorkomen. De tien bewoners kunnen eveneens voor verder onheil worden behoed. De brandspuitgasten van Nijehaske en in mindere mate die van Heerenveen-Schoterland onderscheiden zich door accuraat ingrijpen. Aengwirden's Heerenveen heeft nog geen brandspuit en het bestuur vindt het gerechtvaardigd beide corpsen fl.25,- te schenken en de kosten van het nablussen en opruimen te bekostigen. Die gebeurtenis wordt door Aengwirden tevens aangegrepen om zich voor fl.25,- 's jaars van de hulp van de Schoterlandse brandweer te verzekeren.
Vlak ten zuiden van de boerderij van Brouwer woont Jan Doekes Algra samen met zijn vrouw Elizabeth Pieters Franken in een huisje, waarvoor ze in 1818 een hypotheek van 400 gulden hebben afgesloten bij de R.C.-kerkvoogden. De Algra's zijn namelijk rooms-katholiek. Jan Doekes Algra probeert als deurwaarder van de rechtbank zijn kost te verdienen. In die tijd heeft hun huis het huisnummer 6.
Ook achter die muur van lindebomen moet een complexje van drie armvoogdijwoninkjes van de Doopsgezinde gemeente te zien zijn geweest. Deze hebben het in 1822 gekocht en de bewoning daarvan zal nogal eens gefluctueerd hebben. In het huis met nummer 7 heeft toch een behoorlijk aantal jaren gewoond de weduwe van Auke Bates van Schoten. Hij is al in 1814 overleden en zij moet toch nog zes van haar zeven kinderen grootbrengen.
In een van de andere twee woninkjes (no. 8 of 9) wonen ten tijde van de wandeling de alleenstaande Hiltje Sipkes en de naaister Rigtje Gosses de Groot, wed. Jacob Joustra, met een gezin van 4 personen. Oudste dochter Catharina Trijntje (geb. 4-1-1805) is het ‘zwarte schaap’ in dit gezin. Zij is naar 1826 in Leiden vertrokken en heeft daar een buitenechtelijke relatie met Jan Wessels Barkhof. Daaruit wordt op 25 februari 1828 Kaatje (officieel ook Catharina) geboren, waarmee ze later samenwoont in Heerenveen. Rond Catharina Trijntje ontwikkelt zich een hele ingewikkelde affaire omtrent haar onderhoud door de diaconie. Talloze brieven van en naar Leiden worden in de dertiger jaren geschreven met als eindconclusie: de diakenen van Heerenveen dienen haar onderhoud te betalen.
Schuin achter de diaconiewoningen van de Doopsgezinde Gemeente staat het huis Fokno. 10. Daar heeft naar alle waarschijnlijkheid - wat later wordt aangeduid met kadastraal nummer A-1854 - de arbeider Hendrik Pieters van Loo met zijn echtgenote Jacobjen Sjoerds gewoond. Vijf van hun kinderen zijn dan nog thuis. De familie heeft het niet ruim, want ze komen niet voor in de Personele Omslagen van 1824 en 1826. Het inkomen van de familie is niet hoog genoeg om een aanslag te rechtvaardigen.
Nu de wandeling zover is gevorderd komt het echtpaar bij de plaats waar Barteld Jans de Vries zijn leertouwerij cq. leerlooierij exploiteert. Onder het no. Fok 11 wat later bij het kadaster blijkt een complex te zijn bestaande uit vier percelen, woont niet alleen de eigenaar. Het valt aan te nemen dat hijzelf met zijn gezin in de grootste daarvan (A-1856) woont. De samenstelling van het gezin is naast vader Barteld (1790) en moeder Martha Lubberts Pasveer (1796): dochter Lummigje (1816), zoon Jan (1818), dochter Akke (1820), zoon Lubbert (1822) en zoon Jacobus (1826). Er is ook een eerdere Jacobus geweest, die op 23 februari 1825 als vier maanden oude baby is overleden (AEN 2271). De andere bewoonbare percelen hebben onderdak geboden aan schoenmakersknecht Yke de Nes (geb. 1793), de leertouwersknecht Jan Sijtzes Achter (geb. 1803), Willem Comello (geb. 1798), verwer, en Klaas Roelofs van der Wal, verwer.
Laatstgenoemde heeft zelfs het eigendom van een der huisjes verworven. Bij zijn overlijden op 25 juli 1826 registreert de ‘Staat van de verandering van de Leggers der Verponding op de gebouwen’ de overgang naar de erven. De belangrijkste daarvan is Hessel Klazes van der Wal, die er in 1827 tevens bewoner van is met een gezin van 5 personen.
Nauwelijks voorbij dit huis van de familie van de Wal komt de erfscheiding met de dienstwoning van de naar achteren gelegen olieslagerij, waarvan de oliemolen "Het Fortuin" prominent op het schilderij aanwezig is. Dit imponerende stuk nijverheid is voor Van Haeften reden om zijn vrouw even te herinneren aan de vroegere eigenaar Martinus Bouricius van Idema. Zij herinnert zich als autochtoon Heerenveense dat hij in 1812 is overleden na een bijzonder spraakmakend leven te hebben geleid. Meteen wijst ze haar man nog even naar de overkant van de Heerensloot, waar ze een uitmuntend uitzicht hebben op de tweede scheepswerf 'De Morgenstond' van de scheepstimmerman Cats.
In 1818 wordt de oliemolen door de weduwe Bouricius van Idema verkocht aan Arend Evertsz en Dirk Arend Evertsz en levert fl.18.010,- op, waardoor de weduwe M.B. van Idema in staat wordt gesteld diverse schulden (van haar man) af te lossen.
Bij de overname van de oliemolen wordt ook de bedrijfsleider, die in ieder geval al sinds 1813 deze bedrijfswoning mocht gebruiken, overgenomen. Dat is olieslagersknecht Albert Gerbens (of Gerbrands) Kruit. Deze is afkomstig uit Zaandijk en geboren maart 1775. In 1816 zijn zowel zijn vrouw Antje Pieters Mei als zijn zoon Gerben al overleden. Albert Kruid vindt een nieuwe echtgenote in IJda Sijmens van Vloed, die een flink stuk ouder is dan hij. Zij overlijdt in 1825. Haar tantezegger Jan (Jacobs) Vos, geboren in 1824 in Heerenveen (SCO 3971), wordt door haar en Albert in het gezin opgenomen. In de Personele Omslag verschijnt Kruid's naam voor het eerst in 1826 (AEN 976) Hij woont dan op nummer 12.
De andere dienstwoning van olieslager Arend Evertsz. zal het nummer 14 hebben gehad. Het heeft onderdak geboden aan andere olieslagersknechten, als Pieter Jacobs Hartsema (1819), Berend Braam (1823), en later knechten.
Met Fok 14a (A-1864, groot 2.90 are) treffen we opnieuw een boerenspultsje of 'komelkerijke'. Het is in 1824 al in gebruik bij Ale Klazes de Jong, die het vermoedelijk kort daarvoor heeft gekocht van de erven Idema. Begonnen als boerenknecht krijgt Ale (ook wel Aaldert genoemd) de kans om als voerman zijn diensten aan te bieden en met de hulp van zijn vrouw Janke komt daar de melktapperij bij. Eerder worden de bedrijfswerkzaamheden elders in Heerenveen-Aengwirden uitgeoefend. Twee zeer jeugdige kinderen zijn hun dan al ontvallen. In 1819 is dat de 5 weken oude Ale en in 1823 de 19 weken oude Johannes. Zijn weduwe Janke Pieters Cats, geboortig van Nieuwehaske, blijft er na zijn overlijden op 14 januari 1826 wonen.
Bartholomeus en Johanna naderen nu het meest zuidelijke puntje van dit streekje woningen en houden hun pas even in bij no. 15. Het is zichtbaar in de nadagen van haar bestaan en in afwijking met de andere panden staat het met een breed front evenwijdig aan ‘de Fok’ op een perceeltje grond van 3 are. Johanna herinnert zich, dat hoewel Martinus Bouricius van Idema in 1801 ‘prodigeus’ is verklaard en onder curatele staat van een drietal curatoren hij niettemin een paar dagen voor zijn dood in juni 1812 een transportakte van het huis no. 15 te Heerenveen-Aengwirden laat passeren door notaris Kool van Heerens. Verkopers zijn Cornelis Romkes van Haskerdijken en Lourens Ernst Stavinga van Heerenveen. Zij ontvangen daarvoor 677 franken en 67 centimes. De weduwe brengt het pand kennelijk in de verhuur, maar niet aan personen die terug zijn te vinden in de Personele Omslagen. Wel is vastgesteld in een tweetal overlijdensakten het huisnummer 15 is terug te vinden. De wisseling van de bewoners maakt dat beide wandelaars niet weten wie er nou eigenlijk in de loop der tijd hebben gewoond. Over Fok no. 16 is bekend dat Douwe van der Werf, van beroep commies er in ieder geval in 1824 en 1826 is gevestigd. Hij rechtvaardigt zijn aanwezigheid door betalingsplichtig te zijn in de Personele Omslag van die jaren. Deze huurt het van eigenaar Anne Fennema, wiens dochter Eelkje het eigendom verwerft na zijn dood. Pas dan krijgt het kleine pandje de interessante bestemming van ‘secretarie van de grietenij Aengwirden’, overigens eveneens op huurbasis.Van de drie opeenvolgende nummers Fok 17, Fok 18 en Fok 19 komen we dankzij een aantal overlijdensakten, mede in de nasleep van de overstroming van februari 1825, wel iets over de bewoners te weten. Veel ambachtslieden en weduwen wisselen elkaar af. Dat is verklaarbaar omdat het eigendom blijkt van de gefortuneerde en vrijgezelle koopman Roelof Pool, van de Heerenwal, die het blijkbaar exploiteert als ‘huisjesmelker’. Het meest zuidelijke huisje, nr. 19, heeft in ieder geval een groot deel van haar bekendheid gekregen door Gerke Bokkes Fokstra, die op 10 april 1820 overlijdt, maar zijn weduwe en haar zoon Sibbert Gerkes Fokstra, schipper, blijven de woning trouw. Juist in 1826 wordt bekend dat hij als enige zoon het huis erft van zijn vader.Als afsluiting van het streekje huizen blijkt Fok no. 20 te worden vermeld in “De Staat van veranderingen in de legger der verponding op de gebouwen” van 1819. Als eigenaar staat daar de wed. Roel Eeuwes (Roel Eeuwes Offringa was al op 21 oktober 1810 begraven). Als eigenaar in 1820 treffen we de naam van J.I. Poutsma. Als aanmerking staat erbij: "De ontvanger vermeent dat het alzoo bij koop is overgegaan." In de personele omslag van 1824 wordt de belastingplicht van Poutsma bevestigd, doch in 1826 ontbreekt die vermelding. Dat zal veroorzaakt zijn door het overlijden van de 39 jarige Jannis Izaks Poutsma, secretaris van de grietenij Aengwirden, op 1 oktober 1826 in huis no. 20 op de Fok. Hij laat als echtgenote Minke Klazes de Jong na en 3 kinderen.
Nu ze het gehele buurtschapje voorbij zijn, draaien van Haeften en z’n echtgenote nog even om en zien, dat het toponiem ‘De Fok’ volkomen terecht is gegeven aan het gerend weglopen van de percelen van zuid naar noord. Het lijkt inderdaad op het smalle voorzeil van een zeilboot. Waar zij zich niet bewust van zijn, is de ouderdom van dit toponiem. Gelukkig kunnen wij als bron het Dekama-, Cuyck-en Foeytsarchief aanwijzen met een erfpachtbrief van 25 april 1632 (DCF nr. 710), waarin een plaats wordt overgedragen onder de klokslag ‘van den dorpe Terbant op de Fock’. De weg wordt dan nog genoemd de ‘Heerenweg’. Overigens worden in de wereld van toponiemen op meerdere plaatsen dergelijke verklaringen gegeven voor qua vorm kenmerkende stukken land. Zo ook in het Heerenveense. Wie volgens Sytse Jan van der Molen de Schotanuskaart (1718) van Aengwirden raadpleegt, ziet op het einde van de zg. Tweede Fok in de hoek daarmee gevormd door den Terbandsterweg (toen Heeren Rydwech genoemd) een stuk land van een vorm die gelijkt op een grote gelijkbenige driehoek. De top ligt op het westen en de benen worden gevormd door de beide genoemde wegen. Het is ongetwijfeld dit stuk land dat ook naar zijn vorm de benaming ‘De Fok’ heeft gekregen.
Het laatste zuidelijke deel van de Fok richt de aandacht van de echtelieden opnieuw even naar de overzijde van de Heerensloot. Tussen de holderhúskes overheerst het sociëteitsgebouw van “De Eensgezindheid” als een monumentaal pand het straatbeeld. Het staat er nog niet zo lang - pas sinds 1819 - en wordt ook wel betiteld als ‘Heeren-Sociëteit’. Zowel de heer als mevrouw Van Haeften hebben de bouw steeds in ogenschouw kunnen nemen. Of hij er lid van is geweest, is door een gebrek aan documenten over de aktiviteiten en gebeurtenissen helaas niet na te gaan. Door het verplaatsen van hun aandacht naar de Heerenwal zijn ze ongemerkt het huisje Fok nr. 21 al voorbij gelopen. In een eerdere fase moet dat een flink huis zijn geweest met 12 deuren en vensters, althans volgende de Legger der verponding op de gebouwen in 1820. Eigenaren zijn dan nog de erven M.B. van Idema. Het zal een afgeleefd pand zijn geweest, want in 1821 wordt gesproken van ‘geamoveerd in 1821’. Daarna staat er een aantal jaren geen woning, maar het feit dat Johan Christiaan du Pon er in een nieuw huisje op 2 januari 1827 kan overlijden, spreekt andere taal. Bovendien wordt hij in een akte uit 1826 als zadelmaker gesitueerd op de Fok. Bij de nadering van het Posthuis krijgt het geheugen van de heer van Haeften een flinke impuls. Hij vertelt zijn vrouw, dat het ‘boerenspultsje’ onder Fok nr. 22, waar Jeip Siebes Hoekstra als boer de scepter zwaait, afkomstig is uit de familie van zijn vrouw Rinske Binnerts Spoelstra. Uit een document van 5 augustus 1777 in zijn bibliotheek is dat de boerderij geweest, waar de nieuw gekozen Grietman van Schoterland Martinus van Scheltinga en zijn echtgenote met enkele kinderen ‘statelijk’ zijn ingehaald door een ‘vrije compagnie’. Citaat uit dat stuk: “Hunne Welgeborene de Boerenplaats van de koopman Vogelzang genadert zijnde, stapten dezelve aldaar uit het rijtuig, en namen eenige verversching bij dezelve. Na eenig vertoevens aldaar, wandelden Hunne Welgeb., beneevens hun zoontje en twee oudste Dogtertjes, na en binnen het vlek Heerenveen, tot voorbij het Front der Compagnie, ..... " (die stond aangetreden bij de grensscheiding tussen Aengwirden en Schoterland bij het Posthuis.)
Terwijl hij dit aan zijn vrouw vertelt zijn ze eveneens ‘statelijk’ gekomen bij het terreintje achter het Posthuis, waar Van Haeften zijn ‘schutterlijke’ ervaringen heeft opgedaan als onderdeel van het Garnizoen van Heerenveen in 1814. In het kader van de verdediging van Heerenveen wordt dan een veiligheidscorps uit de bevolking gerecruteerd van mannen in de leeftijd van 17 tot 50 jaar. Dat ging zeker niet van de ene dag op de andere, want pas in maart 1815 worden de officieren in uniform uitgenodigd samen te komen bij het Huis der Gemeente, welke zich toen nog op de Lindegracht bevond (thans nr. 17). Tot Commandant der Landstorm met de rang van Luitenant-Kolonel staat Menno Coehoorn van Scheltinga aan de leiding, die zijn benoeming officieel op 14 september 1815 heeft gekregen. Als officier van de staf van de 2e Compagnie fungeert B.C.G. van Haeften in de rang van luitenant. Er worden exercitie-oefeningen gehouden op het exercitieveld achter het Posthuis van kastelein Meijer. Voor de onderofficieren en korporaals wordt zaterdags om vijf uur een extra oefening gehouden. Als Napoleon I eind maart 1815 ontsnapt van Elba wordt heel Europa onrustig, zo ook onze Commandant der Landstorm lt.-kol. M.C. van Scheltinga. Hij verzoekt dan de Schout van Heerenveen Frederik Semler (die zelf als kapitein bij de 2e Compagnie is ingedeeld) om zo spoedig mogelijk een groter exercitieveld ter beschikking te stellen “daar het land achter het zogenaamde Posthuis te weinig uitgestrektheid heeft om daartoe langer te kunnen dienen”.
Een tweede ervaring met de beveiliging van Heerenveen doet Van Haeften opnieuw als het Reglement op de Nachtrondes te Heerenveen op 13 december 1816 wordt aangenomen door de grietenijraad van Schoterland. In het op 21 februari 1817 (SCO 803) gedateerde exemplaar lezen we in artikel 2 de volgende tekst: “Een der wagtpligtige Ingezetenen word belast met het houden der Lijsten, het zamenstellen der wagten en hetgeen daartoe verders betrekking zal hebben. De heer B.C.G. van Haeften te Heerenveen wordt daartoe bij dezen benoemd en uit relatie dies van het doen der wagten vrijgesteld.” Wanneer in 1818 de Landstorm wordt opgeheven en de kas wordt opgemaakt, blijkt de weduwe Meijer - inmiddels hertrouwt met Harmen Lammerts Knol - voor de huur van het kampje land van het exercitieveld fl.25.60 te mogen claimen.
Als afsluiting van hun wandeling drinken ze tenslotte nog een goed glas wijn in het Posthuis geserveerd door kasteleinske Rinske Wiebes de Vries, vrouw van Harmen Lammerts Knol, eerder weduwe van Johannes Meijer.
2015, november 15 - wibbo westerdijk - hip-backup - geïnspireerd door Jacob Hepkema’s : "Stukjes Oud-Heerenveen" in het Nieuw Advertentieblad van 1892.
HIP-TIME MAGAZINE 73
Het begint met een bericht in de Hepkemakrant. Op 11 mei van het jaar 1938 schrijft de redacteur van dit plaatselijke blad: “Afbraak voormalige olieslagerij” en opent met de dramatische zin: “Gister is men begonnen met de afbraak der gebouwen van de voormalige olieslagerij aan de Fok alhier.”
Op deze macabere foto - alsof er een helle lichtflits van een ontploffing is geweest - is als eerste de ‘fabriek’ (stoomoliemolen) gesneuveld met die kenmerkende ramen en getande gevellijst. In de laatste fase van haar bestaan heeft de laatste exploitant in het middelste van de drie ramen van de vierde verdieping in witgeverfde blokletters de afkorting van de firmanaam aangebracht: FO (Friese Olieslagerij).
Het ketelhuis met daarachter de schoorsteen staan er nog en rechts op voorgrond het door zijn bouwkundige uiterlijk kenmerkende kantoor eveneens.
Nog steeds niet bekomen van alle ervaringen sinds het overlijden van zijn toegewijde meester Johannes Melis Tjepkema, die op 25 november 1923 de wieken in de rouwstand moest ‘laten’ zetten, ziet de windkorenmolen ‘Welgelegen’ de puinhopen aan.
Hij realiseert zich dat hem hetzelfde lot boven de kap heeft gehangen. De weduwe Tjepkema en haar drie kinderen verkopen de molen met schuur en erf aan Saakje Harmens Maat, die in ‘gemeenschap van vruchten en inkomsten’ is gehuwd met de graanhandelaar Abele Annes Wisman te Nijehaske. Het echte exploitatiesucces wil niet komen en zij laten het door notaris J.W. Schipper op 19 maart 1925 al weer veilen. Koper wordt een andere ‘koopman’ t.w. Jan Klazes Dam. Deze besluit binnen het jaar - vermoedelijk wegens financieringsproblemen - het over te doen aan de N.V. Stoomoliefabriek voorheen D. Woltman gevestigd te Heerenveen. Het kadaster heeft er royaal van geprofiteerd, doch alles keurig geregistreerd. Ook deze firma kan haar goede intenties niet waarmaken, want de Hepkema sombert op 11 november 1930 - vooruitlopend op de “verkoping van roerende en onroerende goederen, behorende aan de N.V. Stoomoliefabriek „Heerenveen" v.h. D. Woltman, alhier, door den makelaar Otto van Leersum, van Amsterdam” - vragenderwijs “Al weer een molen die verdwijnt ?” De journalist oppert dat de korenmolen-in-ruste van wln. den hr. Tjepkema, waar slechts fl.1400.- voor geboden is, het verdient door een combinatie van vrienden van landschapsschoon te worden behouden. Termen als het ‘silhouet’ van Heerenveen en ‘karakteristiek deel van de aanblik’ en ‘ornament’ moeten de opinie masseren.
De 13 november 1930 valt perceel no. 10 in de handen van de Leeuwarder koopman Geert Reer uit Farmsum (Gron.), die er inderdaad slechts fl.1400,- voor hoeft te betalen en de bedoeling heeft de molen af te breken. Merkwaardig genoeg is van deze transactie in het Friese notariaatsarchief helemaal niets te vinden. Mogelijk dat de Amsterdamse makelaar van Leersum zijn Amsterdamse connecties de opdracht heeft gegund. Gelukkig geeft het kadaster ons enig houvast door Geert Reer in het dienstjaar 1932 de ‘verkoop’ te laten vastleggen. Dat betekent dat er sprake is geweest van onderhandelingen met de Gemeente Aengwirden. Het is duidelijk dat ook nu weer de pers daarin ‘klokkenluider’ is geweest. Bovendien wordt er aktie ondernomen door de vereniging “De Hollandsche Molen” om sloop te voorkomen, zoals Bunskoeke schrijft in zijn boekje “De sfeer van weleer. Over molens in Heerenveen”. Op 1 september 1930 krijgt de raad het voorstel van B. en W. van Aengwirden om de molen aan te kopen. De practische bestemming komt ook aan de orde. B. en W. hebben een pakhuisfunctie voorgesteld, maar raadslid Hoogeveen probeert zijn collega’s enthousiast te maken om de molen in te richten als jeugdherberg. Zowel bijval als kritiek is Hoogeveen’s deel. De raad gaat accoord met aankoop en dan rest alleen nog goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Uiteindelijk redt de gemeente de molen voor fl.1600.-.
Inmiddels zijn fabriek en erf in het bezit gekomen van de N.V. de Friesche Olieslagerij voorheen Hommema, Eskes en Co. te Lekkum en cons. en Bernard Woltman, zonder beroep te Heerenveen. Deze combinatie wordt in het jaar 1931 ontbonden. Bernhard Woltman trekt zich terug en reeds in het jaar daarna meldt de gemeente Aengwirden zich als koper, met uitzondering van het meest noordelijke ‘Pakhuis’, waarvan eigenaar wordt Klaas Jans de Jong, oproeper en koopman te Nijehaske. Hij maakt er een kaaspakhuis van. Uiteraard is de koop door de gemeente Heerenveen niet een impulsaankoop, want zij zijn al enige tijd plannen aan het maken om de Van Maasdijkstraat een goede aansluiting te geven op de Fok. Hier doet zich de kans voor, maar gemeentewerken Heerenveen heeft uiteraard niet het personeel om die klus zelf te kunnen klaren. Gesprekken met aannemer H. Buwalda leiden ertoe, dat deze het complex bij onderhands contract - met goedkeuring van de Provinciale Staten - de afbraak zal verzorgen en in ruil daarvoor een verbindingsstraat mag leggen tussen het Molenpad (Molenreed) en de Van Maasdijkstraat. Langs die nieuwe verbinding, welke de naam Woltmanstraat krijgt bij besluit van 14 november 1938, wordt aansluiting verkregen op de Fok.
Maar voor het zover is, wordt de geschiedenis van een kenmerkend gedeelte op de Fok voor de tweede keer in haar bestaan behoorlijk ingrijpend herschreven. In vogelvlucht de voorgeschiedenis.
In 1737/38 bouwt Jentje Hendriks halverwege de Fok een oliemolen van het type achtkante stellingmolen. Zoon Jarig Jentjes maakt er een echte koren-en pelmolen van. Diens weduwe verkoopt in 1781 de molen aan Douwe Engelsma, die het vijf jaar later al weer doorverkoopt aan zekere Jan Pijters. Hij vindt de bekende Martinus Bouricius van Idema op 31 maart 1798 als koper, die beheerder Jacob Tjeerds de wieken laat bedienen.
Martinus Bouricius van Idema heeft zijn financiën om verschillende redenen niet voldoende onder controle. Hij krijgt daarbij hulp van een aantal curatoren, die ook het rendabel maken van de molen op de Fok door het geheel te vernieuwen met onderdelen (waaronder de naam) van een Leeuwarder molen tot hun taak rekenen. Dat doet de oliemolen "Het Fortuin"ontstaan in 1805. In één van de drie bijgebouwde arbeidershuisjes komt als oliemolenaar Albert (Gerbrands of Gerbens) Kruit, geboortig van de molenstreek bij uitstek Zaandijk, te wonen. In 1818 worden eigenaren na een openbare verkoping vader Arend Evertsz en zoon Durk Arend Evertsz, beiden uit Joure. Op 17 en 18 maart 1829 verkopen zij het geheel aan de koopman-olieslager Epke Roos van Mesdag. Hij was koopman te Akkrum en als mede-eigenaar wordt beschouwd Sijne Jacobs van der Goot, windoliemolenaar. Als 'firma Mesdag & van der Goot' worden ze ingeschreven in het patentregister van Aengwirden en bij de invoering van de kadastrale registratie in 1832 staan zij als eigenaren vermeld. Kort voor 1853 gaat het totale complex over naar de koopman Jacob Woltman te Terband. Gezegd moet worden dat de familie Woltman de industriële ontwikkelingen goed volgt. Zo wordt in 1871 al toestemming gevraagd voor de plaatsing van een stoommachine van 16 PK bij de molen..**Aanvulling onder aan de pagina.
Dat wordt allerminst met gejuich ontvangen wegens te vrezen geluids-en roetoverlast. Zoon Dirk Woltman exploiteert vervolgens vanaf 1879. Hij pleegt een historische ingreep door in 1892 de windoliemolen te laten verhuizen naar Hankate (Ov.).
We mogen vaststellen, dat het personeel een cruciale rol heeft gespeeld bij het succesvol kunnen exploiteren van een oliefabriek. Zeer bijzonder is daarin de rol van meesterknecht Tjeerd Jarings Jarings, die op 12e mei 1902 vijftig jaar heeft gediend voor drie generaties Woltman, na eerst al 6 jaar de vorige exploitant te hebben gediend. De serenade van de ‘Woudklank’ ‘s avonds bij zijn huis aan de Fok, waarvoor ongetwijfeld Dirk Woltman - tevens burgemeester van Aengwirden - zich zal hebben ingezet, zal ongetwijfeld zeer op prijs zijn gesteld door de jubilaris. Die jubilaris heeft bijzondere gaven, want van zijn hand is een gelegenheidsgedicht uit 1866, dat we U niet willen onthouden. De regels zijn gescheiden door een schuine streep en is in de spelling van die tijd van een talentvol werkman.
“Wanneer 't Vlas tot rijpheid is gekomen / dan word de knop er afgenomen / of 't koolzaad ook tezelfdertijd /dan word het hier zeer wel bereid / Dan komt het hier bij groote hoope /of aan den Beurs gaat met het koopen /dat kost dan veeltijds kapitalen. / Wanneer men den winter door wil malen. // De lijnolij word gebruikt tot verven, / op de huizen om niet te bederven, / ook de Raapolij tot bakken en tot branden, / en word verzonden naar vele landen / Men heeft veel werk om 't te bereiden, / en de koeken er van af te scheiden. / 't Is goede spijs voor koeijen, paarden en ander vee / voor Pap op gezwellen in de Apotheek valt het wat mee //
Dagen en nachten in de najaarstijd, / word hier gemalen en bereid. / Ik ben hier twintig jaren en doe mijn plicht, / en 't meeste word door mijn verricht. / Ik ben te allen tijde bij de hand, / want het is gevaarlijk voor de brand / Dus ik hoop nog dat ik vele jaren / op deez molen blijf en geen gevaren”.//
Maar ook het leven van Tjeerd is eindig. Zijn verscheiden komt pas op 19 februari 1914. Hij bereikt de respectabele leeftijd van ruim 85 jaar. Hij maakt de echte neergang in het bedrijf niet meer mee, nadat in eerste twintig jaar van de 20e eeuw nog een flink aantal veranderingen in de bedrijfsvoering zijn te relateren aan de uitgereikte hinderwet-en bouwvergunningen. Respectievelijk in 1902 (oprichting nieuwe stoommachine in de bestaande stoomolieslagerij); in 1904 (vervanging van heien door hydraulische persen); in 1907 (bouw van een pakhuis voor berging van zaad en lijnkoeken); in 1912 (bouw van machinekamer, pomplokaal en ketelhuis, maar tevens uitbreiding met een stoommachine van 150 pk); in 1915 (vergroting van het bestaande pakhuis en tegelijk uitbreiding met een automatisch weegtoestel en transportschroef met een 5 pk motor en twee hydraulische persen); in 1916 (nog een 5 pk motor in de oliefabriek erbij); in 1923 (uitbreiding door plaatsing en in werking brengen van een 15 pk electromotor) en in 1924 tenslotte (plaatsing en in werking brengen van een naslagpers.)
De stilstand in de veranderingen blijkt de ouverture voor de neergang van het bedrijf. De overname door de N.V. Friesche Olieslagerij te Lekkum wordt duidelijk, als op 6 januari 1931 een jonge, energieke bedrijfsleider wordt gevraagd voor ‘hare’ oliefabriek in Heerenveen. De 31e van dezelfde maand laten ze weten daarin te zijn geslaagd.
De kalender staat op 8 juni 1938 als de gebroeders Meppeling uit Meppel in opdracht van H. Buwalda bezig zijn met het afbreken van de ruim 25 meter hoge schoorsteen bij de olieslagerij op de Fok. Gedeputeerde Staten hebben de 23e maart 1938 een besluit van de raad van Heerenveen van 20 december 1937 verdaagd. De raad van Heerenveen wil aan H. Buwalda twee bouwterreinen verkopen. Bovendien een onderhandse opdracht voor het aanleggen van een verbindingspad tussen het Molenpad en de Van Maasdijkstraat en bovendien de voormalige olieslagerij verkopen voor sloop en tegelijk door Buwalda het terrein van de sloop laten egaliseren. Dit bericht treffen we aan als ingekomen stuk in het Gemeenteblad van Heerenveen van 2 mei 1938 (een bijblad van het Nieuwsblad van Friesland), waarin een verslag van de raad van Heerenveen is opgenomen.
Daarover is door de directeur gemeentewerken stevig onderhandeld met de heer Buwalda om er een optimaal resultaat voor de gemeente uit te slepen. Enkele raadsleden willen bijvoorbeeld aan het ‘onderhandse’ van de deal hun goedkeuring niet geven, omdat er o.a. geen openbare aanbesteding van de sloop is geweest. De Heerenveense sloper, de heer Huitema, die op eigen initiatief een offerte heeft uitgebracht, wordt daarmee volgens enkele raadsleden geschoffeerd door het college van B. en W. Burgemeester Falkena verdedigt het standpunt van B. en W. en bij de uiteindelijke stemming krijgt hij 10 stemmen voor hun voorstel en zijn er 8 stemmen tegen uitgebracht.
**Aanvulling. Graag willen we de twijfel aan de geloofwaardigheid van de zin: “Zo wordt op 1871 al toestemming gevraagd voor de plaatsing van een stoommachine van 16 PK bij de molen.” onderbouwen met drie archiefstukken (AEN 76 en 362):
B en W. van Aengwirden sturen op 18 maart 1871 aan de Commissaris des Konings een procesverbaal ‘de commodo et incommodo’ (een voorloper van de hinderwet) met het advies het verzoek van Woltman niet in te willigen. In de begeleidende brief zeggen ze bereid te zijn de nijverheid tegemoet te komen, maar zij delen de bezwaren van naaste bewoners van de buurt. De plek waar de stoommachine komt, is niet alleen een gevaar voor de buurt maar ook voor het publieke belang. De fabriek staat immers vlakbij de straatweg en de basculebrug naar het station. Men vreest door ‘het ontzettende gestamp en gedruisch’ ongelukken. Als tweede bezwaar wordt aangevoerd de vervuiling van het drinkwater en nadelen voor de gezondheid. Voor die roetvervuiling wijst men op de zwarte daken bij de stoomoliemolen in het Meer. Inmiddels is ook bekend, dat als ergens een stoommachine wordt geïnstalleerd, de tarieven van de verzekeringen van de belendende percelen prompt worden verhoogd. Burgemeester Van Beyma thoe Kingma en secretaris S. Hemminga, beiden ook Fok-bewoners, tekenen deze brief.
Een maand later op 17 april wordt in een vergadering van B. en W. het besluit van de Gedeputeerde Staten van 6 april om de vergunning wel te verlenen voor kennisgeving aangenomen. Ruim twee jaar later op 3 juni 1873 wordt aan de Commissaris des Konings bericht, dat in de oliemolen van D. Woltman zich een ‘stoomtuig’ bevindt van 16 paardekrachten.
2013, december 29 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-TIME MAGAZINE 40
In de verre verte spoedt zich de A7 richting Groningen. De vroegere Mobilisatieweg ligt daarmee evenwijdig en is herkenbaar aan de verspreide bebouwing, afgewisseld met een ‘miltvuurbosje’. Helemaal aan de rechterkant van de foto is een buurtschapje te zien. Dat moet Grootwijngaarden zijn! Dan een schitterende strook weilanden, die nu zijn ingewisseld voor de industriële jeuk van de jaren tachtig van de vorige eeuw: Bedrijventerrein De Kavels en Internationaal Bedrijventerrein Friesland. De plattegrond van Heerenveen noemt het al jaren ‘Gebied in ontwikkeling’.
Centraal ligt het terrein met het buiten Voormeer, aan alle zijden omgeven door wegen. De Rijksweg 32 met de latere status A-32 strooit haar geluid over een wijde omgeving mede veroorzaakt door de verhoogde ligging. Het fonkelnieuwe viaduct over de Compagnonsvaart en de verlengden van Heideburen en Nieuwburen degraderen Huize Voormeer tot een ‘woninkje’. De zichtlijnen vanaf het hoge bordes van het huis zijn inmiddels al enkele jaren doorbroken door de gebouwensoep van het bedrijventerrein Het Meer, met als topper de gebouwen van de rioolwaterzuiveringsinstallatie en de gemeentewerf.
Tussen het geboomte van Huize Voormeer en de voormalige tuinmanswoning perst zich de af-en aanvoerroute van én naar de RW 32, die de Voormeerweg doet invoegen in de richting van de rotonde en verder: Groningen, de Streek, Leeuwarden, Sneek en de Schans. Het verkeer van de richting Zwolle mag daar de RW 32 verlaten. Het is even turen maar dan zien we toch nog net even een klein stukje van de Buitensingel, welke verderop door een aftakking overgaat in de - doorsneden - Pastoriesingel. Dat weggetje is jarenlang een prima verbinding - zelfs zonder de voor ouderen bijna onneembare brug - naar het kerkje van Terband en verder. Aan de overzijde ligt de oprit uit én de afrit naar de K.R. Poststraat.
Voormeerszathe - een echte stelpboerderij - is in z’n nadagen van zijn bestaan, maar in de frontmuur zit nog altijd de eerste steen van 22 april 1875 met de naam van Marcus van Heloma, 69 jaar. Hij sticht de boerderij als veehouderij. Het bijzondere van deze boerderij is, dat het vóór 1934 in de gemeente Aengwirden ligt, terwijl de andere huizen aan de Heideburen in Schoterland hun belasting betalen. De grens tussen Aengwirden en Schoterland heeft dan nog steeds een enigszins grillig verloop. De eerste pachter blijkt IJde Keimpema per 2 maart 1876; de laatste is de familie Nijholt. Gelukkig heeft Rudolf J. Wielinga een hoofdstukje gewijd in ‘Voormeer, Heerenveen. Familiehuis van de Heloma’s’ aan de geschiedenis van de plaats, zodat we nu weten, dat het oorspronkelijke voorhuis van de boerderij in 1932 flink van aanzien is gewijzigd, o.a. door opbouw met een brede dakkapel. De sloop van de boerderij is door achterstallig onderhoud in 1997 onvermijdelijk geworden, maar er is een appartementengebouw in de vorm van een stelp voor teruggekomen.
Juist achter de tuinmanswoning zien we aan een zuid-noord lopend straatje het buurtschap van een vijftal woningen, welke hun nummers nu aan de ‘Voormeerweg’ hebben. Over die straatnaam zal verwarring kunnen heersen, want eerder wordt deze gebruikt voor de oostelijke toegangsweg naar de Rijksweg 32. Na de verwijdering daarvan is - overigens zonder straatnaamwijziging - die naam overgegaan op dat zestal woningen van het buurtschapje.
Achter die in schitterende tinten (is het voorjaar of herfst ? wat zijn dat die rosebloeiende struiken ? Japanse kers ?) getooide bomen aan de westkant van de rijksweg ziet u het restant van een vroegere wijk met de fraaie naam ‘Claes Schuitmakerswijck’. Eind 17e en begin 18e eeuw heeft ene Claes Claessen daar een scheepswerfje geëxploiteerd. In een civiele sententie uit 1732 treedt deze 76 jarige scheepsbouwer op als getuige. Het toponiem treffen we overigens al aan in het Floreenregister van 1700 en zelfs in een artikel (uit 1952) van D.M. van der Woude over een testament uit 1689 ...”gelijck ook het landt achter Klaes Schuytemakers bij Harmanus Marcy, meijerwijze gebruyckt...”
De doorgetrokken straat welke zich als een gebogen elleboog naar de twee bungalows voegt, heeft de naam Thorbeckestraat meegekregen bij raadsbesluit van 18 augustus 1958. Over de bungalows heen zien we de heerlijke, hokkerige ‘chaos’ van de achtertuinen van de huizen van de Nieuwburen. Op de voorgrond zijn de flats aan de Thorbeckestraat en de eerste straat van de Vlinderbuurt (Citroenvlinderstraat) van bovenaf te zien. Deze straten hebben hun toegangen door een afslag vanaf de A. Kuyperstraat.
Veel ouder zijn de huizen aan de Heideburen vanaf de Zonnebloemstraat, eerder Pastoriesingel tot de oprit naar Voormeerszathe. Op de foto zien we een rijtje van vijf huizen - thans genummerd 85, 87, 89, 91, 93, terwijl de boerderij het nummer 95 heeft gehad. Ooit heeft in huisno. 85 de broodventer Fokke Mulder gewoond, die een fervente aanhanger en propagandist is geweest van de principes van Edward Bellamy, bekend geworden om zijn utopische ideeën over een harmonieuze wereld.
Het huis no. 89 is rond 1875 door de gemeente Schoterland aangekocht en verbouwd tot woning voor de hoofdonderwijzer van school 2 aan het gemeenteplein. Tot 1915 heeft Sijbren Terpstra het als dienstwoning gebruikt en wordt hij opgevolgd door IJnze de Haan, de vader van Setske de Haan oftewel de bekende schrijfster Cissy van Marxveldt. Zelfs haar amant Leon van Beek heeft gezien zijn vermelding in de Personele Omslag van 1918 zijn voetstappen in het huis geplaatst. Hoofd der school J. van Tuinen is de laatste onderwijzer geweest, die er ambtshalve heeft mogen wonen. De adresboeken van 1938 tot en met 1964 geven de naam prijs van de professionele boekbinder S. Sijtsema als langdurige bewoner.
In het jaar 1991 is er in het museum Willem van Haren een expositie georganiseerd, welk van 10 maart tot 20 april luchtfoto’s heeft laten zien van de gemeente Heerenveen vanaf de jaren twintig én de technieken van het maken daarvan. Op deze tentoonstelling “Heerenveen in vogelvlucht” is ook deze prachtige kleurenopname te bewonderen geweest. Vervolgens is het gearchiveerd onder het archiefnummer G.20.065, waarbij de G staat voor Groot (groter dan A4-formaat). Jammer dat de fotograaf, die oog heeft gehad voor zoveel moois niet met naam bekend is.