Historie in beeld
HIP-TIME MAGAZINE 98
1ste Heerenwal omstreeks 1930
Op de rechterhelft van de voorgevel van Heerenwal nr. 4 (in 1922 overigens nog nr. A-5) zitten een drietal borden aan de gevel, die bijzonder intrigerend werken bij het bekijken van deze foto - nr. 01844 - uit het archief van Museum Willem van Haren. Met een loupe is de donkere plaat tussen de begane grond en de verdiepingsvloer op het origineel redelijk te ontcijferen. Daar staat namelijk op: “RAAD VAN ARBEID”. Eerder hebben we daar al eens iets over vermeld bij HIP-Time Magazine 16 van 30 juni 2012 en daar de naam genoemd van de socialist Johannes Kolk en burgemeester van Aengwirden (19 mei 1917-26 juli 1919), die tenslotte in 1935 bij de opheffing van de Raad van Arbeid te Heerenveen als directeur een standplaats vindt in de stad Groningen.
Tussen de deur en het eerste raam in de rechtergevelhelft menen we met 90 procent zekerheid het overbekende symbool te zien van de parasoldragende dame met de haar begeleidende heer met wandelstok en hond, welke Tjeerd Bottema in 1905 heeft ontworpen voor de RVS. Deze letters staan voor de ‘Rotterdamse Verzekering Sociëteiten’ en het afgebeelde bordje is in dit geval van bescheiden afmetingen. Een agent welke in Heerenveen de maatschappij heeft vertegenwoordigd, is geweest de heer H. Been, waarvan eind december 1926 een nieuwjaarswens in het Nieuwsblad van Friesland heeft gestaan. In het adresboek van 1922 komt wel voor een ‘werkman’ met de naam ‘H.P. Been’ op het adres Korflaan 538, terwijl deze zelfde persoon zowel in het adresboek van Heerenveen van 1927 als in een adresboek van Friesland van ± 1928 (archief Tresoar) staat genoteerd voor het adres ‘Verlengde Dekemalaan 479e’ en met als beroep ‘verzekeringsagent’. De gezinskaart van Hendrik Pieter Been is eenduidig over zijn beroep: ‘agent eener verzekeringsmaatschappij’. Het lijkt erop, dat hij hier kantoor heeft mogen houden, omdat het niet waarschijnlijk is dat de directeur van de Raad van Arbeid een agentschap heeft gevoerd.
Het derde bord aan de gevel tussen het eerste en tweede raam van de rechtergevelhelft lijkt een stuk uitbundiger vormgegeven en suggereert een art-deco gestileerde afbeelding.
Met al deze informatie mogen we foto 01844 voorlopig dateren tussen de start van de Raad van Arbeid in dit pand in 1919 en de opheffing daarvan in 1935. Directeur Kolk woont volgens het adresboek van 1934 al niet meer in het pand Heerenwal nr. A-5, zelfs niet eens meer in Heerenveen. De gezinskaart heeft hem, zijn vrouw en hun bijna 19 jarige dochter evenwel uitgeschreven naar Groningen op 16 augustus 1934 naar hun nieuwe adres Parklaan 26.
Noordelijk van het voormalige pand van de herensociëteit ‘De Eensgezindheid’ volgen nog twee panden met de destijdse nrs. A-6 en A-7 om vervolgens te zijn gescheiden van het perceel nr. A-12 (in 1922 op naam van mej. H(iltje) Schotanus, dochter van de vroegere boekbinder Beerend Jans Schotanus) door een ‘steeg naar een ‘boerenspultsje’ achter de bebouwing van de Heerenwal. Vóór de hernummering van 1911 maakte de werkplaats van de boekbinderij deel uit van huisnr. A-8.
Die steeg - de "Pottenbakkerssteeg" - leidt in 1922 naar het boerenbedrijfje van veehouder J.J. Lenos, Heerenwal A-10. Het ontbreken van de tussenliggende nummers zal te maken hebben met vroegere bebouwing, welke is afgebroken of opgenomen onder een ander huisnummer, b.v. achterliggende éénkamerwoning voor b.v. een knecht. De pottenbakkerij van de familie Terwisga in het begin van de 19e eeuw kan daar wel eens debet aan zijn geweest.
Zo is de veehouder Lenos in het adresboek van 1927 al opgevolgd door zekere A. Keuning, die eveneens als veehouder te boek staat. Hij maakt de vernummering in 1934 - na de eenwording van Heerenveen - mee en wordt beloond met het huisnummer Heerenwal 10. Het wijknummer A blijkt dan vervallen.
In 1934 krijgt de Raad van Arbeid zelfs twee nummers uitgereikt: voor de benedenverdieping (kantoor nr. 4) en de bovenverdieping (woning nr. 4a). De twee volgende woningen: A-6 wordt Heerenwal nr. 5 en A-7 wordt Heerenwal nr. 6 (op dat ogenblik geen bewoner). Nr. 5 wordt volgens het adresboek bewoond door de wed. H. Ketel-Bargsma, die op de gezinskaart staat als wed. Kristiaan H. Ketel en onder haar meisjesnaam Klasina Sierds Bargsma. Zij heeft eerder in Utrecht gewoond, maar is in mei 1932 komen wonen op Dracht 13, terwijl ze op 14 mei 1934 naar nr. 5 in Nijehaske is verhuisd. Slechts korte tijd heeft ze daar gewoond, want op 15 mei 1935 staan de volgende bewoners al weer op de stoep. Dat is een gezin uit Bolsward, waarvan drie mannelijke leden in het adresboek 1938 staan. Vader Hoite Hiemstra is handelsagent, zoon Thomas is kantoorbediende en zoon Hendrik staat aanvankelijk als pakhuisknecht te boek, maar de gezinskaart heeft de wijziging naar het beroep van ‘chauffeur ATO’ (Auto Transport Onderneming) daarna ook geregistreerd vlak voordat hij in september 1939 naar Leeuwarden verhuist.
Aanvankelijk woont Gerrit Jan Pothaar als directeur van een ijzerhandel op Dracht nr. 23, maar in april 1935 laat hij zich overschrijven naar Heerenwal nr. 6. Kennelijk heeft hij zijn schaapjes op het droge, want in de adresboeken vanaf 1938 staat hij beschreven als ‘zonder beroep’. Hij overlijdt op 15 februari 1948, wat de reden is dat zijn weduwe Adelheid Johanna Margaretha Lenzmann in 1949 nog in het adresboek van dat jaar voorkomt. In het adresboek 1954 komt haar naam niet meer voor. Zij is vertrokken uit Heerenveen en overlijdt op 30 september 1968 in Lycklemastate te Wolvega op 95 jarige leeftijd.
De bewoner van het meest linkse pand op de foto - toen nr. A-2 - J. Post is duidelijk in zijn reclame ‘Speciaal MAATWERK’. In een krantenadvertentie legt hij nog even de nadruk op “De Heeren-en Dameskleeding naar maat van J. Post, Heerenwal No. 2 staat ‘t Hoogste wat kwaliteit, coupe en afwerking betreft; het Laagst in prijs. Vraagt s.v.p. Stalen ! Beleefd aanbevelend.”
Ooit - voor 1840 - heeft het huis nr. 3 onderdak geboden aan Heerenveens kunstschilder Dirk Piebes Sjollema. In 1922 maakt de veehandelaar S.H. van der Laan van nr. A-3 gebruik en in 1927 is dat de veehouder D.J. van der Laan. S.H. van der Laan laat zich eind december 1931 door de Kamer van Koophandel uitschrijven uit het handelsregister. Daarin staat hij sinds 30 mei 1921 geregistreerd.
De Gebr. Beljon, die er in 1934 wonen, staan zonder beroep in het adresboek van dat jaar. Laatstgenoemden blijken volgens aanbestedingsadvertenties in de krant zich te hebben gespecialiseerd als aannemers van bruggen. Op 20 maart 1935 vinden we zelfs een advertentie, dat niet Lemmer meer hun uitvalsbasis is, maar zelfs Heerenveen. Overigens voldoen ze aan het beeld van de ‘vrije jongens’ en hardwerkende Lemsters. Hun werk brengt mee, dat ze in 1939 zelfs op zoek zijn naar een woonark.
Het meest intrigerende pand op deze foto ( zie in rechthoek) is ongetwijfeld een tijdelijke, die we het best kunnen aanduiden als een ‘werkkeet’, een houten barak die stellig in verband moet worden gezien met de op de wal liggende grondbulten. Het zal te maken hebben met werkzaamheden aan het talud of mogelijk zelfs met de kademuur. Nee, het is beslist niet het eerste pakhuis op de ‘twee gemeene roeden’ op de eerste Heerenwal, die op een aantal prentbriefkaarten voorkomt. Deze staat in de beginjaren dertig nog verder naar het noorden en wordt gebruikt door winkelier A. Langius, die samen met zijn dochter mej. H. Langius als winkeljuffrouw een grossierderij in koloniale waren exploiteert op het adres Heerenwal nr. 20. Dat - heel lang ‘wit’ geweest zijnde ‘pakhuisje’ staat op een foto van de eerste Heerenwal, welke o.a. rond 1969 werd afgedrukt in de fotorubriek ‘Heerenveen uit vroeger dagen’ in de Leeuwarder Courant. Op de zijkant staat dan nog op een plakkaat te lezen ‘IRIS-margarine 30, 40, 50 cent per pond”.
Het hokje schijnt later nog eens het middelpunt geweest te zijn van een aprilmop van de oude Hepkemakrant. Deze meldt namelijk dat het om bepaalde redenen op donderdag 1 april zal worden afgebroken. De mensen welke die dag komen kijken, vinden dan het hokje natuurlijk rustig op zijn oude plaats staan. Niettemin is het in de begin van de jaren dertig opgeruimd voor een betere en veiliger verkeerssituatie op de Heerenwal. (zie o.a. het fotoboek van Henk Kapma, ‘Heerenveen. Veranderend gezicht 1900-1984’.
Het ‘pakhuisje’ aan de Heerensloot op de tweede Heerenwal sneuvelt al door een afbraakvergunning van B. en W. van Haskerland van 8 juli 1931, nr. 1003. Deze staat volgens de Leeuwarder Courant van 30 april 1931 tegenover huisno. A-206 en is eigendom van bakker F. Boersma. De raad besluit dat aan te kopen voor fl.550,- in het belang van de verbreding van de bestrating langs de Heerenwal ten dienst van het toenemende verkeer.
Deze afbraak maakt deel uit van een groter plan voor het leggen van trottoirs en het opnemen en herstaten van de bestaande bestrating langs de gehele Heerenwal, waarvan de inschrijving voor de aanbesteding is gepubliceerd in de Leeuwarder Courant van 23 april 1931. Het gaat dan om een kostenpost tussen 11 en 14 duizend gulden. Met 22 inschrijvers kennelijk een gewilde klus. Overigens wordt er na de fusie van de gemeenten tot Heerenveen-één een minstens zo groot karwei aanbesteed. De Leeuwarder Courant van 31 juli 1936 afficheert dan ‘het gedeeltelijk vernieuwen van den walmuur met bestrating langs den 1en en 2en Heerenwal te Heerenveen’. De inschrijvingen lopen dan uiteen van 40.000 tot 50.000 gulden en het aantal inschrijvers is practisch verdubbeld.
Het karwei op onze foto speelt zich in ieder geval af vóór 1935, want het oude Heerenwalsterbrugje ligt er ogenschijnlijk nog redelijk bruikbaar bij.
2014, december 28 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-TIME MAGAZINE 42
In de jaren dat dit soort aktiviteiten - zoals op fotonummer 0317 uit het archief van het Museum Willem van Haren - worden vastgelegd, is dat beslist op de eerste Herenwal nog geen dagelijkse routine. Daar waar de grote vrachtauto met het opschrift “VERHUIZINGEN” staat (en zien we op de bumper het Mercedes-logo. Is dat het niet het merk van transportbedrijf Wierda ?) is al een hiaat in de bebouwing ontstaan in eerder jaren. Voor het verleggen van de tramlijn is in de jaren 1929-1931 het huis van de huisschilder W. Krikke gesneuveld om voldoende ruimte te krijgen voor toegang vanaf het station naar een nieuwe trambrug over de Heerensloot, die zijn traject via de Heerenstraat en de toekomstige K.R. Poststraat buitenom de bebouwing zoekt naar de kunstweg langs het Meer en de Knipe. De originele tramlijn met de nauwe bochten door het centrum van Heerenveen komt daarmee te vervallen.
Bij dit tafereel gaan afbraakbezigheden kennelijk gepaard met de inzet van een bedrijf voor ‘verhuizingen’. Kenners van vrachtauto’s zullen ons feilloos kunnen vertellen met wie we hier als verhuisbedrijf van doen hebben. Het afbreken van het adres Herenwal 42 is beslist geen sinecure en de ‘puinrijder’ lijkt inmiddels vergevorderd in zijn bedoelingen. Die afbraak is het gevolg van het plan van Gemeentewerken Heerenveen uit 1967, uiteraard aangestuurd door B. en W. en de Raad, om een nieuwe en bredere verbindingsbrug aan te leggen over de Heerensloot naar de K.R. Poststraat. In de Friese Koerier van 14 februari 1968 wordt het plan van een miljoen gepresenteerd, maar staat ook een foto van de doorbraak en het eerdere ‘Huize Muller’. Dat pand staat op onze bovenstaande foto nog in volle glorie ‘voornaam’ te wezen. Toch moeten we vrezen, dat de verhuiswagen daar staat als voorbereiding op de afbraak ook van het pand nummer 43. Dossier 312-1 van het gemeentelijk archief uit de periode 1967-1975 vertelt ons immers, dat het in 1971 is aangekocht van keel-, neus-en oorarts A.H. Dekhuyzen voor ruim fl.140.000,-. In hetzelfde jaar heeft D. Smilde, die dan nog als procuratiehouder door het leven gaat maar al enige tijd (vanaf eind december 1968) elders (Prins Bernhardweg 6, Oranjewoud) woont, zijn pand nr. 42 aan de gemeente overgedragen voor bijna fl.56.000,-. De laatste huurder van dat pand is volgens een winkelbedrijvenlijst uit 1970: W. Fontijn, klokkenmuseum. Hij heeft 60 vierkante meter tot zijn beschikking. Als de aanbesteding van de 12 meter brede brug zijn beslag heeft gekregen is het 5 september 1972. We mogen gerust aannemen, dat onze foto uit die periode stamt. En dat klopt; achterop de foto van 8 bij 8 cm. staat 5-3-1972.
Dan zie we nog een kleine stukje gevel van Herenwal no. 41. Een heer rommelt in de laadruimte van de stationcar. Van Herenwal no. 41 is in ieder geval bewoner geweest de heer Hendrik Kuiper uit Nieuwebrug. Die is op 26 februari 1962 het huis gaan bewonen, wordt in het adresboek van 1964 nog winkelier genoemd, doch in dat van 1966 als ‘zonder beroep’ aangemerkt. Ook dit pand zal sneuvelen bij nog nieuwere toekomstplannen voor de verbreding van de ‘Trambaan’ na de verplaatsing van het stationsgebouw.
Het grote huis is in het boek “De Heerenwal. Bruggen en gekromde ruggen” door de gloedvolle betoogtrant van wijlen Jan de Jong ternauwernood ontsnapt aan een cult-status. De immense bewondering voor de persoon van Eelco Nicolaas van Kleffens (1894), die een aantal jaren (met zijn ouders dit huis heeft bewoond en zijn lagere schooljaren doorbracht op de openbare lagere school van Nijehaske, is daaraan debet is geweest. Vader mr. H.C. van Kleffens, substituut-officier van justitie te Heerenveen, krijgt in 1905 in Groningen dezelfde rechterlijke functie. Het huis krijgt opnieuw een justitieel medewerker als bewoner, nl. mr. A. van der Leij, rechter aan de arrondissementsrechtbank te Heerenveen. Deze komt namelijk voor in de adresboeken van 1922 en 1927 weliswaar onder wijk A., huisno. 56, doch hetzelfde huis. Diens opvolger A.P. Lankhorst, directeur van de Friesche Vischhandel maakt de vernummering van 1934 nog mee naar Herenwal no. 43, maar dr. Samuel Muller, keel-, neus-en oorarts, staat in het adresboek van 1936 als eerste onder dit huisnummer. De woningkaart schrijft hem in per 28 september 1936. Het bevalt hem in ieder geval bijna twintig jaar, want hij verhuist per 4 januari 1956 naar Noordwijk. Ruim een maand woont hij samen met zijn collega-opvolger k.n.o.-arts Jan W.E.P. Versteeg (1921-1990), wiens carrière in juli 1962 een vertrek noodzakelijke maakt en vanaf 3 en 5 juli betrekken de k.n.o.-artsen dr. Eberhard H. Kusen. en dr. Auke H. Dekhuyzen het pand. Kusen vindt na bijna twee jaar een ‘gaadlik’ optrekje in de Prinses Irenelaan in Oranjewoud. Dekhuyzen acht de afstand Heerenwal - Ziekenhuis een voor hem passende oplossing: hij blijft tot 1972 en verhuist dan noodgedwongen naar de Van Maasdijkstraat.
De naam W. Krikke (1886) laat in de plaatselijke Heerenveense cultuurgeschiedenis ongetwijfeld bellen rinkelen, zodra we de voornaam Wigle daaraan koppelen. Hij is de zoon van de meer bekende Klaas Krikke (1847-1923), die eveneens als ‘zondagsschilder’ een bijdrage heeft geleverd aan de topografische kennis van de Heerenveners. Hoewel Wigle als minder getalenteerd is te kenschetsen, zijn er ook van zijn hand een aantal kleinere bijdragen geleverd. Door zijn noodzakelijk vertrek vanaf de Herenwal A57 (later 44) is hij gaan wonen aan de Badweg (Bouwlust 33) om daar zijn schilderswerkplaats te vestigen.
Links achter de verhuiswagen ontwaart u een merkwaardig en typerend geveltje. Achter de façade wordt een brede bovenverdieping gesuggereerd, welk effect nog wordt versterkt door drie dicht naastelkaar geplaatste vensters met daarboven aan weerszijden van een borstwering een gemetseld zuiltje. Over de bouwgeschiedenis is verder niets bekend, maar het ontwerp doet wel wat denken aan de huizen van de Verlengde Dracht van omstreeks 1923. Het zou mij niet verbazen of timmerman-aannemer Johannes de Haan heeft ook hier zijn ‘handtekening’ achter gelaten. Zeer waarschijnlijk is deze verbouwing gebeurd in opdracht van winkelier-wolkammer-manufacturier Ale T. de Boer. Zijn naam siert het eerste adresboek van 1922 al onder het destijdse huisnummer Wijk A. no. 58. Bij de ‘Heerenveen-één”-operatie van 1934 krijgt hij van zijn nieuwe overheid het no. 45 op de deurpost geschilderd. Op 26 februari 1942 overlijdt de Boer, en zijn weduwe Hiltje van der Schaar blijft er nog wonen tot ze op 2 februari 1949 naar Dokkum gaat. Het adresboek van 1949 geeft ons de naam van mej. Anna C.E. de Vries, die er dan haar mode-vakschool heeft gevestigd. Zij is er in oktober 1945 als kostgangster komen wonen en vertrekt eind augustus 1949. Vast staat dat Johannes van der Schaar de sleutel per 7 februari 1949 heeft beheerd. Hij komt voor in het adresboek van 1954 als boekhandel. Rond 1970 meldt de winkelbedrijvenlijst, dat hij 20 vierkante meter gebruikt in een matig onderhouden pand, waar hij een stencildrukkerij exploiteert. De rest van het pand is kennelijk verhuurt aan S. Adema, die op 35 vierkante meter een electriciteitszaak runt op het adres Herenwal 45a.
Onder de latere directeur Albert R. van der Schaar komt het bedrijf als ‘Van der Schaar Kantoorefficiency b.v.’ behoorlijk tot bloei met als bedrijfsfilosofie, dat ze geen machines en meubelen leveren, maar kennis en oplossingen ! Het leidt zelfs tot een flinke uitbreiding van het vloeroppervlak.
2013, januari 27 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-TIME MAGAZINE 109
Het is ‘m niet hoor, maar de man met in zijn hand de overbekende L.C. draagtas, pet en op klompen - toch een minder vertrouwd beeld in het Heerenveen van de tachtiger jaren van de vorige eeuw - lijkt wel erg veel op de bekende Jeen van der Berg. Zeker is dat hij duidelijk plezier heeft in deze situatie, want van zijn gezicht is een stralende lach én binnenpret af te lezen. Hij is zich kennelijk zeer bewust van de fotograaf. Laatst genoemde heeft ongetwijfeld ook plezier gehad met het maken van deze foto door optimaal te profiteren van dat rimpelloze spiegelende oppervlak van het water van de Kolk. Zoals met veel foto’s in het museum Heerenveen is dit nummer 01870 ook slechts voorzien van informatie, die iedereen al weet bij de eerste aanblik, namelijk: ... Heerenveen ... van Harenspad ... de Kolk ... fiets-en voetgangersbrug. Opnieuw dus een beeld van een onbekende fotograaf en de zeer ruime datering: jaren ’90.
Topografisch is verder nog te wijzen op het rijtje huizen aan de Nieuwburen, waarvan het grote herenhuis historisch toch nog wel even de moeite waard is daarover het een en ander te vertellen.
De gevel van het blokvormige pand aan het begin van de Nieuwburen is het hoekpand met de Van Kleffenslaan en adresseert zich als Nieuwburen no. 8. Dankzij de adresboekjes van Heerenveen weten we dat in ieder geval vanaf 1914 tot zeker het jaar 1966 het in gebruik is geweest door zeker twee generaties kleermakers uit de familie Nauta: Jan Arends en Arend Jans. In een oudere versie van haar bestaan - volgens de kadastrale minuutkaart van 1832 - zijn er zelfs drie kleine woningen aan een steeg, welke doodloopt tegen de destijds nog aanwezige wijk als onderdeel van het grachtennetwerk om de ‘adellijke’ behuizingen van Heloma, Scheltinga en Oenema. Later vormde dat een natuurlijke barrière om het scholencomplex, de begraafplaats, de gemeentetuin en de gasfabriekgebouwen, maar tegelijk een mogelijkheid om per praam vracht te vervoeren (kolen voor de gasfabriek; mest voor de tuinderij; afvoer van afval).
Het volgende huis aan de Nieuwburen met no. 10 is een pand met een geschiedenis, waaraan de naam van twee belangrijke ‘executeurs’ zijn verbonden. Een ‘executeur’ is een man, die de rechterlijke uitspraken die door grietman werden genomen - met name in de civiele en criminele sfeer - ten uitvoer moest brengen. Daarbij beschikt hij dan over de hulp van ‘assistenten’ (in Friesland: soms ‘bysfeinten’ genoemd). Na de franse omwenteling wordt de executeursfunctie veelal gecombineerd met ‘bode’-werkzaamheden en ‘deurwaarders’-akties, uiteraard alles nog in opdracht van de grietman, maar ook van de nieuwe rechterlijke organisatiestructuur van het vredegerecht. Twee generaties Gorter-personen hebben deze functie van harte uitgeoefend. Sjoerd Wigles Gorter (1744-1822) blijkt in de franse tijd dit ambt te hebben gepraktiseerd en zoals gebruikelijk in die tijd wordt hij daarin opgevolgd door zijn zoon Wigle Sjoerds Gorter. Hoewel deze uit het goede hout blijkt te zijn gesneden is hij minder fortuinlijk voor wat betreft zijn gezondheid. Het is niet ondenkbaar, dat hij medeslachtoffer is geweest van de gevolgen van de moeraskoorts na de watersnoodramp van februari 1825. Op 26 september 1826 sterft hij al op 50 jarige leeftijd. (SCO 4170) Het huis aan de Nieuwburen heeft rond de jaren dertig van de 19e eeuw het huisnummer 119 en houdt dat zelfs tot het jaar 1879. Ook de volgende Gorter - in dit geval opnieuw Sjoerd Wigles Gorter (geb. 1812) genoemd - mag zich tot 1871 eigenaar noemen van het pand. Hij maakt een carrière als gemeente-ontvanger van Schoterland.
In het particulier archief van de familie wordt melding gemaakt van een acte van scheiding van huwelijksche goederen, waarvan de ‘huizinge no. 119 met vrije stede, erf en tuin aan de Nieuwburen te Heerenveen, kad. gem. Heerenveen, sectie A., no. 980, groot 2 are 30 centiare.’ onderdeel uitmaakt. Rond 1900 is hoofdbewoner Hendrik Jan Barend Biekart, (gymnastiek)-leraar R.H.B.S (bevolkingsregister onder huisno. 191). In adresboeken van 1938 tot en met 1966 staat Nieuwburen 10 op naam van R. van Dijk, aannemer-timmerman en na diens verscheiden op die van zijn weduwe G. van Dijk-Post. In 1997 is het pand nog in gebruik bij de gemeentelijke sociale dienst. Wanneer we nu Google raadplegen vertelt deze ons, dat het aanzien van het huidige pand is ontstaan in 1880. Aangezien gemeenteontvanger Sjoerd Wigles Gorter pas in het pand no. 191 overlijdt op 16 januari 1891, mogen we aannemen dat hij de verbouwing tot stand heeft laten brengen. Eerder genoemde Biekart heeft - na een korte periode van inwoning bij de familie Gorter en na het vertrek van de weduwe Gorter en haar kinderen - de bewoning overgenomen. Pas op 3 november 1911 vertrekt Biekart naar Nijehaske, nadat kort daarvoor het huis is hernummerd naar Nieuwburen 180.
Het verhaal over de Nieuwburen mag beslist niet compleet worden genoemd als daarin niet het verhaal voorkomt van de notaris - aanvankelijk koninklijk en later keizerlijk notaris - Wesselius Balster Kool, die door zijn studie in Delft kennis krijgt aan Jacoba Cornelia van Schuijlenburgh. Zij laat zich met attestatie uit Amsterdam inschrijven als lidmaat bij de kerk van Oudeschoot op 15 februari 1807, waarna ze met hem trouwt op 24 september 1807 te Oudeschoot. Interessant is het te weten, dat zij vanaf februari tot haar huwelijk in september heeft gelogeerd op Huize Veenwijk onder Oudeschoot bij de familie Epke Roos van Bienema. (bron: L.C. 9-9-1807)
Wessel Balster Kool is geboortig uit Wolvega als tweede zoon van Balster Willems Kool en Trijntje Wessels Heerens. (DTB 777). Op 25 september 1784 kwam hij ter wereld. Het moet een helder baasje zijn geweest, want op 24 oktober 1806 meldt de Leeuwarder Courant, dat de Minister van Financiën van Zijne Majesteit de Koning van Holland - Lodewijk Napoleon - hem benoemd tot Commissaris van het Werk der Verponding der Beschrevene Middelen te Heerenveen. Hij is dan nog slechts 21 jaar. Eerder - al op 27 december 1805 - heeft het Departementaal Bestuur van Vriesland hem - zich inmiddels noemende Wesselius Balster Kool - toestemming verleend om op te treden als notaris en de eed daarvoor afgelegd bij de president van dat bestuur. Volgens A. Taconis heeft hij zich toen eerst gevestigd op de Fok. Dezelfde Taconis heeft in het advertentieblad ‘De Schakel’ van november 1956 uit de rechterlijke archieven verteld van een inbraak in het huis van de notaris op 26 november 1807 door winkelier Hans Jarings. Diens dochter is dienstbode bij Kool en zodoende wist Hans Jarings wat er te halen viel. Wat hij niet wist was dat een andere dienstbode samen met een schipper in opdracht juist die spullen uit dat huis had gehaald. De executeur en zijn adsistent Johannes Vuur posten die avond in het huis en tegen half drie ‘s nachts zien ze kans dronken Hans Jarings te overrompelen. Uiteindelijk krijgt Hans Jarings in de kanselarij door het Hof van Friesland een straf opgelegd van drie jaar verbanning uit Friesland. Dat alleen al voor ‘poging tot diefstal’ !!!
In maart 1808 koopt - volgens het Proclamatieboek van Schoterland - Kool het huis op de Nieuwburen van Petrus Eekma, J.U.D. en advocaat bij het Hof van Friesland, ondanks protesten van zowel Epke Roos van Bienema als van Jetse Gerbens Brouwer. Beide protesten, gebaseerd op geldelijke vorderingen, worden evenwel afgewezen en voor 18.000 carolus guldens krijgt Kool “fiat consent”. Datzelfde jaar - na de zoveelste administratieve omwenteling - blijkt hij ‘amanuensis’ (de rechterhand) te zijn van de onderprefect Tinco Martinus Lycklama, wonend in Oldeboorn. Samen houden ze evenwel ‘bureau’ op het Achterom te Schoterland "in de huisinge, gemerkt met No. 245".
Verfraait Wessel Balster Kool in eerste instantie zijn voornaam met de latijnse uitgang -ius tot ‘Wesselius’, in de Leeuwarder Courant van 12 mei 1813 heeft hij zijn achternaam uitgebreid en verdubbeld met de familienaam van zijn moeder “Heerens” en laat hij zich “Kool van Heerens” noemen. Voor zijn secretarisfunctie heeft hij op 25 april 1813 dan al met het ‘wapenstempel’ van zijn echtgenote de ‘Inschrijvingslijst voor de Nationale Garde (20-40 jarigen)’ (SCO 172) in was gezegeld.
De notaris en mevrouw stichten een groot gezin van 8 kinderen, waarvan er bij de dood van vader Wesselius Balster Kool van Heerens op 1 maart 1827 nog een zestal in leven is en eentje postuum wordt geboren op 27 april 1827. De weduwe en haar kinderen blijven er wonen, tot ze besluiten notaris Arjen Binnerts opdracht te geven voor een ‘Zeer belangrijke Verkooping’. Dan is het inmiddels 21 januari 1841 en hebben ze het vooruitzicht van minstens twee dagen in februari voor de ‘publieke verkooping van alle de Vastigheden in eigendom aan mej. de Wed. en Erven van wijlen de Heer W.B. Kool van Heerens, in leven secretaris te Heerenveen’. Een belangrijk object, dat wordt ingezet is het grote Heerenhuis met no. 115 met een beste vruchtdragende tuin voorzien van circa 100 ‘exquise’ fijne vruchtbomen, bloemen en heesters. In de tuin staat een afzonderlijk turfhok met stalling voor twee paarden en een hooizolder. Het huis heeft beneden twee grote, fraai behangen voorkamers en een sierlijke achter-of tuinkamer. Verder een gang met marmeren vloer, een ruime keuken met twee koperen pompen en een regenwatersbak, maar ook fornuizen. Voor het kantoor is er een afzonderlijke ingang. Tenslotte een ruime kelder met twee ramen, twee secreten (toiletten), boven een logeerkamer aan de straat en over het hele huis een ruime zolder. Bij het kadaster is het geheel bekend als Heerenveen, sectie A, nrs. 166 (het huis, groot 1 roede en 87 ellen), 167 (de schuur, groot 27 ellen) en 168 (een moestuin, groot 31 roede en 50 ellen). Bijzonder is dat het verkoopboek (aanwezig in het museum Heerenveen) ook rept van het toponiem ‘Lijnbaansingel’, die in het verlengde ligt van de steeg langs het pand richting Oranjewoud en later ook wel ‘Koolsingel’ (ja, ja) wordt genoemd, maar pas ná de verlengde aanleg in 1902 door koopman-vervener Geert Korf de grootste bekendheid als ‘vrijerslaantje’ kreeg onder de naam ‘Korfsingel’. Ab Taconis, bekend Heerenveens sneuper, vertelt in zijn artikel in het Nieuwsblad van Friesland van 4 februari 1949, dat Kool van Heerens het recht van vrije opslag op de Lijnbaansingel “echter voor niet langer dan twee maal vier en twintig uur” heeft gehad. In de periode 1870-1875 moet er door een touwslager nog gebruik zijn gemaakt van deze lijnbaan. In 1830 blijkt die singel - kad. nr. A-171 - overigens het bezit van de wed. Menno Coehoorn van Scheltinga.
De koper, die al dit fraais heeft ‘gemijnd’, blijkt uit de aantekeningen in De Veenbrief van maart 1990, welke Katrinus Hoornveld heeft gemaakt uit het verkoopboek. Lollius Adema, officier van justitie, is uiteindelijk in 1841 na drie verhogingen tot een totaal van fl.1300 eigenaar geworden voor 8366 gulden. De enorme waardedaling na de aankoop door Kool van Heerens in 1807, toen hij er 18000,- carolus guldens voor betaalde, is duidelijk.
In de repertoires van notaris Gauke Peeting hebben we al eerder een aanwijzing gevonden van de nieuwe eigenaar. Mevrouw (en tante) Martha Kinnema van Bienema, weduwe van Jan Kymmell te Leeuwarden heeft van begin december 1845 namelijk een volmacht van mr. Lollius Adema te Heerenveen, dat zij in opdracht het heerenhuis nr. 115 mag verkopen. Op 27 december 1845 passeert dezelfde Peeting inderdaad de finale verkoopacte van het huis met tuin en schuur aan jhr. Daniël Engelen te Oranjewoud voor 7236 gulden. Het pand wordt verhuurd in de periode, dat Adema eigenaar is. De ‘Staten van de Loop der Bevolking’ geven voldoende aanknopingspunten om vast te stellen, dat van 1843 tot en met 1845 als huurder optreedt de huisarts Jan Houwink, die op 1 januari 1845 overlijdt maar zijn weduwe Sara Susanna Adema blijft er wonen. Inderdaad, een dochter van Lollius Adema, de eigenaar !
Als volgende huurder vinden we de collega-arts Frederik Bening (officieel Johann Wilhelm Friedrich Bening), die dus als huurbaas jhr. Daniël Engelen krijgt. Zijn echtgenote Anna Elisabeth Helena Wichers vraagt op 27 september 1847 voor drie jaar vrijstelling aan voor vergroting of uitbreiding van het woonhuis (SCO 1633). Zij blijven daar in ieder geval - volgens de zelfde Staten van de Loop der Bevolking - wonen tot ruim in de jaren zestig, want op 9 april 1866 overlijdt de heer Bening aldaar. Enkele maanden later staat in de Leeuwarder Courant (3 aug. 1866) een advertentie waarbij Mevr. de Wed. Bening haar dubbele heerenhuis op de ‘Nieuwe Burengracht’ te koop aanbiedt ‘door verandering van woonplaats’. Notaris A.R. van Voorst mag bij de Mejufvrouw de Wed. Jorissen op 9 augustus
publiek veilen.
Voor het vervolg van de bewoning hanteren we even de telegramstijl van zakelijke gegevens: periode, naam en beroep bewoner c.a., volgens opgave van - opnieuw - Ab Taconis: 1866-1868 Jelte Nederhoed, chr. afgescheiden gereformeerd predikant; 1868-1890, Otto Luites de Boer, koopman; 1890-1902, J.C. van den Berg, leeraar R.H.B.S.; 1902-1922, Hoito Godert Dornseiffen (en weduwe), doopsgezind predikant; 1922-1934, Bonne Wisman, brandstoffenhandelaar. Vanaf 12 mei 1934 wordt het huis volgens de woningkaart in twee gedeelten - en mogelijk gedurende een aantal jaren in drie gedeelten, ook boven - bewoond. Hoofdbewoner blijft Bonne Wisman, geassisteerd door huishoudsters, tot september 1962. In het achterste deel van het pand zijn dat achtereenvolgens Jan Dijksma, arbeider, 1934-1937; Roelof Westerveld, chauffeur, 1937-1937; Jan Dijksma, veehouder, 1938-1957; Jan Wakker, los werkman, 1957-1958; Roelof van Dijk, timmerman, 1958-1964.
Bronnen voor de periode 1964 tot heden zijn minder beschikbaar. De Woningkaart meldt eind 1964 nog wel ‘thans Gem. Sociale Dienst’, de Gemeentegids van 1978/79 geeft voor Nieuwburen 10 en 12 de ‘Gemeentelijke Sociale Dienst’ en de Gemeentegids van 1985/1986 en ook latere exemplaren melden als gebruiker ‘Gezinszorg Schoterwerven”. Ook is bekend, dat in 1997 er gevestigd is Strategiedesign Noord-West, en thans is op nummer 12 het onderdeel ‘ClickQ’ van de eerder genoemde ‘Crossmedia Communicatiegroep (CMCG)’ de gebruiker.
Alle genoemde personen en instellingen hebben ongetwijfeld hun sporen nagelaten in de gemeentelijke archieven en meestal om zeer verschillende redenen.
Over het toponiem Nieuwburen tenslotte nog de volgende opmerkingen. Er valt daarvan alleen te vermelden een aantal vondsten met klankverwantschap, maar niets over het eerste ontstaan van de naam. Bij een lijst van de Ned. Hervormden uit 1739 worden de lidmaten langs de Compagnonsvaart aangeduid als “Na booven opt Dieps-wal aen beide zijde”. Dat wijst er op dat dan het gebruik van Nieuw-en Heideburen nog niet in de Heerenveense taal is opgenomen. Dat is al wel het geval op 14 juli 1745. Dan vraagt in het Wypke Jans, schipper op ‘t Heerenveen in het proclamatieboek (1742-1751, fol. 92verso) consent op de koop van ‘zeekere huyzinge en hovinge’ op de zgn. “Nijeburen” door hemzelf bewoond...... en waarvan IJsbrand Willems, schipper te Langweer, de verkoper is. In een verkoopadvertentie in de Leeuwarder Courant van 25 januari 1783 valt dan voor het eerst de term “Nieuwbuuren”, weliswaar met twee ‘u’-s , maar ..... Vervolgens in een lidmatenlijst van 1789 van de doopsgezinden (DTB 610), waar de “Domeny Jan Kalker en syn vrouw Jantie” destijds wonen, wordt de ‘Nubueren’ genoemd. Dezelfde soort lijst van 1791 geeft als naam “Op de Nuwe Buren” met 10 namen van Lidmaten.
Dezelfde Leeuwarder Courant, maar nu het exemplaar van 15 februari 1811, annonceert een publieke verkoop door notaris W.B. Kool van een welbezeild Tjalkschip, “liggende voor de huizinge van opgemelde notaris aan de Nieuweburen op het Heerenveen”.
2015, juni 14 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-TIME MAGAZINE 116
Pastoriewijk met sluis en trambrug 1932
“Niettegenstaande ‘t stoomgemaal reeds geruimen tijd in werking is gesteld en iederen dag ‘n ongeloofelijke hoeveelheid water in zee stort, is de waterstand, ten gevolge van de aanhoudende regenval der laatste dagen zeer hoog. Ziet U maar eens hoe hoog ze is aan de Pastoriesingel te Heerenveen”. Die mededeling wordt ondersteund door de neerslaggegevens over de periode 27 maart tot 14 april 1932, welke in totaal 89 mm regen oplevert.
Deze tussen aanhalingstekens geplaatste tekst staat als bijschrift bij bovenstaande foto, welke in ons geval afkomstig is uit de collectie van de heer L. Goldhoorn, die zijn verzameling heeft overgedaan aan de gemeente Heerenveen. Je mag aannemen, dat hij deze afbeelding hetzij als foto dan wel als fotokopie van de originele sepiakleurige afdruk in het geïllustreerde weekblad Fen Fryske Groun van 29 april 1932 op bladzijde 139 heeft gemaakt. In de verzameling van wijlen Hendrik Jan Boer op internet, die ze voor het publiek heeft geschikt gemaakt op <www.noordnl.nl/>, is ook sprake van deze foto als ‘gescande’ afbeelding.
Het ontstaan van deze afwateringssluis ligt in het feit, dat vanaf 1847 de weg van Heerenveen en Langezwaag naar Gorredijk is aangelegd. In 1850 komt in verband daarmee de bepoldering van het zuidelijke deel van het 5e Veendistrict tot stand. Bij één van de aan te besteden kavels wordt o.a. een schutsluis in de Pastoriewijk gepland (en voor de bediening een sluiswachterswoning aan de oostzijde), die verbonden is met de Schoterlandsche Compagnonsvaart. In de Leeuwarder Courant van 7 oktober 1940 wordt het bestaansrecht van het sluisje door de Staten van Friesland ontnomen. Een deel van de Pastoriewijk wordt gedempt en de andere onderhoudswerken daaraan komen te vervallen. Op termijn wordt de hele wijk gedempt en het sluisje onttakeld. De oorlog rekt het laatste nog even, maar na bijna een eeuw laat de historische stukjesschrijver Arjen Fetzes Koopmans in de Heerenveensche Koerier van 19 april 1946 in een gedegen verhaal zijn visie los op “It âlde slúske”. Zijn woordkeus is het Fries en daarvan citeren wij enkele zinnen:
“Ald slúske dêr oan de Pasterije-singel, mei dyn bihyplik (gebrekkige) grêftsje en dyn smelle paedsjes dêr by lâns; al kin oan 'e iene kant in wein dêr amper noch by troch. Nou 't dêr fan fierren de greate „forkearswei" syn earmen slacht om 't Fean, omt dy troch it Fean to binypt (kleinzielig) achtenearre (gewaardeerd) wurdt, binn' wy dy net mear brek (nodig), dyn útfeart ticht, dou sels oan kant. ln nije brede wei — de nije tiid! Wy wolle net eamelje dat dêr nou wer in tipysk stikje Hearrenfean fordwine sil, lyk as dy âlde Spekbrêge doe’t er noch yn 'e fleur wie, mei it slúske en it romme fjild dêrefter, ús foar eagen spile.........”.
We weten natuurlijk al heel lang van het sluiswachtershuis, maar zou het nu ook mogelijk zijn om die vanaf de stichting te stofferen met bewoners. Omdat het om pastoriegoederen gaat kammen we eerst de inventaris van dat archief eens uit op zoek naar aanknopingspunten. De eerste aanwijzing vinden we in het kerkelijk archief onder inventarisnummer 1383. Klaas Post, ‘sluiswachter te Heerenveen’ huurt van de Pastorievoogden een huis met erf aan de Pastoriewijk, genaamd ‘De Bleek’ onder Terband. Dat huis is eerder gewoond geweest door zekere Johannes Bosma. Dat contract wordt in 1850 voor de eerste keer opgemaakt voor 10 jaar en vervolgens wordt het een aantal keren verlengd.
Fotobijschrift: De stichting Oudheidkamer Heerenveen brengt in 1978 het fotoboekje ‘Een wandeling door Oud-Heerenveen’ uit. Op bladzijde 77 schrijft samensteller Douwe Miedema, dat de foto van deze sluiswachterswoning uit het begin van de eeuw dateert. De grote schuur links behoort tot ‘Voormeerszathe’ en rechts zien we de achterkanten van het laatste strookje huizen van de Heideburen.
In dit huis is Klaas Harmens Post op 10 januari 1894 overleden op 90 jarige leeftijd en twee jaar later zijn weduwe Christina Corée als 89 jarige. Klaas Harmens Post is afkomstig uit een Leeuwarden. (Dat blijkt o.a. uit het koninklijk besluit uit 1869, waarin hij wordt aangeduid als de zoon van Claas Sijbrens, zie verderop in de tekst). In 1832 vestigt hij zich in Heerenveen (SCO) gedurende twee jaar op het huisnummer 48b aan de Oude Kerkstraat, met zijn vrouw, waarmee hij op 14 mei 1829 te Leeuwarden is gehuwd. Hij is dan nog ‘huisbediende’ en in Leeuwarden wordt dochter Geertje geboren in 1830. In Heerenveen wordt hij aangesteld als ‘justitiedienaar’ (zeg maar de wetshandhavende rechterhand van de grietman). Per 1 januari 1834 woont hij onder Aengwirden en wel op het huisnummer 19 aan de Fok. Het gezin woont in een huis van de erven Fokstra en bestaat dan uit 4 personen (AEN 1210, Staat van de Bevolking 1834). Inmiddels is tweede dochter Tietje in 1833 erbij gekomen. Van dit kind moeten de ouders op 25 augustus 1834 al weer afscheid nemen. Zij wordt slechts 19 maanden oud. Op 19 juni 1835 wordt opnieuw een Tietje geboren en in 1838 nog het meisje Harmina Johanna. Niet zo erg lang daarna wordt er weer verhuisd naar Heerenveen-Schoterland. In de Staat der Bevolking van 1840 (SCO 2109) staat Klaas Post ingeschreven als bewoner op huisnummer 59. In die jaren is het een huisje aan de Premierswijk, wat later de Nieuwstraat wordt genoemd en wel aan de westkant op kadastraal nr. A-83. Daar wordt op 29 april 1840 zoon Harmen geboren; op 1 augustus 1842 Johannes, op 9 oktober 1846 Rienk en op 21 september 1849 Theuntje.
In 1850 breekt er een nieuwe fase in hun levens aan. In de Pastoriewijk wordt een nieuwe afwateringssluisje aangelegd met daarbij een nieuwe woning en dat wordt dus de nieuwe betrekking van Klaas Harmens Post. Hij wordt aangenomen als sluiswachter, en hoewel hij nog regelmatig als justitiedienaar en sinds een beschikking van de minister van justitie van 29 januari 1858
als rijksveldwachter 3e klasse (op een jaarwedde van fl.375,-) wordt aangeduid, blijft hij tot zijn dood (vermoedelijk in partnerschap met zijn vrouw Christina Corée) de sluisdeuren bedienen. Miedema onthult ons in het bijschrift van het fotoboekje, dat het bedienen van de deuren gebeurt met een ‘kaapstander’. Uit de omschrijving in de Grote Van Dale maken we op dat het een vaste, verticale windas is om de sluisdeuren (met menskracht) te kunnen openen en sluiten.
In de verschillende bronnen, die we hebben kunnen raadplegen, wordt Klaas Harmens Post in de oudere stukken - na de aanleg van de sluis - eerst in de huurakte van “De Bleek” opgevoerd als “sluiswachter”, terwijl hij daarna tot 1872 steeds als ‘rijksveldwachter’ wordt genoemd. Dat komt - bijna - overeen met het Koninklijk besluit van de Staatscourant van 16 december 1869, waarin hem op 7 december 1869 een pensioen van fl.237,- ‘s jaars wordt toegekend voor zijn carrière als rijksveldwachter der 3de klasse te Heerenveen. Aan het ‘huisnummer’ 173a bij zijn inschrijving in het bevolkingsregister 1872-1880 én het nummer 173b voor zijn buurman de boer IJde Keimpes Keimpema, bewoner van de boerderij ‘Voormeerszathe’, kunnen we zien, dat hij het sluiswachtershuis nog steeds bewoond.
Pas in 1880 wordt hij in het bevolkingsregister van Aengwirden weer als “sluiswachter” ingeschreven en wel op huisnummer 190. Gezien het gegeven, dat de boerderij Voormeerszathe (liggend in Aengwirden) op 12 mei 1880 afscheid neemt van boer IJde Keimpes Keimpema en als nieuwe pachter de veehouder Albert Klazes Oenema verwelkomt en beide onder het huisnummer 189 registreert; vervolgens het armhuis aan het eind van de Pastorielaan het nummer 191 toekent, mogen we ervan uitgaan, dat op het sluiswachtershuis het nummer 190 van toepassing is. Alles uiteraard onder Aengwirden. Vanaf 1890 wordt het huis vernummerd naar nr. 193 en tot zowel de dood van Klaas - die opnieuw als sluiswachter te boek staat - op 10 januari 1894 als het overlijden van Christina op 23 augustus 1896 blijft dat zo.
Wie daarna die functie gaat vervullen is nog niet uit de bevolkingsregisters op te maken. Hun kleinzoon Klaas Harmens Post, geboren november 1868 als zoon van Harmen Klaas Post, tuinman, en Jeltje Jans Bakker, treedt op 23 mei 1895 in het huwelijk. Hij zet zich als tuinier met zijn bruid Annigje Freerks Vis te wonen in een éénkamerwoning aan de Heideburen huisno. 138. Daar wordt zoon Harmen op 6 mei 1896 geboren, hetgeen kennelijk aanleiding is om te verkassen naar het sluiswachtershuis, waar zijn grootmoeder op 23 augustus is overleden en Harmen per 4 december 1896 intrekt. (SCO 1927) Dat is ook in de onmiddellijke nabijheid van zijn tuinderij. Hij staat geregistreerd als tuinman, maar is vooreerst de belangrijkste kandidaat voor het bedienen van de sluis.
Zijn adres wordt in de periode 1900-1920 tot twee keer hernummerd: eerst naar nr. 207 en daarna nog eens tot 223. Dat is steeds het ‘sluiswachtershuis’.
Met behulp van HIS-GIS - de kadastrale kaartensite op internet - wordt duidelijk dat het ‘sluisje’ aan de oostkant wordt begrensd door kadasternummer Tjalleberd A-1776 (legger 396, vlg.nr. 15, eig. de Pastorij van Aengwirden). Het wordt aangeduid als ‘weiland’ met een grootte van 47.80 are. Op dat perceel vinden onder A-1775 (legger 396.14) een - dus al langer bestaand - huis op een perceel van 0.84 are. We mogen aannemen, dat daaruit het latere ‘sluiswachtershuis’ is ontstaan. Dat klopt ook want uit 396.14 én 396.15 ontstaat 396.410 met als perceelsomschrijving ‘sluiswachterswoning met erf’. Daarvoor is in het dienstjaar 1868 een nieuw kadasternummer toegekend: A-3553, met een perceelgrootte van 7.24 are en een gebouwde waarde van het huis van fl.40,-. De ‘tuingrond’ met een grootte van 8.40 are - waar de Postfamilie haar tuinmanschap bedrijft - heeft het nieuwe kadasternummer A-3554 toegekend gekregen.
Het oorspronkelijk nummer A-1777 - het weiland van 1.09.90 ha - wordt volgens een akte in het kerkelijk archief onder nr. 1135 door sluiswachter K.H. Post gehuurd voor drie jaar in 1869, hernieuwd in 1873, 1876, 1879, 1883 en vervolgens een aantal keren verlengd van jaar tot jaar voor fl.165,-. Dat jaartal 1869 valt natuurlijk niet toevallig samen met zijn pensionnering als veldwachter en we nemen zonder meer aan, dat hij zijn oude dag als ‘tuinman’ op dit perceel tot een nuttige en misschien zelfs noodzakelijk aktiviteit uitbouwt. Overigens doet hij dat niet in z’n eentje, want in een bewonerslijst van 1871 staat zijn zoon Harmen (Klazes) Post met een gezin van 4 personen reeds als ‘tuinman’ te boek. In zijn huwelijksacte in 1866 met Jeltje Jans Bakker staat dat al vermeld. Hij woont in ieder geval tot 22 juni 1874 in Heerenveen (Aengwirden). De gemeente Schoterland denkt daar even anders over, want die schrijft hem in per mei 1874 als ‘tuinman’ en komend uit (natuurlijk) Aengwirden. Als adres heeft hij een gloednieuwe, pasgebouwde éénkamerwoning gevonden, bereikbaar door de huidige ‘Eric Bramsteeg’ en destijds achter kadastraal nummer A-783, practisch tegen de grens met Aengwirden aan. (SCO 1912) Die woning heeft tot ongeveer 1955 bestaan en is toen afgebroken.
Harmen en zijn vrouw Jeltje met hun twee kinderen Klaas en Janke wonen daar tot mei 1878 en alleen zoon Jan wordt daar in 1877 geboren. Vervolgens gaan ze dus in mei 1878 naar het adres Heideburen nr. 93 - onder welk nummer ook de veehouder van ‘Voormeerszathe’ IJde Keimpe Keimpema staat geregistreerd. Het is het laatste huis van het rijtje woning na de Spekbrug, want Voormeerszathe ligt immers in Aengwirden, terwijl op nr. 94 de familie Heloma in Huize Voormeer hun domicilie hebben.
Bij de Volkstelling van 1880 wordt het huisnummer opnieuw vastgesteld en krijgt het nummer 158. In mei 1896 schuiven ze een woning oostelijk op en wordt hun huisnummer 159. Inmiddels is zoon Klaas getrouwd en voert een zelfstandig huishouden elders op de Heideburen, waar zijn ouders ook zijn begonnen toen ze uit Aengwirden kwamen. In de periode 1900-1910 blijft het huisnummer 159 van kracht.
Op 25 maart 1902 komt hij evenwel te overlijden. Het blijkt even lastig hem te vinden in de acten van Tresoar. De ‘digitalist’ heeft hem door een leesfoutje namelijk voorzien van de voornaam ‘Herman’, terwijl de akte no. 69 van 26 maart 1902 toch overtuigend spreekt van “Harmen”. Omdat er geen adres in die akte staat hebben we gekeken, wie hem als buren hebben aangegeven op Oenemastate. Dat blijken te zijn de brievenbesteller Rutger Jongbloed (van Heideburen 158) en de veehouder Jeep Heida (van Heideburen 160 = Voormeerszathe). De burenplicht is dan nog de gewoonste zaak van de wereld. Uit de financiële administratie van de Pastorij van Aengwirden (K.A. 1631. Journaal 1903-1913) blijkt dat de weduwe van H.K. Post (Jeltje Jans Bakker dus) niet alleen op 12 mei 1903 en 10 november 1903 het termijnbedrag van de huur van ‘t huis en land bij ‘t sluisje te Heerenveen betaalt, maar tevens van de tuin bij ‘t Armhuis. Samen 400 gulden. Over de jaren 1904 tot en met 1906 eveneens, maar met ingang van 1907 is het huurcontract verhoogd tot fl. 450,- per jaar. De per november 1909 vervallen huur betaalt de weduwe - zeer tegen haar gewoonte - pas in januari 1910. In november 1910 blijkt de huur te zijn overgenomen door haar zoon Klaas Harmens Post (geb. 28 november 1868), die al sinds 23 mei 1895 gehuwd is met Annigje Freerks Visser uit Terband en in feite het ‘erfelijke’ familiebedrijf gaat voortzetten. De eerste twee jaar gaat dat vlekkeloos, maar op 26 oktober 1912 noteert de ontvanger van de Pastorij een uitgave van deurwaarder de Lang van fl.3,95 over de ‘huuropbrengst van K.H. Post van 30 december 1911’. Op 11 november 1913 wordt bemiddeld door notaris van Beyma thoe Kingma, die in het Journaal van de Pastorij ‘de huur van landen behoorende tot het plaatsje bij het sluisje over 1913...fl.319,20’ laat inboeken. Wanneer we op 28 december 1915 in het journaal lezen dat P. Makkinga de opbrengst van het haver op de tuin bij ‘t sluisje laat boeken, bekruipt ons de vrees, dat kleinzoon de controle enigszins kwijt is. Die vrees krijgt een acceptabele verklaring, wanneer we vernemen uit de overlijdensregistratie van Aengwirden, dat echtgenote Annigje Freerks Visser op 24 februari 1915 in Terband is overleden. Zij is 42 jaar geworden en laat vier kinderen na die de tienerleeftijd hebben tussen 12 en 19 jaar. Weduwnaar Klaas Post (de jongere) hertrouwt op 30 oktober 1919 op 50 jarige leeftijd met de niet eerder gehuwd geweest zijnde Wietske Vis uit Nijehorne, die twee jaar ouder is.
Even hebben we de gedachte gehad dat tijdens het desastreuze jaar van Klaas Harmens Post en zijn kinderen, hij het beroep van tuinman heeft moeten opgeven en heeft moeten vertrekken. Voor het gebruik van een perceel land onder kadasternummer A-1777 tegenover het armhuis is dat ook zo, want Sijtze Reins Jonker krijgt daarover de beschikking bij onderhandse akte van april 1915. Hij mag het van de Pastorie van Aengwirden huren voor een jaarlijkse huur van 140 gulden. Het gegeven dat in deze acte als zijn beroep ‘sluiswachter te Heerenveen’ wordt genoemd versterkt de gedachte dat hij tevens de bewoner van het sluiswachtershuis is geworden. Het bevolkingsregister van Heerenveen (AEN) van de periode 1890-1920 bevestigt dat vermoeden door hem tussen 29 juni 1914 en 12 mei 1916 de huisnummers Heerenveen 224 en 223 toe te kennen. Dat kan betekenen, dat in die periode het huis ook nog een keer een ander nummer heeft gekregen. Wat daarvan de reden zou kunnen zijn, is volstrekt onduidelijk.
Uit de kohieren van de hoofdelijke omslag kunnen we vaststellen, dat als opvolger van Jonker - op basis van het huisnummer - in aanmerking komt Albert Jans Piek. Na zijn komst - het bevolkingsregister (AEN 1325) geeft naast zijn geboorte in 1866 te Luinjeberd en familiaire samenstelling, als opeenvolgende woonplaatsen Tjalleberd, Luinjeberd (op twee adressen), Terband (op twee adressen) en Heerenveen. Daar is huisno. 223 zijn adres: dus het brugwachtershuis. Over de jaren 1917, 1918, 1919 en 1920 registreert de gemeente-ontvanger hem op dit huisnummer. In 1921 wordt dat het huisnummer 371: het hoogste en laatste nummer van Aengwirdens Heerenveen. Het armhuis aan het eind van de Pastorielaan heeft dan nummer 370. In 1922 staat hij in het adresboek vermeld als ‘arbeider’, terwijl hij in die eerdere jaren als ‘arbeider gemeentereiniging’ staat geboekt. In dat jaar komt op 12 mei zijn in juni 1921 gehuwde zoon Jan, die brievenbesteller is, bij hem inwonen op nr. 371. Het adresboek van 1927 kent Albert Jans Piek onder hetzelfde nummer en hetzelfde beroep. Maar ..... in dat van 1934 blijkt hij als ‘sluiswachter’ te wonen op het adres ‘t Meer 1 (voormalig Aengwirden). Deze hernummering sluit ogenschijnlijk niet aan op de steeds gebruikelijke locatie: Pastorielaan. Mogelijk dat er een reparatiebeslissing is gemaakt door een ‘Commissie Herziening Huisnummering (?)’, want in het adresboek 1938 en ook de gezinskaart tot 1940 blijkt het adres gewijzigd naar Heideburen 83b. Dat is de locatie ten noorden van broodventer en winkelier in suikerwerken Fokke Mulder, die in die jaren op de zuid-oostelijke hoek van de Heideburen met de Pastorielaan woont.
Als ‘uitsmijter’ en tevens als ‘bekroning’ van deze aflevering willen we U graag het als gevaarlijk bekend staande kruispunt laten zien, waar een NTM-tramstel de trambrug het sluisje in de Pastoriewijk en de Pastorielaan kruist om bij de ‘opstapplaats’ tussen Heideburen en Pastoriedwarsstraat haar passagiers te kunnen gerieven.
Deze opname is afkomstig uit de collectie van arts dr. J.H. Brouwer, verzamelaar, tramdeskundige en bewoner van ‘Huize Voormeer’. Detailgegevens over deze foto zijn niet beschikbaar, maar er is een grote waarschijnlijkheid, dat de heer Brouwer zelf de opname heeft gemaakt. Het beeld is te danken aan een scan van één van zijn grote collectie dia’s, welke onderdeel uitmaken van het fotoarchief van het Heerenveen Museum. Dit exemplaar is nr. 168 van de ’Collectie Brouwer’.
Bij het naspel van de gebeurtenissen van wijk, sluis en trambrug realiseren we ons, dat het gebruik van de wijk aanzienlijk zal zijn teruggelopen door de verbetering van het wegenstelsel. Het verkeer door de pastoriewijk met uitsluitend pramen dient in 1930 zeker niet meer de vervening. Stellig zal er wel eens een praam met mest, mogelijk vee en zeker met de grondverbeterende ‘terpaarde’ of een incidentele verhuizing de noodzaak van het klappen van de trambrug en het openen van de sluisdeuren noodzakelijk hebben gemaakt. De sluiswachter is inmiddels duidelijk een bijbaantje geweest zonder de noodzaak van permanente beschikbaarheid. Het blijkt in ieder geval prima te combineren met het tuinmansambacht. Met gedeeltelijke buitengebruikstelling en tenslotte volledige demping voor de plaatselijke infrastructuur eindigt ook de Pastoriewijk haar bestaan. Hetzelfde lot van afbraak en onttakeling zijn de trambrug en de tramlijn tenslotte beschoren. De dienst Gemeentewerken van Heerenveen heeft in mei 2003 haar best gedaan om een stukje historisch tramverleden te reanimeren. In de parallel aan de Pastoriestraat lopende vroegere trambaan (tegenwoordig het achterom van de panden aan de Heideburen) uitmondend op de Zonnebloemstraat, heeft de dienst bestratingen in een contrasterende kleur het 1.50 meter brede tracé zichtbaar gemaakt.
2015, september 20 - wibbo westerdijk - hip-backup
HIP-TIME MAGAZINE 83
Molenwijk tussen 1913 en 1930
Dit is weer zo’n schitterende foto uit de uitgebreide collectie van dr. Hubert Adriaan Veltman. In het fotoarchief van het museum Willem van Haren is dit beeld terug te vinden onder objectnr. 03802. In een grijs verleden van de Oudheidkamer Heerenveen hebben de archiefvormers de mogelijkheid gehad enkele afdrukken van zijn glasdia’s aan het fotoarchief toe te voegen. Deze en nog drie andere beelden - van zeer bescheiden afmetingen - hebben als een vierling op een zuurvrij fotokarton van het bekende A4-formaat hetzelfde invoernummer gekregen. Eerder in deze rubriek (HIP-Time 72) hebben we U laten meegenieten van de - in onze terminologie - Dwarsgracht (van de Molenwijk), waaruit blijkt dat Veltman geen moeite teveel vind om een origineel dorpsgezicht vast te leggen. Dat is ook bij deze opname het geval. Heerenveen-kenners gaan ervan uit, dat Veltman voor deze foto positie heeft gekozen op de brug aan het eind van de Munnikssteeg over de Molenwijk. Het pad naar het westen langs de voormalige drukkerij van Jacob Hepkema komt dan haaks uit op de Propstrasingel. De royaal besneeuwde praam op de voorgrond lijkt aangemeerd, net ten noorden van die hoge houten brug. De afwijkende positie van de kademuur is terug te vinden op meer foto’s van deze locatie. Om de afstand van de Spandawbrug tot de ‘Munniksbrug’ te bepalen gaan we uit van de Waterleidingkaart van 1913, die op een schaal van 1 op 1250 is ontworpen. De afstand van het midden van de daarop getekende bruggen - hart op hart - blijkt 52 millimeter. Elke millimeter staat dus voor 1,25 meter en de totale afstand is dan: 65 meter.
Inmiddels weten we dat het Fries Fotoarchief de volledige collectie Veltman-glasdia’s in haar bezit heeft gekregen en toegankelijk heeft gemaakt. In dat archief kunt U de opname vinden onder ‘Veltman-108’. Daar ook staat aangegeven het kleine formaat van 7 bij 8 centimeter en een zeer ruime dateringsperiode 1900-1940. Gelukkig kunnen we meteen al een zestal jaren van die ruime periode afhalen. De Molenwijk is immers nog in een onmiskenbaar bevaarbare toestand. De conclusie is gerechtvaardigd, dat er in ieder geval vóór de demping van 1934 is gefotografeerd en vermoedelijk zelfs een flink aantal jaren eerder. Van een verregaande vervuiling van de Molenwijk is weinig te zien in ieder geval, maar met zo’n pak sneeuw lijkt uiteraard bijna alles ongerept. De achterzijde van de museumfoto geeft dezelfde informatie door te dateren rond ± 1930. Maar ook in de beginperiode van de activiteiten van Veltman in Heerenveen valt wel het een en ander af te dingen. Dr. Gabriël Schouwen, arts en de stichter van de Röntgen-en Finseninrichting op de hoek van de Stationsstraat met de Heerenwal, overlijdt in 1913. Zijn weduwe doet deze artsenpraktijk over aan Hubert Adriaan Veltman, die zich eveneens in dit specialisme gaat bekwamen. Hij gaat ook wonen in dat pand. Het lijkt onwaarschijnlijk, dat hij al vóór 1913 voor zijn fotografische hobby het Heerenveen als onderwerp heeft uitgekozen. Overigens is de afdruk van de glasplaat in het museum-archief van het formaat: 10.3 bij 7.8 cm. Samenvattend is zijn actieve fotografisch carrière in Heerenveen voor wat betreft deze foto terug te brengen tot de periode 1913 - 1930.
Sterk beeldbepalend is natuurlijk - zelfs onder winterse omstandigheden - Heerenveens Nederlands Hervormde Kruiskerk. Tegen die achtergrond, samen met de besneeuwde bomen op het kerkhof, zien we het profiel van de ophaalbrug over de Molenwijk, die het eerste deel van het Breedpad verbindt met het tweede deel: de Spandawbrug. Daarachter ligt een groot schip afgemeerd, waarvan de mast goed zichtbaar is.
De Molenwijk heeft een lange geschiedenis en een duidelijke relatie met de daaraan opgerichte molens. De eerste die in aanmerking komt, is de koren-en pelmolen ‘De Windhond’. Deze wordt in 1613 gebouwd in opdracht van Meijnt Douwes door zekere Thijs Peters. De tweede molen die ook letterlijk z’n stempel op de naam heeft gezet is de houtzaagmolen ‘Fortuna’ of ‘De Fortuyn’. Die wordt gesticht in 1711 door Inne Teeckes. Daarna heeft het in de geschiedenis van Heerenveen in bijna anderhalve eeuw een grote naam opgebouwd onder de directie van enkele generaties Hiddinga. In 1801 krijgt houtzaagmolenaar en koopman Elias Hiddinga toestemming om in de ‘algemeene vaart loopende agter de Dragt op ‘t Heerenveen een Boom gesloten te leggen en dezelve alleen by nagt te sluyten, met belofte dat diegene welke dezelve vaart moeten gebruiken dezelve op de requisitie (= eis) te openen en ontsluiten ter mijner lasten’. (SCO 2314)
Uiteraard is onze bron opnieuw ‘De sfeer van weleer, Over molens in Heerenveen’ door drs. D.M. Bunskoeke. Overigens wordt de vaart of wijk in stukken van voor die tijd ‘Brandenburch’s wijk’ genoemd. De link naar het ‘Brandenburch’s Huys’ met hofstede aan het Breede Pad is dan een terechte associatie. Aan diens bezittingen wordt door historicus Gerrit Kramer in zijn manuscript ‘De geschiedenis van Heerenveen’ ruim aandacht besteed. En uiteraard ook Dick Bunskoeke in een artikel in ‘De Veenbrief’, jrg. I, nr. 6 , november 1987 met als titel: “Breedpad 21 (Tuymelaarshuis)”.
Zoekend op de kaarten van de 17e eeuw worden we teleurgesteld. Niet één van de kaartenmakers uit die periode - zelfs Bernardus Schotanus à Sterringa in de versie van Nicolai Visscher niet - heeft deze wijk ingetekend. Pas bij de bewerking van Francois Halma uit 1718 staat de eerste wijk aan de westkant van de Dracht afgebeeld en loopt het op het grondgebied met de naam: ‘Commandery Akkers’. Aan het eind van de 18e eeuw vinden we in de stukken over de plannen tot slatting van de ‘wijk agter de Dragt’ (1778) geen nadere toponiem. In het dossier met de Molenwijkstukken bevindt zich een schetskaartje uit circa 1797, waar de wijk is getooid met het toponiem ‘Molenvaart’. Daarin wordt de brug tussen de twee stukken Breedpad het ‘Notaris J.G. Semlers Bruggie’ genoemd. Daaruit wordt geconcludeerd, dat de eigenaar van het ‘Grote Huys’ ook het eigendom heeft van het Breedpad tot aan de Dracht, inclusief het brugje over de Molenvaart.
Kennelijk heerst er in die jaren enige onzekerheid over het onstaan en de onderhoudsplicht van de wijk. De advocaat mr. Jacobus Hendrik van der Schaaff, in 1796 nog wonend in een pand Achter de Kerk, heeft op zich genomen contact op te nemen met de Rentmeester van de Duitsche Orde of de Commanderij van Schoten om daarover duidelijkheid te krijgen. Het toeval wil, dat Van der Schaaff zelf ook is verhuisd naar Utrecht - waar ook de Duitsche Orde zijn domicilie heeft - en van daaruit de brieven over dit onderwerp stuurt aan Pieter Bootsman, notaris en secretaris te Heerenveen. Spijtig genoeg zijn de ‘echte’ antwoorden niet op te maken uit de brieven, die in het Molenwijkdossier zijn bewaard gebleven. De reden zou best eens kunnen zijn, dat de secretaris Bootsman slordig heeft gearchiveerd. Van der Schaaff laat zich namelijk niet bijzonder lovend uit over de respons op zijn geschriften.
Mr. J.H. van der Schaaff heeft een korte carrière gehad in Heerenveen. Hij is gekomen uit Amsterdam met attestatie van de Franse Gemeente, trouwt in Heerenveen op 14 mei 1795 met Magdalena Noyon, afkomstig uit Sneek en laat zich pas inschrijven in de kerk van Schoterland op 2 augustus 1795. Zijn echtgenote heeft op 8 februari 1795 al belijdenis gedaan in Heerenveen. Zij laten op 24 april 1796 hun dochtertje Maria Louise Petronella dopen als ze een week oud is. Met z’n drieën worden ze op 7 mei 1797 uitgeschreven naar Utrecht.
Opnieuw kijkend naar de foto zien we links van de ‘Spandawbrug’ het huis, waar tussen 1747 (toen het huis is gebouwd op een ‘koud steed’) en 1818 (wanneer Bote Spandaw zich er vestigt als koopman-schipper-in granen) vier jeneverstokers hun ambacht hebben uitgeoefend. Eerst is dat Arjen Anthony en na diens dood in 1769/1770 zijn weduwe. Daarna vanaf 1788 Sybolt Cuperus gedurende tien jaar. Vervolgens stookt Andries Piebes de Lang de jeneverketels tot de 16e van Wijnmaand 1810 als hij op 40 jarige leeftijd van vrouw en vijf kinderen afscheid moet nemen. Zijn weduwe Jiskje Jans Oppedijk zet de zaak door met hulp van Johannes Luitzens Kalverboer, die haar in 1812 ook als echtgenoot ter zijde gaat staan. In maart 1818 wordt de affaire afgebouwd, de jeneverstokerij en de tapperij “Drie Kronen” wordt gesloten en het echtpaar verkoopt het pand met toebehoren aan Bote Sibles Spandaw voor fl.3215,-. Notaris J.P.J. Greydanus verricht de officiële plichtplegingen.
Bij de volkstelling van 1830 blijkt het huisnummer 262 meer bewoners te kunnen bevatten dan alleen de familie Spandaw. Op de kadastrale kaart van 1832 hebben naast de nummers A-383 ook ten zuiden daarvan nog de kadastrale nummers A-384, A-385 en A-386 een woonbestemming (huis). Spreken we in zo’n geval niet van een ‘lange jammer’ ? Met 30 centiare oppervlak is er bij een 5 x 6 meter ruimte zonder erf zeker geen sprake van een ‘kapitale’ woning. En van drie naast elkaar zeker niet van een villawijk ! Uit de namen én de beroepen van de verschillende bewoners blijkt ook een lage sociale status: (ambachtelijke)knegt, arbeider, sjouwer, spinster en zonder beroep.
In 1856 overlijdt Bote Sibles Spandaw (voor de gelegenheid geschreven als Spandau) en volgt zijn zoon Fokke Botes Spandaw hem op. Ook hij zit dus in de graanhandel en wordt soms ook grossier en koopman genoemd. Wanneer Fokke Botes Spandaw in 1885 overlijdt, blijft zijn weduwe Catharina Kornelis de Jong hier wonen en wordt als ‘hoofd van het bedrijf’ haar zwager en vrijgezel Bote Botes Spandaw de opvolger van haar overleden man.
Ondanks de verschillende kadastrale nummers van de huisjes ten zuiden van hun pand blijken de Spandaw’s steeds eigenaren daarvan te zijn geweest. In het dienstjaar 1878 worden de vier kadastrale nummers ‘verenigd’ (= samengetrokken) en krijgt het nieuwe complex het kadastrale nummer A-1550. De ‘gebouwde waarde’ stijgt daarmee in één slag van fl.120,- naar fl.350,-. In het kadastrale dienstjaar 1882 wordt door Albert Kornelis Propstra een ‘soort’ boerderijtje gebouwd achter de eerste drie huizen van dat gedeelte van het Breedpad. Op de foto zien we daarvan de contouren van het dak tussen de besneeuwde bomen duidelijk aanwezig. Van een groepsportret uit 1908 van de familie Van den Berg, welke zich ook bevindt in het fotoarchief van het museum Willem van Haren, is bekend dat zij hebben gewoond in dit ‘boerderijtje’. In die tijd blijkt de familie Taconis, tabaksfabrikanten de eigenaar te zijn, waar Van den Berg werknemer is geweest. Waarschijnlijk heeft de schuur in het bedrijfsgebeuren een rol gespeeld: opslag, drogen, etc. ?
Op een andere, vergelijkbare foto van de heer Veltman, welke op 9 maart 1988 van een tekst is voorzien door Dick Bunskoeke in de rubriek ‘Ut it Feanster Printeboek’ in De Koerier, zijn de houten hokken op de wal van het Achterom bij café De Veehandel van Prinsen iets duidelijker in beeld. Prinsen ontleent op de marktdag daaraan een deel van zijn bestaan: het wegen van kalveren en verzenden naar de exportslagerij te Wolvega en het plaatsen van de rijwielen van marktbezoekers. Bijzonder opvallend is de smalle doorgang tussen de door Bunskoeke genoemde ‘varkenshokken’ en de zijgevel van het pand. Tegen de zijkant van het hok zien we duidelijk een uitzetbaar ‘droechrak’ staan voor de was. Aan de zuidgevel van het hoge pand van Lammert Prinsen staat het huis met dakkapel, waar de weduwe Lucas Prinsen (Maike Ales Wiersma) bij aanbesteding in april 1894 twee woninkjes (kadastraal A-381 en A-382) laat afbreken om er een nieuw huis voor haarzelf (A-2220) neer te laten zetten. Op 31 december 1910 staat dit burgerhuis te koop in het Nieuwsblad van Friesland, met als inhoudelijke omschrijving: een voorkamer, zijkamer, keuken, gang en kelder beneden en daarboven een slaapkamer en zolder met een beschoten dak.
Het laatst zichtbare pand links staat op een gemeentelijke kaart uit 1955 met het huisnummer 7 aan de Gedempte Molenwijk en wordt in de huisnummeringconcordans van oud-archivaris van het gemeentearchief Jan Werkman in 1994 met de bestemming ‘pakhuis Vrind, nr. vervallen’ gekwalificeerd. De bron van dit gegeven is de woningkaart.
Een aantal jaren later is van de idyllische illusie van deze foto weinig meer terug te zien als ‘De Blauwe Donau’ (de koosnaam van de cynische Heerenvener) door de aanwonende bewoners praktisch is gedempt met hun afval en de volksgezondheid in het geding komt. (Tussen haakjes: Herinnert U zich de ‘bjinstap’ nog van het Roode dorp in 1898, aflevering HIP-Time 21)
In 1931 is die aftakeling voor T. Swart - in een door hem gemaakt gedicht over de Molenwijk - de reden van de verzuchting:
“Kleine fijne Friese Haagje.
Jij bent mooie dingen rijk.
Maar een schandvlek op je schoonheid,
is die vieze Molenwijk.”
Na de demping in 1934/1935 gaan ook de dichtaders van voordrager-reciteerkunstenaar en dus ook volksrijmer Douwe Lap volop stromen over de onderwerpen ‘Oer forkearsboerden, de Mounlewyk en de nije brêge”. In vier regels zijn tevredenheid over het middelste onderwerp:
“Bisjoch mar d’âlde Mounlewyk,
Hwet wier dat oars in smoarge klyk,
Nou is’t in moaije, brede strjitte,
Hwer’t tegels en ek klinkerts sitte.”
HIP-TIME MAGAZINE 83. - 2014, mei 17 - wibbo westerdijk - hip-backup